Theorieënschema Inleiding Criminologie PDF

Document Details

ExtraordinaryChrysoprase2008

Uploaded by ExtraordinaryChrysoprase2008

Universiteit Leiden

wenke Buijs

Tags

criminology theories criminology social sciences sociology

Summary

This document is a theory schema for introductory criminology at Leiden University. It outlines various theories and models related to criminology, including economic and sociological perspectives, providing an overview of key concepts and frameworks.

Full Transcript

lOMoARcPSD|17480025 Theorieënschema - De theorieën die in inleiding criminologie worden behandeld op een rijtje Inleiding Criminologie (Universiteit Leiden) Scannen om te openen op Studeersnel Studeersnel wordt niet...

lOMoARcPSD|17480025 Theorieënschema - De theorieën die in inleiding criminologie worden behandeld op een rijtje Inleiding Criminologie (Universiteit Leiden) Scannen om te openen op Studeersnel Studeersnel wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door wenke Buijs ([email protected]) lOMoARcPSD|17480025 HFS 5 - Economische theorieën Afschrikkingstheorie Welke strafbedreigingen nodig zijn om criminelen te weerhouden van hun activiteiten zo de kosten de baten gaan overtreffen. De gedachte is dat zwaar (en zeker en snel) straffe personen afschrikt en zal leiden tot minder criminaliteit. Strafdreiging hangt af van strafsoort, omvang straf en wijze van tenuitvoerlegging. Rationele-keuzetheorie Gaat uit van strakke economische analyses. Beslissingen worden genomen met een kost (RKT) (Becker) baten afweging. Gelegenheid moet zich voordoen om delict te plegen  afwegen minim kosten vs maximale baten. Bij inschatten kosten sancties staat strafrisico centraal. Verwa strafrisico = verwachte pakkans * strafmaat. Gelegenheids- en routine activiteiten theorieën Gelegenheidstheorie Het niveau criminaliteit wordt bepaald door aanwezigheid van potentiële daders, (Cornisch & Clark) aanwezigheid geschikte doelwitten en afwezigheid voldoende sociale bewaking in combinatie met tijd en plaats en andere factoren. De markt van misdaad en Kosten en baten wordt niet alleen gemaakt door daders maar ook door slachtoffers en d beveiliging theorie (Van overheid. Indien meer burgers kostbaarheden bezitten en vaak uithuizig zijn, zal crimina Dijk) volgens gelegenheidstheorie toenemen. Indien treffen van goede preventieve maatrege op voldoende grote schaal gebeurt, kan leiden tot ongunstige kosten-batenverhouding v dader en dus daling van aantal delicten. Routineactiviteitentheorie De routine activiteiten theorie (RAT) (Cohen & Felson), gaat verder op gelegenheidstheo (Cohen en Felson) Focust op trends in gedrag ipv type omgeving en misdaad. Niveau criminaliteit wordt bepaald door: - Aanwezigheid van potentiële daders - Aanwezigheid van geschikte doelwitten - Afwezigheid van voldoende sociale bewaking “Gelegenheid maakt de dief” HFS 5 - Sociologische theorieën Gedownload door wenke Buijs ([email protected]) lOMoARcPSD|17480025 Structuurtheorieën: Algemeen: deprivatie/strain/doelen niet kunnen bereiken. Er kan normloosheid ontstaan (anomie). Mensen laten zich in hun gedrag leiden door cultuur samenleving/de groep waartoe zij behoren. Sociale anomietheorie Sociale invloed sterker dan individuele voorkeuren. Belangrijke waarden en normen (Durkheim) vervagen/verdwijnen waardoor collectief gezien normonzekerheid of normloosheid (anomie) ontstaat. Anomietheorie (Merton) Maatschappij stelt ons bepaalde doeleinden op, die de cultuur ons voorhoudt, wat leidt tot sterke consumptieve behoeften. Alleen individuen hebben niet in gelijke maten beschikking over de middelen om de doeleinden te