Samenvatting inleiding in de sociologie PDF

Document Details

ReadyGyrolite2013

Uploaded by ReadyGyrolite2013

Katholieke Universiteit Leuven

Tags

sociologie sociale wetenschappen sociologische theorieën samenleving

Summary

Dit document is een samenvatting van de cursus "Inleiding in de sociologie" aan de Katholieke Universiteit Leuven. De samenvatting behandelt onderwerpen zoals sociologische vragen, sociale verbanden, kenmerken van een samenleving (vriendschap, familie, sportclubs), en sociologische inzichten. Het bespreekt ook de geschiedenis van de sociologie.

Full Transcript

lOMoAR cPSD| 26486490 Samenvatting inleiding in de sociologie Inleiding in de sociologie (Katholieke Universiteit Leuven) lOMoAR cPSD| 26486490 Samenvatting inleiding in desociologie Hoofdstuk 1: Ontdekkingstocht...

lOMoAR cPSD| 26486490 Samenvatting inleiding in de sociologie Inleiding in de sociologie (Katholieke Universiteit Leuven) lOMoAR cPSD| 26486490 Samenvatting inleiding in desociologie Hoofdstuk 1: Ontdekkingstocht door een bekend gebied? De eigen aard v/d samenleving - Sociologie = studie v/d samenleving → samenlevingskunde (sociologie is eigenlijk 2x uitgevonden) - van normatief tot empirisch - Logos: manier van aanpakken - Sociologie is recent (200 jaar) ➔ Sieyès = heeft voor het eerst het woord sociologie gebruikt → normatieve benadering v/d wetenschap, men stelt een norm om iets te bereiken (normatief) → wat is de derde stand Sociologie was de leer die een rechtvaardige en revolutionaire inrichting v/d samenleving voorschreef ➔ Comte = keek meer op een wetenschappelijke wijze naar de samenleving (empirisch), wilde de wetenschap (probeerde wetten v/d natuur te ontdekken) op sociale werkelijkheid toepassen → hij wou via observatie en experimenten de wetten v/d sociale fysica te ontdekken - Het is de taak van sociologen om de samenleving op een objectieve en empirische wijze te doorgronden Studie van: - Sociale verbanden: manier waarop mensen zichzelf organiseren - Kenmerken: vrienden, familie, sportclubs → kijken op welke manier mensen communiceren - ‘Wetmatigheden’: proberen net dieper te gaan dan het historische feit (gaan bv. Opzoek naar self fulfilling prophecy) Een beeld v/e titel Samenleving is speelveld met spelregels en spelers → Bij elk speelveld zijn regels over HOE we het spel gaan spelen, die regels zijn niet allemaal even dwingend Specifieke posities → plaats die men inneemt in een organisatie (bv. beroepsposities) Spelers worden vaak opgedragen waar ze moeten staan en wordt hun positie door iemand anders toegewezen, de verzameling van posities is niet onveranderlijk De samenleving bestaat uit een stel posities en tussen al die posities bestaat een taakverdeling lOMoAR cPSD| 26486490 Specifieke rollen → manier van invulling v/d positie (dezelfde speler kan op verschillende manieren invulling geven aan de positie) ➔ In de samenleving hebben we ook bepaalde verwachtingen van bv. bepaalde beroepen (v/e kunstenaar verwachten we dat die creatief is) Hoge of lage status → manier waarop buitenwereld kijkt naar een positie → Als je hoog staat in de organisatie dan heb je een hoge status en omgekeerd (bv. dokter is hoog aangeschreven, kassier niet) Informatie en communicatie: De mens is een homo socialis = een sociaal wezen → zonder te interageren met elkaar, is het moeilijk om een resultaat te bereiken ➔ Communiceren hoeft niet perse met woorden zijn maar kan ook adhv oogcontact,.. Taakverdeling en hiërarchie → Formeel leiderschap - Formele leiders → degene die via officiële kanalen op die positie terechtkomen - Informele leiders → mensen zijn op dat moment niet de kapitein maar geven wel vertrouwen aan de groep Ruimte rond het speelveld in concentrische cirkels → Concentrische cirkels: meer of minder afstand sociologen vallen onder de categorie van neutrale waarnemers Van hedendaagse wetenschappers wordt verwacht dat ze zich bewust uitspreken over hun positionaliteit of het geheel van positiegebonden rollen, voorkeuren, ervaringen en eigenschappen die een mogelijk invloed kunnen hebben op de neutraliteit van hun onderzoek Het dagelijks leven door de lens v/d socioloog - sociologische lens … verleent betekenis aan samenleving Macro, meso, microperspectief - Socioloog is de begrijper v/d samenleving - Socioloog moet verbeelding brengen in de samenleving - Je moet iets weten over de geschiedenis ➔ Geschiedenis: hoe kwam een samenleving tot stand en hoe verandert ze? ➔ Biografie: welke mensen bevolken een bepaalde samenleving? ➔ Sociale structuur: structuren ontleden is van groot belang → hoe werken maatschappelijke instituties, wat zijn dominante intisuties en hoe houden ze de maatschappelijke orde in stand? ➔ Wisseling van perspectieven: wisseling van perspectieve mogelijk maken → probeer aan multiperspectiviteit te doen Sociologische verbeelding / sociological imagination = het vermogen om van perspectief te wisselen door afstand te nemen v/d actuele toestand en een alternatief standpunt in te nemen lOMoAR cPSD| 26486490 ➔ De ervaring v/d dagelijkse werkelijkheid is niet zonder betekenis maar moet in haar ruimere historische / sociale context worden geplaatst en dat kan het best door afstand te nemen van vanzelfsprekendheden (bv. routines) Selectieve waarneming: Routines in handelen = gedrag Routines in denken = common sense gewicht van routineus denken en handelen obv … (velen denken routineus → zo kan je makkelijk deelnemen aan sociale verkeer zonder te veel tijdsverlies) Fysische en sociale beperkingen: we kunnen niet iedereen en alles in de samenleving kennen Belangen: we hebben bepaalde verlangen te verdedigen Kennis en informatie (en onderwijs): de informatie die je hebt over een person / toestand, is bepalend voor wat je waarneemt Voorkeuren en afkeer → sociale context bepaald vaak wat mensen wel en niet willen → socialisatieproces = proces waarbij een individu zich in de omgang met anderen de cultuur van zijn omgeving eigen maakt Constructivistische manier van denken Referentiekaders als ‘sociale bril(len)’: Vormt een geheel: onze waarnemingen gebeuren vanuit hetzelfde referentiekader Stabiel maar tich niet onveranderlijk: veranderingen in onze situatie beïnvloeden na een tijd ook het referentiekader Talrijk, divers en individueel Ook gedeelde kaders: ontstaat wanneer grote groepen individuen in dezelfde omstandigheden opgroeien / werken Zakelijke en gepercipieerde (beleefde) realiteiten = de gepercipieerde realiteit stuurt even sterk ons handelen als de zakelijke werkelijkheid Self-fulfilling prophecies = mechanismen die ertoe strekken dat ideeen die bestaan, nog sterker zullen worden uitvergroot naarmate de realiteit zich ontwikkelt (bv. verkiezingen en bepaalde partij) → als mensen denken dat iets echt is dan gaan ze handelingen stellen die een gevolg zijn van dat denken Vooroordelen en stereotypes ➔ Aan sociologie doen is de sociale bril afzetten - Pygmalioneffect = bv. verwachtingen van leerkrachten op schoolprestaties leerlingen –> hoe hoger de verwachting v/d leerkracht hoe beter leerlingen gaan presteren en andersom lOMoAR cPSD| 26486490 - Stereoytpes = gefixeerde en vereenvoudigde voorstellingen over andere groepen die in bepaalde groep gangbaar zijn zonder dat ze op feiten zijn gebaseerd (kan positief of negatief zijn) → het leidt vaak tot ontmenselijking Sociologie streeft naar een onbevooroordeelde, nautrale beeldvorming v/d maatschappelijke realiteit en vereist dat we zoveel mogelijk afstand nemen v/d routines in het dagelijkse leven Voorbeeld sport: Sociale verschillen tussen sporten (bv. golf of paardrijden wordt geassocieerd met rijkere klasse en worstelen / boksen met lagere klassen) Sport als drager van symbolische codes Geen monopolie, maar diverse interpretaties en scholen Invloed van tijd en ruimte, en dus beperkt houdbaar - Hoger sporten worden nu we toegankelijk voor diegene die geen deel uitmaken v/d sociale elite, terwijl de sociale elite nu ook lagere sporten omarmt Een stap verder Kenmerken Common sense: - Is op te vatten als losjes samenhangende kennis - Is gebaseerd op feiten, waarnemingen, ervaringen, inzichten, received wisdom = verworven door elk van ons en opgestapeld tijdens onze levensweg - Dient om zin te geven aan situaties waarmee we worden geconfronteerd - Is bedoeld voor praktische en onmiddellijke antwoorden Sociologie: - Wil het waarom van bepaalde situaties achterhalen of wetmatigheden ontwikkelen die op diverse toestanden van toepassing zijn - Situeert verklaringen en wetmatigheden in sociale factoren - Bouwt voort op systematische, empirische waarnemingen Voorbeeld: echtscheiding over persoonlijke en sociale omstandigheden beschrijven en verklaren echtscheiding is sociologisch gezien een onwenselijke