Inleiding in de sociologie Samenvatting PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
Deze samenvatting behandelt de basisprincipes van de sociologie, inclusief de studie van sociale verbanden, kenmerken en wetmatigheden. Het bespreekt ook de sociologische lens en hoe deze gebruikt wordt om het dagelijkse leven te begrijpen. De tekst bespreekt de samenleving als een veld van tegengestelde krachten en introduceert belangrijke concepten.
Full Transcript
[Inleiding in de sociologie] ============================================= 1/2^e^ college: Op ontdekkingstocht door een bekend gebied? ----------------------------------------------------------- - **Sociologie:** studie van de samenleving/ samenlevingskunde - Van Sieyès (voor het eerst...
[Inleiding in de sociologie] ============================================= 1/2^e^ college: Op ontdekkingstocht door een bekend gebied? ----------------------------------------------------------- - **Sociologie:** studie van de samenleving/ samenlevingskunde - Van Sieyès (voor het eerst woord sociologie gebruikt), (samenleving begrijpen -\> doel: veranderen) tot Comte (observeren, doen wat exacte wetenschap doet) en van normatief tot empirisch - Studie van: - sociale verbanden - kenmerken, - wetmatigheden' 1. **[een beeld van een titel: ]{.smallcaps}** - **[samenleving is een speelveld met spelregels en spelers (]**regels die mogelijkheden bieden en verbieden) - specifieke posities: plaats die men inneemt in een organisatie - specifieke rollen: manier van invulling aan de positie (afwachtend, agressief,...) - hoge of lage status: manier waarop buitenwereld kijkt naar een positie - informatie en communicatie: men moet interactie hebben, afspraken maken,... - taakverdeling en hiërarchie - ruimte rond het speelveld in concentrische cirkels: afstand (meer -\> groter beeld, minder -\> minder details) 2. **[dagelijks leven door de lens van de socioloog ]{.smallcaps}** - sociologische lens: concepten die sociologen gebruiken om de samenleving te benaderen/ begrijpen, specifieke manier van kijken -\> samenleving doorgronden -\> verleent betekenis aan de samenleving - C.W.Mills over 'sociological imagiantion' (1959) -\> beeld -- realiteit samengesteld, verbeelding tot stand brengen - Geschiedenis: (hoe kwam een samenleving tot stand/ hoe verandert ze) - Biografie: (welke mensen bevolken een bepaalde samenleving - Sociale structuur: (hoe werken de maatschappelijke instituties,...) - Wisseling van perspectieven: inleven in verschillende perspectieven - Selectieve waarneming: realiteit bekijken vanuit specifieke invalshoek - Het gewicht van routineus denken en handelen op basis van selectieve waarneming, bv: op zelfde plaats in aula zitten - Fysische en sociale beperkingen bv: dagdagelijkse activiteiten beperkt, aantal mensen met wie je in contact komt,... - Belangen: op een bepaalde manier interageren met andere door belangen, denkpatronen ontwikkelen - Kennis en informatie (en onderwijs): moet stevig zijn om te kunnen gebruiken/ argumenteren - Voorkeuren en afkeer: niet aangeboren, maar sociaal bepaald. Ontwikkeld in loop van het leven - Referentiekaders als 'sociale brillen': - Vormt/ en een geheel - Stabiel doch niet onveranderlijk - Talrijk, divers en individueel - Ook gedeelde kaders - Zakelijke en gepercipieerde realiteiten - Self-fulfilling prophecies: ideeën die bestaan worden nog sterker uitvergroot naarmate realiteit ontwikkeld; bv: verkiezingen - Vooroordelen en stereotypes - Aan sociologie doen is de sociale bril afzetten: totaliteit van de samenleving te zien en niet 1 specifieke invalshoek - Over sport - Sociale verschillen tussen sporten, bv: paardrijden en boxen - Sport als drager van symbolische codes - Geen monopolie, maar diverse interpretaties en scholen - Invloed van tijd en ruimte, en dus beperkt houdbaar 3. **[Een stap verder ]{.smallcaps}** - Van 'common sense' *(kennis van gezond verstand)* naar sociaal-wetenschappelijke kennis *(observatie/ denkwijze dat de weldenkende mens niet kan)* - Illustratie: echtscheiding - Over persoonlijke en sociale omstandigheden (common sense) - Beschrijven en verklaren (sociaal-wetenschappelijke kennis, cijfers -\> bv: sociale condities: redenen -\> economische (jaren 50 -\> vrouw werkt niet, gaat niet snel echtscheiding aanvragen, NU WEL) - Illustratie: arbeid (Jahoda) - Latentiedeprivatiemodel *(volgens Jahoda vervult werk (betaalde arbeid) aan aantal functies die cruciaal zijn voor het mentaal welzijn van mensen)* - Manifeste *( verwerven van inkomen)* en latente functies *(psychologische aspecten van werk bv: sociale contacten, regelmaat,...)* 4. **[Een eerste definitie van sociologie ]{.smallcaps}** "sociologie is de wetenschap (1) die de maatschappelijke patronen en structuren bestudeert, in hun ontstaan, voorbestaan en veranderen, en tevens (2) het sociale handelen van mensen in de interactie met deze patronen en structuren" - Gemeenschappelijke elementen - Patronen van gedrag en opvattingen - Positionele en symbolische dimensies in hun structuren - Sociaal handelen - Sociale interacties en relaties - Diverse samenlevingsverbanden - De samenleving ### 3/4^e^ college: H2 -\> de samenleving is een veld van tegengestelde krachten 1. **[Individu en samenleving: een strijd van goed tegen kwaad? ]{.smallcaps}** - Sociale werkelijkheid complex samenspel van vrijheid en dwang ('goed' en 'kwaad') (niet meer individu vs samenleving, maar individu en samenleving) - Elk individu ondergaat invloeden van de samenleving (Simmel, Marx) (groeien erin op, voor/tijdens/na geboorte...) - Elk individu geeft vorm aan de samenleving: 'mangelwessen' (individu heeft andere nodig + eigen accenten leggen) (Gehlen) (verkeer,technologie,... -\> mogelijkheden voor ingrijpen en ingevingen aan samenleving) - Actor-factor-dillema: individuele en collectieve actoren vs structuren en instituties - Nature (genen)-versus-nurture (aangeleerd)-debat: biologie vs socialisatie 2. **[De samenleving: een vat vol mogelijkheden en beperkingen]{.smallcaps}** - De samenleving biedt mogelijkheden: bv. Onderwijs -\> middelen krijgen - De samenleving legt beperkingen op: bv. Verkeer - Types van 'handelingsmarges' en drempels (types beperkingen) - Wettelijke en reglementaire drempels: bv. Regels van de gemeente - Informatieve (beschikbare-niet beschikbare informatie) en dispositionele drempels (niet willen deelnemen omdat ze niet weten wat er gebeurd) (houding individu ten aanzien van bepaalde maatschappelijke sectoren) - Institutionele (bv. ziekte niet herkent dus kan niet geholpen worden) en situationele drempels (openingsuren zijn niet klantvriendelijk) - 'beperkingen zorgen voor vrijheid' = vrijheid van de ene geeft beperkingen aan de andere, ongelimiteerde vrijheid geeft chaos bv. Verkeer 3. **[Solidariteit (samenhang) versus strijd ]{.smallcaps}** - Solidariteit (bindmiddel voor cohesie) en cohesie (manier waarop samenleving en onderdelen aan elkaar hangen) - Sociale cohesie (relaties tussen posities die mensen innemen) - Warme en koude solidariteit - 'paradox van de