Ruimtelijke Transformaties Samenvatting PDF

Summary

This document is a summary of the course on spatial transformations, covering key concepts such as planning, social practices, and instruments to guide development. It touches upon the importance of spatial planning for creating sustainable and livable environments.

Full Transcript

College 1: Ruimtelijke transformaties Deze studiegids is gebaseerd op de collegestof "HC 1 - RT Intro.pdf" en is bedoeld om je te helpen bij het begrijpen van de belangrijkste concepten van de cursus Ruimtelijke Transformaties. Inleiding De cursus Ruimtelijke Transformaties gaat over de veranderin...

College 1: Ruimtelijke transformaties Deze studiegids is gebaseerd op de collegestof "HC 1 - RT Intro.pdf" en is bedoeld om je te helpen bij het begrijpen van de belangrijkste concepten van de cursus Ruimtelijke Transformaties. Inleiding De cursus Ruimtelijke Transformaties gaat over de veranderingen in landgebruik en hoe deze veranderingen worden beïnvloed door planning. Planning wordt in de cursus gezien als een complexe en dynamische sociale activiteit. Belang van Ruimtelijke Planning De afwezigheid van ruimtelijke planning kan leiden tot verschillende negatieve gevolgen, waaronder: Chaotische stedelijke groei Verlies van natuurlijke omgevingen Slechte mobiliteit en bereikbaarheid Ongezonde leefomstandigheden Verhoogd overstromingsrisico Economische nadelen Planning is dus essentieel om de ontwikkeling van landgebruik te sturen en een duurzame en leefbare omgeving te creëren. Planning als Sociale Praktijk Planning is geen puur technische activiteit, maar wordt sterk beïnvloed door sociale structuren en menselijk handelen. Landgebruik is een fysieke afdruk van sociale praktijken. Planning is een voortdurende wisselwerking tussen structuren en agentschap. Structuratietheorie De structuratietheorie is een belangrijk concept in de cursus. Deze theorie stelt dat: Structuren (regels, normen, systemen) en menselijk handelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Structuren ons gedrag vormen, maar mensen ook structuren kunnen veranderen. Aanjagers van Ruimtelijke Ontwikkelingen Ruimtelijke ontwikkelingen worden beïnvloed door: Veranderende waarden en normen Technologische innovaties Maatschappelijke veranderingen Rol van Verschillende Factoren Verschillende factoren spelen een rol bij ruimtelijke transformaties: Praktijken: Dagelijkse activiteiten die vorm geven aan de ruimte. Agentschap: De beslissingen en acties van individuen en groepen. Instituties: Formele en informele regels en organisaties. Discoursen: Geïnstitutionaliseerde manieren van denken. Plannen: Documenten die alternatieve oplossingen bieden. Transitie-consultants Transitie-consultants spelen een belangrijke rol bij het begeleiden van ruimtelijke transities. Ze: Vormen een brug tussen structuur en innovatie. Bieden analyse en advies. Faciliteren samenwerking tussen actoren. Verschaffen informatie en educatie. Ondersteunen agentschap en structuurverandering. De Rationele Planningscyclus De rationele planningscyclus is een model om het planningsproces te structureren. De cyclus bestaat uit de volgende stappen: 1. Voorbereiding: Probleemidentificatie. 2. Doelstelling: Formuleren van doelen. 3. Analyse: Gegevens verzamelen en toekomstige transformaties begrijpen. 4. Ontwerp: Alternatieve plannen ontwerpen. 5. Beoordeling: Ex ante evaluatie van de alternatieven. College 2: gemeente Nijmegen Deze studiegids is gebaseerd op de verstrekte bronnen over ruimtelijke transformaties en sturingsmiddelen in de gemeente Nijmegen. Overheid en Identiteit De overheid is verdeeld in drie lagen: Rijk, Provincie, en Gemeente. De gemeente Nijmegen voert taken uit en implementeert beleidsinterventies, maar 60% van het gemeentebudget komt van het Rijk. De identiteit van Nijmegen wordt gekenmerkt door verschillende aspecten: o Bandstad: Regionaal ideaal. o Groene stad: Focus op klimaattransitie. o Kennisstad: Nadruk op innovatie en