situatie want ze hebben belangrijke repercussies lOMoAR cPSD| 26486490 Sociale omstandigheden waaronder mensen een huwelijk sluiten en dat al dan niet verbreken - maatschappelijke trend naar tweeverdienersgezinnen, waardoor echtgenoten economisch onafhankelijk werden van elkaar - verminderde sociale druk om samen te blijven vanwege de kinderen - dalende sociale controle op privéleven van mensen vanwege kerk en familie - toename van sociale contacten buiten gezinsverband - erosie van klassieke solidariteitsverbanden - langere levensverwachting, waardoor potentiële huwelijksduur toeneemt en dus ook de kans op echtscheiding ➔ Juridische reden: veranderingen in regelgeving omtrent echtscheiding → wetgeving heeft het makkelijker gemaakt Voorbeeld: arbeid Latentiedeprivatiemodel = betaalde arbeid vervult naast manifeste functie ook een aantal latente functies ➔ Waarom werken? → geld ➔ Bij mensen die niet werken, verander hun tijdsperspectief → arbeid structureert de tijd ➔ Arbeid zorgt voor status en identiteit en dit gaat mensen definiëren 5 latente functies - Arbeid structureert tijd van individuen - Arbeid is belangrijke bron van sociale contacten / ervaringen - Arbeid verbind een individu met doeleinden die persoonlijke preferenties overstijgen - Arbeid zorgt voor status en identiteit en draagt bij tot definitie van iemands positief in samenleving - Arbeid dwingt tot activiteit, biedt kansen om te handelen met zichtbare gevolgen en dwingt tot het ontwikkelen van competenties ➔ Arbeid is de enige institutie die al deze functies tegelijk na vervullen (volgens Jahoda) Definitie sociologie “Sociologie is de wetenschap die de maatschappelijke patronen en structuren bestudeert, in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen en tevens het sociale handelen van mensen in de interactie met deze patronen en structuren.” lOMoAR cPSD| 26486490 Gemeenschappelijke elementen: o Sociaal handelen: patronen staan in voortdurende wisselwerking met sociaal handelen o Sociale interacties en relaties o Sociale omgeving die dat sociaal handelen beïnvloedt o Voorspelbaarheid van dat handelen o Mensen als sociaal product o Diverse samenlevingsverbanden o De samenleving Maatschappelijke patronen en structuren o Patronen van gedrag en opvattingen: patronen kunnen zich vormen op domeinen van gedrag / opvattingen o Positionele en symbolische dimensies en hun structuren: ➔ Positionele structuren: zijn meteen zichtbaar via interactie en communicatiepatronen ➔ Symbolische structuren (cultuurpatronen): gaan over waarden, normen, doelstellingen en verwachtingen - Het is de bedoeling v/d socioloog om op het 1e zicht vanzelfsprekende verschijnselen / gedragingen met afstandelijkheid te beschrijven, analyseren, verklaren. Sociaal handelen van mensen - Die patronen staan in voortdurende wisselwerking met het sociaal handelen → het zijn vaste resultaten van dat sociaal handelen maar zullen op hun beurt dat handelen sturen lOMoAR cPSD| 26486490 Hoofdstuk 2: Samenleving is een veld van tegengestelde krachten - Maatregelen die die het welzijn v/d mensen en welvaart v/h land lijken te bevorderen, vertonen vaak onbedoelde effecten → als die effecten ongewenst zijn dan heb je perverse effecten → deze effecten worden vaak waargenomen als wetgever regels opstelt zonder voldoende inzicht in onderliggende sociale processen - Mensen in armoede zijn dusdanig cognitief belast met financiële zorgen dat hun algemene, langetermijndenkvermogen wordt beperkt Tegengestelde krachten zijn soms: - Centrifugaal / middelpuntvliedend = gebruikt als beeldspraak voor sociale handelingen die het sociale weefsel uit elkaar kunnen rukken - Centripetaal / middelpuntzoekend = houdt de samenleving bijeen Individu en samenleving: een strijd van goed tegen kwaad? Sociale werkelijkheid complex samenspel van vrijheid en dwang (‘goed’ en ‘kwaad’): bv. covid-19 regels (ga je voor eigen geluk en geef je een lockdownfeest/ kies je voor veiligheidvan familie en vrienden) Elk individu ondergaat invloeden v/d samenleving (Simmel, Marx): spanning heeft invloed op het menselijk handelen = invloed v/d samenleving vb mode : mensen gaan zich conformeren aan anderen om zich te onderscheiden aan massa (collectief conformisme en schijn van vrije keuze vallen samen) Elk individu geeft vorm aan de samenleving: ‘Mangelwesen’ (Gehlen) = We worden geboren zonder instincten, maar we bezitten het potentieel om dit aan te leren →Dus we nemen vanaf de geboorte stukken v/d samenleving in ons op om aan het sociale leven deel te nemen = socialisatie (belangrijke term in sociologie) De menselijke conditie is “in de wereld zijn geworpen”, ze hebben niet gekozen voor hun bestaan → 2 zijnsgebieden (Sartre): en-soi (stoffelijke dingen dat compact, onbepaald en zinloos is) en pour-soi (bewustzijn dat gekenmerkt wordt door intentionaliteit / vrijheid) Welke bepaaldheden v/h en-soi wegen op de mens? ➔ We zijn geboren in bestaande samenleving en tijd ➔ We hebben een lichaam ➔ We hebben een verleden ➔ We bestaan en sterven in een vooraf bestaande wereld, tussen andere subjecten Vervreemding = treedt op wanneer menselijke scheppingen een eigen leven gaan leiden en zich uiteindelijk zelfs tegen de mens keren → we geven niet alleen vorm aan de samenleving maar we ondergaan ook haar soms zeer verregaande invloeden Actor-factor-dilemma: individuele en collectieve actoren vs. structuren en instituties → actoren zijn de spelers op het speelveld en factor is het speelveld, de structuur en de lijnen ervan → dit is een vals dilemma want het is niet OF actoren OF factoren maar het is beide (het gaat over het samenspel tussen die 2 elementen) lOMoAR cPSD| 26486490 Nature-versus-nurture-debat: biologie vs. Socialisatie → sociologen staan aan de kant v/h nurture deel v/h dilemma (maar het is een VALS dilemma) ➔ Nature = genetische materiaal dat van ouders op kind wordt doorgegeven (bv. haarkleur, kleur ogen,…) ➔ Nurture = maatschappelijk omgeving waarin een persoon opgroeit (bv. gezin, buurt, school,..) ➔ Nature en nurture spelen vaak samen een rol - Individu = microperspectief - Samenleving = macroperspectief - De mix tussen individu en samenleving - Men vind het niet zo een goed idee om in de huidige samenleving mensen voor een dilemma te zetten en hen te verplichten om te kiezen - Moderne samenleving zijn zowel structuren als spelers van belang - Bv. structuralisten zetten vooral in op structuur - Bv. actiegerichte sociologen gaan vooral de spelers in de verf zetten (doen dus het omgekeerd van structuralisten) - Primaire groep = hechte groep v/e beperkt aantal mensen die samenleven met elkaar (gezin) - Koude solidariteit = solidariteit maar met enige afstand → voldoe je aan de regels? Dan word je geholpen, voldoe je er niet aan? Dan ligt je eruit - Het samenleven is het permanent opzoek gaan naar het evenwicht tussen eigen individuele expressie en het geassocieerd zijn met anderen en daar toch niet TE veel van te verschillen - Individuen geven zelf ook vorm aan de samenleving (ze kunnen verandering tot stand brengen, andere gedragspatronen en ideeën ontwikkelen) - Het is een samenleving die zichzelf in vraag stelt Tweelingen - Experiment met tweelingen die beide in andere omgevingen opgroeien → kan interessant zijn maar is ethisch niet verantwoord - Ze bekijken die wel nadat tweelingen zijn opgegroeid of er grote verschillen zijn - Het is altijd een combinatie van biologie en socialisatie - Een dilemma dringt zich hier op als een valse keuze ten aanzien v/d bestudeerde → al die dilemma’s moeten gereduceerd worden tot wat ze zijn (het zijn accenten die nadruk leggen op bepaalde dingen) lOMoAR cPSD| 26486490 De samenleving: een vat vol mogelijkheden en beperkingen Samenleving biedt mogelijkheden: vb. onderwijs Samenleving legt ook beperkingen op: vb. verkeer - Toegenomen instroom hoger onderwijs lijkt teken van democratisering MAAR de massificatie leidde niet tot democratisering in termen van gelijke kansen want positie van arbeiderskinderen tegenover andere sociale categorieën is niet verbeterd → ondanks het beleid is de sociale ongelijkheid gebleven Types van ‘handelingsmarges’ en drempels Wettelijke en reglementaire drempels: in de wetten / reglementen vastgestelde beperkingen, voorwaarden of verplichtingen die de toegang tot diensten beperken Informatieve drempels: verkeerd geïnformeerd over hulpverleningsaanbod (bv. studiekeuze, tewerkstellingsmogelijkheden) Dispositionele drempels: drempels gebaseerd op attitudes en percepties tav bv. leren en school → kan ertoe leiden dat we de behoefte aan voorziening niet ervaren of niet willen vragen / opnemen, ookal hebben we er recht op Institutionele en situationele drempels: kunnen zich voordoen aan kant v/d dienst of de