Theorie - Taalgebruik (Dutch Grammar) PDF

Summary

This document provides a theory on Dutch language use (taalgebruik). It covers various grammatical concepts and provides examples. The document is for educational purposes.

Full Transcript

Goed Vakantieschool Voorbereid: Basis Nederlands Nederlands Theorie: taalgebruik Taalgebruik Waarom? om professioneel over te komen; om ook tijdens een sollicitatiegesprek de juiste woorden te kiezen; om te weten wanneer het nou ‘dan’ of ‘als’ is; om te weten wanneer h...

Goed Vakantieschool Voorbereid: Basis Nederlands Nederlands Theorie: taalgebruik Taalgebruik Waarom? om professioneel over te komen; om ook tijdens een sollicitatiegesprek de juiste woorden te kiezen; om te weten wanneer het nou ‘dan’ of ‘als’ is; om te weten wanneer het zij, hen of hun moet zijn. Opzet taalgebruik Bijvoeglijk naamwoord met of zonder -e Dit, dat, deze of die (aanwijzend voornaamwoord) Die, dat of wat (betrekkelijk voornaamwoord) Jou of jouw Zij, hen of hun Dan of als Dan ik of dan mij Grootte of grote Te danken aan of te wijten aan Andere(n), sommige(n) en beide(n) Vast voorzetsel Bijvoeglijk naamwoord met of zonder -e Geeft een eigenschap van een zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal direct voor het zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: De grote hond. Bijvoeglijk naamwoord met of zonder -e Een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e, De jonge docent is erg populair. Het zwarte paard springt over de hoge hindernis. Een nieuwe methode wordt ontwikkeld. Dat opvallende affiche trekt de aandacht. Tenzij het voor een onbepaald het-woord staat. Een opvallend affiche. (het affiche) Geen wit paard. (het paard) In schema De- of het-woord? De-woorden Het-woorden Bepaald Onze nieuwe auto Dat nieuwe huis de, het, deze, die, dat, dit, etc. Onbepaald Iedere nieuwe auto Elk nieuw huis een, geen, elk(e), ieder(e), etc. Voorbeeld: Het grote paard De grote hond Een groot paard (let op: de –e gaat Een grote hond weg!) Een groot zonnescherm Dit, dat, deze of die (aanwijzend voornaamwoord) Een aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan. Het-woord = dit/dat Het schilderij = dit schilderij of dat schilderij Het meisje = dit meisje of dat meisje De-woord = deze/die De woordenlijst = deze woordenlijst/die woordenlijst De jongen = deze jongen/die jongen Dit schilderij is veel mooier dan dat schilderij. Waarom is die woordenlijst nog niet geüpload? Dat vak vind ik erg interessant. Die, dat of wat (betrekkelijk voornaamwoord) Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar iets of iemand. Een betrekkelijk voornaamwoord vertelt ons iets meer over iets/iemand. De-woord  die Het-woord  dat De jongen die daar staat, is aardig. Het jongetje dat daar staat, is aardig. Wat gebruik je: als het terugslaat op een hele zin (hij stapte op, wat tot veel commotie leidde); als het terugslaat op een overtreffende trap (het beste wat ik daar zag); in gevallen als alles wat, niets wat, iets wat, dat wat en het enige wat. Jou of jouw Je gebruikt jou als het een persoonlijk voornaamwoord is: Ze heeft het jou beloofd. Ik vrees dat ze jou vergeten. Je gebruikt jouw als het een bezittelijk voornaamwoord is: Dit is voortaan jouw eigendom. Jouw idee wordt beloond. Twijfel je? Vervang dan jou/jouw door u/uw. Nu kun je de letter ‘w’ wel horen. Jou of jouw Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen en onzichtbare zaken. je, jij, u, ik, ze, zij, jou, het, hij, mij, hem, haar, jullie, ons, hen, hun, wij. Ik houd van jou en zij houdt van hem. Jou of jouw Bedankt voor je aanmelding. In deze zin is ‘je’ geen persoon Jou of jouw Een bezittelijk voornaamwoord geeft bezit aan: mijn, zijn, haar, jouw/je, ons of onze, uw, hun, etc. Bedankt voor jouw/je aanmelding. Ik heb jouw tas bewaard. Ik heb je tas bewaard. Ik heb mijn tas bewaard. Ik heb me tas bewaard. Let op: Dit is jouw tas. (= bezittelijk voornaamwoord) Deze is van jou. (= persoonlijk voornaamwoord) Oeps! Taalfoutje! Zij, hen of hun Gebruik zij als het om het onderwerp gaat: zij hebben, zij lopen, zij maken. Gebruik hen als het om een lijdend voorwerp gaat: ik heb hen daar ontmoet, Lesly zag hen lopen. Gebruik hen na een voorzetsel: voor hen, aan hen, met hen, zonder hen, door hen, … Gebruik hun als het een meewerkend voorwerp is dat niet met een voorzetsel begint: ik vraag hun om advies, ik heb hun het rapport gegeven, de directie heeft hun verteld van de fusie. Gebruik hun als het gaat om bezit (bezittelijk voornaamwoord): hun boek, hun