kennisontwikkeling. o Woonstad: Aandacht voor wonen en leefomgeving. o Werkstad: Ontwikkeling van werkgelegenheid en bedrijventerreinen. o Woon-werkstad: Reactie op demografische veranderingen. o Logistiek knooppunt: Inzet op circulaire economie. Dilemma's en Keuzes Ruimtelijke transformaties brengen dilemma's met zich mee op economisch, ecologisch en sociaal vlak. Keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot de identiteit van de stad en de gewenste ontwikkelingsrichting. Sturingsinstrumenten De gemeente Nijmegen heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om ruimtelijke transformaties te sturen: Beleidsmatig inhoudelijk: o Voorwaarden stellen aan gebouwen en omgeving. o Voorbeelden: beleid m.b.t. terrassen, hotels, monumenten, parkeernormen, autoluwe binnenstad. Beleidsmatig financieel: o Subdidies: exploitatie-, project-, incidenteel, structureel, garantstelling. o Gericht op gebouwen, transities en investeringen. Omgevingsplannen (bestemmingsplannen): o Gebieden krijgen een bestemming toegewezen door de gemeente. o Gemeentelijke medewerking is niet verplicht, wat haar een machtspositie geeft. Milieuzonering: o Regulering van emissies en bedrijvigheid. o Indeling in zones van 1 (lichte bedrijvigheid) tot 6 (zware bedrijvigheid). o Voorbeelden: zero-emissiezones, bedrijventerreinen. Marktparticipant: o De gemeente kan zelf woningen bouwen of grond verkopen met voorwaarden (bijv. Woondeal 2.0). Burgerparticipatie: o Inbreng van burgers in besluitvorming. o Verschillende participatievormen. o Kwalitatieve & kwantitatieve ontwikkelingen. o Discussies over ruimtegebruik. Veranderingen en Ontwikkelingen Veranderingen in ruimtegebruik worden beïnvloed door: o Kwalitatieve & kwantitatieve ontwikkelingen. o Digitale transitie (hybride werken, online winkelen). o Mobiliteitstransitie (duurzaamheid, efficiëntie, mobiliteitshubs). o Circulaire economie. o Verduurzaming. Deze ontwikkelingen leiden tot nieuwe uitdagingen en kansen, zoals leegstand en de behoefte aan laadpalen. Ideologie en Aannames Ruimtelijke transformaties worden beïnvloed door: o Ideeën over de maakbaarheid van de stad. o Ideeën over verantwoordelijkheden. o Verschillende benaderingen. o De vraag wanneer een uitkomst als geslaagd wordt beschouwd. o De vraag of en hoe succes gemeten moet worden. Casussen Leegstaande kerk: Illustreert de dilemma's bij transformatie van gebouwen. Randen van bedrijventerreinen: Benadrukt de spanning tussen wonen en werken. Woningbouw op Veur Lent: Toont de invloed van burgerparticipatie. College 3: Ruimtelijke Transformaties Wonen Deze studiegids is gebaseerd op de verstrekte bronnen over ruimtelijke transformaties met betrekking tot wonen in Nederland. De belangrijkste punten uit de bronnen zijn: Wonen als drijvende kracht en uitkomst: Wonen is zowel een aanjager als een resultaat van ruimtelijke ontwikkelingen in steden en dorpen. Invloedrijke factoren: Economie, consumentenvoorkeuren, instituties (en beleid), en cultuur spelen een rol in deze transformaties. Verschillende perspectieven: We moeten rekening houden met de woning zelf, de wijk, de stad en de verdeling over het land. Ontwikkeling van steden door de tijd De bronnen beschrijven de ontwikkeling van steden in verschillende periodes, te beginnen met de rol van de stad als marktplaats, stapelplaats, hof, gilde, industrie, diensten en cultuur. Belang van instituties: De ontwikkeling van steden wordt sterk beïnvloed door instituties. Magneet en centrifuge: Steden fungeren als aantrekkingskracht (magneet) en tegelijkertijd als afstotende kracht (centrifuge) voor mensen en activiteiten. Invloed van economie en vervoer: Economische ontwikkeling en vervoersystemen hebben een grote impact op de ontwikkeling van steden. Invloed van ecologische omstandigheden: Ecologische omstandigheden, zoals de beschikbaarheid van water en grondstoffen, beïnvloeden de ontwikkeling van steden. COVID-19 en de toekomst van werk: De COVID-19-pandemie en de veranderende aard van werk hebben gevolgen voor de manier waarop we leven en wonen in steden. Periodes van ruimtelijke transformaties De bronnen identificeren verschillende periodes van ruimtelijke transformaties in Nederland, elk met unieke kenmerken: Tot 1700: Renaissance 1870-1920: Dominantie van de Vrije Markt o Particuliere initiatieven domineerden de woningbouw. o Beperkte overheidsbemoeienis en laissez-faire-economie. o Ongelijke ontwikkeling en slechte woonomstandigheden. 