Cursus hoofdstuk 2 Succesvol ouder worden PDF

Summary

Dit hoofdstuk bespreekt succesvol ouder worden vanuit verschillende invalshoeken. Het behandelt de concepten stress, coping, psychosociale factoren, en mogelijkheden om een gelukkig ouderdom te ervaren.

Full Transcript

Inhoud Succesvol ouder worden.................................................................. 2 2.1 Een ethisch en humanistisch georiënteerde visie op ouderdom....... 2 2.2 Stress en coping: omgaan met de uitdagingen van het ouder worden3 2.2.1 Oorzaken van stress.................................

Inhoud Succesvol ouder worden.................................................................. 2 2.1 Een ethisch en humanistisch georiënteerde visie op ouderdom....... 2 2.2 Stress en coping: omgaan met de uitdagingen van het ouder worden3 2.2.1 Oorzaken van stress................................................................. 3 2.2.2 Gevolgen van stress................................................................. 5 2.2.3 Stress hanteren....................................................................... 5 2.3 Psychosociale factoren in succesvol ouder worden........................ 6 2.4 Self management..................................................................... 7 2.5 Gelukkig oud worden................................................................ 9 2.5.1 Disengagement of geleidelijk terugtrekken................................. 11 2.5.2 Activity of voortdurende ontwikkeling........................................ 11 2.5.3 Continuity, een compromis....................................................... 12 2.5.4 Selectieve optimalisatie met compensatie (SOC): een algemeen model van gelukkig oud worden......................................................................... 13 1 Hoofdstuk 2: Succesvol ouder worden 2.1 Een ethisch en humanistisch georiënteerde visie op ouderdom Ethiek vraagt naar het goede leven. Daarbij staan de volgende waarden in onze samenleving centraal: persoonlijk welbevinden en individuele autonomie. Ook de existentiële dimensie van het bestaan komt daarin aan de orde: omgaan met lijden, verlies, eindigheid en dood. Frits de Lange beschrijft in de canon gerontologie vijf morele dimensies (http://www.canongerontologie.nl/samenleving/zingeving_vanuit_sociologisch_perspecti ef) die de voorwaarden omschrijven waaraan een ouder wordend leven minstens moet voldoen om goed genoemd te kunnen worden. Natuurlijke behoeften De behoeftenhiërarchie van Maslow brengt de menselijke fundamentele behoeften in kaart: voedsel, onderdak en veiligheid, intimiteit, waardering en zelfrealisatie. De meeste theorieën over succesvol ouder worden zien het fysiologische niveau als het belangrijkste, namelijk het fysieke welbevinden. Ouder worden betekent leren leven met een lastiger lichaam. Gezondheid is voor veel ouderen de eerste zorg en vertegenwoordigt voor hen de hoogste waarde. Het ouderenbeleid speelt daarop fors in: medische zorg, huisvesting en woonomgeving zijn belangrijke factoren die een succesvolle ouderdom ondersteunen. Gewaardeerd lid van de gemeenschap Kan men iets voor anderen betekenen, zodat men door hen gewaardeerd wordt? Kunnen ouderen vriendschappen sluiten en onderhouden? Kan men een nuttige bijdrage leveren aan het in stand houden van de gemeenschap waar men lid van is? Sociale waardering is essentieel voor goed oud worden. Het tegengaan van vereenzaming en isolement is dus een goed beleid. Leven volgens morele overtuigingen Een goede ouderdom vraagt verantwoordelijkheid en gewetensvolheid. De oudere leeft volgens zelf gekozen morele principes. Zelfstandigheid van ouderen bevorderen en bewaken draagt bij aan goed ouder worden. 