Politicologie en Beleid PDF

Summary

These notes cover topics related to political science and policy, introducing key concepts and theories. They discuss different types of policy goals, and the characteristics of effective policies. The document also analyzes potential policy challenges and potential solutions.

Full Transcript

Politicologie en beleid - Politicologen kijken traditioneel vooral naar de politieke arena: waar maatschappelijke idealen worden geformuleerd en keuzes worden gemaakt m.b.t. het oplossen van problemen - Laswell’s definitie van politiek: Wie krijgt wat, hoe (en waarom)? -...

Politicologie en beleid - Politicologen kijken traditioneel vooral naar de politieke arena: waar maatschappelijke idealen worden geformuleerd en keuzes worden gemaakt m.b.t. het oplossen van problemen - Laswell’s definitie van politiek: Wie krijgt wat, hoe (en waarom)? - Beleid is het belangrijkste instrument van de politiek om overeengekomen doelen te bereiken - We onderscheiden 3 typen doelen: o Nieuwe problemen aanpakken: problemen oplossen die de veiligheid en/of het welzijn van burgers aantasten.  Bijv: Fatbikes en verkeersslachtoffers, oorlogsdreiging, oplopende wachttijden ziekenhuizen o Leveren van public goods: diensten of infrastructuren die alleen de overheid kan leveren en waarvan iedereen gebruik kan maken.  Bijv: Brandweer, defensie, wegen o Bewerkstelligen van politieke ambities  Vrede  Welzijn  Verheffing, individuele ontplooiing  Gelijkheid  Educatie  Veiligheid  Enz. Hierbij altijd hetzelfde probleem: schaarste Definitie van beleid - Public policy refers to the set of activities that a government employs to accomplish a certain aim (Guy Peters, 2015: 1) Dit hoef ik niet te kunnen reproduceren. Kenmerken van beleid - Beleid heeft betrekking op problemen en ambities - Beleid geeft gekozen oplossingsrichtingen (beleid is de uitkomst van gemaakte keuzes) - Beleid bevat voorgeschreven handelingen en geboden Voorbeelden van beleid - Energietransitie - Heffen van belastingen, verlenen van subsidies - Reguleren voedselveiligheid - Een nieuw tankbataljon - Taaltoets universitaire opleidingen Waar vinden we beleidsmakers? - Beleidsdepartementen - Provincies - Gemeenten - Publiek-private samenwerking (vaccins, vuilnis) - Publieke organisaties (NPO, KNMI, NVWA) - Internationale organisaties Waar vinden we beleid? - Formeel: vastgelegd in wetten, regelgeving - Informeel: verankerd in werkwijzen, taal, symbolen Voorbeelden van indicatoren van beleid - Beleidsnotitie - IND beschikking - Beleidssepot (seponeren): besluit om niet te vervolgen - Instellen/afschaffen nationale feestdag - Discours: terroristen of vrijheidsstrijders - Gebruik van symbolen (of verbod ervan) Wat maakt beleid goed (of niet zo goed)? - Het is effectief - Het is efficient - Het is gepast, legaal en ethisch - Het beleid ‘staat’ voor lange tijd - Het beleid wordt als een succes ervaren door politici en maatschappij De kracht van beleid: Succesverhalen 1. Opbouw Europa na WWII 2. Emancipatie verschillende bevolkingsgroepen 3. Behoud, uitbouw democratie 4. Versterking gezondheidszorg 5. Systeem sociale zekerheid 6. Dijken 7. Onderwijs 8. Internet 9. Rookverbod 10. Vaccins Hoe kom je tot beleid? - Probleemdefinitie - Actoren bepalen - Haalbaarheid van oplossingsopties onderzoeken Mythen bij beleidsvorming - Door informatie te verzamelen kun je de oplossing vinden, rationaliteit o Complexiteit: complexe problemen zijn op deze manier niet op te lossen - Mythe 1: Beleid als een stapsgewijs ontwerpproces - Mythe 2: Politiek is in charge o Scheiding tussen politiek en beleid o Primaat van de politiek - Mythe 3: Een top-down process o Politiek neemt beslissing o Minister belegt beleidsinitiatief bij een beleidsambtenaar o Beleidsambtenaar werkt voorstel uit o Goedkeuring minister o Beleid wordt uitgerold Overkoepelend framework: Het Fasenmodel - Een probleem krijgt politieke aandacht - Het probleem bereikt de politieke agenda - Er wordt besloten beleid te formuleren - Beleid wordt "gemaakt" - Implementatie - Evaluatie (feedback) - Geconstateerde problemen krijgen aandacht... Sommige problemen zijn ‘makkelijker’ op te lossen dan andere. Vijf moeilijkheidsdimensies: 1. De aard van het probleem (eenvoudig vs. complex) - Begrijpen we het probleem? Kennen we de oorzaken en gevolgen? Is het wel oplosbaar? - Voorbeelden van complexe problemen: COVID-19, armoede, drugs, klimaat, energie - Geldt ook voor sociale systemen: de werking van een sociaal systeem is afhankelijk van de