1930-1970: Modernisme o Grootschalige planmatige bouw met functionaliteit en efficiëntie als kernbegrippen. o Centrale rol van de overheid met sterke planningsinstituten en regelgeving. o CIAM-principes: functionaliteit boven esthetiek. o Ontstaan van functionele, maar soms monotone wijken. 1970-1990: Sociocratische planning o Kleinschaliger en sociaal verantwoorde projecten, zoals stadsvernieuwing. o Betrokkenheid van overheid en buurtorganisaties, met aandacht voor participatie. o Plannen gericht op lokale behoeften en sociale inclusie. 1990 - Planning for Consumerism o Woningbouw gericht op consumentenvoorkeuren en marktwerking. o Minder overheidscontrole en meer invloed van marktpartijen. o Flexibele planning met minder strikte voorschriften. o Diverse, maar soms gefragmenteerde woningmarkt. 2015 - Planning for Sustainability? o Duurzame praktijken, zoals energieneutrale wijken en circulaire bouw. o Regelgeving en normen die duurzaamheid stimuleren. o Samenwerking tussen overheid, marktpartijen en burgers. o Plannen gericht op klimaatbestendigheid en energie-efficiëntie. Woningwet 1901 en de rol van de overheid De invoering van de Woningwet in 1901 markeerde een belangrijke verschuiving in de rol van de overheid in de woningbouw. Redenen voor interventie: De overheid zag de noodzaak tot ingrijpen vanwege: o Externe effecten van woningbouw, zoals vervuiling en overlast. o Risico op onderconsumptie van kwalitatief goede woningen. o Noodzaak tot verbetering van de marktwerking. o Herverdeling van welvaart, met wonen als grondrecht. o Specifieke publieke doelen, zoals kwaliteitsbeleid en milieubescherming. Gevolgen van de Woningwet: o Regulering van zowel ruimtelijke ordening als kwaliteit en financiering van woningen. o Mogelijkheid tot uitbreidingsplannen en onteigening. o Minimale kwaliteitseisen voor woningen via bouwvergunningen. o Onbewoonbaarverklaring van ongeschikte woningen. o Oprichting van woningcorporaties, met name na de verzuiling. o Financiële steun voor sociale woningbouw. Toekomst van wonen De bronnen schetsen ook een beeld van de toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van wonen. (Nieuwe) onzekerheden: o Afbouw van de verzorgingsstaat. o Transities en falen van institutionele arrangementen. o Kredietcrisis, eurocrisis en economische crisis. o Demografische veranderingen: krimp en vergrijzing. o Ecologische uitdagingen. Richting voor de toekomst: o Minder uitbreiding en mogelijk minder ruimtelijk beleid. o Interventies blijven nodig voor: ▪ Verbetering van marktwerking. ▪ Aanpakken van externe effecten. ▪ Herverdeling en wonen als grondrecht. ▪ Publieke doelen, zoals kwaliteitsbeleid en milieubescherming. o Kopen en huren als gelijkwaardige keuzes. o Verbetering van de kwaliteit van huurwoningen. o Geleidelijke beperking of verandering van hypotheekrenteaftrek. o Veranderende rol van woningcorporaties en toenemend aandeel van beleggers. o Meer particulier (collectief) opdrachtgeverschap. Koppeling van agenda's: o Integratie van bouwen, wonen, energie, zorg en welzijn, en participatie. College 4: Mobiliteit Periode voor 1850: Praktijken: Overbevolking in steden, militaire beveiliging, toenemende handel en welvaart. Mobiliteit werd bepaald door wandel- en rijwegen, kanalen en boulevards. Instituties: Weinig formele structuren; stedenbouw werd gestuurd door militaire en handelsdoeleinden. Agency: Grote steden hadden de vrijheid om ruimtelijke en infrastructurele keuzes te maken. Rol van plannen: Stadsuitbreidingen