Summary

Deze samenvatting beschrijft de verschillende gewrichtsstructuren en -typen in het menselijk lichaam, inclusief synoviale gewrichten, synartrose, en hun subtypen. Het document deelt informatie over de functies en rollen van verschillende componenten zoals gewrichtskraakbeen, kapsel en ligamenten.

Full Transcript

Anatomie **Artrologie** **Indeling vd gewrichten** - Articulatio (-gewricht) = articulatie (=verbinding) tussen 2 beenderen **Synoviale gewrichten** - Belangrijkste groep gewrichten - Laat soepele en ruime beweging toe - Gewrichtskraakbeen - Gewrichtskapsel - Gewrichtsholte...

Anatomie **Artrologie** **Indeling vd gewrichten** - Articulatio (-gewricht) = articulatie (=verbinding) tussen 2 beenderen **Synoviale gewrichten** - Belangrijkste groep gewrichten - Laat soepele en ruime beweging toe - Gewrichtskraakbeen - Gewrichtskapsel - Gewrichtsholte met synoviaal vocht (gewrichtsvocht) - Gewrichtsbanden - Meniscus, discus of kraakbeenflap (labium articulare) **[Gewrichtskraakbeen ]** - Dunne laag hyalien (= helder, doorschijnend) kraakbeen - Kraakbeenoppervlak = glad en effen stevig vergroeid met onderliggende compact beenweefsel - Holle gewrichtsvlakken =\> dikte gewrichtskraakbeen neemt toe naar perifeer - In centrum van bolle gewrichtsvlakken is het gewrichtskraakbeen het dikst - Sommige plaatsen = kraakbeenoppervlak onderbroken en been met bindweefsel gedekt - Functie: - Door gladde structuur beenderen kunnen zonder hinder articuleren - Schokbrekend effect (drukkussen, elasticiteit) **[Gewrichtskapsel]** - Verbindt de rand van gewrichtskraakbeen van ene beenuiteinde met andere omsluit gewrichtsholte - Buitenste laag = dichte bindweefsel die verstevigde voortzetting is van buitenlaag van periost (=beenvlies) - Binnenste laag ≈ synoviaal vlies = losse bindweefsellaag die +/- rijk is aan vetcellen en produceert synoviaal vocht, kan plaatselijke plooien of villi vertonen **[Gewrichtsholte ]** - Holte tussen beenuiteinden = smalle virtuele spleet - Naar perifeer is de holte ruimer en kan verschillende uitzakkingen tonen - Uitzakkingen zijn belangrijk omdat ze bruikbare toegang verlenen tot gewrichtsholte tijdens punctie van een dierenarts **[Gewrichtsvocht of synoviaal vocht]** - Kleverig, glibberig vocht dat gewrichtsoppervlakken zeer glad houdt - Helder en zeer rekbaar - Hoeveelheid is gering **[Gewrichtsbanden ]** - Stevige bindweefselbanden die beenuiteinden samenhouden - Opgebouwd uit stevige collageenvezels zeer sterk en niet rekbaar - Liggen in de regel buiten het gewrichtskapsel of zijn ermee vergroeid (extracapsulaire banden) - Soms intracapsulaire banden (=gekruiste banden) = liggen in gewrichtskapsel zelf **[Meniscus-discus]** - Gewrichten waar kraakbeenoppervlakken van beide beenderen weinig complementair zijn kunnen fibro-cartilagineuze schijven voorkomen Meniscus: - Fibro-cartilagineus - Halfmaanvormig - Kniegewricht Discus: - Fibro-cartilagineus - Ovaal - Kaakgewricht **[Labium articulare]** - Sommige gewrichtskommen (bv acetabulum) worden op hun rand aangevuld met kraakbeenlip of labium kom wordt dieper dan inspectie van afgekookte beenderen laten vermoeden **\ ** **Indeling synoviale gewrichten:** - Enkelvoudig gewricht = 2 beenuiteinden nemen deel aan gewrichtsvorming - Samengesteld gewricht = gewrichtsruimte contact met meerdere beenderen - Gewrichten worden ingedeeld naar de aard en de richting vd beweging - Bewegelijkheid van een gewricht wordt begrensd en bepaald door: - De vorm vd beenuiteinden (caput, condyl...) - De aanwezigheid en de ligging van gewrichtsbanden - De ruimte geboden door het gewrichtskapsel - De omgevende spiermassa **[Kogelgewricht ]** - Het caput van het ene been past in de kom van het aanpalende been - Beweeglijkheid = zeer ruim in meerdere richtingen rond 1 bepaald punt en in lengteas Afbeelding met schets, kunst Automatisch gegenereerde beschrijving **[Ellipsgewricht ]** - Zelfde als kogelgewricht alleen is de kop ellipsvormig - Kromming is meestal ook anders volgens het geschouwd vlak ![Afbeelding met schets, kunst Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image2.png) **[Scharniergewricht]** - Beweging alleen mogelijk in bepaald sagittaal vlak rond een as dwars op dit vlak - Gewrichtsvlakken rollen over elkaar (glijden in beperkte mate) - Korte collateraalbanden beperken beweging tot buigen en strekken (buig- en strekzijde) - Spieren worden flexoren (buigers) en extensoren (strekkers) - Buighoek = zijde waar kleinste hoek voorkomt (verkleinen van hoek) - Strekhoek = meestal groter dan buighoek (hoek vergroot) - Buighoeken per gewricht: Voorpoot Achterpoot ------------------ ------------ ---------------- ---------- Schoudergewricht Caudaal Heupgewricht Craniaal Ellebooggewricht Craniaal Kniegewricht Caudaal Carpus Caudaal Tarsus Craniaal Teengewrichten Caudaal teengewrichten Caudaal Afbeelding met schets Automatisch gegenereerde beschrijving **[Zadelgewricht]** - Beweging beperkt tot scharniergewricht - Lichte beweging mogelijk rond een as loodrecht op buig-strek vlak beperkt door collateraalbanden (voor aanpassen aan oneffen bodem) ![](media/image5.png) **[Schuifgewricht]** - Beide gewrichtsvlakken = vlak + laten beperkt verschuiven toe t.o.v. elkaar **[Glijgewricht]** - Been glijdt in een groeve over het tweede beenuiteinde **[Rotatiegewricht]** - Beweging is mogelijk rond lengteas doorheen betrokken beenderen **[Amphiartrosis]** - 2 vlakke beenvlakken zijn over 1 gebied stevig met elkaar verbonden door