realiseren. Dit veroorzaakt innerlijke spanning (strain). Reactiepatronen: o Conformiteit: doel en middelen in evenwicht o Vernieuwing: doel maar middelen ontbreken  criminaliteit o Ritualisme: na maatschappelijke mislukkingen, doel opgeven maar wel aan middelen houden o Terugtrekgedrag: geen doel of middelen o Rebellie: toevlucht onwettige middelen, zowel doel als middelen veranderen Algemene straintheorie (Agnew) Deze theorie is uitbreiding van de anomie theorie. Individuen hebben in veel situaties en met grote frequenties te maken met maatschappelijke frustraties (strains). De strain die wordt ervaren kan verschillend zijn in bepaalde situaties of personen. Of een strain kan leiden tot delinquent gedrag is afhankelijk van diverse factoren. Sociale- desorganisatietheorie Mensen gaat criminaliteit plegen niet vanuit hun hersenen, persoonlijkheid of (Shaw & McKay) economische keuzes maar meer omdat ze in een samenleving zitten waar ze niet weg kunnen. Sociale desorganisatie theorieën gaan er vanuit dat gedrag (mede) afhankelijk is van de mate van samenhang in een samenleving waarin iemand leeft. Sociaal disorganisatie is de hoofdoorzaak van criminaliteit. Dit kan je oplossen door sociale organisatie en stabiliteit. Chicago School: crimineel gedrag komt het meest voor in het centrum van de stad en neemt af aan de rand. Subculturele theorieën: Algemeen: reactie op gebrek aan mogelijkheden om succes (materiele welvaart) te bereiken door legitieme middelen, waardoor vervreemding maatschappij ontstaat en overstap naar eigen (sub)cultuur. Theorie van de reactie van Verklaring voor crimineel gedrag in groepsverband. Leden van groepen hebben slechte lagere klasse/ Theorie van sociale positie en dus niet de middelen om maatschappelijke doelen te bereiken. delinquente subcultuur (Cohen) Hierdoor ontstaan conflicten waardoor jongeren kampen met statusfrustratie. Een oplossing voor de frustratie is een groep gelijkgezinden. Gang biedt jongeren mogelijkheid om waarden te vervangen door geheel andere waarden die tegengesteld zijn aan dominante systeem: delinquente subcultuur. Gedrag van jongeren komt voort uit behoefte afzetting tegen heersende norm- en waardenpatroon van maatschappij waarbinnen zij weinig/ geen perspectieven hebben. Subcultuur theorie / Differential Delinquent gedrag is reactie op het gebrek aan legitieme middelen en beschikbaarheid opportunity theory (Cloward en van illegale middelen mogelijkheden om succes te bereiken. Jongeren die op illegale Ohlin) wijze succesdoelen nastreven, doen dat door vorming delinquente subcultuur. Jongeren zullen geleidelijk van maatschappij vervreemd raken en zoeken steun bij elkaar, eigen nieuwe gedragscodes ontwikkelen en vervolgens proberen gezamenlijk succes te behalen. Drie subculturen: Gedownload door wenke Buijs ([email protected]) lOMoARcPSD|17480025 o Criminele subcultuur: criminaliteit volwassenen is aanzien o Conflictcultuur: gebruik van geweld voor aanzien o Afzonderingscultuur: geen delinquente subcultuur of conflictgroep; gaat vaak gepaard met verslaving en psychische problemen. Misdrijven worden vooral gepleegd in wijken met zichtbaar gebrek aan sociale controle Broken-Window theorie (Wilson (gebroken ruit, zwerfvuil). Fysieke kenmerken van verloedering in een omgeving wijst op & Kelling) afwezigheid (in)formele controle en werkt uitnodigend voor plegen ernstigere delicten. Hoe sterker de informele sociale controle, hoe lager het niveau van probleemgedrag van jongeren binnen een wijk, ondanks eventuele achterstandssituatie bewoners. Informele sociale controle Criminaliteitsproblemen groter in wijken met weinig sociale cohesie. theorie (Elliot e.a) De bereidheid van inwoners om elkaar bij problemen te helpen en te vertrouwen heeft invloed op het criminaliteitsniveau. Collectieve effectiviteit = bereidheid van Sociale efficacy theorie wijkbewoners om te treden tegen criminele incidenten. Hogere collectieve effectiviteit (Sampson e.a) leidt tot lagere criminaliteit. Sociale-controletheorieën: Algemeen: niet waarom plegen mensen geen delicten?  