interactie tussen subgroepen. We weten steeds minder over de subbgroepen, en over de interactie tussen de groepen. Opkomende problemen roepen reacties op die het probleem verergeren. Een probleem kan daardoor snel groeien (escalatie). Vb: gevangenis, polarisering 2. De omgeving waarin problemen moeten worden geformuleerd (dynamisch vs. stabiel) - Permanente dynamiek, de wereld verandert constant - Valkuil: blijven hangen in ‘toen werkte dit goed’ - Merton: Wat toen werkte, werkt niet meer… - Voorbeeld: Verschillende golven COVID-pandemie - Legitimiteit 3. Wettelijke en budgettaire beperkingen - Wetten en regels - Beperkte budgetten (bijv. boeren uitkopen) - Beperkte organisationele capaciteit (bijv. politie, XR A12) 4. Mate van politieke commitment - Sommige beleidsopties vereisen lang-termijn commitment (kernenergie, nucleaire duikboten) - Politiek heeft sterke focus op korte termijn. Resultaat: geitenpaadjes (opportunisme) - Voorbeelden: Groningen, Toeslagenaffaire Er komen tentamenvragen over LEGITIMITEIT Probleem: - De overheid kan niet alle problemen oplossen - Gewoon niet genoeg geld en capaciteiten - Er moeten dus keuzes worden gemaakt: niet elk probleem leidt tot het formuleren van beleid - Zo ontstaat competitie tussen problemen (issue competition) Sleutelconcept: De Agenda  Publieke agenda: onderwerpen waar ‘het volk’ zich druk over maakt  Politieke agenda: wat besluitvormers van plan zijn en willen  Beleidsagenda: problemen waar beleidsmakers oplossingen voor proberen te bedenken Carrying capacity  Elke agenda heeft een beperkte ‘carrying capacity’ (= aantal issues dat een agenda kan dragen)  Volle agenda’s; weinig ruimte voor “nieuwe” problemen  Voetnoot: Zelfs een plek op de beleidsagenda betekent nog niets (non-decisionmaking) De politiek van agenda’s  Wat op de beleidsagenda komt is belangrijk; kan grote gevolgen hebben  Actoren hebben er belang bij om bepaalde aken op de agenda te krijgen (of te zorgen dat ze er niet op komen!) Een ‘geblokkeerde’ agenda: Gevolgen  De doorgang van publieke naar politieke en beleidsagenda is verstopt  Ondermijnt legitimiteit van de politieke en dus beleidsagenda  Voedingsbodem voor populisme  Voorbeelden: o Koning van Spanje wordt met modder bekogelt als hij op bezoek is in rampgebied o Geen gun control in VS, wel ‘sugar tax’ Kernvragen  Waarom leidt het ene probleem wel tot beleid, en het andere niet?  Waarom slagen sommige problemen erin het agendatraject te volbrengen (van probleem tot beleid) – zelfs als ze relatief onbelangrijk lijken? o Er zijn zelfs beleidsbeslissingen doorgevoerd waar in het volk niemand om gevraagd had, bijv. de Rekentoets o Er is ook beleid dat ambtenaren vormen zonder dat de politiek erom vraagt De politicologische kwestie  Wie bepaalt welke problemen de overheid probeert op te lossen?  Wie zou dat moeten bepalen? Belangrijke factoren 1. Wie heeft agenderingsmacht? o Politici o Burgers o Rechtsprekende organen, bijv. aanspreken op overtreding EU-wet o Adviesorganen (Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid) o Media (bijv. Arjen Lubach, Tim Hofman)  Voorbeeld: Toeslagenaffaire 2. De rol van beleidsinstituties o Beleidsinstituties kunnen problemen signaleren o Organisatie van het beleidsveld: wie mag er meepraten? o Gedeeld denkraam: voorkeur voor bepaalde problemen (Schattschneider) 3. Het gebruik van framing strategieën o Probleem = sociale constructie o Objectieve maatstaven, objectieve problemen?  Discrepantie tussen een maatstaf/doel en de actuele of verwachte situatie  Voorbeeld: begrotingsnorm EU, temperatuurverhoging overschrijdt 1,5 graden, grens, fatbikes, asielcrisis o Tegenargument: Objectieve problemen bestaan niet  “No objective fact constitutes a problem in itself”  Gepercipieerde problemen zijn het gevolg van “social and political construction”  Voorbeeld: criminaliteit o Framing = poging om die sociale constructie te beïnvloeden (/het creëren van problemen) o Een frame is een probleemdefinitie, verpakt in een goed verhaal (zie video brightspace) o Elementen probleemdefinitie  Benoemt iets als een probleem  Benadrukt negatieve consequenties  Benadrukt frequentie  Suggereert oorzaken  Suggereert oplossingen (en sluit daarmee andere oplossingen uit) o Het belang van een goede probleemdefinitie  Realiteit is complex, problemen zijn “messy”  Consensus zelden het geval  Aard en oorzaken van een probleem zijn niet eenduidig  Een goede probleemdefinitie brengt iedereen op dezelfde lijn o Constructie van een probleemdefinitie  Wiens schuld? (Causaliteit)  Hoe erg is het? (Impact)  Hoe vaak komt het voor? (Frequentie)  Is er een oplossing? Meer info over constructie van probleemdefinitie: zie pp HC3&4 Voorbeeld tentamenvraag: construeer een goede probleemdefinitie over … (bijv. AI). Het belang van taal  Verhalen (bevatten verklaringen)  Probleem verbinden met waarden  Metaforen  Militaire taal (Task force, marsroute)  Medische termen (grote operatie) Het belang van symboliek  Wat mensen doen  In welke setting  Voorbeelden: bezoek koning aan een rampgebied John Kingdon: Het belang van timing?  