gebruiker en kunnen slaan op de slechte verbinding tussen beide Voorbeeld verkeersborden - Je moet al die verkeersborden tegelijk kunnen vatten en kunnen weten hoe die borden zich vertalen in concrete handelingen in het verkeer - Dit toont de complexiteit v/d samenleving → die mogelijkheden biedt maar die ook beperkingen oplegt ➔ ‘Beperkingen zorgen voor vrijheid’ - georganiseerde samenleving heeft beslist dat het onderwijs heel wat middelen moet krijgen - Verkeer is zeer gevaarlijk → de positie die je aanneemt in het verkeer kan snel veranderen (bv. je bent met de auto maar stapt uit om tot aan uw aula te gaan → dan ben je eerst automobilist maar daarna voetganger) - handelingsmarges: grenzen waarbinnen je vrijheid hebt en handelingen kan stellen (betekent niet dat die handelingen ongelimiteerd zijn) - Ongelimiteerde vrijheid voor iedereen leidt tot chaos zeggen sociologen → Extreme vrijheid voor het individu is dikwijls een beperking v.d vrijheid voor het collectief Solidariteit (samenhang) vs strijd - Solidariteit = bewustzijnsbegrip dat verwijst naar wat een groep / organisatie / samenleving samenhoudt, solide maakt en identiteit geeft (leden v/e samenlevingsverband kunnen op elkaar rekenen) → zonder solidariteit kan een samenlevingsverband niet bestaan - Sociale cohesie = structurele component van solidariteit → concrete relaties tussen posities die mensen in de samenleving innemen (verbanden tussen leden v/e samenlevingsverband) lOMoAR cPSD| 26486490 o Warme solidariteit = geeft gevoel van samenhorigheid → dit houdt onze samenlevingen bij elkaar o koude solidariteit = structurele solidariteit → heeft ingrijpendere en langdurige impact op ons leven o veralgemeende afhankelijkheid = veelheid van netwerken waarvan iedereen deel uitmaakt en zonder dewelke we niet kunnen overleven o horizontale inkomensverdeling (sociale zekerheid) = transfers van gezonde naar zieke mensen, mensen op actieve leeftijd naar wie te jong of te oud is om te werken → iedereen bevindt zich in de loop van zijn leven een tijd aan de betalende kant en een tijd aan de ontvangende kant v/h solidariteitsstelsel o Mattheus-effect = middenklasse plukt meer vruchten van sociale voordelen / diensten v/d welvaartstaat dan de sociaal zwakkeren en armen, voor wie ze juist noodzakelijk zijn Solidariteit volgens Durkheim Traditionele samenleving Moderne samenleving Arbeidsverdeling Eenvoudig Complex Solidariteit Mechanisch Organisch Cultuur Homogeen Individualistisch Normen Repressief Restitutief Bezit Gemeenschapsbezit privébezit Verhoudingen Vaststaand contractueel Godsdienst Totemisch Persoonlijk zelfdoding altruïstisch Anomisch / egoïstisch - Mechanische solidariteit = onderlinge samenhorigheid vloeit voort uit gelijkvormigheid - Organische solidariteit = organisme kan enkel voortbestaan / evolueren als zijn onderdelen op elkaar zijn afgestemd en samenwerken → zo evolueerde de samnleving - Collectief bewustzijn = besef dat we samen met anderen een gemeenschap vormen en daarom moreel verplicht zijn de eisen v/d gemeenschap te honoreren - Proces van individualisering = band tussen mensen en traditionele instituties is losser dan vroeger → het handelen van mensen kan moeilijker voorspeld worden dan vroeger obv groeperingen waartoe ze behoren - Alternatieve vormen van solidariteit = zijn niet enkel meer vakbonden / politieke partijen maar ook nieuwe vormen van samenleben waar mensen elkaar vinden en deeleconomie toepassen→ nieuwe relaties kunnen gemakkelijker worden aangegaan en omdat ze minder stevig zijn veranderd in de traditie, kunnen ze ook sneller worden verbroken - Insluiting (inclusie) en uitsluiting (exclusie) → zijn belangrijke criteria om solidariteit op te wekken of tegen te gaan ➔ Hoe meer keuze mensen hebben, hoe meer individualisering toeneemt - Paradox v/d individualisering: Om die individualisering vormt te geven, moet men vaak beroep doen op specialisten omdat men zelf niet meer over de specialiteit beschikt om zaken op te lossen (bv. als er iets misloopt met pc dan kan je dat zelf niet oplossen en moet je dat naar een specialist brengen) - Solidariteit verandert doorheen de jaren lOMoAR cPSD| 26486490 - Linkse foto: dit was voor verpleegkundige tijdens corona of transmigranten opvangen→ voorbeeld warme solidariteit maar is heel moeilijk om op lange termijn vol te houden - Rechtse foto: als je recht hebt op bepaalde aspecten dan krijg je die ook (bureaucratische manier om solidariteit te organiseren → daarom KOUDE solidariteit) - Solidariteit kan ook over de taalgrens heen gaan Strijd en conflict ➔ Conflicten zijn onvermijdelijk, maar ook nodig - Functionalisten = alles wat bestaat in de samenleving levert een bijdrage tit haar (voort)bestaan → samenleving is een systeem dat naar evenwicht streeft en elke afwijking v/d norm is negatief omdat ze het voortbestaan v/h geheel bedreigen - Conflictsociologen = conflicten zijn inherent aan de samenleving (zijn heviger en zeggen dat ze het conflict moeten laten uitbarsten) ➔ Een conflict creëert unanimiteit, wist verschillen uit, leidt v/d echte problemen af en geeft aan leider de kans standvastigheid te tonen tegen een externe vijand o Individuele conflicten: bv. Ruzie voor parkeerkplaats, discussie over wie de vaatwasser moet uitladen,… o organisationele conflicten: conflicten bninnen een organisatie (bv. universiteit, ziekenhuis, politieke partij,..) o Belangenconflicten: wanneer in situatie van 2 relatieve schaarste 2 actoren dezelfde sociale goederen opeisen (bv. olie die opgepompt en verkocht wordt) o Waardeconflicten: als de ene actor wordt gedreven door een overtuiging v/h eigen morele gelijk en die overtuiging aan de andere actor wil opleggen (kan gaan over taal, cultuur,…) ➔ Belangenconflict en waardenconflict kunnen samen vallen maar dat hoeft niet zo te zijn o Manifeste conflicten = open conflict, zichtbaar voor actoren en toeschouwers (bv. Oorlog, staking,..) o latente conflicten = is aanwezig maar wordt niet waargenomen door de betrokkenen en zeker niet door buitenstaanders (ijsbergidee) → het wordt manifest wanneer het aan de opp. wordt gebracht o Vormen van conflicthantering: bv. Psychologen en politie doen aan conflictmanagment → individuen gebruiken diverse middelen om conflicten te winnen (die middelen zijn positioneel gebonden) o positionele gebondenheid = welke positie je inneemt op het moment dat je aan conflicthantering doet ➔ Vele organisaties durven conflicten niet in de ogen te kijken o ‘Conflictparadox’: functioneel maar te vermijden lOMoAR cPSD| 26486490 - Het is niet makkelijk om conflicten aan te pakken en op te lossen → belangrijk om die conflicten tijdig te herkennen en definiëren Ongelijkheid vs gelijkheid - In landen met hogere inkomensongelijkheid komen veel meer sociale problemen voor dan in landen waar het inkomn gelijker is verdeeld - Positieve en negatieve effecten van ongelijkheid 3 perspectieven op gelijkheid: 1) Juridische gelijkheid: dezelfde rechten 2) Gelijkheid als uitkomst: aan de eindmeet → overheid moet er alles aan doen om die uitkomst te realiseren 3) Gelijke kansen: bij de startsituatie (meer eigen aan de moderne samenleving) ➔ Optimistische en pessimistische visies op (on)gelijkheid - Teveel gelijkheid zorgt voor te weinig dynamiek in de samenleving --> het is net omdat mensen streven naar anders / beter dat ze motivatie hebben om werkt te zoeken, een extra studie te doen,.. → Ongelijkheid zorgt voor verandering, gelijkheid zorgt voor statica - Als het eindresultaat hetzelfde is dan is het frustrerend voor degene die wel inspanningen doen - Juridische gelijkheid betekent niet veel - Ze starten allemaal in dezelfde positie → gelijkheid van kansen - Maar niet iedereen finisht op hetzelfde moment → ongelijke uitkomst → Gelijke kansen kunnen aanleiding geven tot ongelijke uitkomsten Voorbeeld - Gelijk aantal mannen en vrouwen in de regering → ambitie om gelijk te eindigen lOMoAR cPSD| 26486490 Hoofdstuk 3: Waarmee zijn sociologen bezig? Kijken waar sociologie thuishoort in andere wetenschappen o Wetenschap: die via empirisch onderzoek naar regelmaat en waarneembare verschijnselen zoekt o Bijzondere wetenschap: eigensoortige werkelijkheid, de sociale werkelijkheid o Bouwstenen zijn de sociale feiten o Feiten zijn verbonden in een geheel Galileo Galilei - 1ste grote verandering in de wereld - Onderzocht wereld en zag dat de aarde niet plat was en dat aarde rond zon draait - Kerk dacht iets anders en lag zijn boeken als verboden op omdat kerk niet wou dat mensen revolutionaire theorieën achterhaalde. Isaac Newton 2de grote veranderingin de wereld Zwaartekracht ontdekt, Albert Einstein doorbraak bij nat wet - Heelal en zwarte gaten ontdekt Charles Darwin - 3de grote verandering - Mens stamt