bindweefsel - Synoviale ruimte = spleet + bevat praktisch geen gewrichtsvocht - Amphiarthrose = tussenstadium tussen syndesmose\* en een synoviaal gewricht **[\ ]** **[Slijmbeurzen(bursa) en peesscheden]** = hulpmiddelen tijdens beweging, maar horen niet tot een gewricht - [Definitie:] plaatselijke structuren die beweging vergemakkelijken van banden, pezen en huid t.o.v. onderliggende, harde weefsels (been, kraakbeen) - [Bouw:] zowel bursa als peesschede omsluiten kleine, soms grote ruimte waarin weinig synoviaal vocht voorkomt. Wand is opgebouwd uit soort synoviaal vlies dat meestal verstevigd is door bindweefsel **[Slijmbeurs]** - Ligt tussen bewegende structuur en een harde ondergrond - Kunnen voorkomen ofwel - Onder een band - Onder een pees - Onder de huid - Hoeven niet constant voor te komen op 1 bepaalde plaats - Ontstaan of breiden uit naargelang de frequentie vd beweging en het drukkend effect op de onderliggende structuur - Subcutane bursae ontwikkelen meestal alleen bij magere dieren op uitsteekende beenpunten - Bursae onder nekband bij paard ontstaan bij volgroeide tot oudere dieren - Komen verwisselend voor naargelang diersoort, plaats, ouderdom en beweging **[Peesscheden]** - Meestal ruimere structuren dan bursae - Omgeven de pees en komen bij een bepaalde soort op constante plaatsen voor - Belangrijk voor vlotte soepele bewegingen **Synartodiale gewrichten (synartrosen)** - Hebben géén gewrichtsholte en géén gewrichtsvocht - Bewegelijkheid betrokken beenderen t.o.v. elkaar is gering tot bijna onbestaande - 4 soorten synartrosen: - Syndesmose - Synchondrose - Synostose - Synsarcose **\ ** **Syndesmose** - Verbinding tussen beenderen wordt gemaakt door stevig bindweefsel - Syndesmosen komen voor waar beenderen (die eventueel onderling vergroeid zijn) nog licht kunnen bewegen t.o.v. elkaar, bv; - Verbinding tussen radius en ulna bij vleeseters - Verbinding tussen griffelbeentjes en pijp bij het paard - Speciale vormen van syndesmosen; - Sutura of beendernaad: schedelbeenderen bij onvolgroeiddier zijn door bindweefselstrookje of naad met elkaar verbonden; naad geen recht verloop maar schedelbeenderen haken in elkaar met kleine uitsteeksels. Bij volwassen dier vormen suterae synostosen - Gomphosis: ene been past in een kuil van andere been en beide zijn stevig verbonden met elkaar met ligamenten (periodontium); zo zitten de tanden (= soort beenweefsel) zeer stevig vast in de alveolen van de tandkas (in onder- en bovenkaak) **Synchondrose** - Beenderen zijn vergroeid door kraakbeen - Bewegelijkheid is beperkt tot zekere elasticiteit (drukkussen, licht vervormbaar) - Meest voorkomende =\> groeischijven: tijdens groeifase zijn de diafysen vergroeid met de epifysen of met de apofysen door middel van kraakbenige groeischijf - Symphysis = speciale synartrose die combinatie vormt van syndesmose en synchondrose wordt gevormd tussen 2 tegenover elkaar liggende beenvlakken die bekleed zijn met kraakbeenkappen en die op hun beurt met dunne stevige bindweefsellaag vergroeid zijn met elkaar **Synostose** - Aanpalende beenderen zijn plaatselijk met elkaar vergroeid en behorenqua beweeglijkheid niet meer bij de gewrichten toch zo vernoemd omdat syndesmosen en synchondrosen meestal evolueren naar synostosen waarbij beweeglijkheid afneemt (meestal fysiologisch maar kan ook +/- pathologisch letsel worden) **Synsarcose** - Beenderen zijn door tussenliggende spieren verbonden **Knie als voorbeeldgewricht** - Complex omdat: - Gewricht samengesteld uit verschillende beenderen: femur, tibia, patella - In gewricht komen menisci voor - In centrum gewricht komen gewrichtsbanden voor: korte banden die menisci op de plaats houden en 2 kruisbanden - Ingedeeld in: - Tweeledig femorotibiaal gewricht - Onpaar femoropatellair gewricht - (Kleiner tibiofibulair gewricht) **Femorotibiaal gewricht tussen femur en tibia** - Kan kunstmatig opdelen in 2 scharniergewrichten - Inwendige kruisbanden kunnen als collateraalband gezien worden - Beide afdeling bijna identiek gebouwd - Rotatie tibia tov femur is in beperkte mate mogelijk zware belasting van menisci en hun aanhechtingsbanden **Gewrichtskapsel** - Synoviaal vlies zit vast op kraakbeenranden en omgeeft structuren die in gewricht liggen grillig verloop - Buitenste laag van kapsel volgt grillig verloop veel minder en het overbrugt de plooien en instulpingen van synoviaal vlies veel meer rechtlijnig - Ruimten blijven tussen synoviaal vlies en buitenste fibreuze kapsel hierin ligt vetweefsel opgestapeld **Collateraalbanden** - Laterale collateraalband = zeer stevig en verbindt epicondyl van femur met caput van fibula en epicondyl van tibia - Mediale collateraalband = verbindt mediale epicondyl van femur met die van tibia - [Functie]: collateraalbanden zorgen voor zijdelingse stabiliteit en verhinderen dat kniegewricht zijwaarts buigt - Convexe laterale en mediale condyl van femur draait op de eerder vlakke gewrichtsvlakte van tibia - Incongruentie tussen beide beenderen wordt opgevangen door laterale en mediale meniscus =\> fibro-cartilagineuze platen met halve maan vorm deze wigvormige platen worden van lateraal en mediaal tussen de tibia en condylen van femur geschoven met de punten naar centrum van gewricht (onderzijde = vlak en bovenzijde = uitgehold) - Aanpassen van uiteinden van dijbeen op scheenbeen - Schokdempers; vangen krachten en gewicht op, zoals bij stappen en lopen - Worden ter plaatse gehouden door korte banden die vooral naar centrum van