Bindingen met maatschappij. Deze bindingen vormen een ‘sociale controle’ op crimineel gedrag. Sociale bindingen theorie Iemand wordt alleen sociaal wezen omdat sociale omgeving dat afdwingt. Sociaal (Hirshi) aangepast gedrag is gevolg van bindingen van individu met omgeving. Vier factoren waarom iemand bepaald of die zich wel/niet aan de regels conformeert: o Gehechtheid: mate waarin rekening houdt met wensen/verwachtingen anderen o Betrokkenheid ivm eigenbelang: investering tijd/ energie in samenleving o Gebondenheid: betrokkenheid bij activiteiten waar men belang bij heeft o Normen en waarden: aanvaarding van morele waarde van conventionele regels Gebrek aan attachment ontstaat er geen morele remming. Criminaliteit verklaren door heel het leven heen. Mensen zien af van het plegen van Sociale-controletheorie crimineel gedrag, omdat zij daarmee de bindingen die ze gedurende hun levensloop (Sampson en Laub) ontwikkelen op het spel zetten (i.e., relaties, school, werk, etc.). Misdaad wordt volgens de onderzoekers gekenmerkt door continuïteit en verandering. Labelingtheorieën: Algemeen: gedrag wordt sterk bepaald door de sociale rollen/labels die men opgelegd krijgt of zelf aanneemt. Labeling/ Etiketteringstheorie De omgeving bepaalt hoe jij je gedraagt. ‘Crimineel’ zijn is een label dat wordt opgeplakt (Becker) naar aanleiding van een bepaalde overtreding, wat stigmatering tot gevolg kan hebben. Stigmatisering van bepaalde personen of groepen vergroot de kans op verdere criminaliteit. Secundaire-deviantietheorie Delictplegers worden geen misdadiger door het overtreden van de wet (primaire (Lemert) deviantie), maar doordat de autoriteiten hem het etiket misdadiger, crimineel, delinquent opplakken. Wanneer iemand een sociaal stigma/label/etiket krijgt opgelegd door bepaald gebrek, zoals een criminele identiteit, dan is de kans groot dat iemand zich naar die rol gaat gedragen (self-fulfilling prophecy). Het verschijnsel dat wetsovertreders de hen door de omgeving opgelegde rol van crimineel als een identiteit gaan beschouwen waarnaar zij zich vervolgens ook gaan gedragen, staat bekend als secundaire deviantie HFS 4 - Biologische theorieën Gedownload door wenke Buijs ([email protected]) lOMoARcPSD|17480025 Klassieke ideeën Theorie van atavisme en Theorie beïnvloed door theorie Darwin. Criminaliteit wordt bepaald door genetische en fysieke kenmerken biologische factoren. Atavisme: criminelen zijn mensen die een stap terug in de (Lombroso, Ferri, Garofalo) evolutie hebben gezet. Pyschical Stigmata: deze stap terug kenmerkt zich door uiterlijke kenmerken. Theorie van fysieke inferioriteit (Hooton) Criminelen zijn te herkennen aan hun fysieke inferioriteit. Eugenistische programma’s om criminaliteit tegen te gaan. Theorie van somatotypes Criminelen zijn te herkennen aan hun mesomorphe lichaamstype en bijbehorende (Sheldon) persoonlijkheidseigenschappen. Klassieke theorie van biologische theorie, 3 soorten mensen: o Endomorph (relaxed rustig) o Mesomorph (hard, gespierd, agressief, spanningzoekers)  crimineel o Ectomorph (zwak, dun, kwetsbaar, maken zich veel zorgen) Psycho-biologische theorieën Socio-biologische ideeën Crimineel gedrag wordt verklaard door psycho-biologische factoren zoals (Wilson) o IQ o Hormonen o Diëten o Hoge/lage bloeddruk Gedrag genetische theorieën Epigenetische theorieën Bestudeert alle processen die invloed hebben op de activiteiten van genen. Genen (Walsh, Beaver) kunnen onder invloed van omgeving aan/uit gezet worden waardoor ze wel/geen invloed hebben op het gedrag. De impact van onze genen en onze constitutie zijn van essentieel belang om menselijk gedrag te verklaren. Kwantitatieve Beste manier om genetische en omgevingsfactoren te meten: tweeling- en erfelijkheidsstudies adoptiestudies combineren. Bij eeneiig is het erfelijk materiaal identiek (afgezien mutaties) en kunnen verschillen in gedrag toegewezen worden aan omgevingsinvloeden. Wanneer een tweeling allebei hetzelfde kenmerk vertoond, is dat een concordant kenmerk. Studie naar personen die op jonge leeftijd zijn geadopteerd. Men probeert daarbij vast te stellen in welke mate gedrag, zoals vertoond door een geadopteerd persoon, eveneens voorkomt bij de biologische ouders en de adoptieouders. Neuro-criminologische theorieën Neuro-criminologische theorieën gaan uit van een interactie tussen genetische-, Neuro-criminologische omgevings- en neurologische (hersen, zenuwen) factoren. Crimineel gedrag wordt theorie (Raine) verklaard door lage fysiologische opwinding in de hersenen. Biologische theorie voor Crimineel gedrag wordt verklaard door minder volume en slechtere werking van de crimineel gedrag amygdala (emotiecentrum) en de prefrontale cortex (controlecentrum) in de hersenen. (Buikhuizen) HFS 4- Psychologische theorieën Gedownload door wenke Buijs ([email protected]) lOMoARcPSD|17480025 Psychische stoornissen Algemeen: bepaalde (combinaties van) persoonlijkheidstrekken bepalen (crimineel) gedrag. AntiSocial Personality ASPD houdt in dat een persoon slecht gesocialiseerd is. De stoornis heeft zich Disorder ontwikkeld doordat in de jongere jaren geen liefde of empathie is ontvangen, (ASPD) genetische (MAO-A gene = warrior gene) en biochemische factoren. o Roekeloosheid/ stoutmoedig: lage angst, hoog zelfvertrouwen o Gemeenheid: geen spijt en empathie, agressie o Disinhibitie: slechte zelfcontrole, onmiddellijke bevrediging behoefte o Sensatiezoekend gedrag Attention Deflict and ADHD wordt veel in verband gebracht met delinquentie. Hyperactivity Disorder (ADHD) o Rusteloosheid o Afleidbaarheid o Hyperactiviteit o Impulsiviteit In combinatie met ASPD groot risico op crimineel gedrag Sensation seeking Behoefte voor spanning, opwinding en verandering (prikkelhonger) staat centraal. (Zuckerman) Criminelen scoren hoger op risicobereidheid en ontremming. o Risicobereidheid o Ervaringsgerichtheid o Behoefte verandering o Ontremming Persoonlijkheidstheorieën PEN-model (Eysenck) Aanleg tot crimineel gedrag. Crimineel gedrag gaat uit van een wisselwerking tussen omgeving en person. Combinatie van factoren zoals erfelijke en biologische leiden tot vormen crimineel gedrag. o Psychoticisme: egocentrisch, gebrek aan empathie, agressief o Extraversie (sensatiezoekers) – introversie o Neuroticisme: overreactie op stress, angstig, humeurig Big five (Digman) Gaat over hoe succesvol iemand is in de maatschappij. Balans zegt iets over jouw kunnen. OCEAN o Openness/intellect: artistiek, nieuwsgierig, fantasierijk, origineel o Conscientiousness: zorgvuldig, efficiënt, georganiseerd, betrouwbaar o Extraversion: actief, agressief, energiek, enthousiast, praatgraag o Agreeableness: vriendelijkheid, aanhankelijk, sympathiek, vertrouwend o Neutroticism: angstig, zelfmedelijden, gespannen, instabiel, verontrust Zelfcontrole (Gottfredson & Beheersen eigen emoties, gedragingen en verlangen (met het oog op