individualisering' (hoe meer keuze mensen hebben, hoe individualistischer ze worden -\> socialisatie nodig) - Mattheus-effect (middelklasse heeft meer mogelijkheden tot sociale voordelen en diensten dan sociaal zwakkeren) - Solidariteit volgens Durkheim p45 boek + schema - Traditionele versus complexe samenleving - Mechanische (samenhorigheid, gelijkvormigheid) versus organische samenleving (mensen steeds meer afhankelijk van elkaar) - Collectief bewustzijn (meer homogeen in goed en slecht -\> traditioneel) - Moderne solidariteit en veranderende afhankelijkheid - Alternatieve vormen van solidariteit (nieuwe relaties makkelijk aangegaan en verbroken omwille minder stevig verankerd in traditie) - Insluiting en uitsluiting (solidariteit + cohesie maken groepen sterk en bieden geborgenheid, MAAR sluiten leden op -\> ultieme sanctie = uitsluiting - Strijd en conflict - Conflicten zijn onvermijdelijk, maar nodig (schenken samenlevingsverband dynamiek om te innoveren + veranderen) - Functionalisten (alles wat bestaat in de samenleving geeft bijdrage tot haar bestaan en voortbestaan -\> elk conflict/ afwijking norm kan geheel bedreigen) versus conflictsociologen (conflicten inherent aan samenleving -\> klassenconflict = werkgevers vs werknemers) - Individuele conflicten (vb: ruzie tussen autmobilisten) en organisationele conflicten (ernstiger, vb: strijd om macht in politiek) - Belangenconflicten (bij schaarste 2 actoren zelfde sociale goederen opeisen) en waardeconflicten (ene actore overtuigd van moreel gelijk, andere actor andere normen en waarden) -\> gaan vaak samen met elkaar - Manifeste conflicten (open) en latente conflicten (gesloten) - Vormen van conflicthantering (middelen om conflict te winnen) en positionele gebondenheid (hogere klasse -\> toegang tot massamedia, rechtspraak,... Lagere klasse onbekend juridische processen = leidt tot geweld = publiek protest - 'conflictparadox': functioneel maar te vermijden **[4: ongelijkheid versus gelijkheid ]{.smallcaps}** - Positieve (arbeidsorganisatie -\> juichte inkomensongelijkheid toe -\> arbeidsinspanning, latent en innovatie = 3 motoren economische groei -\> worde, beloond) en negatieve effecten van ongelijkheid (te grote verschillen -\> sociale samenhang bedreigen = nadelig economie) - 3 perspectieven op gelijkheid - Juridische gelijkheid: dezelfde rechten - Gelijkheid als uitkomst: aan de eindmeet - Gelijke kansen: bij de startsituatie (meer eigen moderne samenleving) - Optimistische (in verdere economische ontwikkeling krachten die ergste vorman van ongelijkheid zouden doen afnemen) en pessimistische visies op (on)gelijkheid (ook economische krachten, maar nieuwe ongelijkheden zullen ontstaan) 5^e^/6^e^ college: H3 Waarmee zijn sociologen bezig? ---------------------------------------------------- 1. **[De sociologie, een wetenschap als (g)een ander? ]{.smallcaps}** - De 'onttovering van de wereld' (Weber) (Wereld niet langer mysterieus, maar gebeurtenissen door wetenschappelijk onderzoek verklaard) - Natuurwetenschap(pen) ( eerst verwijderende fenomenen -\> vb sterren) versus sociologische wetenschap (tabel 3.1) (later par ontstaan) 1. De mens ervaart zijn omgeving als vanzelfsprekend 2. Ruimte kwam er pas toen god niet langer aan de orde was - Identieke (natuur: atomen, cellen -\> ondergaan bestaan) versus verschillende elementen (samenleving: actoren, subjecten -\> vergelijkbaar en niet verwisselbaar -\> omgeving aanpassen aan eigen verwachtingen/ behoeftes) - Causale versus functionele relaties - Universele ( natuurwetten zoals zwaartekracht -\> gelden altijd/ overal) versus particuliere wetmatigheden (maatschappelijke fenomenen levert kennis op die enkel geldig is voor bepaalde samenleving in die tijd) - Sociale wetmatigheden kunnen veranderen, bewust of onbewust - 'Self-detroying prophecy' versus 'self-fulfilling prophecy' - Experimenten en 'experimentele effecten' (vb. Hawthorne-experiment) - Experimentele versus vergelijkende methoden en gevalstudies 1. Wettelijke regels + ethische normen staan grootschalige experimenten in de weg 2. Uitkomsten minder betrouwbaar dan natuurkunde (mensen reagerende subjecten die ander kunnen gedragen) - Afstandelijke versus betrokken onderzoeksrelatie 2. **[Sociale feiten zijn dingen]{.smallcaps}** - Durkheim: 'sociale feiten' staan centraal (eigensoortige werkelijkheid die niet naar individuen herleid kan worden) - Voorbeelden: - Positieve waardering van de arbeid - Regulering (omgang in het dagelijks leven organiseren) van agressiviteit - Van 'Fremdzwang' naar 'Selbstzwang' (Elias) (-\> vorming zelf ter hand nemen, discipline inidividu 3. **[Sociologie is niet normatief ]{.smallcaps}** - Durkheim: - Empirische gezindheid: opvattingen sociale werkelijkheid altijd toetsen aan voortdurende nieuwe, eigen waarnemingen en observaties van andere sociologen - Aandacht voor complexiteit - Belang van structuur = belang van begrijpen, samenhang tussen fenomenen/ samenspel tussen kenmerken/ variabelen 4. **[Sociologie ontdekt en verruimt ]{.smallcaps}** - Sociologie bekritiseert wat in het alledaagse leven als vanzelfsprekend wordt ervaren - Voorbeelden - Succes is resultaat van eigen inspanning - Mattheus-effect - Zichzelf versterkende en vernietigende voorspellingen - Ook nuttig voor niet-sociologen (vb. Japanse 'Wirtschaftswunder') - Én voor iedereen 5. **[Één van de huizen op het plein ]{.smallcaps}** - Alles wat in de samenleving afspeelt, kan een voorwerp zijn voor de sociologische studie -\> verschil andere sociale wetenschappen? = formele onderwerp sociologie: de hoek waaruit ze naar die fenomenen kijkt, ze bestudeert en er uitspraken over doet. 6^e^ college: H4 Blokken uit de sociologische blokkendoos. Over sociaal handelen, interactie en communicatie, posities en relaties, rol en status. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1. **[Sociaal handelen (1)]{.smallcaps}** - Sociaal handelen (Weber): ons handelen is zinvol betrokken op dat van anderen - Zowel positief (vb. sympathiek zijn, aandacht hebben...) als negatief handelen (vb. ruziemaken, discussiëren...) - Ook niet-handelen is sociaal handelen (vb. uitgestoken hand negeren...) - Verleden, tegenwoordig én toekomstig handelen - Een ruimer begrip van sociaal handelen (Vranken et al) context over waarom men iets doet is belangrijker *Sociaal handelen* *'... Soll ein solches handeln Heiben, welches seinem vom {...} Handelnden gemeinten Sinn nach auf das Verhalten anderer bezogen wird und daran in seinem Ablauf orientiert ist.' (Weber, 1921/1956: 1)* 1. **[Sociaal handelen (2)]{.smallcaps}** - 4 soorten sociaal handelen volgens Weber: - Affectief sociaal handelen= uitdrukking vormt van een toestand die als instinctief, zintuigelijk, emotioneel of passioneel wordt beschouwd, aan maatschappelijke regulering onderhevig - Traditioneel sociaal handelen= bijna automatisch handelen, of onbewust volgen van diep ingewortelde gewoonten, dicht bij de grens (soms erover) van wat zinvol handelen is. - Waarderationeel sociaal handelen= overtuiging dat handelen een intrinsieke betekenis