2 Het leven betekenis geven Existentiële zingeving maakt dat mensen hun individueel leven in een groter geheel kunnen plaatsen en hoe ze van daaruit doel en richting geven aan hun dagelijks bestaan en hierbij voldoening ervaren. Dit leidt tot aanvaarding en bevestiging van het “leven zoals het was en is”. Een zinvolle ouderdom is niet per se gelukkig: het kan best gepaard gaan met verlies en beperkingen, die toch zin”vol” zijn. Een redelijk evenwicht De vijfde dimensie van goed oud worden integreert de vier voorgaande. Goed oud worden is dan: binnen zijn nieuwe situatie als oudere een redelijke balans vinden tussen een gepaste vervulling van natuurlijke behoeften, de eisen die zijn gemeenschap aan hem stelt, zijn morele vrijheid en de zingeving aan zijn bestaan. 2.2 Stress en coping: omgaan met de uitdagingen van het ouder worden Stress hoort bij het leven. We komen onvermijdelijk ingrijpende gebeurtenissen of omstandigheden tegen die ons bedreigen of uitdagen, stressoren genoemd. Hoe goed iemand hiermee kan omgaan (coping) hangt af van een samenspel van lichamelijke en psychologische factoren (zie algemene psychologie fase 1). Met ingrijpende levensgebeurtenissen bedoelt men niet alleen grote gebeurtenissen, ook langer durende of vaak voorkomende kleine frustraties kunnen erg stresserend zijn zoals bijvoorbeeld geluidsoverlast. Ook het niet-plaatsvinden van verwachte gebeurtenissen (non-events) kan ingrijpend zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er geen kleinkinderen zullen komen. Stressoren hoeven niet per se onaangenaam te zijn, zo kan bijvoorbeeld je huwelijk plannen enorm stressvol zijn. Langdurige en voortdurende stress kan ertoe leiden dat het lichaam steeds slechter in staat is om dit te hanteren. Als er constant stress gerelateerde hormonen worden afgescheiden, verslechtert de toestand van hart, bloedvaten en andere lichaamsweefsels. De mens heeft minder weerstand tegen ziektes. 2.2.1 Omgaan met stress Niet iedereen reageert op dezelfde manier op stress. Wat veroorzaakt die verschillen? Lazarus en Folkman ontdekten dat mensen een aantal stadia doorlopen, waarin ze bepalen of ze wel of geen stress ervaren. (Feldman S. Ontwikkelingspsychologie II. Pearson. 2015. p.13) 3 De eerste stap is de primaire inschatting, dit is de inschatting van de ernst en de van de gebeurtenis: in hoeverre zal de gebeurtenis invloed hebben op mijn welbevinden? De persoon beoordeelt de gebeurtenis om te bepalen of de gevolgen positief, negatief of neutraal zijn. Bij positieve inschatting en de verwachting van weinig of geen schade, gaat er geen dreiging uit van de situaties en is er geen stress. Bij negatieve inschatting gaat de persoon na welke schade eenzelfde situatie in het verleden teweeg bracht en in het slechtste geval wordt de nieuwe situatie als bedreigend ingeschat. Deze primaire inschatting zal dus de intensiteit en de aard van de emotionele reactie bepalen. De tweede stap is de secundaire inschatting, dit is de inschatting van de eigen mogelijkheden om de verandering het hoofd te bieden. Hier vraagt de betrokkene zich af of hij de situatie aankan. Heeft hij afdoende copingvaardigheden? Kan hij hulpbronnen inroepen om de dreiging het hoofd te bieden? Als de persoon zichzelf als goed toegerust ervaart, kan hij de situatie die dreigend leek, ook als een uitdaging gaan ervaren. Als er geen hulpbronnen zijn en de potentiële dreiging groot is, ervaart hij stress. Een fikse verkeersboete brengt iedereen van streek, maar als je geen geld hebt om ze te betalen, ervaar je een hoop meer stress. Hoe erg iemand stress ervaart hangt dus samen met zijn persoonlijkheid en met zijn omstandigheden. Dat kan dus voor iedereen verschillend zijn en verschillend zijn qua context. 