toekomstige Hirshi) beloning); impulscontrole. Moet voor leeftijd van 8 jaar worden aangeleerd  gebrek aan zelfbeheersing berust op inadequate opvoeding. Bepaalde aanleg waaraan in de opvoeding te weinig tegenwicht is gegeven. Impulsief, ongevoelig, fysiek, risico zoekend, korte-termijndenkers, non-verbaal  lage zelfcontrole. Sociaal leren: Algemeen: niet zozeer persoonlijkheid, maar omgevingsfactoren bepalen (crimineel) gedrag. Conditionering (Pavlov, Klassieke conditionering: stimulus die een reactie oproept, wordt geassocieerd met Skinner) een voorheen neutrale stimulus, die daardoor het vermogen krijgt om dezelfde Gedownload door wenke Buijs ([email protected]) lOMoARcPSD|17480025 reactie op te roepen. Operante conditionering/ instrumenteel leren: consequentie van gedrag beïnvloeden (beloning/straf) en daarmee kans op herhaling van het gedrag. Observationeel leren Leren door observatie (van (rol)modellen) en imitatie (bv. van ouders, leraren, (Bandura) vrienden, media). Gedrag aanleren zonder directe reinforcement (i.t.t. operante conditionering). Hoe belangrijker en significanter iemand is voor het individu, hoe sterker de invloed zal zijn. Wanneer het voorgeschotelde gedrag wordt beloond, zal het gedrag eerder geïmiteerd worden dan wanneer er geen beloning is. Cognitief leren omvat niet alleen het leren van gedrag en vaardigheden (zoals bij conditionering en observationeel leren), maar ook van attitudes en moraliteit. Het is van belang om met veel (van deze) aspecten van leren om te gaan om gedrag volledig te veranderen. Differentiële- Crimineel gedrag wordt aangeleerd in intieme groepen, waarbij de duur, frequentie, associatietheorie (Sutherland) intensiteit en belangrijkheid van associatie/omgang met personen een rol speelt. Het soort personen waarmee iemand zich associeert maakt uit of iemand crimineel gaat gedragen. Sutherland focust hierbij hoofdzakelijk op het internaliseren (‘eigen maken’) van criminaliteit, waarbij prowettelijke attitudes op een gegeven moment overtrokken worden door antiwettelijke Ontwikkelingspsychologische Kinderen vanaf 6 mnd tonen geweld (slaan, schoppen) maar neemt na 3 jr af. en opvoedingstheorieën Opvoeding speelt hier een belangrijke rol want door ingrijpen van de omgeving wordt (Tremblay) de agressie een kwestie van afleren en niet van aanleren. Wanneer ouders voldoen aan: Bieden warmte en ondersteuning (affectieve band/ hechting) Adequate controle uitvoeren (toezicht houden/ disciplineren) Straf combineren met uitleg  Minder kans op probleemgedrag Stanfort Prison Experiment Gewone burgers werden verdeel onder gevangenen/ bewaker. Na een paar dagen (Zimbardo) ging iedereen volledig in de rol op.  invloed anonimiteit op het gedrag  leidt tot verminderde zorg eigen gedrag door anderen  verlaagt remming crimineel gedrag Shock Experiment (Milgram) Individuen gaven de leermeester een steeds hogere shock bij meer fouten ondanks dat zij dit niet wilden.  Invloed van autoriteit op antisociaal gedrag. Groepen nemen hogere risico’s dan individuen. Neutralisatietechnieken Wanneer individu crimineel gedrag toont ondanks dat hij weet dat het niet goed is, Theorieën mbt treed er neutralisatie op: rationaliseren/ goedpraten van crimineel gedrag. neutralisatietechnieken o Ontkennen verantwoordelijkheid: sociale achtergrond als excuus (Matza) o Ontkennen schade: stelen als lenen aanduiden o Ontkennen slachtoffer: persoon die schade wordt toegebracht is ook crimineel o Ontkennen veroordelaars: labeling proces omkeren o Beroepen hogere autoriteit: beschermen van gang/ buurt/ geloof Gedownload door wenke Buijs ([email protected])

Use Quizgecko on...
Browser
Browser