Invloedrijke theorie: Kingdon’s stromen model  Legt eigenlijk uit waarom zaken niet op de agenda komen  Timing is essentieel om doorbraken te forceren Kingdon’s drie stromen: 1. Problems Stream: alle problemen, groot en klein Hoe komen problemen aan het licht?  Indicatoren (scope/ernst van het issue)  Focussing events (“gebeurtenissen”)  Feedback op stand beleid Voorbeeld: coma-zuipen, antisemitisme 2. Policy Stream: allerlei mogelijke oplossingen “Oersoep” van ideeën, stokpaardjes (voor alle problemen dezelfde oplossing, bijv. Wilders: migratie), oplossingen in:  Think tanks / denktanks  Policy papers  Politieke programma’s  Expert interviews  Burgerinitiatieven Voorbeeld: rekeningrijden 3. Political Stream: politieke aandacht  National mood  “Political forces” (interest groups, lobbyists)  Administrative and political turn-over Voorbeeld: gevangeniswezen krijgt nooit politieke aandacht Hoe komt een idee op de agenda?  Alle stromen moeten samenkomen voordat een probleem op de beleidsagenda komt  Window of opportunity: het moment dat de juiste oplossing opkomt, voor het juiste probleem, op het juiste moment  Het belang van focusing events (Rock Hudson), twee belangrijke momenten: verkiezingen en crises Wat gebeurt er in een ‘window’?  Oplossingen die passen bij de vigerende probleemdefinitie zijn ineens ‘hot’  Die oplossingen kunnen ineens worden gekoppeld aan het probleem  Dan ligt er ineens een beleidsvoorstel Voorbeeld: orkaan Katrina en de Charter Schools Beleidsentrepreneurs  Mensen die een tijd, energie, reputatie, geld op het spel zetten om een idee op de agenda te krijgen  ‘Surfers waiting for the big wave’  Be ready: voorstellen moeten klaar liggen – Have idea, will shoot  Never waste a good crisis Voorbeeld: Pieter van Vollenhoven en de OVV (Onderzoeksraad voor Veiligheid): doordat hij aanhoudend, bij elke ramp, zei dat de OVV er moest komen, kwam die raad er Artikel Pralle: Voorbeeldvraag tentamen: noem een paar strategieën die Pralle gebruikt en pas die toe op een probleem om het probleem op de agenda te krijgen Het maken van beleid  Beleidmaken: vertalen van politieke keuzen in concrete acties en instructies  Publiek heeft weinig aandacht voor het proces van beleidsvorming  In deze fase worden heel belangrijke keuzes gemaakt die het (politieke) lot van het beleid bepalen  Vb: Toeslagenaffaire De uitdaging voor beleidsmakers  Van algemene, soms vage ambities naar werkbare aanwijzingen  Selecteren van de juiste beleidsinstrumenten  De juiste condities creëren 1. Interpretatie: Wat is precies de bedoeling? Politici willen hun doel niet altijd precies omschrijven om politieke haalbaarheid niet te ondermijnen Beleidsmakers moeten dan interpreteren:  Wat willen we bereiken? Hoe?  Wie moet het doen?  Wat mag niet? 2. Instrumenten Economisch  Uitkeringen  Contracten  Algemene uitgaven  Leningen  Subsidies  Verzekeringen  Garanties a) Belastingmaatregelen  BTW verlagen/verhogen  WOZ  Goederen/activiteiten belasten  Inkomenspolitiek Voor- en nadelen  Instrumenten werken goed (beïnvloeden gedrag)  Wel fraudegevoelig, altijd risico van onbedoelde gevolgen b) Diensten aanbieden  Vuilnisdienst  Openbare zwembaden  GGD  Politie  Brandweer  Kunstaanbod, bibliotheken  Onderwijs  Juridische ondersteuning Voor- en nadelen  Diensten bereiken heel veel mensen  Relatief duur, niet efficiënt  Uitkomsten moeilijk vast te stellen Wetten/regels Voordelen:  Duidelijk/transparant  Eerlijk  Dus legitiem  Vb: regelen van schaarste (opleidingsplekken) Nadelen van regels  Regels kunnen leiden tot “creatief gedrag”  Precieze toepassing v. red tape (ExamenCie)  “Volgens de letter van de wet…”: bron van “implementatie sabotage” (FAA)  Regels kunnen averechts werken (verscherpte beveiliging na 9/11 ->verkeersongelukken)  Gevaar van “dichtregelen” Gedragsbeinvloeding (“Nudging”)  Gebaseerd op het idee dat mensen gevoelig zijn voor sociale normen  Wijzen op het gedrag van anderen, de discrepantie blootleggen  Voorbeelden: o Sticks & carrots (statiegeld) o Training (sollicitatietraining) o Inspecties o Licenties (waarmerken) o Informele procedures o Campagnes (gele zak, orgaandonaties, BOB) o Administrative burdens Voor- en nadelen  Draagvlak is hoog, relatief goedkoop  Maar: moeilijk om gedrag te veranderen!  