bezit, waardevolle van het handelen zélf onafhankelijk van het resultaat. - Doelrationeel sociaal handelen= systematisch verwezenlijken van weloverwogen doelstellingen, gedrag van anderen wordt als voorwaarde of middel gehanteerd om die doelstelling te bereiken, - **Aandachspunt**: economisch sociaal handelen (omkering van middel en doel?) = vormen de vervuiling van milieu, verspilling van eindige grondstoffen en de uitbuiting van arbeiders in lageloonlanden aanvaardbare middelen, die bijdragen tot het formele doel van ondernemingen om winst te produceren? 2. **[Interactie en communicatie (1)]{.smallcaps}** - **Interactie**: heeft betrekking op waarneembare handelingen - Wisselwerking - Anticipatie - Gemeenschappelijke interpretatie of zingeving - Tussenmenselijk verkeer in kleine groepen - Sociogram (Moreno): grafische voorstelling van sociale banden die iemand heeft 2. **[Interactie en communicatie (2)]{.smallcaps}** - Mechanismen die de interactie ordenen (Goffman): - Beleefde inattentie= mensen die elkaar ongewild ontmoeten doen niet opdringerig, verdenken niet van kwade bedoelingen, zijn tolerant,... - Front stage en back stage= op de scene versus in de coulissen van de samenleving, sociale beheersing + formeel gedrag meer/ minder - Fysieke afstand (cfr vies zonen van Hall)= die tijdens interactie bewaard moet worden, afhankelijk van situatie - Intieme afstand (Tot 30cm, geliefden) - Persoonlijke afstand (30cm-1m, vrienden) - Sociale afstand (1-4m, formele interacties) - Publieke afstand (meer dan 4m, groot publiek) - Ongerichte versus gerichte acties= bewust van elkaars aanwezigheid -niet direct tot interactie overgaan (lichaamshouding,...), interactiepartners zicht uitdrukkelijk tot elkaar richten - Haakjes (bracketing)= markeren begin en einde van interactie - **Communicatie:** overdragen van gedachten, gevoelens, wensen en strevingen via een boodschap (betekenisgeving) - Pseudo-communicatie= aan gehanteerde symbolen of coes, verschillende betekenis hechten - Non-verbale communicatie= uitwisseling van informatie en betekenis door gezichtsuitdrukkingen, gebaren en lichaamshoudingen - Oude versus nieuwe communicatievormen (impact sociale media: info/fake news-verbinden/verdelen -- keuze geven/sturen) 3. **[Sociale relaties en posities, sociale rol en status (1) TABEL 4.1 p79]{.smallcaps}** - **Sociale relatie** (Weber) : is de kans dat actoren op een bepaalde wijze zinvol ten opzichte van elkaar zullen handelen - Patronen van interactie en communicatie= de ene interactie brengt aan andere meen waardoor na een aantal ontmoetingen/babbels een bepaalde soort relatie ontstaat - Primaire= relaties die met anderen als totale persoon worden aangegaan versus secundaire relaties= ontmoeten elkaar als 'vreemden', wss in publieke ruimte, betrekking op een duidelijk aanwijsbaar af te zonderen sociaal kenmerk. Vb. beroepen - Korte= direct, berusten op een spontane en wederzijds subjectieve voorkeur versus lange relaties= langs omweg te definiëren; ontstaan in een contect van rolpatronen en groepsverbanden die concreet gestalte krijgen in allerlei institutioneel bepaalde ontmoetingen (Ricoeur) - *Homo sociologicus*= een mens die bestaat uit het stel sociale rollen die hij speelt en die zijn emotionaliteit aan bod laat komen.