tibiaal plateau lopen **\ ** - Laterale kruisband loopt van tibia naar laterale condyl van femur in caudoproximale richting Voorkomt dat femurcondylen naar caudaal verschuiven (van het tibiaal plateau afschuiven) - Mediale kruisband loopt van tibia naar mediale femurcondyl in cranioproximale richting voorkomt dat femurcondylen naar voor schuiven - Beide kruisbanden liggen gekruist intra-articulair of intra-capsulair - Voorste kruisband voorkomt dat onderbeen naar voren schuift en achterste kruisband voorkomt dat onderbeen naar achteren schuift **Femoropatellair gewricht tussen femur en patella** - Typisch glijgewricht waarbij patella in trochleagroeve van femur glijdt - Patella glijdt op en neer in de groeve - Kracht die spieren uitoefenen op patella wordt overgebracht door 1 (hond) of 3 (paard) rechte patellabanden verlopen vd patella naar de tuberositas tibiae - Patella =\> in zijn glijbaan gehouden door zwakke zijdelingse femoropatellaire banden die patella verbinden met mediale en laterale femurcondyl - Gewrichtsholte = ruim en staat in verbinding met femorotibiale gewrichtsholte **Diersoortspecifieke kenmerken** **Carnivoren** **[Gewrichtsholte ]** - Tussen sesambeentjes van kuitspier en corresponderende gewrichtsvlakje op femurcondylen is er klein synoviaal gewrichtje waarvan gewrichtsholte in verbinding staat met knieholte **[Patellabanden]** - 1 rechte patellaband - Femoropatellaire bandjes lopen door tot op de sesambeentjes vd kuitspier **Paard** **[Gewrichtsholte]** - Laterale en mediale afdeling van femorotibiale gewricht is meestal gescheiden van elkaar **[\ ]** **[3 rechte patellabanden]** - Convergeren naar tuberositas tibiae - Laterale en middelste rechte band verbinden patella rechtstreeks met tibia - Mediale rechte band loopt van tibia naar parapatellaire cartilago hangt aan mediale beenuitsteeksel van patella - Bij normale flexie en extensie glijdt patella in trochlae - Bij extensie voorbij bepaald punt gecombineerd met mediaalwaartse beweging van patella zit de knieschijf op slot achter tuberculum van trochlae Verdere flexie is onmogelijk en op die manier kan het paard zonder spieractiviteit op achterbeen rusten wnr paard gewicht verplaatst naar andere been gecombineerd met contractie van dijspier en lateraalverplaatsing van patella, komt die terug in trochlae groeve **Splanchnologie** **Viscera** - Splanchnologie = studie van ingewanden of viscera alle organen en structuren die voorkomen in lichaamsholten - Behoren tot functionele stelsels zoals spijsverterings-, genitaal-, respiratie- en urinair stelsel **Lichaamsholten** **Borstholte** - Dorsaal, zijdelings en ventraal begrensd door rugwervels ribben en borstbeen - Middenrif of diafragma scheidt borstholte volledig van buikholte en welft koepelvormig naar craniaal - Borstholte = kleiner dan benig borstkas laat vermoeden - Voorste borstopening = afgesloten door bindweefsel waardoorheen luchtpijp, slokdarm, bloedvaten en zenuwen verlopen - Mediaan schot of mediastinum of borsttussenschot deelt borstholte in 2 helften - Ventraal in mediastinum ligt het hart met errond het hartzakje of pericard - Dorsaal in mediastinum ligt de luchtpijp, slokdarm, bloedvaten van en naar het hart, zenuwen en lymfeklieren - V. cava caudalis (hoofdader die zuurstofarm bloed terugbrengt naar het hart) ligt in afzonderlijke plooi in rechter borstholte - Tussen dit en mediastinum ontstaat blindzak waarin accessoire kwab van rechterlong ligt - Ruimte in rechter en linker borstholte wordt opgevuld door longen - Holte bekleed met borstvlies of pleura dun vlies (≈sereus vlies produceert kleine hoeveelheid sereus vocht) - Bij bepaalde pathologieen kan er grotere hoeveelheid vocht opgestappeld zijn kan sereus vocht (hydrothorax) zijn of lymfe (chylothorax), etter (pyothorax) of bloed (hemothorax) - Pleura ingedeeld naargelang ligging in een pleura visceralis die vergroeid is met longkapsel en in een pleura parietalis die vergroeid is met ribben, diafragma en mediastinum **Buikholte** - 1 grote ruimte die doorloopt tot in bekken (=bekkenholte) - Bij mannelijke dier kleine uitzakking (processus vaginalis) tot in het scrotum - Buikvlies of peritoneum = sereus vlies van buikholte dat zoals pleura, vocht produceerd door dit vocht kunnen de organen makkelijk t.o.v. elkaar bewegen - Peritoneum op ingewanden heet visceraal peritoneum, buikvlies tegen buikwand heet parietaal peritoneum - Buikingewanden zijn met lichaamswand (of diafragma) verbonden met banden (=ligamenten) of met darmscheil (=mesenterium) =\> uitzakking van peritoneum waaraan ingewanden hangen =\> dun vlies waarin zenuwen, lymfe- en bloedvaten voor deze organen en eventueel een hoeveelheid vet voorkomen - Organen en banden in buikholte zijn bekleed met peritoneum - Enkele organen liggen grotendeels retroperitoneaal en puilen uit in buikholte maar liggen niet in buikholte beperkt oppervlak bedekt met peritoneum **Bekkenholte** - Caudale voortzetting buikholte die in voorste helft van benige bekken gelegen is - Bekleed met peritoneum + omsluit caudale segmenten van spijsverteringsstelsel (rectum) en urogenitaal stelsel (vagina en urethra) - Caudaal eindigt peritoneum koepelvormig - Andere caudale helft van benige bekken opgevuld met retroperitoneaal bindweefsel dat anus, vagina en urethra omsluit **Spijsverteringsstelsel** - Omvat spijsverteringskanaal met bijhorende parenchymateuze organen (grote speekselklieren, lever en pancreas) - Milt hoort bij immuun stelsel maar besproken bij