Nederlands Deel 1 + 2 (Trimester 1) PDF

Summary

This document provides notes on Dutch language and literature topics in the context of a school course or curriculum. Different lessons cover the different forms of genres like fiction and subgenres of fantasy.

Full Transcript

***Nederlands deel 1 + 2 ( trimester 1)*** 1. ***Les 1: een andere wereld*** - Kenmerken fantasy - Magie en toverspreuken, bovennatuurlijke elementen en wezens - Denkbeeldige wereld, onwerkelijke gebeurtenissen en verzonnen wezens - Goed vs. Kwaad - ***Fantasy***: literaire genre di...

***Nederlands deel 1 + 2 ( trimester 1)*** 1. ***Les 1: een andere wereld*** - Kenmerken fantasy - Magie en toverspreuken, bovennatuurlijke elementen en wezens - Denkbeeldige wereld, onwerkelijke gebeurtenissen en verzonnen wezens - Goed vs. Kwaad - ***Fantasy***: literaire genre die zich afspeelt in een *onbestemd[, mythisch verleden]*[/] hedendaagse/ toekomstige tijd. Daarin dwalen verzonnen wezens rond in imaginaire werelden en vinden er allerlei onwerkelijke gebeurtenissen plaats. - ***Sciencefiction*** ( wetenschappelijke fictie ): speelt zich af in een *[denkbeeldige]*, meestal *[futuristische wereld]*. Daarin zijn de wetenschap en de technologie vergevorderd. Sommige sciencefictionverhalen gaan over een samenleving met louter negatieve eigenschappen ( dystopie), maar dat is niet altijd zo. - ***Horror:*** focus ligt op het opwekken van angst bij het doelpubliek. Om dit te doen, kunnen zowel fantasywezens als realistische wezens optreden. - ***Subgenres fanatsy:*** 1. Urban fantasy: combineert elementen van fantasy met reële, stedelijke omgeving uit het dagelijkse leven. 2. Historische fanatasy: bevat elementen van fanatsy, maar speelt zich af in een werkelijk historisch verleden. 3. Romantische fantasy: combineert liefdesverhalen met elementen van fantasy 4. High fantasy: strijd tussen goed en kwaad staat centraal. Vaak moeten helden een queeste vervullen. Imaginaire wereld 5. Low fantasy: primaire wereld ( echte wereld) met magische elementen 6. Duistere fantasy: combineert elementen van fantasy met gruwelijke horror taferelen 2. ***Les 2: Broers en zussen + bundel*** - ***Erfwoord*** : een woord dat geërfd is uit de woordenschat van een taal of taalfamilie. - ***Taalverwantschap***: centrale woordenschat of erfwoordenschat van twee talen regelmatig overeenkomsten in klank en vorm vertoont - ***Etymologie***: herkomst van woorden - Waarom was er geen behoefte aan een standaardtaal in de Bourgondische tijd? - Er werd vooral binnen kleine gemeenschappen gecommuniceerd, iedereen verstond elkaar. - ***Polyglot*** : iemand die meerdere talen spreekt - ***Taalpurist*** : iemand die vreemde woorden vertaalt door neologismen, gemaakt met woorden uit eigen taal. (bv. Duimspijker, regenscherm,stortbad,..) - ***Wat hebben de Bourgondiërs betekend voor de rol die de Franse taal nog eeuwen zou spelen in Vlaanderen?*** - Het frans was de hoftaal en de bestuurstaal op het hoogste genot. Werd gezien als een prestigieuze taal - Belang van erfwoorden voor onze kennis van het PIE uit te leggen - Door erfwoorden in verschillende IE (Indo-Europese) talen met elkaar te vergelijken, wordt de verwantschap tussen die talen duidelijk en kan worden gezocht naar de oudere ('proto') vormen. - Geen behoefte aan standaardtaal : het was niet nodig omdat er vooral binnen dezelfde kleine gemeenschap gecommuniceerd werd en iedereen verstond elkaar. - Diets = overkoepelende term voor de verschillende Middelnederlandse streektalen. Het