af v/d apenen is een veredeld dier - Sigmund Freud - Mens heeft alleen controle over Omgekeer bovenste - Ondersheid uber ich en es en ich - Grootste deel v/d menselijke mogelijkheden liggen onder het wateropp. en dat zien we dus niet lOMoAR cPSD| 26486490 Sociologie, een wetenschap als geen ander (Durkheimen / Weber) De onttovering v/d wereld (Weber) → sociologie kwam laat tot leven door: 1. Omgeving is vanzelfsprekend, de samenlevingsverbanden vormen identiteit 2. De ruimte om een eigen wetenschap te maken is er pas als de samenleving niet langer als een God gegeven orde werd ervaren (wetenschap nam over) Natuurwetenschappen worden sneller ervaart als sociologie NATUURWETENSCHAPPEN MENS EN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN Disciplines Biologie, fysica, biomedisch , Sociologie, psychologie, chemie,… criminologie,… Elementen Identiek (atomen) Verschillend (mensen) Wetmatigheden Causale relatie (= natuurwet) Functionele relaties → andere reacties, → de reactie is altijd gelijk mens reageert altijd anders Voorkomen universeel particulier Aard onveranderlijk Veranderlijk (menselijk ingrijpen)Bewust = sociaal beleid ingrijp Onbewust = self fulfilling prop. Self destroying prop. Onderzoeksmethode Kwantitatief (data- analyse) Kwalitatief en kwantitatief Relatie onderzoeker afstandelijk Betrokken enonderzoek voorwerp - We gaan het onderzoeksobject objectiveren (= we maken er een voorwerp van dat buiten ons ligt) - Je kan nooit zeggen dat de geschiedenis zichzelf herhaalt want dat is niet zo, dat kan wel zo lijken maar je hebt altijd andere figuren, personen, eeuwen - Causale verbanden zijn minder sterk omdat alle elementen die tot die causale verbanden zouden lijden, anders zijn - Comparatief onderzoek = door verschillen te zien kunnen we het eigene v/d eigen samenleving beter leren kennen - Methode is een hulpmiddel om iets anders te bestuderen → bestaat niet op zich, het is een route die je kan volgen (laten een ijking toe) Sociale wetmatigheden kunnen veranderen - Bewuste veranderingen: worden aangebracht via economisch en sociaal beleid, via planmatig ingrijpen, dat gebaseerd is op een sociologische economische, historische kennis v/d mechanismen die maatschappelijke gebeuren regelen lOMoAR cPSD| 26486490 - Onbewuste veranderingen: - ‘Self-destroying prophecy’ (= iets dat zichzelf tegenspreekt): omwille v/d actie genomen naar aanleiding v/d eerste geruchten, heeft men de trend proberen omkeren (kan positief en negatief) → (bv. Kamala gaat adhv de cijfers president worden en daardoor denken mensen dat ze wel gaan winnen en gaan ze niet stemmen en daardoor verliest ze uiteindelijk toch) - ‘self-fulfilling prophecy’ (= een zichzelf vervullende voorspelling): iets wat nog sterker wordt door het feit dat men ten gevolge v/d reacties die men heeft ten aanzien v/e positief verhaal nog sterkere resultaten kan neerzetten (kan ook negatieve resultaten teweegbrengen) → wanneer mensen zich naar verwachtingen gaan gedragen en die zo doen uitkomen (bv. angstige student verdoet tijd aan piekeren ipv te studeren en legt daardoor slecht examen af en buist) experiment en experimentele effecten: - experiment = echt onderzoek, geen afhankelijkheid - experimentele effect = als mensen zich anders gaan gedragen als ze weten dat ze worden onderzocht experimentele vs vergelijkende methoden - experimentele methode = zonder afhankelijkheid een experiment maken - vergelijkende methoden/ quasi experiment = 2 groepen samen nemen en vergelijken (controle-groep en experimentele groep) ➔ bv. Hawthorne-experiment = Zolang de aandacht voor de arbeiders er was, groeide de productiviteit - Het hangt dus NIET af v/h positieve of negatieve resultaat maar wel v/d beweging die tot dat resultaat lijdt - In sociale wetenschappen bestaan enkel probabiliteitsverbanden = bepaalde statistische kans dat fenomeen B zich voortdoet als A gebeurt (functionele relaties) Afstandelijke vs betrokken onderzoeksrelatie - Afstandelijk = onderzoeker houdt voldoende afstand tussen hem en het subject - Betrokken = onderzoeker is betrokken bij het subject sociale feiten zijn dingen - Mensen zijn met elkaar verbonden op manieren die zich ten dele aan de geep van elk van hen afzonderlijk onttrekken → ze vormen een sociale werkelijkheid die geen van hen ooit ontworpen heeft bepaalde realiteiten zijn niet terug te vinden in wat het individu denkt, maar hoe het gevormd is in de samenleving (= sui generis/ eigen – aardig) menselijk handelen ligt aan de basis van sociale feiten (bv vriendschap, liefde, solidariteit,…) ze pikken in elke realiteit (bv opvoeding, gewoonten van vroeger) bepaalde patronen op en nemen die over = sociale feiten lOMoAR cPSD| 26486490 vb 1. = arbeidsethos = positieve waardering arbeid omdat het wordt geassocieerd met hiernamaals vb. 2 = regulering van agressiviteit (vb. treinticket kopen en iemand steekt voor, je reguleertgeweld want sociaal hoort dit zo) → dient om de omgang in het dagelijkse leven te organiseren van “fremdzwang → zelbstzwang “ → vroeger was er externe druk om regels na te leven, nu zijn ze goed geïnternaliseerd en zorgen we zelf voor naleving (van vreemde / externe dwang naar dwang die van binnenuit komt en die deel van jezelf gaat worden) - Een sociaal feit is iets dat op zich bestaat - Elk milieu neemt een vorm van socialisering met zich en Ik neem als individu heel snel die denkpatronen en handelswijzen over die ik aantref in die verschillende omstandigheden → sociaal feit - Dit betekent niet dat men altijd en overal alles overneemt zonder zich daarbij vragen te stellen (je kan daar dus van afwijken) - Sociale zekerheid (koude solidariteit) is een relatief nieuwe uitvinding - Menselijk handelen ligt aan de basis van sociale feiten maar die feiten hebben een grote mate van zelfstandigheid Sociologie is niet normatief Durkheim: “sociologie is een manier om te kijken, beschrijven en waarnemen v/d werkelijkheid Empirische gezindheid = Alle opvattingen moet je kunnen bewijzen via empirisch onderzoek (is bedoeld om feiten uit samenleving te vatten en daar bepaalde betekenis aan te geven) → Dit doe je door te starten bij waarnemingen (elke positie heeft ander perspectief op de samenleving) Aandacht voor complexiteit = als de complexiteit toeneemt, zal complexiteit v/d instrumenten waarmee we alles meten ook toenemen Belang van structuur = belang van begrijpen: als verschillende structuren terugkeren, zal het snel vervallen in een patroon en dit geeft dan inzicht in hoe de samenleving in elkaarzit (bv tafelmanieren) - Voor hem is sociologie een wetenschap die moet beschrijven, analyseren en verklaren - Hij is geen voorstanders van normatieve gezichtspunten (normatief = je hebt wensen over hoe de samenleving er zou moeten uitzien) → dit kan je geen sociologie noemen want sociologie is een wetenschap die probeert te begrijpen en houdt zich ver af van normatieve denkbeelden - Het is belangrijk om de structuren te begrijpen → die structuren kunnen evolueren lOMoAR cPSD| 26486490 Sociologie ontdekt en verruimd Sociologie bekritiseert alles wat in het dagelijkse leven als normaal wordt beschouwd, het ontdekt werkelijkheden (sociologie is revolutionair omdat het bepaalde maatschappelijke fenomenen in de kern kan doen begrijpen) Kritische analyses kan leiden tot ongewenste en onverwachte bevindingen 1) Succes komt door eigen inspanning: iedereen is in staat om succes te oogsten en dat dat succes toegerekend kan worden aan de persoon in kwestie 2) Matheuseffect 3) Zichzelf Versterkende en vernietigende voorspellingen - ook handig voor niet- sociologen (eco, psychologie, geneeskunde,…) → Vb wirtschaftswunder kunnen we alleen maar verklaren door naar het karakters v/d japanners te kijken (doorgedrevenheid, beperkte vakantiedagen, discipline,… ) ➔ HET IS VOOR IEDEREEN HANDIG!!!! - Sociologie is een ontdekkingswetenschap - Wetenschappers doen dingen waardoor andere (niet-wetenschappers) gebruik kunnen maken v/d inzichten en de voordelen daarvan - Japanse Wirtschaftswunder = economisch wonder → in Japan heb je grote loyaliteit bij bedrijven - Als je meer inzicht wil verwerven in de samenleving dan heb je niet alleen een object nodig maar ook een specifieke methode en die methode kan aangeleerd worden en met dat object en die methode kan je kennis opbouwen die voor andere disciplines / delen v/d samenleving zeer nuttig is - Sociologische kennis helpt om sociale problemen efficiënter / doelmatiger tot een oplossing te brengen Sociologie: een v/d huizen op het plein v/d samenleving met verschillende kamers en bij behorenderamen - Verschil Sociologie en andere wetenschappen is de hoek van waaruit ze naar die fenomenen kijkt, bestudeert en uitspraken doet (Bv. Huis en plein (afh van welk