spijsverteringstelsel door ligging - Omvat achtereens: - Mondholte - Keel - Slokdarm - Voormagen (herkauwers) - Maag - Dunne darm - Blindedarm - Dikke darm - Rectum - Anus - Wand van tractus opgebouwd uit verschillende tunicae (=lagen) - Begin en einde kanaal voorzien van rode spieren - Gladde spieren verzorgt beweging in kanaal - Kleine klieren in de wand voegen toe aan het opgenomen voedsel **\ ** **Buikwand** - Soepele buikwand laat toe zijdelings en ventraal buikingewanden te beluisteren (ausculteren), onderzoeken door bekloppen (percussie) en te betasten (palperen) - Bestaat uit: huid, diepe fascie, spieren en/of peesplaten met peritoneum - Laat ruime chirurgische benadering toe - Grote huisdieren viscera door rectaal onderzoek onderzocht + rond partusperiode kan dit ook voor vrucht, uterus en nabije ingewanden via vagina - Aanvullend; radiografie (+contrastoffen), endoscopie en echografie (echosonde uitwending) **Mondholte of cavum oris** - Rostraal afgesloten door lippen, zijdelings door wangen, dorsaal door hard gehemelte (palatum durum) en ventraal door tong - Naar caudaal gaat mondholte over in keel (situeren bij opengesperde muil) slijmvliesplooi tussen mondbodem en gehemelte **Lippen en wangen** - Bestaan centraal uit spierlaag die naar buiten overtrokken is door de huid en naar binnen door mondslijmvlies; - Hele mondholte bekleedt met meerlagig epitheel waarvan graad hoornvorming afhankelijk is van plaatselijke belasting - Lippen zijn gescheiden door spleetvormige ruimte van tandboog - Bovenlip sluit vloeiend aan met neusspiegel - Binnenzijde lippen = bekleed met tandvlees (gingiva) - Onderscheid tussen vaste en vrije gingiva - Vaste: onbeweeglijk deel vast verbonden met onderliggende (alveolair) been - Vrije: beweeglijk deel dat vaste gingiva met slijmvlies (=mucosa) van wangen verbindt - Ontsteking tandvlees = gingivitis **Tong of lingua** - Spiermassa met weinig vetweefsel - Tongspieren zorgen voor zeer sterke en fijne beweeglijkheid vd tong - Spieren worden van beide zijden gescheiden door septum (=mediaan bindweefsel dat +/- duidelijk is) - Apex linguae (tongpunt) = vrije zeer beweeglijke deel vd tong Caudaal deel ligt met onpare mediane slijmvliesplooi of tongriem (frenulum) vast met mondholtebodem - Corpus linguae (tonglichaam) = meest massieve deel vd tong - Met mondholte vergroeid - Gaat caudaal zonder duidelijke grens over in tongwortel - Radix linguae (tongwortel) = meest caudaal deel vd tong - Neemt in dikte af - Hecht rechtstreeks vast op tongbeen of hyoid **\ ** **Tanden of dentes** **[Uitwendige bouw vd tand]** - Bestaat uit kroon, hals en wortel - Kroon: - Vrije gedeelte vd tand, steekt boven gingiva uit en is bekleed met glazuur - Afgeronde of puntige spitsen kunnen voorkomen - Glazuurlaag is verdikt tot glazuurwal of ingestulpt tot glazuurbeker - Hals: - Nauwe zone tussen kroon en wortel waarop tandvlees vasthecht - Wortel: - Gedeelte vd tand die in tandalveole ingebed is - Bij kiezen meestal meerdere wortels - Onderdelen kunnen goed onderscheiden worden bij korte tanden (vleeseters) bij balkvormige tanden (paard) is scheiding tussen kroon en wortel onduidelijk - Tanden zitten vast in alveolair bot van maxilla of mandibula **[Inwendige bouw vd tand]** - 3 bouwmaterialen die +/- verwant zijn let beenweefsel - Glazuur (=email) = hardste stof, zeer bestand tegen slijtage - Komt voor rondom dentine, ter hoogte van de kroon - Glanzend wit - Bestaat praktisch alleen uit anorganische zouten - 1 keer gevormd vooraleer tanden uitbotten - Dentine (=ivoor) = hoofdmassa vd tand - Zachter dan glazuur - Mat geelachtig - Samenstelling nadert met dat van beenweefsel, bevat geen cellen - Omgeeft tandholte, kan ook na eruptie gevorm worden gebeurt als tandholte dreigt in slijtagevlak te komen - Cement = soort laagje bindweefsel dat aansluit op dentine - Ter hoogte vd tandwortel - Cementlaag wortel is omgeven door soort periost - Talrijke stevige collageendraden verbonden met periost van tandkas of tandaveolen van boven- en onderkaak - Geheel van verbinding van tand met benige tandaveole = periodontium - Tandholte of pulpa = kern vd tand - Zenuwen en bloedvaatjes liggen in deze laag - Zorgt voor gevoeligheid en vitaliteit vd tand =\> gevoel van pijn bij doordringen tandbederf **[\ ]** **[Tandvormen]** - Snijtanden (incisivi) - Haaktanden (canini) - Kiezen (maaltanden): premolaren (P) en molaren (M) - Snijtanden, haaktanden en premolaren worden éénmaal vervangen (eerste tanden zijn melktanden) - Gelijkaardig uitzicht vd mens maar kleiner en scherper - Molaren worden onmiddellijk definitief aangelegd uitkomen na eruptie vd melktanden - Tandwisseling laat toe dat gebit aanpast aan groei boven- en onderkaak - Na eruptie kan vrije deel van tand (tandkroon) niet meer in diameter toenemen - Aanpassing gebeurt door vervanging **[Tandformule]** - Aantal tanden en groepering in snijtanden, haaktanden en kiezen wordt in breukvorm weergegeven - Tanden bovenkaak = teller, tanden onderkaak = noemer - Numerieke aanduiding van rangorde begint vanuit mediaanlijn - Eerste gevormde tanden (melktanden) worden vervangen door blijvende tanden zodat een tandformule kan opgegeven worden voor melkgebit en andere voor blijvende gebit [Gebit hond] **Melkgebit** 3Id 1Cd 3Pd = 28 melktanden -------------------- ----- ----- ----- ---- ----------------- 3Id 1Cd 3Pd **Blijvend gebit** 3I 1C 4P 2M = 42 tanden 3I 1C 4P 3M Typisch carnivorengebit (kleine snijtanden, opvallend zware haaktanden en kiezen