Ethische kwestie: Mag de overheid ‘stiekem’ mensen ‘overtuigen’? Institutionele instrumenten  Nieuwe organisatie optuigen  Task force  Organisatie hervormen  Organisatie opheffen, fuseren Voor- en nadelen  Kan heel effectief zijn (maar dat moet nog blijken)  Kost veel tijd om nieuwe organisatie op te tuigen  Die organisaties kunnen weer een eigen leven gaan leiden 3. De juiste condities  Arrangeer politieke en maatschappelijke steun  Regel budget  Juridische check  Bedenk welke onbedoelde gevolgen mogelijk zijn (bureaucratic ‘blow back’)  Instructies voor de uitvoering Beleidsimplementatie Implementatie (uitvoering) is belangrijk, want:  Implementatie bepaalt hoe beleidsvoornemens tot leven komen in de echte wereld  Bepaalt hoe de burger beleid “ervaart”  Beleid bepaalt daarmee ook de legitimiteit van het politiek systeem Drie belangrijke vragen:  Hoe wordt beleid uitgerold? Waar zitten de problemen?  Hoe proberen politici controle op het implementatieproces te houden?  Hoe kan beleid succesvol worden geïmplementeerd? 1. Beleid in uitvoering o Het belang van uitvoeringsorganisaties en street-level bureaucrats  Street-level bureaucrats (SLB’s, Lipsky): De mensen die beleid toepassen in de praktijk:  Leraren  Agenten  Brandweermensen  Soldaten  Loketmedewerkers  Waarom ze belangrijk zijn:  Als beleidsmakers vage en tegenstrijdige doelen niet interpreteren voor de uitvoering  Moeten SLB’s die interpretaties en keuzes maken  Hun keuzes hebben (politieke) gevolgen  SLB’s hebben veel discretionaire ruimte. Definitie: legitiem recht om keuzes te maken op basis van iemands gezaghebbende beoordeling van de situatie  Het belang van discretionaire ruimte:  Beleid moet worden vertaald naar de praktijk  Elke situatie is anders, elke casus is uniek  Er moeten besluiten worden genomen met kennis van zaken  Flexibiliteit is dan belangrijk  Voorbeeld: politieagent  Nadeel: SLB’s met discretionaire ruimte kunnen veel keuzestress hebben  Discretionaire ruimte: keuzes met gevolgen  Zorgvuldigheid gewenst  Te weinig middelen, te weinig tijd = stress  Stress+ discretionaire ruimte = coping mechanismen  Voorbeeld: 112 o 3 typen coping strategieën:  We zetten de klant voorop (we doen extra ons best)  We moeten onszelf beschermen (routines)*  We moeten de klanten op een afstand houden, afschrikken -> Administrative burdens  Voetnoot: de meeste SLBs zijn gepassioneerd  Routines o Minimaliseren interpretatie beleidsintenties o Creaming eraf: concentreren op de makkelijkste cliënten o Generaliseren perceptie cliënten, negatief beeld creëren van doelgroep, bijv. alle studenten zijn luie rijkeluiskindjes o Case study: Brodkin  Wat het artikel laat zien: 1) Discretion matters (mooie illustraties) 2) Waarom street-level bureaucrats hun discretionaire ruimte op een bepaalde manier gebruiken (voor zichzelf, voor de organisatie of voor de burger)  TANF: Welfare reform TANF=Temporary Assistance for Needy Families  Limited cash assistance  Promotion of paid work  Maar ook benchmarks: o 50% of welfare recipients working within 5 years o Reducing case loads  Vier barriers voor cliënten 1. Managing access (underinvestment & cost shifting) 2. Need v. speed (simplification -> Mr. Frank)* 3. Limited resources v. demands: ritualization (“Yes we can!”) 4. Managing dissonance (knagend geweten): delegitimation of clients (“ze willen het niet” Over dat artikel van Brodkin komen sws vragen https://academic.oup.com/jpart/article/21/suppl_2/i253/1011783 Hiertussen college gemist, over evaluatie en verantwoording, zie pp Legitimiteit Waarom legitimiteit belangrijk is:  Beleid kan nooit succesvol zijn zonder de steun van burgers  Politieke en maatschappelijke steun geeft rust  Acceptatie “cliënten” verlaagt transactie kosten  Legitimiteit als smeerolie: de belastingdienst  Een gebrek aan legitimiteit kan ernstige gevolgen hebben voor gezondheid en welzijn van burgers  (vb: anti-vaxers, politie, Universiteit) Easton’s definitie van legitimiteit  Beleid is legitiem wanneer het wordt beschouwd als: Valid or justified by those to whom it applies (Easton)  Input legitimacy: de selectie van problemen die beleidsmakers adresseren, dat de problemen die de maatschappij belangrijk vindt, op de politieke agenda komen. Bijv: beperking wattage stofzuigers wordt niet breed maatschappelijk gedragen, maar toch wordt er beleid over gemaakt, dus: lage input legitimacy.  