huis je naar het plein kijkt heb je een andere visie) - Sociologen zien de onderneming als een samenlevingsverband dat fundamenteel niet verschild van andere samenlevingsverbanden ➔ Sociologie hanteert 1 van die mogelijke invalshoeken op de sociale werkelijkheid lOMoAR cPSD| 26486490 H4 : blokken uit de sociologische blokkendoos ➔ Met blokken kan je heel verschillende dingen doen, eenheden die die blokken uitmaken gaan we bespreken - Sociale status = waardering, status in de samenleving - Sociale rol = verwachting, wat mensen wat je verwachten Sociaal handelen 1) Sociaal handelen (Weber) = ons handelen is zinvol betrokken op dat van anderen - Sociaal handelen is basiskenmerk van elke samenleving en van elke persoon en dat sociaal handelen betekent dat je handelt op zinvolle manier ten aanzien van anderen 2) Positief / negatief handelen - Positief = sympathiek zijn, helpen,… - Negatief = bij een discussie, gevecht houden we ook rekening met het handelen van anderen 3) Ook niet handelen is sociaal handelen Vb. niet meedoen aan een staking, geen hand geven - Je kan u bijna niets voorstellen dat NIET sociaal handelen is - Handelen gericht op objecten en gericht naar de binnenkant v/d persoon= zijn 2 vormen dat GEEN sociaal handelen zijn (Volgens Marx) 4) Verleden , tegenwoordig of toekomstig handelen - Vaak op komende ontmoetingen (bv. Aankleden voor feest, piekeren examen,…) - Niet op objecten (timmeren) , innerlijk handelen (mediteren) , gelijktijdig handelen → als ze moeten uitwijken is dit WEL handelen 5) Ruimer begrip van sociaal handelen - Vranken et al vinden WEL dat die 2 dingen sociaal handelen zijn → verruiming van sociaal handelen - ZINVOLHEID IS VAN GROOT BELANG WANT HET MOET EEN BETEKENIS HEBBEN 4 soorten sociaal handelen volgens Weber 1) Affectief/ emotioneel sociaal handelen: wijze waarop je iets doet, uitdrukking v/e instinctief, zintuigelijk, emotionele of passionele toestand (verschillen in tijd en omstandigheden) → Je laat de emotie spreken (alles wat niet puur rationeel is) 2) Traditioneel sociaal handelen: bepaalde gewoontes, automatisch handelen (etiquette) → gebaseerd op traditie (kan recent zijn of van eeuwen) (bv. begrafenis v/d Queen ging er hetzelfde aan toe als haar voorgangers) → onbewust volgen van diepingewortelde gewoontes - Traditie gaat niet over het niveau v/d samenleving maar over de manier waarop patronen ontstaat die telkens terugkeren lOMoAR cPSD| 26486490 3) Waarderationeel sociaal handelen: dat je aan je handelen een bepaalde waarde hebt (afspreken met vrienden) - handelen dat omwille v/d handeling zelf gebeurt (bv. je gaat sporten en je doet dat graag OMWILLE van die sport) → het sociaal handelen is gebaseerd op de waarde die het handelen zelf voortbrengt 4) Doelrationeel sociaal handelen: sociaal handelen heeft ander doel (bv. je studeert niet omdat je het leuk vind maar omdat je dan goeie punten haalt en een diploma kan krijgen) - Als je winst als doel stelt (wat een reden kan zijn) maar daardoor de natuur gaat uitputten / vervuilen da, ben je doel en middelen aan het verwisselen want dat doel (winst maken) kan enkel binnen een context die dat toelaat om dat te blijven doen → als de natuurlijke en menselijke hulpbronnen worden uitgeput dan zou het kunnen dat het doel zijn doel voorbijschiet omdat het teveel inzet op het doel en niet meer kijkt naar de context waarbinnen het doel verwezenlijkt wordt - Aandachtspunt: Economisch handelen = omkering van doel en middel (middel is werken, je gaat werken en doel is winst halen = dus het is geen sociaal handelen) ➔ Ideaaltypes zijn ideale constructies maar komen niet altijd zo in de realiteit voor Interactie en communicatie Interactie: heeft betrekking op waarneembare handelingen (tussenmenselijk verkeer in kleine groep aanduiden) Wisselwerking Anticipatie Gemeenschappelijke interpretatie of zingeving Tussenmenselijk verkeer in kleine groepen Sociogram (Moreno): grafische voorstelling v/d sociale banden die iemand heeft - Het is niet zo dat alles op elk moment mogelijk is voor iedereen - Waar stopt de individuele vrijheid en waar begint het collectieve v/d samenleving? - Interactie = wijst op waarneembare handelingen, zaken die je met het oog kan zien (zaken die veruitwendigd moeten worden vooraleer ze zichtbaar worden) → wijzen op wisselwerking (actie en reactie) - Anticipatie = denken over wat de reactie zou kunnen zijn in de initiële actie al rekening houden met de mogelijke tegenreactie - Gemeenschappelijkheid = op 1 of andere manier heeft interactie ergens een gemeenschappelijk referentiekader (met iemand spreken doe je binnen een context) - Interacties zijn moeilijk in grotere groepen - Elke groep heeft haar eigen schaal waarop ze interactie toelaat - Sociogram = Instrument op interacties weer te geven - Witte bollen geven weinig blijk van interactie maar vooral van aankomende acties / van anderen of weggaande acties - Als je pijlen ziet aankomen en weggaan DAN heb je interactie - Op micro en meso niveau is het perfect mogelijk om dit te maken maar op macro niveau is dat moeilijker ➔ Communicatie = betekenis dat we aan het handelen toekennen lOMoAR cPSD| 26486490 Mechanismen die interactie ordenen: Goffman 1) Beleefde inattentie = bv. persoon is afgeleid en komt op u afgewandeld, als jij niets doet dan bots je → beleefd want je wil u gedragen op vriendelijke manier maar inattent want je hebt geen aandacht voor persoon zelf maar voor het lichaam dat op je afkomt (bv. op trein, op straat,..) → u probeert ze te vermijden 2) Front – backstage = Er kunnen soms wel verschillen zijn tussen de wijze waarop mensen zich in een publiek domein opstellen en hoe ze zich opstellen in het private domein (in kleine groep) → bv. ober is bij de klant heel vriendelijk maar gaat gal spuwen in de keuken tegen collega’s 3) Fysieke afstand = afstand die je moet bewaren tussen personen (verschilt van cultuur tot cultuur) (intiem, persoonlijk, sociale en publieke afstand) bij doorbreking deinzen mensen vaak terug 4) interactie = bewust van elkaars aanwezigheid maar leidt niet tot directe interacties maar maken wensen duidelijk en communiceren met anderen → je gaat dikwijls uiting geven aan uw appreciatie (bv. je zegt dat die persoon een mooie stem heeft tegen iemand die niet kent of iemand die ik niet ken komt me feliciteren met mijn comp) - Ongerichte interactie = je stuurt een vorm van expressie naar iedereen toe die ze wil ontvangen - Gerichte interactie = je stuurt een vorm van expressie naar mensen naast of voor u maar u kiest zelf naar wie u ze stuurt 5) Haakjes (bracketing) = begin en einde van interactie = tussen haakjes plaatsen → een interactie onderbreken om naar een andere interactie toe te gaan, misschien met de bedoeling om naar de eerste interactie terug te gaan (open ended) Communicatie: = overdragen van gedachten , gevoelens ,wensen en strevingen via een boodschap (betekenisgeving) - pseudocommunicatie = denken dat je een duidelijke boodschap brengt met de bedoeling om die aan de andere persoon over te brengen denkende dat die persoon dat zal vatten maar dan blijkt dat die het toch niet gevat heeft (probleem in helderheid) → bij non-verbale communicatie komt dit vaak voor want je praat niet - Non verbale vormen: 1. Herhalen van wat verbaal is gezegd = ja zeggen en knikken, of de weg zeggen en wijzen 2. Vervangen van wat verbaal gezegd = ja zeggen en nee schudden 3. Tegenspreken = bevestigen maar twijfelende gezichtsuitdrukking 4. Informeren over onderlinge relatie = glimlach, oogcontact,… 5. Beklemtonen communicatie = friemelende vingers als je iemand beschuldigd, luidetoon verwijt maken en op tafel slaan 6. Structuren en reguleren van communicatie = aankijken en wegkijken, praatpauzes,… - Oude vs nieuwe communicatievormen - Is nog meer betekenis gevend → je hebt de bedoeling om een boodschap over te brengen (iets dat gemeenschappelijk i voor de personen in die communicatie (richting geven aan bepaalde interactie) - Soms is communiceren ruw en soms heel uitgebreid - Je wil niet alleen inhoud overbrengen maar ook een boodschap die veel breder gaat dan enkel inhoud - Gelaatsuitdrukkingen zeggen heel veel lOMoAR cPSD| 26486490 Sociale relaties en posities, sociale rol en status - Sociale positie = plaatsen die actoren innemen in de samenleving - Sociale relatie = verbinding tussen sociale posities - Sociale status = waardering - Sociale rol = verwachting in de samenleving Sociale relaties = kans dat actoren tov elkaar op zinvolle wijze zullen handelen → Mensen met een relatie zullen communiceren met elkaar - Interactie en communicatie volgens patronen: ene interactie brengt andere mee waardoor er na tijd een bepaalde relatie ontstaat (je communiceert wel sneller metiemand uit