4 2.2.2 Gevolgen van stress De fysiologische arousal (prikkeling) leidt op langere termijn tot slijtage en kan leiden tot ernstige schade. Hoofdpijn, rugpijn, huiduitslag, verstopping, chronische vermoeidheid en zelfs een verkoudheid zijn mogelijke stress gerelateerde aandoeningen. Het immuunsysteem kan beschadigd geraken: ziektekiemen vermenigvuldigen zich gemakkelijker en kankercellen verspreiden zich gemakkelijker. Psychosomatische aandoeningen worden veroorzaakt door het samenspel van psychologische, emotionele en lichamelijke problemen De blik op de wereld vertroebelt, men ziet waarvoor men bang is, maar ziet geen oplossing, waardoor het oordeelsvermogen wordt aangetast. Schadelijk gedrag neemt toe: roken, drinken, slechtere voeding, minder slaap Vooral middelbare volwassenen vertonen indirect gezondheid gerelateerd gedrag in verband met medische hulp 2.2.3 Stress hanteren: Coping Wanneer mensen geconfronteerd worden met een ingrijpende levensgebeurtenis kunnen ze heel verschillend reageren. De manier waarop een persoon omgaat met de emotionele spanning ten gevolge van een ingrijpende levensgebeurtenis, noemen we coping. Er zijn verschillende mogelijke copingstrategieën: 5 Bij probleemgerichte coping proberen mensen een stressvolle situatie het hoofd te bieden door de situatie rechtstreeks te veranderen. De oudere die een probleem ondervindt op de gang van haar flatje, kan met de conciërge gaan praten. Andere mensen passen emotiegerichte coping toe, waarbij ze bewust hun emoties proberen te reguleren. De oudere die vindt dat er teveel geluiden zijn op de gang in het rusthuis, kan zichzelf inpraten dat ze tenminste een dak boven haar hoofd heeft. Soms weten mensen dat ze een stressvolle situatie niet kunnen veranderen. De manier om met deze stress om te gaan is het beheersen van hun reacties. Ze gaan turnen of veel wandelen om lichamelijke reacties op stress te verminderen. Stress is gemakkelijker te hanteren als er sociale steun voorhanden is, hulp en troost van anderen. Die sociale steun kan een schouder zijn om op uit te huilen, kan iemand zijn die praktische steun geeft, of advies over hoe omgaan met stress. Mensen leren ook van ervaring van anderen, daarom is sociaal contact en delen van bezorgdheden zo belangrijk. Als het enige bereikbare bankkantoor uit het dorpscentrum gesloten wordt, is dit een slag in het gezicht van de ouderen in de assistentiewoningen. Ze klagen bij elkaar, vragen hun kinderen om regelmatig wat geld af te halen en voelen zich gesteund door elkaar als ze regelmatig kunnen zeggen: “ze pakken de oude mensen alles af”. Defensieve coping is een manier om het werkelijke probleem te vermijden of te negeren. De oudere die de diagnose kanker wegwuift of meent dat het zo’n vaart wel niet zal lopen, of dat het er niet zoveel toe doet. Als dit een gewoontereactie wordt zal de persoon de situatie nooit echt aanpakken. Overmatig drugs-, alcohol- of medicijngebruik zijn ook vormen van defensieve coping. 2.3 Psychosociale factoren in succesvol ouder worden (http://www.canongerontologie.nl/gezondheid/psychosociale_factoren_en_gezondheid) Gezond of succesvol ouder worden is niet alleen een kwestie van al dan niet een ziekte hebben en daarvoor behandeld worden. Veel ouderen vinden het nog belangrijker dat ze hun dagelijkse activiteiten zelf kunnen organiseren en uitvoeren en sociaal kunnen blijven functioneren. Op allerlei manieren kunnen beperkingen in dat functioneren ontstaan. Ziekten en aandoeningen vormen weliswaar de belangrijkste boosdoeners, maar tal van onderzoek laat zien dat er ook tal van psychosociale factoren zijn die een rol van betekenis spelen voor adequaat functioneren, kwaliteit van leven en welzijn, zoals bijvoorbeeld persoonlijke en sociale factoren en