Throughput legitimacy: of burgers de manier vertrouwen waarop beleid wordt gevormd, het proces. Eerlijk, transparant, democratisch… Bijv: covid beleid in het begin van de crisis had hoge throughput legitimacy, later nam dit af.  Output legitimacy: het effect van beleid op burgerlevens. Het moet gepast, eerlijk en doelmatig zijn Meten is weten?  Wat meten we? Waar kijken we naar: proces, output, outcome?  Welke tijdshorizon?  Welke indicatoren gebruiken we? (COVID, aantal IC-bedden)  Hoe meten we? (methodologie)  Unintended consequences? Uitdaging voor beleidsmakers Hoe stel je legitimiteit vast?  Uitgangspunt: meeste mensen zijn hier helemaal niet mee bezig  Daarom beter om te kijken naar signalen van achteruitgang: o Politieke aandacht o Media aandacht o Mobilisatie burgers Strategieën … ging te snel, misschien mist er iets  Input legitimacy: luisteren, responsief zijn  Throughput legitimacy: Quality of governance o Transparantie o Gelijke monniken, gelijke kappen o Proportionaliteit o Tijdig  Output legitimacy: o performance  Leveren op kerntaken  Weersta opportunism  Ingrijpen wanneer het fout gaat o Communicatie  Publiek ziet niet veel  Ook politici en beleidsmakers moeten goed beeld hebben  Media goed uitleggen waarom soms dingen mis lopen Het belang van een ‘policy myth’  Goed verhaal over de onmogelijkheid van de missie (waarom we het moeten blijven proberen) Voorbeelden van een sterke ‘policy myth’  NCTV: heeft nog nooit een terrorist opgespoord  Universiteit: studeren voor een betere toekomst, maar dat is objectief maar de vraag  CERN: onderzoek met deeltjesfysica in Zwitserland, maar levert helemaal niks op Discussie: Legitimiteit onder druk? Ontwikkelingen:  Machteloze, gefragmenteerde politiek  Uitgeholde staat: globalisering & emancipatie  Boze burgers, social media Hebben we minder vertrouwen in politiek en Bestuur?  Andeweg: Dalend vertrouwen en het monster van Loch Ness  Coronacrisis: forse daling (van 70% naar 30%)  Gebeurt wel vaker tijdens een crisis (rellen A’dam)  Financiële crisis (zie Krugman) Gastcollege: Beleidsmakers en ethiek Het handelen van beleidsmakers kan heel grote gevolgen hebben, wordt ‘toegevoegde verantwoordelijkheid’ genoemd. Het kan gaan over leven of dood. Er kunnen morele dilemma’s plaatsvinden. (Moreel) dilemma: keuze tussen twee schijnbaar gelijke morele waarden/manieren van denken, tussen twee kwaden. Keuzesituatie tussen twee rationele waarden die consequenties hebben voor anderen Het ligt niet aan degene die de keuze maakt, de moeilijkheid zit (objectief) ingebakken in de keuzesituatie. In je werk als overheidsambtenaar kunnen situaties ontstaan die zodanig gestructureerd zijn, dat je, welke keuze je ook maakt, moreel de fout in gaat. Liberaal concept van moraliteit: iets is pas moreel slecht als het schade toebrengt aan anderen. Bijv. als je dronken gaat autorijden is dat slecht, omdat je een gevaar bent voor anderen. Marteldilemma: stel dat je voor een overheidsdienst werkt en de order krijgt om een gevangengenomen terrorist, van wie we weten dat hij/zij weet waar allerlei explosieven verborgen zijn, te ondervragen om te achterhalen waar die explosieven zijn. De terrorist is niet sympathiek, ondervragen gaat lastig, dus je hebt nog 1 optie: martelen. (Alleen) als je martelt, ben je 100% zeker dat je de informatie krijgt. Op die manier red je duizenden mensen. Is martelen goed? Recht op lichamelijke integriteit wordt geschonden als je martelt. Je verliest daarmee je eigen integriteit, die je nooit meer terugkrijgt. Deontologie: martelen is onvoorwaardelijk verboden. Het lijkt alsof aantallen ertoe doen: hoe meer mensen je redt door te martelen, des te groter de bereidheid tot martelen. Maar als je 10000 afweegt tegen 1, maak je er ‘gewoon’ een optelsom van. Dat is puur consequentialisme. Ook al lijkt het te gaan om aantallen, dat is onzin. Dat is alleen maar om bepaalde reacties in het publiek uit te lokken. Subjectief in het publiek spelen allerlei overwegingen waardoor het volgens het publiek geen dilemma is: duidelijk dat er gemarteld moet worden. Maar er is wel een dilemma: een directe tegenspraak, 2 radicaal verschillende manieren van denken: deontologie vs. consequentialisme/absolute gevolgen. De overheid moet voortdurend besluiten nemen waarin die twee manieren van denken tegenover elkaar staan. Hugo de Jonge tijdens