huis, hun fiets. Even testen… Zij hebben hen gebeld om het hun te vertellen. Even testen… Deze zin is correct. Zij hebben hen gebeld om het hun te vertellen. Ook goed: Zij hebben hen gebeld om het aan hen te vertellen. Oeps! Taalfoutje! Wat gaat hier mis? “Zij zijn nog dommer dan wij.” Dan of als Gebruik dan bij een verschil (‘ongelijkheid’): De vraag was groter dan het aanbod. De vraag was niet groter dan het aanbod Ook na de woorden ‘niets’ en ‘anders’ volgt dan: Dat artikel bevat niets dan verzinsels. Gebruik als bij ‘gelijkheid’: De vraag was even groot als het aanbod. Gebruik als ook indien er sprake is van 'gelijkheid binnen ongelijkheid': Zijn salaris was twee keer zo hoog als mijn salaris. Dan ik of dan mij De voegwoorden als of dan kunnen voor een persoonlijk voornaamwoord staan: Jij was er vanochtend eerder dan ik. Sophie typt sneller dan ik. Is het groter dan ik of groter dan mij? Tip: zet er een werkwoord achter. Je hebt dan de correcte schrijfwijze: Frits is groter dan ik (ben). Ik ben groter dan jij (bent). Mijn ouders waren er later dan wij (er waren). Dan ik of dan mij Mia vindt Lars leuker dan ik. Mia vindt Lars leuker dan mij. Mia vindt Lars leuker dan ik (hem vind). > Dit houdt in dat ik Lars niet zo leuk vind. Mia vindt Lars leuker dan mij. > Dit houdt in dat Mia Lars leuker vindt. Twijfel? Ga voor ‘ik’. Oefenen 1.Wie vind je het leukst? Ik vind hemdaleuker … jij/jou n als 2.Ik vind Rome net zo leuk… Parijs. da 3.Zij wil twee keer zo veel tennissen n … ik/mij da 4.Denk jij dat zij ouder n is …. hem/hij da 5.Jij vertelt een hele n ander verhaal … haar/zij da n 6.Je weet het beter … haar/zij Andere(n), sommige(n) en beide(n) Wel een meervouds-n Verwijzing naar personen en er staat geen zelfstandig naamwoord. In gedachten kan het voornaamwoord niet aangevuld worden met een zelfstandig naamwoord uit de directe context > dezelfde zin of een zin die direct voorafgaat. Voorbeelden: Slechts enkelen waren bereid hard te werken. Sommigen wisten niet wat ze moesten zeggen. Velen deden mee aan de Batavierenrace. Andere(n), sommige(n) en beide(n) Geen meervouds-n Verwijzing naar personen en er staat een zelfstandig naamwoord. Achter het voornaamwoord is een zelfstandig naamwoord uit de directe context invulbaar > dezelfde zin of een zin die direct voorafgaat. Voorbeelden: Talloze toeschouwers verlieten voortijdig het stadion, terwijl slechts enkele de laatste minuten beleefden. Sommige mensen wilden blijven, andere wilden met ons mee. Beide dochters waren blij met de erfenis. Andere(n), sommige(n) en beide(n) Geen meervouds-n Bij een verwijzing naar planten, dieren of dingen (niet-personen). Voorbeelden: Helaas konden we slechts enkele uit voorraad leveren. Kijk naar die leeuwen! Sommige zien er hongerig uit. De twee plantjes stonden op de vensterbank, maar beide zouden het eind van de zomer niet halen. Grootte of grote Het woord ‘grootte’ is een zelfstandig naamwoord: De timmerman meet de grootte van de kast. Ze was verbaasd over de enorme grootte van de tuin. Dit geldt ook voor woorden als: diep - diepte, breed - breedte, hoog - hoogte, lang - lengte (klinkerverandering) Het woord ‘grote’ is een bijvoeglijk naamwoord. De grote tuin. > zegt iets over de tuin. Te danken aan of te wijten aan Te danken aan gebruiken we: als we iets positiefs bedoelen; als we respect voor iets of iemand willen tonen; als we een reden geven voor een mooi resultaat. Voorbeelden: Ze heeft haar functie te danken aan haar klantvriendelijke optreden. De geslaagde had zijn mooie lijst te danken aan zijn enorme inzet. Te danken aan of te wijten aan Te wijten aan gebruiken we: als we iets negatiefs bedoelen; als we onze afkeuring willen tonen; als we een reden geven voor een slecht resultaat. Voorbeelden: De overstroming in februari was te wijten aan het ontbreken van dijkbewaking. De economische recessie is te wijten aan onvoldoende controle van de Nederlandse Bank. Vast voorzetsel Sommige werkwoorden krijgen een vast voorzetsel. Een voorzetsel is vaak een plaats, tijd, middel, bezit of richting. Voorbeelden: Aandringen op Begaan zijn met Gebruik maken van In aanmerking komen voor Betrokken zijn bij Bestand zijn tegen > Oefenen door veel te lezen, te luisteren en te schrijven Voor morgen: En neem nog eens de theorie van de spelling Neem zelfstandig de van de werkwoorden, PowerPointpresentatie zinsopbouw en het ‘Spelling’ door. taalgebruik door. En maak wat oefeningen of een oefentoets. Einde van het onderdeel ‘Taalgebruik’

Use Quizgecko on...
Browser
Browser