belangrijke levensgebeurtenissen. Deze 6 gedachtegang is mede ontleend aan twee belangrijke theoretische perspectieven: het sociaalpsychologisch stress en coping paradigma (Lazarus en Folkman) en het sociaal- medisch disablement process model (Verbrugge en Jette)(zie ook afbeelding op Canvas). In het eerste perspectief wordt onderscheid gemaakt naar het belang van enerzijds persoonskenmerken (zoals opleidingsniveau, competentieverwachtingen en gevoelens controle of greep te hebben op het leven) en anderzijds sociale steun (zoals omvang en kwaliteit van het sociaal netwerk) voor de taxatie van stressvolle gebeurtenissen, voor de wijze waarop personen omgaan met (gezondheids-)problemen en voor het welbevinden. In het tweede perspectief wordt onderscheid gemaakt naar de rol van risicofactoren (al dan niet aanwezig voordat ziekte z’n intrede doet zoals levenslange slechte leefgewoonten en genetische factoren), externe factoren (zoals het gebruik van zorg, aanpassingen in de woonomgeving) en interne factoren (zoals genoemde persoonskenmerken) in het proces van ziekte naar eventuele belemmeringen in het dagelijks functioneren en zelfredzaamheid. In de afgelopen twee decennia is er tal van onderzoek uitgevoerd naar de rol van competentieverwachtingen (self-efficacy expectancies) en het gevoel greep te hebben op het leven (regie of mastery) in gezondheid en dagelijks functioneren van ouderen (Kempen, 2009; Kempen en Deeg, 2010). Van beide wordt verondersteld dat ze bijdragen aan de mate waarin een individu in staat is zich aan te passen aan nieuwe situaties en/of bepaald gewenst gedrag te realiseren. De aanwezigheid van een of beide kenmerken kunnen daarmee de gevolgen van gezondheidsproblemen mede sturen in positieve zin. De onderzoeksbevindingen laten zien dat geen van beide een overheersende invloed hebben maar wel duidelijk consistent in positieve zin bijdragen aan de zelfredzaamheid en het dagelijks functioneren van ouderen. Dit is aanleiding geweest om interventies te ontwikkelen die competentieverwachtingen en het gevoel greep te hebben op het leven versterken om daarmee dagelijks functioneren van ouderen te verbeteren. 2.4 Self management (http://www.canongerontologie.nl/individu/zelfmanagement) Naarmate mensen ouder worden krijgen ze meer en meer te maken met verlies in verschillende domeinen van het leven. Deze verliezen kunnen elkaar versterken, bijv. een afname van mobiliteit kan leiden tot meer thuiszitten, wat kan leiden tot eenzaamheid. Eenzaamheid kan leiden tot somberheid, die vervolgens weer leidt tot 7 inactiviteit, die de mobiliteit verder doet afnemen. Daar komt nog bij dat het beeld dat de maatschappij van ouderen heeft, bijv. als incompetent, ervoor kan zorgen dat bij ouderen ook daadwerkelijk de competentie afneemt. Dus, kleine verliezen of negatieve beelden, die bij het ouder worden optreden, kunnen tot een neerwaartse spiraal leiden, op meerdere terreinen met steeds grotere gevolgen. Deze neerwaartse spiraal vormt een gevaar voor het welbevinden. In dit proces van ouder worden is het daarom van belang dat mensen zelf actief blijven bijdragen aan het goed ‘managen’ van hun eigen leven en hun eigen capaciteiten. ‘Goed oud worden’ is niet alleen een zaak van de juiste genen hebben, maar ook van het in staat zijn zichzelf en het eigen leven goed te managen. De laatste jaren is er daarom ook steeds meer aandacht gekomen voor zelfmanagement bij ouderen. Deze ontwikkeling heeft ook te maken met de toename van het aantal ouderen, waardoor de druk op de gezondheidszorg en de sociale zekerheid toeneemt. Het wordt daarom steeds belangrijker dat ouderen zoveel mogelijk zelf voor zichzelf blijven zorgen, op alle terreinen. Daarnaast is de ontwikkeling van een