die spitsen dragen en ongelijk in grootte zijn - 1 premolaar vd bovenkaak + 1 molaar vd onderkaak =\> zwaarst, aka scheurkies - 3 divergerende wortels - Bij extractie best eerst gekliefd - Bovenkaak breder dan onderkaak om knipbeweging te kunnen maken - Hoektanden = groot, scherp en dienen als grijp- of afweermidddel - Prooi doden en stukken vlees afscheuren - Incisivi vlees van botten te schrapen [Gebit paard] - Snijtanden paard glazuurbeker (=kroonholte) in kroon - Duidelijk bij nieuw doorgebroken tanden, slijt af bij toenemende leeftijd tot bodem vd glazuurbeker (bodememail) in slijtvlak ligt en verdwijnt - Rostraal vd glazuurbeker afslijtende snijtanden tandster (bestaat uit secundair gevormde dentine die pulpaholte vd tand opvult naarmate tand slijt) Melkgebit 3Id 1Cd 3Pd = 28 melktanden ----------------------- ----- ----- ----- ---- ----------------- 3Id 1Cd 3Pd Blijvend gebit merrie 3I 0C 3P 3M = 36 tanden 3I 0C 3P 3M Blijvend gebit hengst 3I 1C 3P 3M = 40 tanden 3I 1C 3P 3M - leeftijdsbepaling =\> Onderzoek snijtanden Binnensnijtand wisselt op 2,5j, middensnijtand op 3,5j en hoeksnijtand op 4,5j - leeftijdsbepaling =\> vorm wrijfvlakken en voorkomen van glazuurbeker en tandster op snijtanden - Melktanden breken zelden, definitieve haaktanden breken alleen bij hengst behoorlijke grootte 4-5cm lang + sterk gevormd (meestal afwezig of rudimentair bij merrie) - Afgesleten melkpremolaren blijven soms als tanddoppen op definitieve tand moet verwijderd worden - Rostraal vd voorste premolaar kan in bovenkaak rudimentair kiesje met lange wortel voorkomen (zelden onderkaak) wolfskiesje valt voortijdig uit (soms verwijderd) [Gebit rund] Melkgebit 0Id 0Cd 3Pd = 20 tanden ---------------- ----- ----- ----- ---- ------------- 3Id 1Cd 3Pd Blijvend gebit 0I 0C 3P 3M = 32 tanden 3I 1C 3P 3M - Snijtanden en haaktanden niet op bovenkaak bij herkauwers - Vervangen door stevige bindweefselplaat, bedekt met sterk verhoornd epitheel (dentaalplaat) - Melksnijtanden onderkaak = vorm schop, zeer klein - Blijvende snijtanden = groter, vorm schop - Haaktanden = vorm snijtanden + groep vervoegd - 2x4 snijtanden, mediaanlijn binnensnijtand, binnenmiddentand, buitenmiddentand en hoektand **\ ** **Speekselklieren** - Speeksel gevormd door kleinere en grotere speekselklieren - Kleinere kliertjes in mondwand, plaatselijke benamingen zoals lipkliertjes, tongkliertjes en wangkliertjes macroscopisch zichtbaar, mediaal op wangspier (bepaalde dieren) - Grote klieren = parotis, mandibulaire en sublinguale speekselklieren, elk 1 lange afvoerweg naar mondholte - Parotis (oorspeekselklier) vult +/- ruimte tussen achterrand vd mandibula en atlasvleugel - Onder oorbasis, achter kaakgewricht, volgt achterrand mandibula - Relatief oppervlakkig, bedekt door huid - Ductus parotideus (=afvoerweg) mondt uit in mondholte thv wang - Herbivoren is klier groter dan carnivoren - Produceert 10tallen liters sereus speeksel(waterig)/dag (grote huisdieren) - Mandibulaire klier = groot, produceert seromuceus secreet (slijmerig) - Dieper dan parotis en aan caudoventrale ronding van onderkaak - Heeft uitloper tot in schaarstreek (regio achter symphysis vd mandibula) - Carnivoren uitwendig voelbaar door ronde compacte massa - Ductus mandibularis mondt uit bij hongertepeltje latijn? Vooraan mondholtebodem - Sublinguale speeselklieren = ventraal deel vd mondholte aan zijkanten vd tong - Produceren seromuceus secreet bereikt via afvoerwegen mondholte **Keelholte of farynx** - Grote trechtervormige ruimte - Overgangsgebied tussen mondholte, slokdarm en tussen neusholte,larynx - Weg van lucht en voedsel kruisen elkaar in de keel - Farynx reikt ventraal vd tongwortel tot ingang vd slokdarm (=oesophagus) overbrugt larynx (=strottenhoofd) - Wordt door zacht gehemelte ingedeeld in - Ventraal deel = zwelgkeel (voedsel passage) - Dorsaal deel = neuskeel (lucht passage) - Zacht gehemelte (=palatum molle) = spierplaat =\> beiderzijds overtrokken door slijmvlies, ontspringt aan achterrand van hard gehemelte - Opgetild door slikken zwelgkeel of orofarynx kan goed gevoeld worden - Begint overgang mond-keel en breidt uit onder zacht gehemelte tot ingang slokdarm - Buiten slikfase in ruststand - Ademweg volgen: neusholte over choanae, boven zacht gehemelte en verder naar larynxopening - Zone tussen choanae en larynx = neuskeel of nasofarynx Hierin mondt buis van Eustachius uit - Verbindt nasofarynx met middenoor - Toegang naar buis opengetrokken tijdens slikfase laat luchtuitwisseling toe tussen middenoorruimte en nasofarynx ! behoud van gelijke luchtdruk tussen trommelholte en uitwendig milieu tegen trommelvlies - Paard: middengedeelte = vuistgrote uitpuiling =\> luchtzak - Linker en rechter luchtzak liggen dorsaal op farynx + raken elkaar in mediaanlijn - Normaal niet uitwendig zichtbaar aan hoofd - 1 of beide kunnen geïnfecteerd worden (etter kan komen in keel via keeluitgang en erbuiten) - Nabij overgang mondholte en keelholte, in wand komen meerdere lymfefollikels (lymfocytenophopingen) - Gegroepeerd tot tonsillen of amandels - Aangetroffen op tongbodem (tongamandel), gehemelte (gehemelte-amandel), dak farynx (farynx-amandel) en mss rond ingang tuba auditivia (tubaire amandel) **Slokdarm of oesophagus** - Verbindt maag met keel - Halsdeel vd slokdarm ligt ventraal vd halswervels en dorsaal vd luchtpijp maar in caudale halszone meer naar links - Thoracaal deel ligt in mediastinum dorsaal vd luchtpijp en splitsing naar longen - Doorboort diafragma + eindigt met kort buikdeel in eigenlijke maag (rund = lebmaag) - Transporteert voedsel spierwand sterk en elastisch om zware voedselbrokken te laten passeren - Lumen is normaal leeg =\> slokdarm = virtuele ruimte - Plaatsen voedsel kan vastzitten: - Thv borstingang, dorsaal van hart of in passage door diafragma **Maag** **Bouw vd maag** - Voorbij diafragma =\> slokdarm mondt in kliermaag via cardiasfincter (=overgang slokdarm-maag) - Cardia geen verplaatsing bij vulling maag, ligt diep intrathoracaal - Curvatura major = ventraal gericht, breidt door uitgroei van linker maaggedeelte sterk naar links uit - Curvatura minor = dorsaal, blijft kort - Pylorussfincter (=overgang maag-darm) ligt rechts van mediaan vlak uitwendig als insoering tussen maag en darm op te merken - Kliermaag ingedeeld: - Corpus: meest volumineuze linkerdeel vd maag, gemakkelijkst dilateren en sterk in grootte verschillen naar gelang vullingstoestand vd maag - Fundus gedeelte: dorsale en naar links gerichte uitwelving vd corpus, bevat beetje gas - Pyloris gedeelte: sluit zonder grens op corpus aan, omvat rechter smallere deel vd maag sterkere wand =\> uitzetting minder mogelijk - In wand eigenlijke maag komen veel klieren voor (kliermaag) - Slijmvlies vd maag vertoont bij ledige maag plooien bij vulling verstrijken - Uitzicht verschilt naargelang zone niet altijd macroscopisch zichtbaar **Ligging vd maag** - Ledige kliermaag ligt craniaal in buikholte maar binnen arcus costarum **Darmen** - Verschillen in uitzicht en ligging duidelijk bij huiszoogdieren **Indeling vd darmtractus** - Dunne darm - Duodenum - Jejunum - Ileum - Blindedarm (=caecum) - Dikke darm (=colon) - Einddarm (=rectum) - Anus **[Duodenum (twaalfvingerige darm)]** - Begindeel = pars cranialis klimt vanaf pylorussfincter langs lever over kort gedeelte naar dorsaal, naar rug-lendenstreek - Afvoerwegen monden uit vd lever (ductus choledochus) en pancreas (ductus pancreaticus) - Beschrijft U-vormige lus - Eerste been lus loopt in richting van bekken (pars descendens) - Voor bekkenholte, achter basis mesenterium (darmscheilwortel), draait duodenum naar linkerzijde (pars transversum) en loopt terug naar craniaal (pars ascendens) - Ophangband van duodenum wordt mesoduodenum genoemd **[Jejunum (nuchtere darm)]** - Duodenum gaat over in jejunum dat veruit langste deel vd darm is + talrijke darmslingeringen beschrijft - Hangt over ganse lengte waaiervormig vast aan mesenterium (darmscheil) - Mesenterium hangt thv overgang tussen rug en lendenen **[Ileum (kronkeldarm)]** - Einddeel vd dunne darm - Recht verloop en mondt uit in dikke darm op overgang tussen caecum en colon - Verbonden met caecum door bindweefselplooi, hangt ook vast aan mesenterium **[Caecum (blindedarm)]** - Rechts in buikholte + 1 open verbinding met rest van darmkanaal (dikke darm) en een blind eindigend uiteinde (=appendix) - Verschilt sterk van uitzicht en grootte (diersoort), verbonden met ileum en colon - Vermijden dat tijdens vertering darminhoud terugstroomt naar ileum =\> eenrichtingsklep = ileocaecale klep tussen ileum en caecum **[Colon]** ≈ Karteldarm - Beschrijft U-vormige lus die uit 3 segmenten bestaat - Colon ascendens: loopt rechts in buikholte naar voor (caudaalcraniaal), vertoont bij vleeseters geen uitbreiding maar bij graseters = sterk verlengd - Colon transversum: draait voor darmscheilwortel van rechts naar links - Colon descendens: verloopt caudaalwaarts aan linkerzijde vd buikholte en loopt uit in rectum **[Rectum (endeldarm)]** - Colon descendens loopt zonder grens over in rectum - Recht verlopend deel verlaat buik- en bekkenholte (komt retroperitoneaal) en eindigt in anus **Lengte darmtractus** - Herkauwers en varken: darmen zijn vrij lang - Vleeseters: dunne en dikke darmen zijn kort - Paard: darmen langer, dikke darmen en caecum = volumineus omdat cellulosevertering plaats vindt in caecum en colon **Bouw vd darmwand** - Dunne darm = voornaamste plaats van voedselopname komt duidelijk tot uiting in bouw slijmvlies - Dunne darmvlokken(villi intestinales) =vingervormige uitstulpingen van slijmvlies, overtrokken met resorberende darmcellen (enterocyten) Aan apicale zijde voorzien van microvilli - (= zeer fijne cel uitstulpingen die zorgen voor oppervlaktetoename, noodzakelijke enzymen produceren voor voedselopname) - Bedekt met cell-coat uit mucopolysachariden die het epitheel beschermen tegen autodigestie - Tussen darmvilli monden darmcrypten uit =\> staan in voor vernieuwing van epitheel en productie slijm (bescherming + glijmiddel) - Dikke darmgeen darmvilli, wel darmcrypten=beter uitgebouwd dan in dunne darm **Lever of hepar en galblaas** **Ligging vd lever** - Grootste klier van het lichaam + ligt craniaal in buikholte (rechts van mediaanlijn) craniale zijde tegen diafragma (parietale zijde) caudale zijde tegen maag (viscerale zijde) - Ventrale leverrand = scherp, vertoont verschillende insnijdingen =\> verschillende lever lobben kunnen onderscheiden - Dorsale rand = afgerond, indeuking door slokdarm en groeve voor v. cava caudalis **\ ** **Bouw vd lever** - Bedekt door dun leverkapsel - Parietale zijde = glad en bol - Viscerale zijde = licht uitgehold - Aantal lobben verschilt bij diersoorten - Galblaas = peervormig en zichtbaar aan viscerale zijde vd lever - Hals sluit aan op ductus cysticus - Paard, rat, duif, olifant en giraf hebben geen galblaas [Kleur] - Afhankelijk vd diersoort (rood vleeseters), vd doorbloeding (uitgebloed of niet) en vd voeding (geel bij mais) - Vette dieren is lever meer geelachtig [Grootte ] - Verschilt naargelang diersoort - carnivoren relatief groot, herbivoren minder, omnivoren ertussen - jonge dieren relatief groot, oudere dieren ouderdomsatrofie **Functie vd lever** - uitgebreide en uiteenlopende functies: - produceert gal verzameld in intrahepatische galvaten die om de beurt samenvloeien tot extrahepatische galwegen (ductus hepaticus, ductus cysticus) die gal naar galblaas voeren; in galblaas (in leverinsnijding) wordt gal ingedikt naar duodenum afgevoerd via ductus choledochus, galsynthese (galpigmenten, galzouten); gal lost vetstoffen op in darm en maakt ze resorbeerbaar - Opgenomen voedingstoffen in maag-darmtractus bereiken lever via poortaderworden hier gemetaboliseerd (afgebroken, gesynthetiseerd) tot lichaamseigen nuttige stoffen (bv. verteringseiwwitten, bloedeiwitten, stollingsfactoren, afweerstoffen etc) - Ontgiften, ureummetabolisme, afbraak geneesmiddelen etc - Leverweefsel moet enge relatie met bloedbaan hebben (insnijden lever talrijke bloedvaten, galafvoerwegen) - Microscopisch vlak relatie levercellen-bloedvatenstelsel = duidelijk **Pancreas of alvleesklier** **Ligging vd pancreas** - Bestaat uit 2 delen: - Eerste lob = ligt tegen pars cranialis van duodenum; heeft eigen afvoergang die thv ductus choledochus in duodenum uitmondt - Tweede lob = ligt langs duodenum descendens, meestal (diersoorten) ook eigen afvoer naar duodenum **\ ** **Bouw vd pancreas** - Lichtroze tot geelachtige klier die bestaat uit 2 functionele componenten - Exocriene pancreas = gevormd door macroscopisch zichtbare kwabjes en produceert pancreassap meestal 2 afvoerwegen naar duodenum - In pancreaskwabjes komen microscopische kleine groepjes endocriene cellen voor (eilandjes van langerhans) geen afvoerwegen en secreteren endocrien de hormonen insuline en glucagon **Functie vd pancreas** - Exocriene gedeelte = produceert verteringsenzymen: lipase, amylase en trypsinogeen zorgen in darmen voor vertering vd vetten, zetmeel en eiwitten - Endocriene gedeelte = produceert glucagon zorgt dat glucose bloedspiegel voldoende hoog blijft en insuline dat glucose uit bloedbaan naar weefsels brengt zorgt voor verdere energie **Milt of lien** - Behoort in feite tot lymfoïde stelsel *(hier wegens eerste punt ligging en bouw)* - Zorgt voor afbraak vd bloedcellen, stapeling van bloed - Onderdeel van immuunstelsel **Ligging en bouw vd milt** - Tussen linker lichaamswand en linkerzijde vd maag bevestigd - Langwerpig, +/- bloedkleurig orgaan met pariëtale en viscerale kant - Laatste vlakte heeft langwerpige hilus met arterie, vene, lymfeknopen, kleine lymfevaten en zenuwen - Milt wordt omgeven door stevig miltkapsel bedekt met peritoneum - Milt kan bloed stapelen en volume bij dood dier zal afhangen dier uitgebloed is **Grote net, kleine net en mesenterium** - In embryo is maag-darmtractus opgehangen aan dorsaal en ventraal scheil waarlangs bloedvaten en zenuwen naar spijsverteringsbuis lopen - Ventraal scheil verdwijnt vlug (niet in gebied vd maag en begin vd darm) - Dorsaal scheil blijft volledig bestaan - Maag en darmen ondergaan volume- en lengtetoename, verplaatsingen en draaiingen =\> grondige weerslag op uitbouw van dorsaal en ventraal scheil - Dorsaal scheil in gebied vd maag breidt sterk uit =\> omentum majus (=grote net) - Resterend ventraal scheil ontwikkelt de lever =\> omentum minus (=kleine net) verbindt lever met maag en duodenum - Dorsaal scheil in gebied vd darmen persisteert en wordt ingedeeld in segmenten: - Mesoduodenum = kort en draagt duodenum - Mesenterium\*craniale=eigenlijke darmscheil; vertrekt van beperkte plaats (darmscheilwortel) thv overgang rug-lendenwervels en waaiert breed uit naar jejenum, iluem en deel van colon - Mesenterium\* caudale = kort ivm \*craniale en draagt colon descendens - Scheil naar rectum = mesorectum: niet af te lijnen tov \*caudale **\ ** **Diersoortspecifieke kenmerken** **Spijsvertering hond** - Maag, darm, lever, pancreas, milt en meso's (vooral algemene beschrijving) - Volume maag kan sterk schommelen; lege maag ligt in intrathoracaal deel vd buikholte kan niet voelen; maag zet vlug en sterk uit in corpus en fundus - In pars pylorica is dilatatie geringer - Sterk uitgezette maag kan ventrale buikwand kan tot caudaal vd navel bereiken jejunumslingeringen naar rechts dorsaal gedrukt - Cardiasfincter = zwak en terugkeren van eten gebeurt gemakkelijk (braken) - Pylorussfincter = stevige structuur - Grote hondenrassen met diepe thorax soms maagdilatatie (torsie-syndroom) =\> Draaiing vd maag over z'n lengteas =\> afsluiting vd bloedvaten - Onderscheid torsie en dilatatie: - Dilatatie = maag uitzetten door gasvorming, vocht of voedsel (vaak bij jonge dieren door overvoeding en niet zo erg) - Maagtorsie = zeer acuut, gevaarlijk en levensbedreigend (als niet snel en accuraat behandeld wordt) - oorzaken onbekend; - meestal bij honden met diepe borstholte; - opname grote voedselhoeveelheden, lucht, drank en activiteiten na het eten geven verhoogd risico - Hondenlever = rode (roodbruine) kleur, diepe insnijdingen en 5 leverkwabben - galblaas zit diep tussen leverkwabben en zichtbaar op pariëtale vlak - Milt hond = tongvormig, bij sterke maagvulling wordt ventraal deel vd milt naar caudaal verschoven en ligt dan tegen linker buikwand - hier weinig beschermd, kan door slag of stoot scheuren - kan gemakkelijk weggenomen worden (=splenectomie) (ligt vrijwel los en bloedvaten op hilusgebied