je eigen omgeving) - Primaire relaties = relaties die worden aangegaan van persoon tot persoon (face to face) → mensen die elkaar goed kennen en op elkaar kunnen rekenen en elkaar vaak zien - Secundaire relaties = eerst vreemden en kunnen ontwikkelen tot betere relatie (zoals juf, koper - verkoper) → Als je bv. altijd naar dezelfde groenteboer gaat dan kan die secundaire relaties dichter worden en kan het uiteindelijk leiden tot een primaire relatie - Homo sociologicus = mens die geworteld is in de sociale realiteit en die adhv die realiteit relaties opbouwt - Basis voor primaire relaties (emotioneel karakter) is een stuk emotioneler dan de secundaire relatie (instrumenteel karakter) - Je kan een associatievorming tot stand brengen bij primaire relaties (bv. met vriendengroep uitgaan) terwijl het bij secundaire relaties eerder een bureaucratie is, waarbij mensen omwille van hun positie bepaalde uitspraken doen etc Onderscheid primaire en secundaire relaties Primaire relatie Secundaire relatie Sociale afstand Kort (direct) lang Aard Face to face Functioneel Betrokkenheid Totale persoon Positiebekleder Basis Emotioneel Rationeel Sociale ruimte privé publiek Organisatietype Associatie bureaucratie Samenlevingstype Gemeinschaft Gesellschaft lOMoAR cPSD| 26486490 Sociale posities = knooppunt van sociale relaties - Positiestellen: je kan meerdere posities innemen in de samenleving (advocate, dochter,…) ook afhankelijk van hiërarchie zoals aan de top v/e bedrijf staat een baas → je kan v/h ene naar het andere overgaan (bv. bestuurder vs voetganger) - Je kan op 2 manieren op posities terechtkomen 1. Toewijzing (oneigenlijke criteria in traditionele samenlevingen) = personen met oneigenlijke kenmerken nemen een positie in, maar het zijn andere kenmerken dan degene die je nodig hebt voor die positie (leeftijd, kennis,…) → bv. koning 2. Verwerving (eigen inspanningen in moderne samenleving) = eigen inspanning om op die positie te geraken (diploma halen) - POSITIE EN FUNCTIE IS NIET HETZELFDE!! → socioloog gaat het woord functie NIET gebruiken Voorbeeld: - links: bv. monarchie → ze is koningin omdat ze getrouwd is met koning en dit is dus “toegewezen” - Rechts: bv. bedrijf waarbij vader de zoon aanstelt als bedrijfsleider → bloedband speelt sterk en is ook “toegewezen” - Persoon heeft gestudeerd voor diploma en heeft er hard voor gewerkt → Systeem van “verwerving” lOMoAR cPSD| 26486490 Sociale status = waardering die elke sociale positie meekrijgt (status is subjectief) ➔ Status is de evaluatie v/e positie, de waardering die externen hebben over die positie ➔ Status en prestige betekenen hetzelfde maar aanzien betekent iets anders - Hogere status krijgt meer waardering dan lagere status (rangorde van hoog naar laag) - VS = status voor EU = positie - Status is geen eigenschap van positiebekleders (wie arts wordt krijgt een bepaalde status toegewezen, ongeacht persoonlijkheid of inzet) ➔ DUS: artsen die beroep met zorgvuldigheid uitvoeren VS artsen die geen moeite doenkrijgen dezelfde status MAAR het sociaal aanzien is wel hoger bij de eerste arts - Statuscongruentiethesis: idee dat professionele en private wereld zijn op elkaar afgesteld → het idee is dat de chirurg omwille van zijn hoge status binnen het professioneel gedeelte ook diezelfde status nastreeft in zijn privéleven (congruentie van hetzelfde niveau op zowel privé als werkvlak) - statusINcongruentiethesis: het idee dat professionele en private wereld totaal anders zijn → chirurg gaat in vrije tijd veel feesten en ontmoet dus mensen die niet van zijn status zijn zoals op het werk - Status is de evaluatie v/e positie, de waardering die externen hebben over die positie - Status en prestige betekenen hetzelfde maar aanzien betekent iets anders Voorbeeld: - Welke heeft voor jou een hogere status? - Chirurg want studie duurt lang - Metaalarbeider kan ook hoge status hebben mar dat hangt allemaal af v/d status lOMoAR cPSD| 26486490 Sociale rol = verwachting dat anderen zich op een bepaalde manier gedragen naargelang van de positie die ze bekleden - Gender-gebonden rollen - Verwachtingspatronen - Met een positie hangt ook een verwachting samen (hoe mensen zich zullen gedragen) 3 types van verwachtingen (Dahrendorf) - Muss-Erwartungen: iets wat je moet doen en waar je eigenlijk geen keuze in hebt (hier zitten we dichtbij criminologie) - Soll-Erwartungen: iets wat je zou moeten doen, als je dit niet doet dan ga je niet opgepakt worden maar je zal op een andere wijze ‘gesanctioneerd’ worden (bv. je moet chic gekleed zijn en je doet dat niet voor dat feest en je kan niet binnen want je bent niet volgens de normen v/h feest gekleed) - Kann-Erwartungen: het is leuk als het kan maar het hoeft niet persé → geen negatieve sanctie als het niet kan Hiërarchie inzake gedragsverwachtingen 1. wetten, beleid (beleidsvoering) 2. Zeden, moraal (beleefdheidsregels alledaagse vorm) 3. beheersing van organisaties van regels 4. Directe omgeving (dagelijks) Rolconflicten = Tegenstrijdige verwachtingen die met elkaar worden geconfronteerd en die afdwingbaar zijn via sociale sancties - Intern rolconflict= conflict tussen de verschillende rollen bij eenzelfde positie. Verschillendeverwachtingen bij het invullen van je rol (politieagent vriendelijk en streng optreden) - Extern rolconflict = conflict in je rol bij verschillende posities (speler van veld halen die op het werk je baas is) Rollen hebben te maken met verwachtingen lOMoAR cPSD| 26486490 Rolattributen en statussymbolen - Rolattributen = uiterlijke tekenen ter herkenning van een positiebekleder of voorwerpen die nodig zijn om een rol te kunnen vervullen (Non-verbaal communicatiemiddel) ➔ voorwerpen die je nodig hebt om je rol uit te voeren. Zijn utilitair en communicatief (utilitair = omdat ze nodig zijn en communicatief = voor de directe herkenning vaniemands rol) - Statussymbolen = rolattributen worden opgevoerd als verwijzingen naar een schaars sociaal goed dat zich achter de sociale positie bevindt ➔ als ze geen utilitaire functie hebben, ze verwijzen naar macht, rijkdom en prestige Voorbeelden rolattributen (bv. chirurg, advocaat) - Zaken die noodzakelijk zijn om een positie te veruitwendigen - Statussymbolen: bv. chirurg met gouden american express kaart of met duur horloge → zijn niet altijd nodig om de job uit te oefenen H5: Netwerken en groepen Sociale netwerken Sociaal netwerk = geheel van relaties en posities met een bepaalde mate v/e (onbewuste) organisatie - Netwerk= relaties tussen verschillende positiebekleders (familie, vrienden, mensen op wie je kan rekenen) - Dyade = netwerk tussen 2 personen - Persoonlijk/ ego netwerk (3 zones) → geheel van posities en relaties individu zelf actuele persoonlijke relaties = mensen die dicht bij hem staan, waarmee hij interacteert potentiële relaties = netwerk dat zou kunnen ontstaan als je wat meer tijd neemt en inspanning doet om uw netwerk uit te breiden lOMoAR cPSD| 26486490 - Sociaal kapitaal (Putnam) = gaat over aantal netwerken dat in een samenleving aanwezig is, de dichtheid v/d netwerken, kenmerken v/d netwerken → als vele netwerken in elkaar grijpen dan heeft de samenleving een hoog sociaal kapitaal ➔ Vertrouwen: je gaat makkelijker relaties aan ➔ gedeelde waarde en normen: zorgt dat je makkelijker samenwerkt ➔ netwerken: bieden mogelijkheid om vertrouwen en waarden / normen te ontwikkelen Potentiële relaties kunnen actuele relaties worden en omgekeerd Kenmerken van netwerken 1) Morfologische kenmerken = vorm en type v/h netwerk - Grootte = hoe groter netwerk, hoe meer (immateriële, materiële) goederen beschikbaar → is niet makkelijk te bepalen - Dichtheid= hoe dichter ze bij elkaar leven, hoe groter de potentiële relatie → Maximale dichtheid wordt bereikt wanneer alle individuen rechtstreeks met elkaar in contact staan - Diversiteit = hoe meer verschil in actoren, hoe meer verschil in goederen die beschikbaar zijn - Centraliteit= mate waarin een netwerk draait rond personen (bv politieke partijen), kleine centraliteit is niet erg maar te groot zorgt voor monopolie - Houd goed in gedachte wie de centrale gatekeepers zijn 2) Aard v/d interacties (verloop relaties tussen ego en actor) - Sterkte = wijze waarop actoren aanwezig zijn in leven van ego (duur, emotionele draagwijte waarop actor aanwezig is (multiplexiteit) → als die hoog zijn is er een sterke relatie VS zwakke relatie - Verwantschap = als je eigen sociale positie sterk is vallen sterke en zwakke banden voor een deel automatisch samen, je gaat opzoek naar mensen met dezelfde kenmerken ➔ hoe nauw ken je personen die een belangrijke rol spelen in het netwerk - Samenstelling = kleine netwerken die op hun beurt een groot netwerk kunnen vormen → organisaties kunnen