corona over vaccinaties: vrijheid van 20% weegt niet op tegen vrijheid van 80%. Het vileine: hij suggereert dat het over de vrijheid van die percentages gaat, maar dat is niet zo. Hij had in die speech moeten praten over het dilemma dat er eigenlijk was: moeten rechten van die 20% geschonden worden om de 80% te beschermen? We leven in een liberale democratie. Democratie: meerderheid bepaalt. Liberaal: grondrechten beschermen minderheden. Minderheden hebben het recht om gecompenseerd te worden. Het gaat niet over aantallen, maar de structuur van de rechtvaardigheid van ons handelen. Dat is maar goed ook: individuele burgers hebben meer aan grondrechten die hen beschermen, dan aan kiesrecht waarmee ze een klein beetje invloed hebben op de politiek. Een pure democratie kan op puur democratische gronden besluiten om bevolkingsgroepen uit te moorden. De zaak van Jakob von Metzler Ontvoeringszaak Frankfurt, Duitsland begin 2002: 11-jarig jongetje wordt ontvoerd door z’n 27-jarige bijlesdocent die geld nodig heeft. Alles ging mis en de ontvoerder werd opgepakt en verhoord. Doel van verhoor: erachter komen waar het jongetje was. Verhoor ging slecht door geniepige antwoorden van de ontvoerder, het leverde niks op. Uiteindelijk vertelde de ontvoerder dat de politie bij een huis aan een meer moest gaan kijken. In dat huis troffen ze een beslapen, bebloed bed aan en ze kregen hoop dat het jongetje nog leefde. De politiechef besloot dat de ontvoerder gemarteld moest worden. Hij belde een politiearts en de officier van justitie, zoals hij moest doen. (OvJ in Duitsland had geen discretionaire bevoegdheid.) Artikel 1 Duitse grondwet: Die Würde des Menschen ist unantastbar. Dus: martelen mocht absoluut niet. De verdachte hoorde dat hij gemarteld zou worden en vertelde gelijk: het jongetje is al dood. Het dreigen met martelen zorgde dus voor die informatie. De politiechef, Daschner, had door ermee te dreigen eigenlijk al gemarteld, dus was flink in de fout. Hij had z’n carrière compleet verpest. Grote vraag: heeft de politiechef goed gehandeld? Het is goed om het jongetje te redden, en het is goed om niet te martelen. Het perverse van het dilemma: door het goede te doen, ga je moreel in de fout. In een interview vergelijkt Daschner zijn situatie met de mythe van Antigone: https://en.wikipedia.org/wiki/Antigone_(Sophocles_play) Twee tegenstrijdige geboden moesten nageleefd worden, maar dat ging niet samen. https://en.wikipedia.org/wiki/Murder_of_Jakob_von_Metzler https://de.wikipedia.org/wiki/Daschner-Prozess Als het zo is dat deze onverenigbare waarden ingebakken zitten in ons constitutionele stelsel, moet je als werknemer binnen dat stelsel die twee sets van waarden zo veel mogelijk moeten respecteren. Vroeg of laat kom je in zo’n dilemma terecht. Dit kan tot gevolg hebben dat je afscheid moet nemen van je carrière bij de overheid en naar de vrije sector gaat. De enige garantie die wij hebben is dat er niet lichtvaardig gemarteld zal worden Beleidshervormingen Twee (gerelateerde) vragen - Waarom is dit beleid problematisch? En voor wie? - Hoe kun je het veranderen? De ideale situatie  Monitoren van beleidseffecten  Problemen identificeren  Leren wat de oorzaken zijn  Lessen implementeren (=adaptatie)  Monitoren en leren…(zorg dat er een cyclus is) Beleidsleren  Policy learning: updating of knowledge amd beliefs about a public policy, based on experience, analysis or social interaction (Dunlop & Radaelli, 2020) Waarom leren moeilijk is  Bounded rationality  Biases & heuristics (Kahneman) Boek Daniel Kahneman: Ons Feilbare Denken Je hersenen weten en kunnen niet genoeg, dus verzinnen ze een verhaaltje (biases and heuristics) om de onzekerheid te verklaren. Dus: je kan heel moeilijk iets leren als je denkt dat je het weet  Leren als sociaal proces  Experts weten stiekem ook niet alles  Leren van anderen? Van wie dan? Gevaar: selectief shoppen  Opgelegde lessen zijn niet populair Conclusie  We hoeven niet zoveel te verwachten van constante bijstellingen van beleid  We mogen daarom verwachten dar beleid met een soort ijzeren regelmaat uit de rails loopt Wanneer wordt beleid een probleem?  Wanneer het onvoldoende resultaten boekt?  Wanneer het te duur is?  