toename in gezonde jaren, waardoor er meer mensen zijn die na hun pensionering nog vele jaren in goede gezondheid leven, maar weinig sociale rollen hebben, waaruit ze zingeving kunnen halen. Deze ouderen zijn erg op zichzelf aangewezen om hun leven zinvol te maken, en ook dat vraagt vaardigheden om zichzelf en het eigen leven zo goed mogelijk te managen. Er zijn de laatste jaren verschillende zelfmanagement-benaderingen ontwikkeld en toegepast voor ouderen. Een al langer bestaande benadering komt uit de hoek van patiënt-educatie voor mensen met chronische aandoeningen, en is vooral gericht op het goed omgaan met de eigen fysieke gezondheid. Veelal richt deze benadering zich op speciale groepen van chronisch zieken, bijvoorbeeld op ouderen met diabetes. Soms wordt deze vorm van zelfmanagement ook toegepast bij groepen met verschillende chronische aandoeningen, omdat veel ouderen meer dan één chronische aandoening tegelijkertijd hebben. Een tweede stroming legt het accent op met name de psychische aspecten van het goed omgaan met zichzelf en het leven bij het ouder worden. Deze stroming wordt communicatieve zelfsturing genoemd. De derde belangrijke stroming combineert de fysieke en psychosociale domeinen van het leven en gaat uit van het belang van het hebben van een aantal centrale 8 zelfmanagementvaardigheden, die van belang zijn voor het verkrijgen en behouden van fysiek en sociaal welbevinden, over het hele leven heen. Deze benadering wordt zelfmanagement-van-welbevinden genoemd (Steverink & Lindenberg, 2008; Steverink, 2009a/b) en omvat zowel het proactief zorgen voor het eigen welbevinden, als het goed omgaan met verliezen in welbevinden. Bron: Vink, M., Kuin, Y., Westerhof, G., Lamers, S. & Pot, A.M.(Red.)(2021) Handboek ouderenpsychologie (p.303) Boom Uitgevers. Dit model vertrekt van de algemeen menselijke behoefte aan algeheel psychisch welbevinden of ‘kwaliteit van leven’. Als vijf basale fysieke en sociale behoeften worden vervuld ervaart een persoon fysiek en sociaal welbevinden en bijgevolg ook algemeen subjectief welbevinden. Deze vijf behoeften zijn: - comfort: voldoende eten, drinken, warmte, geen pijn,… - stimulatie: geestelijke en fysieke activiteiten aanwezig, geen verveling - affectie: het krijgen en geven van liefde en genegenheid - gedragsbevestiging: nood om door anderen bevestigd te worden en bij een groep te horen met gedeelde waarden en normen - status: je positief kunnen onderscheiden van anderen Comfort en stimulatie zorgen voor fysiek welbevinden, affectie, gedragsbevestiging en status voor sociaal welbevinden. Om deze domeinen van welbevinden te bereiken hebben mensen (externe)hulpbronnen en zelfmanagementvaardigheden (interne hulpbronnen) nodig. Externe hulpbronnen zijn 9 bijvoorbeeld voedsel, geld, gezondheidszorg, een netwerk, werk. Interne hulpbronnen zorgen ervoor dat mensen deze externe hulpbronnen kunnen ‘managen’. “Deze worden inzichtelijk aan de hand van het voorbeeld van het managen van de (externe) hulpbron vriendschap, die een belangrijke hulpbron voor affectie is. Ten eerste is het vermogen om initiatief te nemen van belang. Als iemand vriendschap wil, of een bestaande vriendschap wil behouden, zal hij of zij initiatief moeten nemen en niet alleen passief afwachten. De tweede belangrijke zelfmanagementvaardigheid is het geloof in eigen kunnen, ook wel self-efficacy genoemd. Zonder geloof in eigen kunnen komen mensen niet snel tot actie, en in dit voorbeeld dus moeilijk tot vriendschap. De derde belangrijke zelfmanagementvaardigheid is het vermogen om te investeren. In het voorbeeld van vriendschap betekent dit iets over hebben voor de ander zonder meteen iets terug te verwachten. De vierde zelfmanagementvaardigheid is het vermogen