zonder uitgebreide plannen, praktische behoeften bepaalden de ontwikkeling. Discoursen: Bereikbaarheid en militaire bescherming als kernwaarden. Industriële Revolutie en Interbellum: Praktijken: Toenemende (internationale) handel, snelle groei van steden, toenemende vraag naar transport, meer vrachtvervoer over de weg, toenemend autobezit. Concentratie van industrie rondom spoorwegen en kanalen, eerste tekenen van suburbanisatie. Instituties: Overheidsgereguleerde spooruitbreiding, lokaal transport als 'feeder' voor spoorwegen. Agency: Overheid kreeg een grotere rol in infrastructuurontwikkeling. Rol van plannen: Uitbreiding van steden, spoorwegen en kanalen als structuur, weinig aandacht voor wegen. Uitbreiding van spoor- en lokaal transportnetwerk, herinvestering in wegen. Discoursen: Technologische vooruitgang en marktontwikkeling als motoren voor stedelijke groei en transportuitbreiding. Na Tweede Wereldoorlog: 1950-1960: o Praktijken: Volledig gemotoriseerde maatschappij, zorgen over stedelijke agglomeraties en 'sprawl'. o Agency: Gebundelde deconcentratie, uitbreiden wegennetwerk, ruimtelijke scheiding van functies. o Rol van plannen: Sterke suburbanisatie, hoog kwalitatief wegennetwerk, auto-georiënteerde wijken. Jaren 70-80: o Praktijken: Oliecrisis, 'limits to growth', weerstand in oude wijken, economische crisis. o Discoursen: Bescherming groene buffers, bescherming stedelijke voorzieningen, minder auto-mobiliteit, mobiliteitskeuzes. o Agency: Concentreren van stedelijke ontwikkeling, balans tussen woningbouw en arbeidsplaatsen. Eind jaren 80 / Jaren 90: o Praktijk / discours: Milieu, verwachte stijging automobiliteit, complexere reispatronen, woningtekort. o Rol van plannen / agency: Grootschalige woningbouw nabij steden (Vinex-wijken), openbaar vervoer als kapstok (HOV), ABC-locatiebeleid, grote projecten rondom stations. o Praktijk / discours: Hernieuwde aandacht voor de stad, einde suburbanisatie, sterke verandering naar autogerichte mobiliteit. 2000-2020s: o Praktijken: Congestie en verminderde bereikbaarheid, beperkte financiële middelen voor infrastructuur, spanning tussen 'sprawl' en de stad, stikstofproblematiek. Meer mobiliteit geaccepteerd als gevolg van economische groei, meer ICT-mogelijkheden. o Agency / Rol van plannen: Efficiënt gebruik van bestaande infrastructuur, verkeersmanagement, nudging, digitale bereikbaarheid, deelmobiliteit. o Discoursen: Neoliberale privatisering, decentralisatie. Toekomst van verkeer en vervoer: Praktijken: CO2-emissies, gebrek aan financiële middelen, verschillen in mobiliteit (transportarmoede), marktfalen. Discoursen: Deelmobiliteit, elektrische en zelfrijdende voertuigen, autoluwe steden. Rol van plannen: Langetermijnplanning met focus op bescherming van niet- urbane gebieden, herverdeling van energiebronnen en voedselproductie, stedelijke concentratie en verdichting, ontwikkeling van een flexibel, eerlijk en duurzaam systeem. Conclusies: Transport is een afgeleide vraag, het gevolg van de ontwikkeling van bestemmingen. Transport leidt tot langzame aanpassingen van stedelijke structuren. Investeringen in infrastructuur uit het verleden beïnvloeden de huidige ruimtelijke ontwikkelingen. De mens is de beperkende én bepalende factor in mobiliteit. College 5: Landelijke ruimte Belangrijkste onderwerpen: Grondgebruik in Nederland: o Verdeling van landoppervlak over landbouwgrond, natuurgebied en stedelijk gebied. o Economische bijdrage van de landbouw. o Werkgelegenheid in de landbouw. o Positie van Nederland in de wereldwijde agrarische export. Vijf periodes van transformatie: o 1850-1870: Landbouw met natuur: ▪ Kenmerken: uitgestrekte heide- en veengebieden, stagnerende economie, bevolkingsgroei op het platteland. ▪ Praktijken: zelfvoorzienend gemengd bedrijf in Zuid/Oost-NL, stads- en exportgerichte landbouw in Noord/West-NL. o 1870-1950: Natuur op de schop: ▪ Kenmerken: industrialisatie, verstedelijking, technologische ontwikkeling in de