Wanneer het ongewenste resultaten veroorzaakt (unintended consequences)? A. Eroderende Legitimiteit  Stabiliteit = gelegitimeerde “performance gap”  Legitimiteit staat altijd onder druk: waarden veranderen of de uitvoering verandert  Resultaat -> groeiende performance gap  Vereist constante aanpassing (=adaptatie)  Als dat niet gebeurt, kan het vertrouwen in het proces slinken Hoe Legitimiteit snel kan verdwijnen  Schandaal/crisis (VN vredesmissies, Canadese tehuizen)  Erosie, escalatie, vertrouwenscrisis Van erosie naar vertrouwenscrisis  “Wij spreken van een vertrouwenscrisis wanneer een beleidssector in een relatief kort tijdbestek wordt geconfronteerd met duidelijke en aanhoudende signalen van afnemende politieke en maatschappelijke steun voor het functioneren van de sector (waarbij de institutionele structuur ter discussie komt te staan)” – gaat dus om legitimiteit Kenmerken vertrouwenscrisis  Kenmerken: o Veel en negatieve media-aandacht o Politieke aandacht intensiveert o Maatschappelijke discussie over karakter van de organisatie  Organisatie lijkt “kompas” kwijt te zijn  Band met de omgeving is verbroken, maar de organisatie lijkt het niet te beseffen Roep om hervorming  Sleutel: Beleid wordt problematisch wanneer de ‘performance gap’ gepolitiseerd wordt  Gaat dus eigenlijk om een agendatraject Hoe kun je beleid veranderen? Peter Hall (1993):  Eerste orde: beleidsinstrumenten manipuleren of veranderen (BTW verhogen of verlagen)  Tweede orde: ander beleidsinstrument kiezen (van subsidie naar wet)*  Derde orde: het paradigma van het probleem schenden, bijvoorbeeld met roken; dat ging van populair naar ongezond** o Derde orde is erg riskant want een grote verandering die ingaat tegen de fundamenten waarin we nu geloven kan mensen tegenover je zetten Derde-orde aanpassingen zijn het moeilijkst! *Typen instrumenten  Economisch (subsidies, uitgaven, belasting)  Legaal (reguleren, contracten)  Moreel gezag (Nudging) (campagnes, default options, panopticon) **Policy Paradigm  Framework of ideas that specify goals, instruments and the nature of the problem  Paradigma = probleemdefinitie + beleidstheorie Voorbeeld: economisch beleid  Werkt niet (recessive, werkloosheid, inflatie) o 1e orde: Rente veranderen, BTW tarief o 2e orde: Instrumenten aanpassen (toezicht hypotheken verscherpen; zzp’ers helpen) o 3e orde: Hervorming: Brexit, weg met de euro Wat is een hervorming? - Hervorming: bedoelde en significante aanpassing van beleid of beleidsorganisatie - Hervorming is Hall’s 3e orde Hervormingen: altijd moeilijk - Beleid is verankerd in wetten, regels, uitvoeringspraktijken - Kleine aanpassingen lukken nog wel - Het hervormen van beleid is een enorme operatie - Beleid hervormen in internationale context is helemaal moeilijk Hirschman: retoriek van de tegenstand - Perversity: negatieve gevolgen (medicijn erger dan de kwaal) - Futility: gaat nooit werken - Jeopardy: we verliezen wat we hebben - Voorbeelden: pensioenwet, asielwet Soms lukken grote hervormingen wel - Ozon verdrag - Economisch beleid in UK (Thatherism) - Deregulering luchtvaart - Anti-rook beleid - Afschaling nucleair in Duitsland Waarom komen hervormingen dan toch soms wel van de grond? Focus op twee vragen: - Hoe zorgen we dat een hervorming wordt aangenomen? - Hoe zorgen we dat de aangekondigde hervorming een succes wordt? 1. Aannemen van een hervorming Twee condities: a) Dominant frame: serieuze onvrede over het beleid (als gevolg van erosie legitimiteit) b) Mobilisering van ‘losers’: mensen van wie de belangen niet zijn meegenomen in het beleidsproces  Uitgangspunt: beleid is stabiel; moet echt iets gebeuren voordat beleid verandert  Het belang van instituties  In de praktijk veel beleidsmonopolies (subsystems)  Stabiliteit is altijd schijn; hoe stabieler een systeem lijkt, hoe groter de mogelijke veranderingen  Beleid als strijd:  Subsystems bewaken policy image en toegang tot de key venues  ‘Losers’ gaan op zoek naar andere venues (‘venue shopping’)  Proberen het dominerende policy image te ondermijnen (door herformulering problem definition)  Crisis: retoriek van de verandering  Delegitimeert status quo  En de dragers van de status quo  Roep om verandering  Never waste a good crisis! 