betekent ' taal van het volk' - Het Afrikaans is een dochtertaal van het Nederlands en vertoont daarmee nog steeds overeenkomsten. - Afrikaans kent een grote taalcreativiteit op vlak van woordenschat - Afrikaans neemt heel wat minder Engelse termen over dan het Nederlands. Sprekers proberen Engelse leenwoorden te vermijden en creëren i.p.v neologismen (bv. Terugvoer ( feedback), kletskamer ( chatroom),...) - Tweedetaalverwerving : tweetalig worden opgevoed - Vreemdetaalverwerving: een vreemde taal op latere leeftijd aanleren. Afbeelding met tekst, lijn, diagram, Parallel Automatisch gegenereerde beschrijving [ ] [Geschiedenis van het Nederlands ] fase 1: De voorlopers van het Nederlands (7000 v.Chr. -- 1 na Chr.) De geschiedenis v/h Nederlands start bij het **Proto-Indo-Europees**, waaruit het **Proto- of Oergermaans** voortkomt. Dat splits zich op in het Oost-, Noord- en West Germaans Fase 2 : Het Oudnederlands/oudnederfrankisch (ca. 800 -- ca. 1100) De oudste fase van onze taal: **Oudnederlands/Oudnederfrankisch** = een **continuüm van taalvariëteiten of dialecten**. Tussen 400 en 800 beginnen het (oudhoog) Duits en het (oud) Nederlands (of oudnederduits) stilaan te evolueren tot twee verschillende zustertalen. Fase 3: Het Middelnederlands (ca.1100 -- ca. 1550) [Taalkundige situatie: Middelnederlands als verzamelterm] Middelnederlands = verzamelnaam voor een dialectencontinuüm. Het is een dubbele verzamelterm - Regionale variatie - Variatie in tijd Het **'diets'** = de volkstaal eerst samenhangende beweging om **literaire teksten** in de volkstaal op te schrijven en niet in het Latijn (de taal van cultuur en wetenschap) **Praktische reden** waarom de volkstalen pas in de late middeleeuwen doorbraken: de **opkomst** van de **steden**. De Vlaamse steden kenden een grote bloei (Brugge, Gent en Ieper) [Historische situatie: Bourgondiërs en Habsburgers] **Graafschap Vlaanderen** Verovering van de **lage landen** ontstaan tweetalig rijk - Gewone volk sprak eigen dialect of de 'volkstaal', namelijk het **Diets** of het **Waals**. - Centrale bourgondische gezag werd in het frans uitgeoefend - Volk wou de volkstaal als bestuurstaal frans bleef de hoftaal evenals de bestuurstaal op het hoogste niveau (af en toe sprake van het Nederlands) Fase 4: het Nieuwnederlands en het ontstaan van de standaardtaal (vanaf 1550) Er is nooit echt één taal geweest die men Middelnederlands kan noemen door de **regionale** **variatie** **Nieuwe fase** in de geschiedenis v/h Nederlands: Het **Nieuwnederlands** (16^e^ eeuw) In die fase werd de basis voor het **Standaardnederlands** gelegd in de **Noordelijke Nederlanden** Vier belangrijke factoren zorgden hiervoor - De boekdrukkunst: meer mensen kwamen in contact met geschreven Nederlands en dus ook met teksten uit andere dialectgebieden. Ze streefden naar een **uniformere** **spelling**. - Toenemende belangstelling voor de klassieke oudheid (renaissance) én klassieke talen (Grieks, Latijns en Hebreeuws). Dit leidde tot **meer belangstelling** aan de **eigen** **moedertaal** - Directe invloed van de reformatie: de **bijbel** moest voor alle gelovigen toegankelijk gemaakt worden door die in de **volkstaal** te vertalen. **!! statenbijbel** - Indirecte impact van de reformatie: politieke scheiding der Nederlanden **Geloofsvluchtelingen** (vooral Vlamingen en Brabanders) trokken van het zuiden naar het noorden het **Nederlands** werd in het rijke noorden **gestandaardiseerd** met 'beschaafd' Hollands als basis + uitdrukkingen uit de **zuidelijke