tot een positief perspectief op de toekomst. Deze vaardigheid hangt nauw samen met de vaardigheid om te investeren. Als de toekomstverwachting over een vriendschap niet positief is, zal iemand niet investeren in de vriendschap en zal de vriendschap eerder ophouden te bestaan. De vijfde zelfmanagementvaardigheid is het vermogen om voor multifunctionaliteit te zorgen. Een multifunctionele vriendschap draagt bij aan meerdere domeinen van het welbevinden. Bijvoorbeeld: met een goede vriend of vriendin een wandeling maken of gaan winkelen draagt niet alleen bij aan affectie, maar ook aan stimulatie. De zesde zelfmanagementvaardigheid tot slot is de vaardigheid om voor variëteit te zorgen. Variëteit in vriendschap betekent simpelweg meer dan één vriend hebben, waarmee mensen minder kwetsbaar zijn voor verlies.” (Vink e.a. Handboek Ouderenpsychologie,Boom, p.304) Dit model legt ook een basis voor mogelijke interventies. Welke acties kan je ondernemen om hulpbronnen en/of zelfmanagementvaardigheden te stimuleren? 2.5 Gelukkig oud worden “Op haar 77ste zit Ellen meestal thuis en leidt ze een kalm, regelmatig leven. Ze is nooit getrouwd geweest en ontvangt slechts af en toe bezoek van haar twee zusters en enkele neven en nichten. Maar het grootste gedeelte van de tijd is ze alleen. Als je ernaar vraagt, zegt ze dat ze heel tevreden is. Karin is ook 77. Maar zij heeft bijna elke dag wel iets te doen. Als ze niet in het seniorencentrum is voor de een of andere activiteit, is ze wel aan het shoppen. Haar dochter klaagt dat ze nooit thuis is als ze haar probeert te 10 bellen en Karin antwoordt dat ze nog nooit zo druk geweest is – en zo gelukkig.” (Feldman.S. Ontwikkelingspsychologie II. Pearson. 2015) Er is geen recept om gelukkig oud te worden. Iedere oudere heeft zijn eigen persoonlijkheid en zijn eigen verleden dat hem gevormd heeft. Hoe komt dit nu? Er zijn drie theorieën met een eigen verklaring en visie op gelukkig oud worden: de disengagement theory, de activity theory en de continuity theory. 2.5.1 Disengagement of geleidelijk terugtrekken Ouderen trekken zich terug op drie vlakken: - Lichamelijk: ze doen het kalmer aan - Psychologisch: nemen afstand van anderen en van de wereld en doen meer aan introspectie - Sociaal: minder interacties, minder betrokken en verbonden met anderen. Ze investeren minder emotioneel in anderen wat als voordeel heeft dat ze gemakkelijker met verlieservaringen om kunnen. Dit terugtrekken is geen eenrichtingsverkeer dat alleen van de oudere uitgaat. De maatschappij speelt met haar normen en verwachtingen over ouder worden ook een rol. Als je in een cultuur leeft waar men ouderen een actieve loopbaan ontzegt (pensioenleeftijd) versnelt dit het proces van losmaking. Als organisaties 55-plussers niet meer gemakkelijk aanwerven, als instellingen voor ouderenzorg bij voorkeur buiten het stadscentrum worden gebouwd, werkt dit onthechtend. Cummings en Henry deden in de vroege jaren zestig al een onderzoek naar het proces van losmaken bij mensen ven vijftig tot negentig jaar (Feldman S. 2015). Hieruit bleek dat de pensionering of het overlijden van een partner leiden tot geleidelijke onthechting en een daling van sociale interacties. Dit kan wijzen op een verband tussen losmaken en gelukkig oud worden, want enige mate van onthechting is niet per se negatief. Mensen reflecteren zo gemakkelijker op het eigen leven en laten zich minder beperken door opgelegde sociale rollen. Verder kunnen ze zo kieskeuriger zijn in relaties en zo meer investeren in die relaties waar ze het meest behoefte aan hebben. De disengagement theory is verder in de groep van gerontologen niet de norm. Dit wil zeggen dat slechts de kleinste groep ouderen hieronder gerekend kunnen worden. 2.5.2 Activity of voortdurende ontwikkeling Uit latere follow up onderzoeken (Feldman S., 2015) kwamen naast disengagement, ook andere uitkomsten. 11 Ouderen die die betrokken en actief bleven, waren ook gelukkig, of zelfs nog gelukkiger. Het is een eigenheid van veel niet-westerse culturen dat ouderen vanzelfsprekend actief blijven in werk en in het dagelijkse (gezins-)leven. Losmaking is geen universeel gegeven. De disengagement theory kreeg daardoor een tegenhanger, namelijk de activity theory, die stelt dat ouderen gelukkig oud worden als ze hun activiteiten, sociale contacten vanuit hun volwassenheid voortzetten en als de hoeveelheid en intensiteit van sociale contacten niet vermindert. Als mensen met pensioen gaan of geen zorg meer hebben voor anderen (kinderen, kleinkinderen, partner) moeten ze zelfs hun activiteiten uitbreiden en / of vernieuwen. Gelukkig oud worden is dan synoniem voor zich verzetten tegen inperkingen die de ouderdom volgens de publieke opinie normaal zouden zijn. Dit bracht veranderingen mee in de maatschappelijke visie op woonsituaties van ouderen: niet meer in gesloten verzorgingstehuizen, maar wonen en zorg in de wijk of in het centrum van gemeente of stad. Ouderenorganisaties (zoals Okra, de vroeger KBG)? vrijwilligerswerk en een scala van activiteiten specifiek bedoeld voor ouderen, schoten als paddenstoelen uit de grond. Het klinkt erg positief en vooral heel waarderend naar de levensfase van de ouderdom, maar men moet het actief blijven nuanceren: het soort activiteit is wellicht belangrijker dan de hoeveelheid of frequentie ervan. Het principe “less is more” gaat hier zeker op. Sommigen zijn in staat om het kalmer aan te doen en alleen zich bezig te houden met wat echt bevrediging geeft. Het kalmer aan kunnen doen, is een voordeel van de ouderdom. Deze mensen vinden een min actief en solitair leven ideaal. We hebben nu twee visies op gelukkig oud worden en toch zijn we er nog niet. 2.5.3 Continuity, een compromis Deze theorie stelt dat ouderen “voor een maximaal gevoel van welzijn en zelfachting een door hen gewenst niveau van betrokkenheid met de maatschappij moeten zien vast te houden”. (Feldman S., 2015, p.192) Mensen die vroeger heel actief en sociaal waren zijn gelukkig als ze daarmee kunnen doorgaan. Meer op zichzelf getrokken personen genieten van alleen zijn en individuele activiteiten (lezen bijv.) en zijn daarmee het gelukkigst. 12 Er spelen nog andere factoren mee in het gevoel gelukkig te zijn: goede lichamelijke en geestelijke gezondheid, voldoende financiële middelen, gevoelens van autonomie en controle over het eigen leven geven een grote tevredenheid. Ook hoe de oudere zelf naar ouder worden kijkt is van invloed op tevredenheid en geluk. 2.5.4 Selectieve optimalisatie met compensatie (SOC): een algemeen model van gelukkig oud worden Baltes en Baltes (Feldman S., 2015, p193) onderzochten de factoren die leiden tot een gelukkige oude dag en ontwikkelden het SOC-model. Ouderen ondergaan veranderingen en verliezen hier en daar fundamentele vaardigheden. Via selectief optimaliseren kan de oudere deze verschuivingen overwinnen. Ouderen concentreren zich in dit proces op specifieke vaardigheden waarmee ze het verlies op andere vaardigheden kunnen compenseren. Bijvoorbeeld de pianospeler wiens strammer wordende vingers hem niet meer toelaten om akkoorden in een grote span te spelen, koos stukken uit die minder ingewikkeld waren (selectief) en spitste zich toe op perfectie hiervan, hij oefende meer (optimaliseren). Hij vertraagt het tempo van passages die voorafgaan aan snelle passages, waardoor het lijkt alsof hij nog even snel en virtuoos speelt als vroeger (compensatie). 13

Use Quizgecko on...
Browser
Browser