landbouw. ▪ Praktijken: omploegen van heide, mechanisatie en schaalvergroting. ▪ Gevolgen: verdwijning historische cultuurlandschappen, toename natuurreservaten. o 1950-1990: Over vleugels: ▪ Kenmerken: wederopbouw, verstedelijking, toenemende aandacht voor natuur en milieu. ▪ Praktijken: ruilverkaveling, landinrichting. ▪ Gevolgen: aantasting en versnippering natuurgebieden. o 1990-2005: Ruimte voor natuur: ▪ Kenmerken: bloeiende welvaart, afnemende EU-steun, aandacht voor immateriële waarden. ▪ Praktijken: reconstructie, ecologische hoofdstructuur (EHS). ▪ Gevolgen: 75% van de nieuwe EHS-natuur verworven, maar versnipperd en met slechte milieukwaliteit. o 2005-2024: Uitrollen en oprollen? ▪ Kenmerken: biodiversiteitscrisis, stikstofdepositie, economische stagnatie en ontwikkeling, liberalisering, decentralisatie. ▪ Praktijken: hernieuwde globaliserende exportlandbouw, verbrede landbouw, schaalvergroting in de bio-industrie, private natuurinitiatieven. ▪ Gevolgen: tweedeling in de landbouw, decentralisatie natuurbeleid. Toekomstige transformaties: o Macht van de landbouw en natuur in ruimtelijke ordening. o Toenemende invloed van de landbouw op ruimtelijke ontwikkeling. o Meer overheidsregulering van de landbouw bij voortgaande bio- industrialisering. Belangrijke begrippen: Biodiversiteit: De variatie aan levende organismen in een bepaald gebied. EHS (Ecologische Hoofdstructuur): Netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Ruilverkaveling: Herindeling van landbouwgrond om de efficiency te verhogen. Verbrede landbouw: Landbouw die naast voedselproductie ook andere functies vervult, zoals recreatie en natuurbeheer. Bio-industrie: Intensieve veehouderij met een hoge productiviteit per dier. Decentralisatie: Overdracht van taken en verantwoordelijkheden van de nationale overheid naar lagere overheden. Tips voor verdere studie: Bestudeer de kaarten en grafieken in de bronnen. Verdiep je in de verschillende periodes van transformatie en de bijbehorende kenmerken, praktijken en gevolgen. Denk na over de toekomstige uitdagingen voor het landelijk gebied in Nederland. Lees aanvullende literatuur over de onderwerpen die je interesseren. Succes met je studie! College 6: bedrijventerreinen Hier is een studiewijzer gebaseerd op de bronnen: Deel I: Historie De eerste file in de jaren 1960 was een attractie. Deel II: Hoe, Waar en Waarom? Hoe ontstaan bedrijventerreinen? Ontwikkelingsplannen bij snelwegen. Wie heeft de regie? ABC locatiebeleid. Deel III: Afsluiting Structuratietheorie. Definities Smalle definitie van bedrijventerreinen (Integraal Bedrijfsinformatiesysteem - IBIS): een terrein van meer dan één hectare bruto dat bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Ruimere definitie van werklocaties of werklandschappen (Vromraad, 2006): gekenmerkt door een integrale gebiedsgerichte benadering waarin differentiatie in typen terreinen en functiemenging centraal staan. Nog ruimere definitie van de gemeente Amsterdam (Ruimte voor de economie van morgen, 2017): productieve wijken zijn woon-werkwijken die vestigingsruimte bieden aan bedrijven die verenigbaar zijn met stedelijk woonmilieu. Sleutelbegrippen Verkleuring naar gemengde gebieden. Toekomst: wordt bedrijvigheid de stad uitgeduwd? Bedrijventerreinen bieden ook koppelkansen. College 6+7: water Belangrijkste Concepten: "Shock events": Grote overstromingen fungeren als katalysatoren voor veranderingen in beleid en instituties. Voorbeelden hiervan zijn de watersnoodramp van 1953 die leidde tot de Deltawerken, en de hoogwaters van 1993 en 1995 die het "Ruimte voor de Rivier" programma initieerden. Institutionele verandering: De manier waarop water wordt beheerd is in de loop der tijd verschoven, met veranderende rollen voor overheden, burgers, en experts. Technologische beheersing versus ecologische belangen: In de 20e eeuw lag de nadruk op grootschalige waterbouwkundige projecten, maar er is een groeiende aandacht voor ecologische duurzaamheid en natuurinclusieve oplossingen. Klimaatadaptatie: De huidige uitdaging is om waterbeheer aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging en extremere weersomstandigheden. Chronologische Overzicht: 1. Vroege Waterbeheersing (12e-13e eeuw tot 1900) a. Praktijken: Terpen, bedijkingen, kleinschalig waterbeheer door lokale gemeenschappen. b. Instituties: Waterschappen. c. Discours: Bescherming, overleven, behoud van landbouwgrond. 