prestigevarianten** + **Duitse** **invloeden** (vanwege de nog grotere Duitse migratie in die periode) 3. ***Finito aan frequente fouten ( bundel)*** 1. Schrijf geen al te lange zinnen en wissel korte en lange zinnen af 2. Maak correct gebruik van leestekens 3. Let op de werkwoordelijke eindgreep 4. Vermijd tangconstructies 5. Vermijd woordovertolligheid 6. Vermijd passief constructies 7. Vermijd naamwoordstijl 8. Let op de congruentie van alle zinnen 9. Vermijd vaagtaal 10. Gebruik niet steeds dezelfde woordvolgorde 11. Vermijd gekleurd taalgebruik 4. ***Les 4 : in beeld -- over kijken naar gesprekken in de media*** - ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image3.png) - ***Non- verbale communicatie*** = je lichaamstaal ( gebaren, houding, gezichtsuitdrukking, oogcontact, afstand tot de ander,...) en je stemtaal ( klemtoon, intonatie, spreeksnelheid, pauzes, stemvolume,...) - ***Functies*** : 1. Accentuerende functie: je benadrukt d.m.v. non-verbale commutatie wat je zegt. 2. Emotionele functie: je drukt een gevoel t.o.v. je gesprekspartner/ jezelf uit 3. Feedbackfunctie: je reageert op wat je gesprekspartner zegt. Je toont aan dat je luistert. 4. Herhalingsfunctie: je vult de boodschap aan, je herhaalt non-verbaal aan dat je luistert. 5. Regulerende functie: je stuurt het gesprek een bepaalde richting uit. 6. Relationele functie: je geeft te kennen hoe je in relatie staat tot je gesprekspartner. 7. Tegenstrijdige functie: je lichaamstaal drukt het tegengestelde uit van wat je zegt. 8. Vervangingsfunctie: je non-verbale communicatie vervangt wat je verbaal wilt zeggen. 5. ***Les 5: Begrijp je me -- over woord- en zinsbetekenis*** - ***Betekenisverandering*** : onderscheid tussen connotieve betekenisverandering ( wijf was vroeger een neutraal woord) en denotatieve betekenisverandering ( pen was vroeger oorspronkelijk een veer van een vogel) - ***Betekenisverschuiving*** : als de oorspronkelijke betekenis helemaal verdwijnt - ***Betekenisuitbreiding*** of betekenisinperking: betekenis van het woord wordt ruimer/ enger. - ***Denotatie***: woordenboekbetekenis van een woord. - ***Connotatie*** : gevoelswaarde van een woord in een bepaalde situatie - ***Pejoratief*** : negatieve of ongunstige gevoelswaarde. Negatieve associatie oproepen. (bv. Mietje) - ***Amelioratief***: positieve of gunstige gevoelswaarde. Positieve associatie oproepen (bv. Verzorgster) - ***Eufemismen*** : woorden of formuleringen met een verzachtend of verhullend karakter - ***dysfemisme***: woord met een verruwend karakter. - ***Idioom*** = Naam voor alles wat als eenheid van taal een vaste vorm heeft, maar waarvan de betekenis niet te herleiden is tot de betekenis van de losse woorden. Vorm van beeldspraak - Niet letterlijk genomen worden, enkel kijken naar figuurlijke betekenis - Vaste uitdrukkingen en kunnen niet vervormd worden - Voorbeelden: 1. Buiten de boot vallen/ uit de boot vallen = je komt niet meer in aanmerking 2. De lakens uitdelen = bepalen wat er moet gebeuren, de baas zijn 3. Het hek is van de dam = iedereen kan zomaar zijn eigen gangetje gaan 4. Alles op een hoop gooien = geen onderscheid maken 5. Het loodje leggen = doodgaan 6. Tegen de lamp lopen = op iets betrapt worden 7. Het varkentje wassen= een (lastige) zaak in orde brengen 8. Door de mand vallen= ontmaskerd worden als leugenaar, bedrieger. - ***Zinssemantiek*** = je bestudeerd hoe je de betekenis van een zin wordt opgebouwd - ***Woordsemantiek***= studie van de betekenis van woorden - ***Compositionaliteit*** ( van