(Dahrendorf) - *Gemeinschaft en gesellschaft* (Tönnies) 3. **[Sociale relaties en posities, sociale rol en status (2)]{.smallcaps}** - **Sociale positie**: knooppunt van sociale relaties verwijst altijd naar andere sociale posities - - - Toewijzing ('oneigenlijke( criteria in traditionele samenlevingen)= sociale afkomst, geslacht,... vreemd aan de inhoud van de positie - Verwerving ('eigen' inspanningen in moderne samenlevingen) vb. diploma hebben **[3.Sociale relaties en posities, sociale rol en status (3)]{.smallcaps}** - **Sociale status**: de waardering die elke sociale positie meekrijgt - Rangorde van hogere status posities naar langere status posities - Opgelet voor ander taalgebruik! - Status of prestige (verbonden met de positie) versus aanzien (verbonden met de persoonlijkheid van de positiebekleder) - Status(in)congruentiethesis= mensen bij het aangaan van min of meer duurzame sociale relaties rekening houden met de weerslag daarvan op hun sociale maatschappelijke status 4. **[De sociale rol (1)]{.smallcaps}** - **Sociale rol**: verwachtingen dat anderen zich op een bepaalde manier gedragen naargelang de positie die ze bekleden - Gender-gebonden rollen= mannen en vrouwrollen liggen biologisch vast, dus geen nature maar nurture - Dahrendorf (figuur 4.2 p87) - Muss-Erwartungen= harde kern van elke rol, zeer uitdrukkelijk geformuleerd en afdwingbaar door de actoren van het recht - Soll-Erwartungen= gelet op niet-naleven van verwachtingen en treffen hoofdzakelijk negatieve gevolgen aan, afdwinging vaak in sociaal verkeer vb. sociale uitsluiting - Kann-Erwartungen= handelingen die strikt genomen niet verplicht zijn, maar bij stellen wel positieve waardering levert - Elke rol bestaat uit een mix van de 3 types verwachtingen 4. **[De sociale rol (2)]{.smallcaps}** - **Rolconflicten**: tegenstrijdige verwachtingen die met elkaar worden geconfronteerd en die op een of andere wijze afdwingbaar zijn via sociale sancties - Intern rolconflict= conflict tussen rollen die bij eenzelfde positie behoren - Extern rolconflict= conflict tussen rollen die bij verschillende posities behoren 5. **[Rolattributen en statussymbolen]{.smallcaps}** - **Rolattributen**: uiterlijke tekenen ter herkenning van een positiebekleder of voorwerpen die nodig zijn om een rol te kunnen vervullen - Non-verbaal communicatiemiddel vb. blauwe overal, toga,... - **Statussymbolen**: rolattributen worden opgevoerd als verwijzingen naar een schaard sociaal goed dat zich achter de sociale positie bevindt H5: Een netwerk is geen groep. Over de diversiteit van samenlevingsverbanden ---------------------------------------------------------------------------- **[1.Sociale netwerken (1) ]{.smallcaps}** - **Sociaal netwerk**: geheel van posities en relaties met een bepaalde mate van (onbewuste) organisatie: studie (rationeel) - Netwerk: bestaat uit de relaties tussen verschillende positie(bekleder)s - - - - 1. 2. 3. - - - Kenmerken van netwerken: - Morfologische kenmerken -\> toegang actoren tot (im) materiële goederen - - - - - Aard van de interacties -\> verloop relaties tussen ego en actoren - - - **[2.groepen (1) ]{.smallcaps}** - Kenmerken van groepen: - Groepsbewustzijn of groepscultuur - Aantal contacten - Doelstellingen (officieel vs. Feitelijk) - (on)gelijkheid tussen leden - Typologie van groepen: - Interactie en communicatie versus gemeenschappelijke waarden en normen 1. **Sociale categorie:** geen volwaardige groep, louter aggregaten - Verzameling van sociale eenheden met bepaald gemeenschappelijk kenmerk - Attributionele variabelen: eigenschappen die worden toegekend aan individuen op basis van scores - Betekenisvolle sociale realiteiten: criteria op basis waarvan individuen in sociale categorieën worden verzameld, zijn niet werkelijkheidsvreemd - Quasi-groups (Ginsberg): geen groep, maar vormen rekruteringsgebied voor groepen + groepen in beginstadium zoals verzameling individuen die zelfde doelstellingen nastreven 1. **Samenzijn:** ontstaat wanneer mensen in elkaars nabijheid vertoeven, enkel met elkaar verbonden door de situatie die hen samenbrengt - Samenwerken versus in elkaar nabijheid werken 2. **Primaire groep:** kleine groep met een zekere duurzaamheid, waarvan de leden regelmatig, veelvuldig en internsief interageren en communiceren (Cooley) - Voorwaarden voor ontstaan primaire groep - Aantal leden (beperkt aantal deelnemers) - Frequentie van de interacties (vaak) - Gemeenschappelijke waarden - Functies van de primaire groep: onszelf zijn - Interne conflicten: vaker dan in andere groepen -- gebaseerd op hele persoonlijkheid - Sterfelijk: ook invloed externe factoren (vb. verhuis, promotie,...) 3. **Collectiviteit:** er bestaat een zekere samenhorigheid op basis van gemeenschappelijke waarden of belangen, zonder direct of regelmatig contact - Maatschappelijk middenveld: 'société civil' (civil society -- de Toqueville) of maatschappelijke middenvels (Huyse) = mesoniveau -- vormt schakel tussen micro en macro niveau - Sociale bewegingen (Van Aelst en Walgrave)= onderscheiden zich min of meer van andere spelers in het middenveld vb. vakbonden - De 'massa' (Spengler) = aanzienlijk aantal mensen (greep massamedia & rechste leiders), kans op doelgerichte actie **[3.referentiegroepen ]{.smallcaps}** - = groepen waaraan ze hun waarden of gedrag refereren - **Vergelijkende referentiegroepen**: de groep heeft enkel een voorbeeldfunctie - - - Vergelijkingspunt geen strikte scheidingslijn met normatieve referentiegroepen (kan ook over sociale categorieën gaan of individu...) - **Normatieve referentiegroepen**: men ontleent de leidraad voor het eigen gedrag aan de richtinggevende waarden en normen van een ander dan de lidmaatschapsgroep - Anticiperende socialisatie: socialisatie die niet gebeurd tijdens het lid zijn, maar die vooruitloopt op dat lidmaatschap - Gevolgen van normatief referentiegroepsgedrag - Voor de oorspronkelijke lidmaatschapsgroep negatief, referentiegedrag houdt afwijzing van hun normen in - Voor het samenlevingsverband positief, groepsnormen verlaten voor algemene normen van een ruimer geheel + negatief, cohesie kleinere groepen ondermijnt dus belangrijke bouwstenen ruimere samenleving weg **[4.groepen tussen conflict en solidariteit]{.smallcaps}** - Ontstaan en voortbestaan van groepen (duurzaamheid) (McGrath) - Negatief: omvang v.d groep -\> interactie minder intens + doelstellingen toenemen - Positief: samenhorigheidsgevoel - Soorten conflicten 1. **Binnengroepsconflict**: speelt zich af tussen de leden van eenzelfde groep en kan de interne solidariteit ondergraven, maar ook de interne cohesie vergroten - Realistisch (door de groep te kunnen oplossen) vs. Niet-realistisch conflict (niet door groep op te lossen) 2. **Tussengroepsconflict:** zal de interne solidariteit van de groep verhogen door het scheppen van een externe vijandsbeeld waartegen samen moet gestreden worden - Externe conflicten soms bewust gecreëerd of aangescherpt - Een conflict tussen groepen creëert nieuwe allianties en associaties H6: Moderne samenlevingen zijn altijd multicultureel. Over cultuurpatronen en hun componenten --------------------------------------------------------------------------------------------- 1. **[Door de ogen van anderen ]{.smallcaps}** - Het gedrag van mensen wordt niet alleen door fysische energie of instinct gedreven, maar door vooral betekenissen - Cultuur: het geheel van betekenisgeving 2. **[Waarvoor staat cultuur? ]{.smallcaps}** - Van oorsprong is cultuur een landbouwkundig ('cultura') en later antropologisch begrip - Sociologen: cultuur gaat over het immateriële (gewoonten, vormen, taal,...) -- materiële producten zijn resultaat van cultuur. 