2. Zuiderzeewerken en Deltaplan (1900-1960) a. Praktijken: Grootschalige waterstaatkundige werken (Afsluitdijk, Deltawerken). b. Instituties: Overheid, Rijkswaterstaat, technische expertise. c. Discours: Technologische beheersing van water. 3. Opkomst Integraal Waterbeheer (1970-1990) a. Praktijken: Geïntegreerde aanpak met aandacht voor waterkwaliteit en ecologie. b. Instituties: Milieubewegingen krijgen invloed. c. Discours: Ecologische belangen en natuurbescherming. 4. Ruimte voor de Rivier (2000-heden) a. Praktijken: Rivieren meer ruimte geven voor veiligheid en ecologie. b. Instituties: Samenwerking tussen overheden en regionale partners. c. Discours: Duurzaamheid, leefbaarheid, natuurinclusiviteit, recreatie. 5. Toekomst van Waterbeheer en Klimaatadaptatie a. Praktijken: Superdijken, drijvende woningen, risicoreductie. b. Instituties: Deltaprogramma, Deltafonds. c. Discours: Klimaatverandering, aanpassing, integrale ruimtelijke planning. Theorieën en Debatten: Rol van "shock events": In hoeverre leiden rampen tot fundamentele veranderingen of versterken ze de status quo? Beheersingsparadox: Verhoogde veiligheid kan leiden tot intensiever landgebruik, wat de kwetsbaarheid voor overstromingen vergroot. Meerlaagsveiligheid: De noodzaak om verschillende strategieën te combineren (preventie, defensie, mitigatie, preparatie). Conclusies: Waterbeheer in Nederland is een dynamisch proces dat voortdurend evolueert. "Shock events" spelen een belangrijke rol in beleidsverandering. Er is een verschuiving van technologische beheersing naar een meer integrale aanpak met aandacht voor ecologische en sociale aspecten. Klimaatverandering vormt een grote uitdaging en vereist innovatieve en adaptieve oplossingen. College 8: zee De Drie Visies op de Noordzee: De Vrije Zee (Handel en Roof): Gedreven door economische en koloniale motieven, met minimale regels en nadruk op exploitatie. o Praktijken: Intensieve scheepvaart en handel, koloniale expansie. o Instituties: Minimale, formele regels; handelsroutes en economische belangen gereguleerd door koloniale machten. o Agency: Handelaren en zeevaarders gebruikten de zee voor handel en rijkdom met weinig overheidsinmenging. o Plannen: Geen formele planningsstructuren; gebruik gedreven door economische en handelsmotieven. o Discours: Vrij zee voor economische en koloniale exploitatie. o Ruimtelijke Transformaties: Groeiende havensteden, koloniale expansie, scheepswrakken. De Exclusieve Zee (Economie en Management): Focus op industrialisering, uitbreiding van territoriale wateren en staatscontrole. o Praktijken: Industriële activiteiten; exploitatie van natuurlijke hulpbronnen; uitbreiding van territoriale wateren; economische controle. o Instituties: Statelijke regelgeving voor exploitatie, co- managementsystemen en visserijquota's. o Agency: Toenemende overheidsrol om economische belangen te waarborgen en industriële exploitatie te reguleren. o Plannen: Nationale en regionale plannen om het gebruik van hulpbronnen te beheren. o Discours: De zee als exclusieve economische ruimte; nadruk op staatscontrole en industriële ontwikkelingen. o Ruimtelijke Transformaties: Veranderende ecologie, verdwijnen van riffen en oesterbanken, verschraling van de Noordzeebodem. De Gezonde Zee (Ecologie en Duurzaamheid): Prioriteit voor duurzaamheid, biodiversiteit en een goede milieutoestand. o Praktijken: Verduurzaming van visserij; installatie van windmolenparken; beschermde mariene gebieden. o Instituties: Milieuorganisaties; natuurbeschermingswetten; natuurreservaten. o