de zin) = meestal is de optelsom van de betekenissen van de afzonderlijke woorden - De betekenis van de zin wordt mee bepaald door de volgorde van de woorden 6. ***Les 6: Lachen geblazen -- over humor*** - ***Situatiehumor*** = ontstaat op het moment zelf door een toevallige samenloop van omstandigheden. Er gebeuren komische dingen en de personen reageren daar grappig op - Iemand struikelt over een bananenschil - ***Karakterhumor*** = komt voort uit de eigenschappen van een persoon en uit kenmerken die typisch zijn voor die persoon, zowel verbaal als non- verbaal - De klungelige Mr. Bean die door zijn onhandigheid in benarde situaties terechtkomt - ***Taalhumor*** = ontstaat wanneer klanken, woorden of zinnen op een grappige manier gebruikt of verdraaid worden. - De figuurlijke betekenis van een uitdrukking letterlijk interpreteren - Met de meervoudige betekenis van woorden speelt - Bestaande woorden vervormen -.... (boek) - Leuk, al die woordgrappen, maar ik snap de clooney. - ***Ironie*** = manier om op bedekte, milde wijze de spot te drijven met iets of iemand, bv door het tegenovergestelde te zeggen van wat je bedoelt of door sterk te overdrijven. - ( als het hard regent) ideaal strandweertje - ***Cynisme*** = nadruk ligt op de afwijzende houding van de persoon die het uitspreekt. Hij kijkt kritisch aan tegen de goede bedoelingen en waarden van anderen en uit dat met bittere of wrede spot - Waarom zou ik gaan stemmen? Het zijn toch allemaal zakkenvullers, die politici. - ***Sarcasme*** = bijtende spot. De toon is scherper en de houding is kritischer dan bij ironie, al is de grens niet altijd goed te trekken. Of iets als milde of bijtende spot wordt ervaren, wordt sterk bepaald door de context en de toon van de uiting, en door de persoonlijke gevoeligheden en opvattingen van de spreker en de ontvanger. - Een muziekleraar zegt tegen zijn leerling die vals zingt: ' je bent klaar om deel te nemen aan een talentenjacht' - ***Absurde humor*** = humor waarbij de pointe van je mop totaal geen steek houdt. De humor is onlogisch en tart de verbeelding - Wat is het verschil tussen een vogeltje? Het middelste pootje - ***Zwarte humor***= gebaseerd op leed ( van anderen of jezelf). Het draait vaak rond taboe onderwerpen die gevoelig liggen, zoals de dood, personen met een beperking of ernstige ziektes. Het doel is meestal dat het publiek zich ongemakkelijk of gechoqueerd voelt, maar het kan ook spanning wegnemen of leed relativeren. - Een dokter zegt tegen zijn patiënt: ' eerst het goede nieuws: er zal een ziekte naar u genoemd worden' - 2 grenzen over humor 1. Legale grens = het is strafbaar om uitspraken te doen die oproepen tot geweld of bepaalde historische gebeurtenissen ontkennen ( negationisme ) 2. Ethische grens = dit houdt verband met bepaalde normen en waarden en is zeer afhankelijk van de context. 7. ***Les 7: Omgaan met teksten -- over grafieken en infographics*** - Infographic = illustratie waarin gegevens worden weergegeven aan de hand van tekst + beeld. - Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, diagram Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image5.png) - Misleidende grafieken = Bv start niet op 0, waardoor groei veel groter lijkt. 