knooppunten worden binnen netwerken - Specifieke criteria onderaan p. 99 en 100 moet je NIET kennen - inhoudelijk = instrumentele relaties - formalisatie = flexibel of stabiel en beheersbaar - intensiteit = hoe frequenter hoe intenser relatie - standaardisering = mate waarin organisatie een relatie opbouwt met dezelfde relatie lOMoAR cPSD| 26486490 Kenmerken van groepen - Groepsbewustzijn of groepscultuur - Aantal contacten - Doelstellingen (officieel vs. Feitelijk) - (On)gelijkheid tussen leden - Aantal contacten tussen leden v/d groep Typologie van groepen - Interactie en communicatie vs gemeenschappelijke waarden en normen Gemeenschappelijke waarden Interactie en communicatie en normen Wel Niet Wel Primaire groep Collectiviteit Niet Samenzijn Sociale categorie Sociale categorie = geen volwaardige groepen maar enkel aggregaten (= mensen die samenzijn, maar zich niet als een groep zien) → vb. social media platformen - Attributionele variabelen = het zijn toegeschreven variabelen van wetenschappers (leeftijd,geslacht, onderwijsniveau,…) - betekenisvolle sociale realiteiten, ze willen de groep plaatsen in iets watbetekenis heeft (bv jonger dan 18 = minderjarig) - Quasi – groepen (ginsberg) = sociale categorie die goed afgelijnd is (bv. fb gebruiker) maar die door de contacten die ze ontwikkelen toch een hechtere groep kunnen worden waarbij sommigen elkaar leren kennen en anderen dan niet - Aggregaten = posities die aan elkaar worden opgeteld obv criteria die nauwelijks gemeenschappelijkheid toelaten op interactief / communicatief vlak Samenzijn (togetherness) = ontstaat als mensen in elkaars buurt zijn, enkel met elkaar verbonden door situatie die hen samenbrengt - Samenwerken vs in elkaars nabijheid werken ➔ Brengt mensen bij elkaar, omwille van toevalligheid Voorbeeld: - Bindmiddel is een momentgebeuren, wanneer situatie verdwijnt, verdwijnt ook het samenzijn (tijd ontbreekt om elkaar beter te leren kennen) lOMoAR cPSD| 26486490 (3) Primaire groep = kleine groep met een zekere duurzaamheid, waarvan de leden regelmatig, veelvuldig en intensief interageren en communiceren (Cooley) Voorwaarden primaire groep: - Aantal leden: meestal kleine groepen, want bij grote groepen verdwijnt de interactie meer - Frequentie interactie : als ze veel praten gaan ze dezelfde waarden en normen ontwikkelen - Gemeenschappelijke waarden - Functies van primaire groep = onszelf zijn → we zijn in vertrouwd gezelschap, dus kunnen af en toe ons ongenoegen uiten - Interne confliicten: veel in primaire groepen omdat de relaties op persoonlijkheid gefocust zijn, hierdoor kan er sneller afkeer ontstaan. Zo kan er een conflict ontstaan, dit bedreigd hetvoortbestaan van de groep niet als ze weten dat de relatie sterk genoeg is. Alleen als ze bepaalde handelingen gaan doen die nefast zijn voor het relatiepatroon in de groep - Sterfelijkheid : ook primaire groepen zijn sterfelijk, door dynamiek en externe factoren(studie, verhuizen) maar ook wanneer de sleutelpositie in de groep verdwijnt - Primaire groep heeft gemeenschappelijke waarden en normen en hebben veel interactie en communicatie - Kleine groep (bv. familieverband) - Duurzaamheid is van belang - Er zijn interne conflicten maar nooit voor eeuwig (4) Collectiviteit = er is samenhorigheid door bepaalde gedeelde waarden en normen, zonder direct of regelmatig contact - Maatschappelijk middenveld (société civile, civil society) = mesoniveau + microniveau, ze zijn schakel tussen individuen en primaire groepen, zijn culturele organisaties die politieke doeleinden nastreven, zonder politieke partij te zijn - Sociale bewegingen = verzameling van groepen die maatschappelijk handelen maar niet v/e politieke partij uitgaan ➔ rol v/d staat beperkt tot nodige = subsidiariteitsbeginsel 1. Politieke veld (verkiezingen, democratische instellingen,…) 2. Economische veld ( ondernemingen, banken) 3. Sociale veld ( consumenten, lid van groep) - Zekere mate van gemeenschappelijkheid maar waarbij interactie relatief beperkt is en je dus niet contact kan hebben met iedereen - Groep is groot - Bv. supporter v/e voetbalclub - Maatschappelijk middenveld = alles wat niet statisch is - Nieuwe sociale bewegingen: bv. milieubeweging, beweging voor bescherming van transgenderpersonen,… → streven nieuwe waarden na lOMoAR cPSD| 26486490 Referentiegroepen = Groepen waaraan ze hun waarden of gedrag refereren - lidmaatschapsgroepen= waar we lid van zijn - referentiegroepen = waar we ons gedrag aan conformeren, maar niet persee lid van zijn (voorbeeldfunctie) - als we lid willen worden van referentiegroepen = normatieve referentiegroep - als het alleen een voorbeeldfunctie heeft = comparatieve of vergelijkende referentiegroep Vergelijkende/ comparatieve referentiegroepen = de groep heeft een voorbeeldfunctie - Relatieve deprivatie = we voelen ons tekortgedaan in vergelijking met anderen (men heeft iets niet, ziet dat anderen het ook hebben, wil het ook hebben en zien hethaalbaar om het goed ook te hebben) - Hoe sterk de deprivatie is afhankelijk van: 1. Grootte= hoe groter deprivatie, hoe meer nodig om erover te geraken 2. Omvang groep = hoe meer mensen, hoe meer massa dus hoe sneller er iets in beweging zou kunnen komen 3. Intensiteit van gevoelens= hoe intenser de gevoelens, hoe groter de wil, hoe groter de drijfveer dus slaagkans is groter ➔ Geen strikte scheidingslijn met normatief omdat na verloop van tijd een comparatieve groep een normatieve groep kan worden - Niet elk netwerk is een groep maar wel elke groep is een netwerk - Referentiegroepen = Vergelijking TUSSEN groepen (hoe staan die tegenover elkaar) - Relatieve deprivatie = we gaan ons pas vergelijken met andere als we vinden dat we te kort hebben gedaan in vergelijking met andere - Je gaat binnen bepaalde groepen vergelijken met elkaar (bv. miljonairs met miljonairs en daklozen met daklozen) → haalbaarheid is belangrijk Normatieve referentiegroep = men ontleent leidraad voor eigen gedrag aan richtinggevende waarden / normen v/e andere dan lidmaatschapsgroep ➔ Men wil lid worden v/d referentiegroep - Anticiperende socialisatie = gedrag aanpassen door een andere groep, met doeler lid van worden (bv. Geneeskunde studenten die zich al gedragen als dokter, terwijl ze het nog niet zijn) maar je kan niet lid zijn van 2 groepen Gevolgen van normatief referentiegroepgedrag: 1. Voor oorspronkelijke lidmaatschapsgroep negatief want voelen zich miskend doordat hun normen een afwijzing inhoudt, groep zal zich misschien willen aanpassen als leden dit ook willen 2. Voor samenleving positief: doordat er minder verschil is kunnen de 2 groepen samengaan waardoor er een groter nationaal gevoel is. Ook negatief omdat de kleineregroepen worden ondermijnd en dus de bouwstenen van de samenleving verzwakken lOMoAR cPSD| 26486490 = Hier gaat men niet alleen zichzelf vergelijken met anderen maar hier gaat men proberen om het gedrag / waarden / normen v/d andere groep te kopiëren (individueel gedrag of groepsgedrag) - Anticiperende socialisatie = socialisatie die NIET gebeurt zodra we lid geworden zijn v/d groep maar die vooruitloopt op een eventueel lidmaatschap v/d groep → vroeg of laat zal ik toch lid worden van die groep dus zal ik mij NU al gedragen alsof ik er lid van ben - normatief referentiegroepsgedrag = kan leiden tot een splitsing in partijen en tot het ontstaan van nieuwe partijen Groepen tussen conflict en solidariteit ➔ Ontstaan en voortbestaan van groepen - Duurzaamheid v/e groep wordt negatief beïnvloed door omgeving v/d groep en positief door het samenhorigheidsgevoel in de groep Soorten conflicten: (1) Binnengroepsconflict: speelt zich af tussen de leden van eenzelfde groep en het kan interne solidariteit ondergraven, maar ook de interne cohesie vergroten (bv. echtgenoten discussiëren over de gezinsuitgaven) → Realistisch vs niet-realistisch conflict (2) Tussengroepsconflict: zal de interne solidariteit van de groep verhogen door het scheppen van een extern vijandbeeld waartegen samen moet gestreden worden (bv. conflict tussen 2 politieke partijen (zorgt voor meer cohesie tussen groep) → Externe conflicten ➔ Een conflict tussen groepen creëert nieuwe allianties en associaties - Solidariteit speelt zich ook af binnen groepen en tussen groepen - Conflicten zijn niet enkel gewelddadig H6: Moderne samenlevingen zijn altijd multicultureel Door de ogen van anderen - Cultuur = iets immaterieel, reeks ideeën over de samenleving → geheel van betekenisgeving - Gedrag van mensen wordt niet alleen door fysische energie of instinct gedreven maar ook door betekenissen - Er is een gedeeld interpretatiekader nodig tussen zender en ontvanger lOMoAR cPSD| 26486490 Waarvoor staat cultuur? - Van oorsprong is landbouwkundig (cultura) en