3. **[Cultuur met een grote en met een kleine c]{.smallcaps}** - Sociologen: cultuur is iets immaterieels - Materiële cultuur wordt indirect betrokken - Hele leven van de leden van de samenleving (ook culinair en populair) - Relatieve autonomie van cultuur -\> normen en waarden lopen niet altijd parallel met de feitelijke ontwikkelingen - Cultural lag (Ogburn): - (immateriële cultuur kan achterblijven op materiële situaties - Of twee aspecten van een cultuur die op elkaar afgestemd waren, ontwikkelen zich met verschillende snelheden 4. **[Een patroon van waarden, normen, doeleinden en verwachtingen]{.smallcaps}** - 4 kenmerken van een cultuur 1. **[Waarden:]** algemene opvattingen van wat moreel goed, juist en daarom maatschappelijk nastrevingswaardig is - Collectieve opvattingen - Parsons patroonvariabelen (1951): tracht het fundamentele waardepatroon van samenlevingen te beschrijven - Toewijzing/verwerving - Diffuusheid/ specialiteit - Particularisme/ universaliteit - Affectiviteit/ instrumentalisme - Groepsgerichtheid/ zelfgerichtheid 2. **[Normen]**: opvattingen over hoe men zich (niet) moet gedragen in feitelijke omstandigheden, gedragsregels - Verschillende normen uit één waarde (kan onderling botsen vb. geweld) - Mores (morele normen en wetten (juridische normen) (cfr. Dahrendorf) - Positieve (geboden) versus negatieve normen (verboden) - Formele (iets dat verboden is) versus informele normen (iets dat samenleving niet oké vindt) - Normen zijn veranderlijk gevoeliger voor maatschappelijke ontwikkelingen dan waarden 3. **[Doeleinden]** - Operationaliseer baar - Meetbaar 4. **[Verwachtingen:]** opvattingen over wat zal of kan gebeuren - Onderscheid tussen norm (wat de moeten doen) en verwachting (wat we denken dat zal gebeuren) - Norm en verwachting hangen vaak samen - Verwachtingsverwachtingen: wederzijds karakter van verwachtingen 5. **[De ene cultuur is de andere niet ]{.smallcaps}** - **Verschillen tussen hoge en lage cultuur** - Consumptie hogere cultuur (vb. naar theater gaan...) relatief afgenomen - Wie definieert wat hoge cultuur is? resultaat van strijd (vb. scholen beïnvloed geldende klassen en waardering hoge cultuur) - Waarom passen bepaalde smaken en leefstijlen bij bepaalde sociale achtergrondkenmerken - Financiële speelruimte - Intellectuele vaardigheden - Vrije tijd - Hoge opleiding (statuspositie) - **Dominante en gedomineerde culturen, tegenculturen en subculturen** - Dominante cultuur: geeft binnen een samenlevingsverband de toon aan - Subcultuur: verschilt in bepaalde opzichten van de dominante cultuur, maar komt er in andere opzichten mee overeen - Contracultuur: reageert afwijzend op de dominante opvattingen - **Verschillen in de tijd** - Hedendaagse cultuur (postmodern) verschilt van de premoderne cultuur - Opvattingen zijn contingent (tijdsgebonden producten die noch eindeloos, nog noodzakelijk zijn) vroeger onveranderlijk geacht - Differentiatie van culturele sferen premoderne cultuur -- overkoepelende religieuze wereldbeschouwing postmodern -heterogeen, diverse domeinen - **Verschillen in de sociale ruimte** - Nationale culturen (eetgewoontes, begroetingsrituelen,...)