8. ***Taalredactie 1*** - ***Semantische principe*** = de spelling hangt af van de betekenis. - Allesbehalve = helemaal niet - Hoe lang = over de lengte - Even goed = niet beter of slechter - Ten slotte = op het einde, als laatste - Ten minste = op zijn minst, niet minder dan, minimaal - ***Voorzetseluitdrukking*** = maken tekst moeilijker leesbaar en minder aantrekkelijk, ze zijn vaak te vervangen door een enkel voorzetsel - Naar aanleiding van = omdat/ door - Ten behoeve van = voor - Ten gevolge van = door - Onder invloed van = door - Allergisch zijn aan iets - ***Verhaspeling*** = legt een onbedoeld foutief verband tussen uitdrukkingen of woorden die wat hun voorkomen of betekenis op elkaar lijken. - ***Contaminaties*** = taalfouten die ontstaan wanneer twee woorden of uitdrukkingen met een vergelijkbare betekenis onbedoeld worden gecombineerd tot een verkeerde, niet-bestaande vorm. - Academische taal - notoir= bekend zijn om iets negatiefs, berucht - dogmatisch = een mening hebben en daar moeilijke kunnen afwijken - het negationisme = historische gebeurtenis ontkennen - ambiëren = iets willen - schier = bijna - in de bres springen = verdedigen - kakofonie = allerlei geluid door elkaar, chaos - artefact = in de archeologie is een artefact een vondst die niet in de natuur ontstaan is , maar door mensenhanden is bewerkt. - Deux ex machina = noodgreep van een regisseur om aan het slot van het stuk alsnog tot een aanvaardbare oplossing te komen. - Controverse = iets waarover de meningen er verdeeld zijn. - Politieke taal - Electoraal = wat betrekking heeft op de verkiezingen - Lijstduwer = stemmentrekker die op de laatste plaatst van een kieslijst wordt geplaatst. - Kiesdrempel = de eis om een bepaald % van de stemmen te halen om zetels te bemachtigen. - Legislatuur = periode waarin een regering aan de macht is. - Fractie = groep vertegenwoordigers van een politieke partij in de kamer - Coalitie = verbond tussen meerdere partijen - Lijststem = stem die wordt uitgebracht op de lijst in het algemeen - Zwevende kiezer= een kiezer die geregeld op een andere partij stemt - Informateur = politicus die in opdracht van de koning de vorming van het kabinet onderzoekt. - Lijsttrekker = eerste kandidaat op de kieslijst. - Kartel= tijdelijk verbond tussen twee partijen om de onderlinge concurrentie te verminderen. - Tripartite = driepartijenregering - Communautair= wat betrekking heeft op de gemeenschappen. - Formateur= de samensteller van het kabinet. 1. ***Les 11: uit het leven gegrepen -- over de column*** - Kenmerken van ***column*** 1. Is kort en is vaak een vast rubriek (kolom) in een krant/ tijdschrift 2. Gaat over herkenbare, vaak actuele onderwerpen uit de samenleving of het persoonlijke leven dan de auteur. 3. Is persoonlijk, bevat de mening van de auteur en staat meestal in de ik- vorm 4. Wil de lever overtuigen of doen nadenken, en vaak ook amuseren 5. Maakt dikwijls gebruik van overdrijvingen en heeft een humoristische ondertoon. 2. Taalredactie 2 - Academische taal - Timide = verlegen - Instantie= afdeling - Bijschaven = perfectioneren, uitbreiden - Verkroppen - Scanderen = de maat/ metrum aangeven - Subsidiëren - Stipuleren = bepalen/ vastleggen - Creperen - Schabouwelijk = zeer slecht - Declareren = verklaren - Latijnse uitdrukkingen - Ad hoc= specifiek voor een bepaald geval - Ad valvas = op het mededelingenbord - Pro deo = gratis - Ad rem = gevat, raak - In spe = toekomstig - In casu= in dat geval - Contradictio in terminis = interne tegenspraak - Stante pede = op staande voet - Cum laude = met onderscheiding - In memoriam = ter herinnering, ter nagedachtenis - In dubio = in twijfel - A priori = van tevoren - Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving - ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image11.png)

Use Quizgecko on...
Browser
Browser