later antropologisch (gebruiken andere betekenis dan sociologen) - Sociologen “cultuur is iets immaterieels” (bv eetgewoonten, taal) - Materiële producten is resultaat van cultuur (schilderij, eetgerief) = voor specifieke zingeving - Voorwerpen worden met betekenis geladen vanuit een cultuurpatroon 3 soorten culturen 1. Cultureel kapitaal = kan worden doorgegeven (materiële objecten) 2. Geobjectiveerde staat van cultureel kapitaal = cultuurgoederen (boeken, schilderijen) →kan onmiddellijk worden doorgegeven 3. Belichaamde / geïncorporeerde cultuur = manier van omgaan met die goederen - Cultuur gaat over alles wat niet tastbaar is en zich in de hersenen afspeelt - Cultuur stoot vaak op misverstanden - Vb. standbeeld: is uitdrukking v/h idee en dat idee maakt de cultuur uit Cultuur met grote en kleine C - Cultuur met grote C= dagelijkse omgangstaal → schone kunsten, monumenten,… - Het is immaterieels , kunst (als materieel) wordt dus indirect betrokken - Cultuur bestrijkt het hele leven (van eten tot arbeid) → ook culinair en populair - Relatieve autonomie van cultuur: waarden en normen lopen niet parallel met ontwikkelingen er wordt een sociale realiteit gecreëerd en geclassificeerd - Cultural lag: ➔ immateriële cultuur kan achterblijven op materiële situaties ➔ 2 aspecten van cultuur ontwikkelen zich met verschillende snelheden (bv genetische manipulatie gewassen) - Relatieve autonomie = Cultuur kan een stukje op zichzelf bestaan - Cultural lag = vorm van ongemakkelijkheid waarbij de 2 systemen niet op elkaar zijn afgestemd Componenten van cultuur 1) Waarden: = algemene opvattingen over wat moreel goed, juist en daarom maatschappelijk nastrevingswaardig is (vb. vrijheid, gelijkheid, solidariteit) - Collectieve opvattingen: zijn niet helemaal hetzelfde, maar komen toch overeen → onderliggende patronen - Parsons’ patroonsvariabelen vergelijkt samenleving van vroeger met nu, beschrijft het fundamentele waardepatroon v/d samenleving lOMoAR cPSD| 26486490 Patroonvariabelen A (premoderne gemeenschappen) Patroonvariabelen B (moderne gemeenschappen) Toewijzing Verwerving diffuusheid specificiteit Particularisme universaliteit Affectiviteit instrumentalisme Groepsgerichtheid Zelfgerichtheid ➔ Toewijzing/verwerving = manier van posities innemen, over bepaalde eigenschappen beschikken die daar nuttig voor zijn → wat wordt maatschappelijk waardevol gevonden? ➔ Diffuusheid/specificiteit = primaire relaties: gezinsleden / secundaire relaties: koper verkoper ➔ Particularisme/universaliteit = relaties: sociale relaties die gepersonaliseerd (vb vriendjespolitiek) / sociale relaties die bepaald worden door onpersoonlijke wetten (vb. bureaucratie) ➔ Affectiviteit/instrumentalisme = veel gevoelens en bevrediging belangrijk vinden/ minder gevoelens, meer controle ➔ Groepsgerichtheid/zelfgerichtheid= meer groepsgericht (collectiviteit) / individuele belangennastreven - Het bestaan en betekenis v/e fundamenteel waardepatroon: sociale samenhang pas mogelijk wanneer meeste v/d leden v/e samenlevingsverband dezelfde waarden deelt - Wat in de ene categorie als goed of rechtvaardig wordt aanzien wordt misschien net afgewezen in de andere categorie - Socioloog moet zoeken naar de fundamentele waarde v/d samenleving 2) Normen = opvattingen over hoe men zich (niet) moet gedragen in feitelijke omstandigheden / gedragsregels → regels voor het dagelijkse leven - Uit een waarde komen verschillende normen en kunnen botsen (vb waarde = respect -→ norm is dat geweld niet is toegelaten, deze botsen want wat met wettelijke zelfverdediging?) - Mores (morele normen) en wetten (juridische normen) (soll en muss erwartungen)→Afwijken van mores zorgt voor destabilisatie, dus wetten, controle en sanctie - Folkways = sturen dagelijkse leven → informeel gesanctioneerd zoals gelach (tijdsgevoelig en onderhevig aan modes) - Positieve (geboden) vs negatieve (verboden) normen - Formele (expliciet opgenomen in wet) vs informele (bv welke kleren aandoen feest) normen ➔ Normen zijn veranderlijk doordat ze richtlijn geven aan samenleving (strengen of niet) ➔ Normen zijn concreter dan waarden - Norm = veel specifieker en gaat over gedragsregel - Positieve norm = iets wat verplichtend wordt geformuleerd lOMoAR cPSD| 26486490 - Negatieve norm = iets wat verbiedend wordt geformuleerd - Het meeste recht is formeel van aard - Informeel = geldt in bepaalde context maar staat niet op papier 3) Doeleinden - Concrete activiteiten die men nastreeft en mate waarin die wordt behaald - Hoe strenger doelstellingen, hoe sneller afrekening bij niet behalen - Operationaliseerbaar = algemene waarden worden naar doelstellingen vertaald (gelijkheid → inkomensgelijkheid) - Meetbaar (gini-coëfficient) 0 = gelijkheid 1 = ongelijkheid - Zaken die zullen gebeuren: voorspellend gedrag - Zaken die kunnen gebeuren: open gedrag - Als er een norm bestaat dan is er een redelijke verwachting dat het ook haalbaar is om die norm te halen 4) Verwachtingen = opvattingen over wat zal of kan gebeuren - norm= NIET verwachting (bv iemand op de beurs gaat aandelen kopen omdat hij verwachtdat ze stijgen, niet omdat het zo hoort) - maar norm en verwachting hangen vaak samen ( we verwachten dat wat moet gebeuren, ookzal gebeuren) (bv niet stelen is de norm dus je verwacht ook dat mensen niet gaan stelen) ➔ symbolische wetgeving (als we verwachten dat normen niet worden nageleefd zullen zeook niet lang bestaan) - socialisatieproces= verwachtingen die normen relativeren (vroeger naar huis op werkdag) - verwachtingsverswachtingen= wederzijds karakter van verwachtingen (leerkrachtverwacht, dat leerlingen verwachten dat hij zijn rol als leerkracht uitvoert) - Verwachtingsverwachtingen = personen / groepen / samenlevingen kunnen verwachtingen hebben en andere personen / groepen / samenlevingen kunnen weet hebben van die verwachtingen en ze verwachten dat die verwachtingen er zijn → gaat over interactie tussen verschillende actoren over wat haalbaar en mogelijk is De ene cultuur is de andere niet verschillen hoge en lage cultuur - consumptie “hogere cultuur” is afgenomen door diversiteit (meer mogelijkheden) - wie bepaald wat cultuur is → academici , poortwachters bepalen Cultuur met grote c en onderwijs bevestigd erkende namen en bekende werken - waarom passen bepaalde smaken bij sociale achtergrondkenmerken? 1. Financiële speelruimte = of we bepaalde smaak kunnen permitteren (je koopt je maatschappelijke status) 2. Intellectuele bedrevenheid =hoe meer intellect, hoe hoger culturele plaats 3. Vrije tijd =minder vrije tijd = meer materiële consumptie (je moet tijd vrijmaken om naar een museum te gaan) 4. Hoge opleiding = meer aangetrokken tot cultuur lOMoAR cPSD| 26486490 - Hoge cultuur: intellectuele inspanning die je doet als je naar een optreden gaat uit bepaalde kringen - Lage cultuur: moet je niets voor doen, toegankelijk, goedkoop, je moet er geen kennis voor hebben - Meer opleiding leidt tot meer kennis en die kennis en die kennis zet zich om in meer cultuurgebruik v/e bepaald type → niet iedereen die hoge opleiding heeft gedaan, geniet van die hoge cultuur (contra intuïtief) - Hoge en lage cultuur - Links: opera - Rechts: cafémuziek Dominante, gedomineerde, tegen en subculturen - Dominante cultuur = geeft toon aan binnen een samenleving - Subculturen = wijken af van bepaalde dingen in samenleving, maar komen algemeen overeen - Tegenculturen = verzetten zich tegen dominante cultuur (gaan meer voor vrijheid en spontaniteit) (bv. na WOII) - Contracultuur: tegenculturen, streven naar andersoortige cultuur die niet de dominante cultuur aanvaard - Subcultuur en tegencultuur zijn niet hetzelfde! Maar ze gaan zich altijd wel positioneren ten aanzien v/d dominante cultuur Verschillen in tijd Hedendaagse cultuur verschilt van vroegere cultuur - Opvattingen( waarden, verwachtingen,..) zijn contingent: tijdsgebonden en noch eindeloos en noch noodzakelijk. Vroeger waren normen en waarden onveranderlijk omdat het v/e God komt - Differentiatie van culturele sferen: vroeger hadden ze overkoepelende religieuze wereldbeschouwing. Vandaag accepteren ze dominantie v/d kerk niet meer maar gaan we veel waarde aan onszelf geven (persoonlijk, zelfsturing, privacy) Verschillen in ruimte - Nationale culturen verschillen van elkaar: (bv sport in amerika baseball en belgië voetbal) lOMoAR cPSD| 26486490 Nationale cultuur op 4 dimensies: Gevoeligheid machtsafstand Onzekerheidsvermijding Individualisme Masculiniteit Langetermijnsgerichtheid samenleving - Er zit dynamiek in cultuur - Taalverschillen zijn ook uitingen van andere verschillen buiten de cultuurverschillen lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490 lOMoAR cPSD| 26486490

Use Quizgecko on...
Browser
Browser