Agency: Milieuorganisaties en overheidsinstanties werken samen om ecologische belangen te behartigen. o Plannen: Programma Noordzee 2022-2027/ Beleidsnota Noordzee 2016- 2021 voor natuurbescherming en duurzame energieproductie. o Discours: De Noordzee als een ecologisch gebied; duurzaamheid en biodiversiteit staan centraal. o Ruimtelijke Transformaties: Energieopwekking op de Noordzee, beschermde gebieden, kunstriffen. Belangrijke Thema's: Energietransitie: De Noordzee speelt een cruciale rol in de overgang naar hernieuwbare energie. Visserij: De toekomst van de visserij in de Noordzee is onzeker en moet mogelijk plaatsmaken voor energieproductie en natuurherstel. Natuurherstel: Het is belangrijk om de biodiversiteit en het ecosysteem van de Noordzee te herstellen. Klimaatverandering: De Noordzee wordt beïnvloed door klimaatverandering en er zijn maatregelen nodig om de effecten te beperken. Studietips: Analyseer de praktijken, instituties, agency, plannen en discoursen die elke visie op de Noordzee kenmerken. Verdiep je in de ruimtelijke transformaties die voortvloeien uit elke visie. Bestudeer de conflicten en uitdagingen die gepaard gaan met de verschillende visies op de Noordzee. Denk na over de toekomst van de Noordzee en hoe deze duurzaam beheerd kan worden. College 8: The self made land Centrale Thema's: De invloed van water op de Nederlandse ruimtelijke ontwikkeling De evolutie van de Nederlandse planningscultuur, gekenmerkt door: o Pragmatisme o Collectivisme o Maakbaarheid De wisselwerking tussen internationale discoursen en lokale praktijken De rol van agentschap en structuren in ruimtelijke transformaties, volgens de structuratietheorie Belangrijke Concepten: Waterschappen: Autonome eenheden verantwoordelijk voor waterbeheer sinds de 13e eeuw, met democratische besluitvorming en proportionele kostenverdeling. Poldermodel: De Nederlandse consensuscultuur gericht op overleg en compromis, cruciaal voor de aanpak van complexe problemen. Subsidariteit: Besluitvorming op het laagst mogelijke effectieve niveau, wat flexibiliteit en lokale aanpassing mogelijk maakt. VINEX-beleid: Nationaal beleid gericht op compacte stedelijke groei en het tegengaan van suburbanisatie. Belangrijke historische periodes en ontwikkelingen: Tot 1850: Waterbeheer en poldervorming domineren de ruimtelijke transformaties, met een sterke nadruk op collectivisme en pragmatisme. De industriële stad (1850-1920): Verstedelijking door industrialisatie leidt tot nieuwe uitdagingen, zoals de opkomst van sloppenwijken en ruimtelijke segregatie. Garden Cities (begin 20e eeuw): Het idee van Ebenezer Howard om groene, zelfvoorzienende steden te creëren. Beperkte implementatie in Nederland vanwege institutionele drempels en sociale weerstand. City Beautiful (begin 20e eeuw): Internationale stroming die esthetiek en grandeur in stedenbouw benadrukt. Berlage's Plan Zuid in Amsterdam als voorbeeld. De rationale stad (midden 20e eeuw): Functionalisme en modernistische planningsidealen van Le Corbusier en CIAM, toegepast in de Bijlmermeer. Botsing met de lokale context leidt tot aanpassingen. Suburbanisatie en Vinex (vanaf 1960): Toenemende welvaart en mobiliteit leiden tot suburbanisatie. VINEX-beleid probeert dit te sturen met compacte stedenbouw. Vragen ter overweging: Hoe heeft water de Nederlandse planningscultuur gevormd? Welke factoren belemmerden de implementatie van Garden Cities in Nederland? Hoe verhoudt Berlage's Plan Zuid zich tot het internationale City Beautiful- discours? Welke lessen zijn er getrokken uit de ontwikkeling van de Bijlmermeer? In hoeverre is het VINEX-beleid succesvol geweest in het sturen van suburbanisatie? Verdere studie: Bestudeer de genoemde architecten en stedenbouwkundigen (Ebenezer Howard, Berlage, Le Corbusier) Verdiep je in de structuratietheorie en de rol van agentschap en structuren Analyseer voorbeelden van VINEX-wijken en vergelijk de verschillende benaderingen

Use Quizgecko on...
Browser
Browser