2. Doorvoeren van een hervorming  Een aangenomen hervorming is nog geen hervorming  Het moet ook nog geïmplementeerd en uitgevoerd worden Barrières: - Niet altijd duidelijk hoe het beter kan (blauwdruk vs. experiment) - Waar moeten de middelen vandaan komen? (geld, expertise, organisatie) - Hoe overkomen we de tegenstand? (institutionele weerzin, verankerde paradigma’s) - Politiek ongeduld, opportunisme - Voorbeeld: klimaatbeleid Succesfactoren: - Leiderschap gevraagd! Strategieën: - Een goed verhaal (‘reform myth’) - Coöptatie van ‘losers’ - Zorg dat het werkt Internationaal Grensoverschrijdende problemen: 1. Meerdere landen en meerdere beleidssectoren o Klimaatsverandering o Vervuiling, gebrek aan drinkwater o Immigratie o Cyber crime, cyber attacks o Financiële crises o Pandemics (Sars, Ebola, COVID-19) o Etc. 2. Aard en dynamiek probleem moeilijk te begrijpen 3. Kant-en-klare oplossingen niet beschikbaar 4. Botsende verantwoordelijkheden Kern van het probleem - Veel grensoverschrijdende problemen zijn het directe gevolg van het moderne enthousiasme om grenzen weg te halen en systemen te integreren (externalities) - Dat enthousiasme gaat niet gepaard met een enthousiasme voor grensoverschrijdende autoriteit - En misschien is dat wel terecht? Internationale samenwerking als oplossing? The logic of collective action - Mancur Olson: mensen zijn te egoïstisch om een bijdrage aan een gezamenlijk doel te leveren (zeker niet als anderen toch het werk doen) -> free-rider problem - Geldt eigenlijk nog meer voor staten Soms wel internationale samenwerking - Verdragen - Concrete samenwerking (bijvoorbeeld in ondersteuning Oekraïne) - Regionale samenwerking - Internationale hulp in crises en rampsituaties - Internationale organisaties Artikel Parker dat we moeten lezen: waarom is de ene conferentie succesvoller dan de andere? Wat ik moet lezen in dat artikel: de verklaringen die worden genoemd (waarvan er 1 wordt uitgelicht) voor het verschil qua succes tussen conferenties Werkgroepen https://www.storyboardthat.com/nl/articles/e/ethos-pathos-logos Legitimiteit  Input legitimacy: de selectie van problemen die beleidsmakers adresseren, dat de problemen die de maatschappij belangrijk vindt, op de politieke agenda komen. Bijv: beperking wattage stofzuigers wordt niet breed maatschappelijk gedragen, maar toch wordt er beleid over gemaakt, dus: lage input legitimacy.  Throughput legitimacy: of burgers de manier vertrouwen waarop beleid wordt gevormd, het proces. Eerlijk, transparant, democratisch… Bijv: covid beleid in het begin van de crisis had hoge throughput legitimacy, later nam dit af.  Output legitimacy: het effect van beleid op burgerlevens. Het moet gepast, eerlijk en doelmatig zijn Hoge legitimacy bestendigt de geloofwaardigheid van een policy myth. De grote vraag mbt de mythe van de legitimiteitscrisis: Waarom is het geloof in een legitimiteitscrisis, onder burgers, politici en politicologen, zo hardnekkig ondanks eerdere berichten van het tegendeel door andere wetenschappers, en het gebrek aan bewijs van die crisis?  Cynisch argument: bijv. populisten hebben er baat bij dat de mythe in stand wordt gehouden  Zorg: een daadwerkelijk diep gegronde motivatie dat de democratie op het spel staat  Onderzoek: politicologie wordt ondervraagd op haar eigen bestaansrecht 3 blinden vlekken van politicologisch onderzoek mbt de legitimiteitscrisis - Inputisme - Legitimiteit (normatief) vs. politieke support (instrumenteel): politieke support neemt af, maar dat zegt niet gelijk iets over legitimiteit - Onderzoek naar afname legitimiteit loopt sinds jaren ’70, onderzoeksinhoud verandert niet doordat ze door de tijd heen willen meten en vergelijken, maar de wereld verandert dus eigenlijk zou het onderzoek ook moeten veranderen Minimaal niveau legitimiteit: apathie, mensen zijn net niet ontevreden genoeg om te gaan protesteren enz. Maximaal niveau legitimiteit: 100% instemming en steun van het volk Populisme Democratie, 2 stromingen: Liberale opvatting Radicale opvatting Instituties, normatief beginsel: Wil van het volk (dynamisch), normatief rechtstatelijke bescherming (van beginsel: meerderheidsgedachte minderheden) (antagonisme) Populisme: ‘Pathologie’ Populisme: ‘correctiemechanisme; Artikel Guy Peters & Jon Pierre Gaat over de invloed van populisme op bestuur en bureaucratie. Ze formuleren 4 verwachtingen, van wat er gebeurt als bestuur populistisch wordt: 1. Minder expertise 2. Politisering van de overheid: het politiek maken van vraagstukken die in wezen a-politiek zijn. Bijv: abortus in de VS. Het eigen maken van een a-politiek thema om een eigen doel te bereiken 3. Patronage/vriendjespolitiek 4. Centralisatie: populistische leiders wakkeren een verhaal aan van populisme, dus het is geen sentiment vanuit het volk maar wordt hen een beetje opgelegd Artikel Stoker https://www.cambridge.org/core/services/aop-cambridge-core/content/view/169EA2F76A17F5C17BFCA90994CFA71F/9781316519387c11_246-266.pdf/public-administration-how-to-respond-to-populism-and-democratic-backsliding.pdf.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser