Podcast
Questions and Answers
De term verhaspeling legt een onbedoeld foutief verband tussen uitdrukkingen of woorden die wat hun voorkomen of betekenis op elkaar ______.
De term verhaspeling legt een onbedoeld foutief verband tussen uitdrukkingen of woorden die wat hun voorkomen of betekenis op elkaar ______.
lijken
Een ______ is een stemmentrekker die op de laatste plaats van een kieslijst wordt geplaatst.
Een ______ is een stemmentrekker die op de laatste plaats van een kieslijst wordt geplaatst.
lijstduwer
De term negationisme verwijst naar het ontkennen van ______ gebeurtenissen.
De term negationisme verwijst naar het ontkennen van ______ gebeurtenissen.
historische
Een ______ is een groep vertegenwoordigers van een politieke partij in de kamer.
Een ______ is een groep vertegenwoordigers van een politieke partij in de kamer.
De term schier betekent ______ in het Nederlands.
De term schier betekent ______ in het Nederlands.
Het 'diets' is de volkstaal die samenhangt met de beweging om ______ teksten in de volkstaal op te schrijven.
Het 'diets' is de volkstaal die samenhangt met de beweging om ______ teksten in de volkstaal op te schrijven.
De ______ van de steden in de late middeleeuwen zorgde ervoor dat volkstalen doorbraken.
De ______ van de steden in de late middeleeuwen zorgde ervoor dat volkstalen doorbraken.
De centrale Bourgondische gezag werd in het ______ uitgeoefend.
De centrale Bourgondische gezag werd in het ______ uitgeoefend.
In de 16e eeuw ontstond het ______, waarbij de basis voor het Standaardnederlands werd gelegd.
In de 16e eeuw ontstond het ______, waarbij de basis voor het Standaardnederlands werd gelegd.
De boekdrukkunst leidde tot meer contact met geschreven Nederlands en een ______ spelling.
De boekdrukkunst leidde tot meer contact met geschreven Nederlands en een ______ spelling.
De ______ moest voor alle gelovigen toegankelijk gemaakt worden door deze in de volkstaal te vertalen.
De ______ moest voor alle gelovigen toegankelijk gemaakt worden door deze in de volkstaal te vertalen.
De ______ variatie zorgde ervoor dat er nooit één taal was die men Middelnederlands kon noemen.
De ______ variatie zorgde ervoor dat er nooit één taal was die men Middelnederlands kon noemen.
Tijdens de periode van geloofsvluchtelingen werd het ______ in het rijke noorden gestandaardiseerd.
Tijdens de periode van geloofsvluchtelingen werd het ______ in het rijke noorden gestandaardiseerd.
Het Frans was de hoftaal en de bestuurstaal op het hoogste ______.
Het Frans was de hoftaal en de bestuurstaal op het hoogste ______.
Erfwoorden helpen om de verwantschap tussen verschillende ______ talen duidelijk te maken.
Erfwoorden helpen om de verwantschap tussen verschillende ______ talen duidelijk te maken.
Diet is een overkoepelende term voor de verschillende ______ streektalen.
Diet is een overkoepelende term voor de verschillende ______ streektalen.
Afrikaans vertoont overeenkomsten met het ______.
Afrikaans vertoont overeenkomsten met het ______.
Tweedetaalverwerving gebeurt wanneer iemand tweetalig wordt ______.
Tweedetaalverwerving gebeurt wanneer iemand tweetalig wordt ______.
Het Oudnederlands ontwikkelde zich tussen ca. 800 en ca. ______.
Het Oudnederlands ontwikkelde zich tussen ca. 800 en ca. ______.
Middelnederlands is een verzamelnaam voor een ______ continuüm.
Middelnederlands is een verzamelnaam voor een ______ continuüm.
Proto-Indo-Europees is de oorsprong waaruit het Proto- of ______ voortkomt.
Proto-Indo-Europees is de oorsprong waaruit het Proto- of ______ voortkomt.
De periode van het Middelnederlands loopt van ca. 1100 tot ca. ______.
De periode van het Middelnederlands loopt van ca. 1100 tot ca. ______.
Vreemdetaalverwerving houdt in dat iemand een ______ op latere leeftijd aanleert.
Vreemdetaalverwerving houdt in dat iemand een ______ op latere leeftijd aanleert.
De term ______ verwijst naar een woord dat geërfd is uit de woordenschat van een taalfamilie.
De term ______ verwijst naar een woord dat geërfd is uit de woordenschat van een taalfamilie.
De ______ van een woord verwijst naar de herkomst en ontwikkeling ervan.
De ______ van een woord verwijst naar de herkomst en ontwikkeling ervan.
Tijdens de ______ tijd was er geen behoefte aan een standaardtaal.
Tijdens de ______ tijd was er geen behoefte aan een standaardtaal.
Een ______ is iemand die meerdere talen spreekt.
Een ______ is iemand die meerdere talen spreekt.
Een ______ is iemand die vreemde woorden vertaalt met gebruik van eigen woorden.
Een ______ is iemand die vreemde woorden vertaalt met gebruik van eigen woorden.
Het Oudnederlands is de vroegste vorm van de ______ taal.
Het Oudnederlands is de vroegste vorm van de ______ taal.
Het ______ was de fase van de Nederlandse taal die volgde op het Oudnederlands.
Het ______ was de fase van de Nederlandse taal die volgde op het Oudnederlands.
De variëteiten van een taal die voortkomen uit regionale verschillen worden aangeduid als ______.
De variëteiten van een taal die voortkomen uit regionale verschillen worden aangeduid als ______.
De veranderingen van het ______ naar het Middelnederlands waren ingrijpend en beïnvloedden de taalstructuur.
De veranderingen van het ______ naar het Middelnederlands waren ingrijpend en beïnvloedden de taalstructuur.
Het gebruik van ______ in teksten uit het Middelnederlands getuigt van de ontwikkeling van het literaire genre.
Het gebruik van ______ in teksten uit het Middelnederlands getuigt van de ontwikkeling van het literaire genre.
De ______ is een zeldzaam, archaïsch dialect dat in het verleden in Nederland werd gesproken.
De ______ is een zeldzaam, archaïsch dialect dat in het verleden in Nederland werd gesproken.
Tijdens de ______ ontstond er een grotere variëteit aan dialecten binnen de Nederlandse taal.
Tijdens de ______ ontstond er een grotere variëteit aan dialecten binnen de Nederlandse taal.
Een ______ is een specifieke vorm of variant van een taal die binnen een bepaalde regio of groep wordt gesproken.
Een ______ is een specifieke vorm of variant van een taal die binnen een bepaalde regio of groep wordt gesproken.
Jargon en dialecten zijn voorbeelden van ______ in de Nederlandse taal.
Jargon en dialecten zijn voorbeelden van ______ in de Nederlandse taal.
In de ______ periode werd de Nederlandse taal standaarder, met invloed van het Latijn en andere talen.
In de ______ periode werd de Nederlandse taal standaarder, met invloed van het Latijn en andere talen.
De ______ periode zegt iets over de ontwikkeling van het Nederlands van de 12e tot de 15e eeuw.
De ______ periode zegt iets over de ontwikkeling van het Nederlands van de 12e tot de 15e eeuw.
Taalkundigen bestuderen ______ om de verbanden tussen verschillende talen en dialecten te begrijpen.
Taalkundigen bestuderen ______ om de verbanden tussen verschillende talen en dialecten te begrijpen.
Een voorbeeld van ______ in het Oudnederlands is het woord 'dag', dat nu nog steeds hetzelfde betekent.
Een voorbeeld van ______ in het Oudnederlands is het woord 'dag', dat nu nog steeds hetzelfde betekent.
De ______ in het Oudnederlands was minder gestandaardiseerd dan de huidige Nederlandse taal.
De ______ in het Oudnederlands was minder gestandaardiseerd dan de huidige Nederlandse taal.
Een belangrijk aspect van ______ in de Nederlandse taal is de transformatie van woorden over tijd en ruimte.
Een belangrijk aspect van ______ in de Nederlandse taal is de transformatie van woorden over tijd en ruimte.
Flashcards
Middelnederlands
Middelnederlands
Een verzamelnaam voor de verschillende dialecten die in de Middeleeuwen in de Lage Landen werden gesproken, zonder één uniforme standaardtaal.
Opkomst van de steden en het Diets
Opkomst van de steden en het Diets
De bloei van de Vlaamse steden in de late middeleeuwen droeg bij aan de acceptatie van de volkstaal (Diets) als meer dan alleen een regionale taal.
Standaardnederlands
Standaardnederlands
Een gestandaardiseerde vorm van het Nederlands, gebaseerd op het 'beschaafd' Hollands, maar met invloeden uit zuidelijke dialecten en het Duits.
Nieuwe fase Nederlands (16e eeuw)
Nieuwe fase Nederlands (16e eeuw)
Signup and view all the flashcards
Regionale variatie
Regionale variatie
Signup and view all the flashcards
Variatie in tijd
Variatie in tijd
Signup and view all the flashcards
Boekdrukkunst en Standaardnederlands
Boekdrukkunst en Standaardnederlands
Signup and view all the flashcards
Reformatie en Standaardnederlands
Reformatie en Standaardnederlands
Signup and view all the flashcards
Proto-Indo-Europees
Proto-Indo-Europees
Signup and view all the flashcards
Proto- of Oergermaans
Proto- of Oergermaans
Signup and view all the flashcards
Oudnederlands/Oudnederfrankisch
Oudnederlands/Oudnederfrankisch
Signup and view all the flashcards
Diets
Diets
Signup and view all the flashcards
Taalcontinuüm
Taalcontinuüm
Signup and view all the flashcards
Erfwoorden
Erfwoorden
Signup and view all the flashcards
Tweedetaalverwerving
Tweedetaalverwerving
Signup and view all the flashcards
Vreemdetaalverwerving
Vreemdetaalverwerving
Signup and view all the flashcards
Afrikaans
Afrikaans
Signup and view all the flashcards
Allesbehalve
Allesbehalve
Signup and view all the flashcards
Ten slotte
Ten slotte
Signup and view all the flashcards
Voorzetseluitdrukking
Voorzetseluitdrukking
Signup and view all the flashcards
Contaminatie
Contaminatie
Signup and view all the flashcards
Notoir
Notoir
Signup and view all the flashcards
Fantasy
Fantasy
Signup and view all the flashcards
Sciencefiction
Sciencefiction
Signup and view all the flashcards
Horror
Horror
Signup and view all the flashcards
Urban Fantasy
Urban Fantasy
Signup and view all the flashcards
Historische Fantasy
Historische Fantasy
Signup and view all the flashcards
Taalverwantschap
Taalverwantschap
Signup and view all the flashcards
Etymologie
Etymologie
Signup and view all the flashcards
Polyglot
Polyglot
Signup and view all the flashcards
Taalpurist
Taalpurist
Signup and view all the flashcards
Non-verbale communicatie
Non-verbale communicatie
Signup and view all the flashcards
Accentuerende functie
Accentuerende functie
Signup and view all the flashcards
Emotionele functie
Emotionele functie
Signup and view all the flashcards
Feedbackfunctie
Feedbackfunctie
Signup and view all the flashcards
Herhalingsfunctie
Herhalingsfunctie
Signup and view all the flashcards
Regulerende functie
Regulerende functie
Signup and view all the flashcards
Relationele functie
Relationele functie
Signup and view all the flashcards
Tegenstrijdige functie
Tegenstrijdige functie
Signup and view all the flashcards
Vervangingsfunctie
Vervangingsfunctie
Signup and view all the flashcards
Betekenisverandering
Betekenisverandering
Signup and view all the flashcards
Study Notes
Nederlands Deel 1 + 2 (Trimester 1)
- Les 1: Een Andere Wereld
- Kenmerken Fantasy: Magie, bovennatuurlijke wezens, verzonnen wezens, denkbeeldige werelden, goed versus kwaad. Fantasy speelt zich af in allerlei tijdsperiodes.
- Sciencefiction: Wetenschap en technologie staan centraal in denkbeeldige, vaak futuristische werelden. Dystopische verhalen zijn mogelijk.
- Horror: Focus op angstopwekking. Wezens kunnen zowel fantasy- als realistisch zijn.
- Subgenres van Fantasy:
- Urban fantasy: combineert fantasy-elementen met de stad.
- Historische fantasy: speelt zich af in het verleden.
- Romantische fantasy: combineert liefde met fantasie.
- High fantasy: strijd tussen goed en kwaad, quêtes.
- Low fantasy: Magie in een normale wereld.
- Duistere fantasy: combineert fantasy met gruwel.
Les 2: Broers en Zussen + Bundel
- Erfwoord: Woord uit een andere taal.
- Taalverwantschap: Overeenkomsten in klank en vorm tussen verwante talen.
- Etymologie: De herkomst van een woord.
- Waarom geen standaardtaal in de Bourgondische tijd? Communicatie gebeurde binnen kleine gemeenschappen; elke groep gebruikte hun dialect.
Les 3: Fase 2, 3 en 4
- Fase 2: Oudnederlands/Oudnederfrankisch (ca. 800-1100): Begin van de ontwikkelingen die leiden tot hedendaags Nederlands.
- Fase 3: Middelnederlands (ca. 1100-1550): Verzameling van dialecten.
- Fase 4: Nieuwnederlands en het ontstaan van de standaardtaal (vanaf 1550): Start van de standaardtaal in het noorden.
Les 4: Finito aan frequente fouten
- Schrijftechnieken: Korte en lange zinnen, correcte interpunctie, geen woordherhaling, vermijd passief constructies, pas op voor vaagtaaloverschrijving, consistente woordvolgorde, geen gekleurde taalgebruik.
Les 4: In beeld - Over kijken naar gesprekken in de media
- Non-verbale Communicatie: Gebaren, lichaamshouding, gezichtsuitdrukkingen, stemtoon, intonatie etc.
- Funktionen Non-verbale communicatie: Accentuerend, emotioneel-expressief, feedback, relatief, regulerend, vervangende, tegenstrijdige functie.
Les 5 en 6: Begrijp je me?
- Betekenisverandering: Connotatie, denotatie, pejoratief, amelioratief etc.
- Idioom, woordfiguratie: Betekenis niet terug te leiden uit afzonderlijke woorden (bv. buiten de boot vallen)
- Humor: Situatiehumor, Karakterhumor, Taalhumor
- Situatiehumor= Toevalsomstandigheden.
- Karakterhumor = persoonlijkheid.
- Taalhumor = woordspelingen, absurditeit.
Les 7: Omgaan met teksten - Over grafieken en infographics
- Infographics: gegevens grafisch voorstellen.
- Misleidende grafieken: zorgen voor verkeerde interpretaties.
Les 8: Taalredactie 2
- Semantische principe: De spelling hangt af van de betekenis.
- Voorzetseluitdrukkingen: Zinnen kunnen minder leesbaar en aantrekkelijk worden door het gebruiken van voorzetseluitdrukkingen. Vervanging door enkelvoudige voorzetsel wordt aangeraden.
Les 9 en 10 - Naamwoordstijl
- Naamwoordstijl: Te veel zelfstandige naamwoorden op plaatsen waar werkwoorden horen.
- Voornaamwoordelijk bijwoord: Bijwoord samengesteld uit een bijwoord van plaats en een voorzetsel.
- Passiviteit: Passieve zinnen vermijden, actieve zinnen zijn duidelijker.
- Intensivering: De manier waarop de schrijver sterker wil presenteren.
Les 11: Uit het leven gegrepen
- Kenmerken column: Kort, vaak actueel, persoonlijk, vaak humoristisch.
- Academische taalgebruik: Termen kunnen verwarrend zijn, vermijd indien niet juist.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.
Related Documents
Description
Deze quiz behandelt de verschillende genres in de Nederlandse literatuur, inclusief fantasy, sciencefiction en horror. Ontdek de subgenres van fantasy en hun kenmerken. Ideaal voor studenten die hun kennis over literatuur willen verdiepen.