zijn goed bereikbaar) - Darmen = relatief kort en niet volumineus - kan goed geconcentreerd en goed verteerbaar voedsel opnemen dat door eigen enzymen verteerd kan worden - jejunum vertoont 6-8 grotere windingen zeer beweeglijk opgehangen en rusten op omentum majus en buikwand - losse ophanging =\> af en toe torsie van mesenterium - dikke darm = niet veel dikker dan dunne darm, (algemene bespreking) - caecum = typisch uitzicht, kurketrekkervormige winding **Spijsvertering paard** - volumineuze opname is noodzakelijk (nemen voedsel op dat weinig energierijk is en moeilijk verteerbaar) - uitgebreid maag-darmcomplex voor opslag en afbraak vd cellulose door micro-organismen in dikke darm en caecum - uitzicht en ligging ingewanden bepaald door: - uitgebreidheid van caecum en colon ascendens - ruime intrathoracaal gebied vd buikholte rug is lang en diafragma zeer schuin ingeplant - maag = klein, reikt nergens aan buikwand (ook niet bij sterke vulling) - fundus = ruim, sterk dorsaal welvend en wordt als blindzak aangeduid - cardiasfincter = sterk braken en regurgiteren van lucht = moeilijk en zeldzaam - Lever = klein, ligt volledig intrathoracaal =\> kan niet onderzocht worden bij klinisch onderzoek - Galblaas ontbreekt - Milt = volledig intrathoracaal en zeisvormig - Miltzwelling/extreme dilatatie maag=\>achterrand milt caudaal ribbenboog - Hangt vast aan maag en bovenzijde met kort ligament verbonden met linker nier - Dunne darm (algemene bespreking) - duodenum ascendens = kort - jejunum = vormt slingeringen en ligt in dorsale gebied vd linker buikholte - einde ileum fungeert als peristaltische pomp eten in caecum te brengen - Dikke darm: caecum en colon = opeenvolgende ampullaire verwijdingen (haustra) en versterkte longitudinale spierstroken in longitudinale laag van tunica muscularis uitwendig op te merken als teniae - Caecum = groot, vorm reuzekomma, - Ligt tegen rechter buikwand naar mediaan tussen rechter en linker colon crassum eindigt tegen xiphoid - Colon crassum =zeer grote volume, grote diameter van dit deel dikke darm - Vervorming van en verlenging van colon ascendens - Liep aan rechterzijde van caudaal naar craniaal - Craniaal bocht naar links, loopt verder naar caudaal ventraal hoefijzervormig verloop rond mesenterium - Kort bochtje naar boven en terug naar craniaal weer bocht rond mesenterium weer naar caudaal = dorsaal hoefijzervormig deel - Daarna colon transversum en descendens - Na colon komt rectum gedragen door mesorectum losse ophanging =\> rectaal onderzoek groot deel vd buik- en bekkenholte gepalpeerd worden - Koliek = buikpijn, 2 vormen gebaseerd op lokalisatie - Valse koliek: oorzaak gelegen buiten maagdarm kanaal - Ware koliek: oorzaak gelegen binnen maagdarm kanaal - Oorzaken koliek: - Verkeerde voeding - Zandopname - Wormen - Anatomische oorzaken koliek: - Maag = klein + sterke cardiasfincter die terugkeer gassen verhindert - In caecum-colon crassum veel micro-organismen =\> gasvorming moet geleidelijk gebeuren door lang traject want gassen traag ontsnappen, snelle gasopstapeling leidt tot opzetten rechterflank - Op verloop tractus =\> verschillende vernauwingen na sterke dilataties - Darmsegmenten liggen los+op zichzelf torderen/in opening terechtkomen - Toegang tot colon transversum = hoog =\> zwaar materiaal moeilijk verwijderd kunnen worden =\> ophopen - Craniale mesenterium = 1 belangrijke slagader die segment tussen duodenum ascendens en colon transversum bevloeit =\> wormen in begin van ader =\> zuurstofvoorziening niet ten goede **Spijsvertering rund** - Vertering cellulose gebeurt in de voormagen =\> volumineus en belangrijk vullen volledig linkerhelft vd buikholte en reiken tot in rechterhelft aanwezigheid = belangrijke weerslag op ligging van andere buikorganen - Voormagen: pens, netmaag en boekmaag - Pens-netmaag = zeer ruim (100-200l) - Lebmaag = eigenlijke kliermaag - Lever weegt 4-10kg, vertoont ondiepe insnijdingen en duidelijk naar rechts gelegen wegens sterke ontwikkeling vd pens aan linkerzijde **Geslachtsstelsel** - Ontwikkeling embryo vrouwelijk + mannelijk geslachtsstelsel genetische aanleg XX/XY en hormonale invloeden 1 van geslachtsstelsels ontwikkelen - Niet verdere ontwikkelde geslachtsstelsel embryonale overblijfselen +/- duidelijk bij volwassen dier (bv clitoris bij vrouwelijke dieren) - Aanleg beide geslachten =\> afwijking genetisch patroon en/of hormonale wijziging van stelsel veroorzaken ander stelsel kan gedeeltelijk ontwikkelen =\> intersexen (=dieren met beide morfologische geslachtskenmerken) =\> hermafrodieten (=dieren met beide ovarieel en testiculair weefsel) - Bij geboorte gonaden (testis of ovarium) nog niet volledig ontwikkeld starten functionele opdracht tijdens puberteit - Geslachtsapparaat (vooral accessoire geslachtsklieren) worden in uitgroei beïnvloed door geslachtshormonen (geproduceerd door gonaden) - Prostaat, zaadblaasjes en bulbo-urethrale klieren = klein voor de puberteit - Vroege castratie =\> geslachtapparaat niet volwaardig uitgroeit, accessoire geslachtsklieren blijven klein en geen secundaire geslachtskenmerken - Late castratie =\> geringere invloed op alles hierboven - Rund en paard volledig geslachtsstelsel kan langs rectale weg gepalpeerd worden =\> stand voortplantingscyclus bepalen en dracht vast te stellen **Vrouwelijk geslachtstelsel** Onderdelen: - Ovaria (eierstokken) = primaire gonaden, produceren eicellen - Oviductus (eileider) = eicellen opnemen + transporteren naar uterus, bevruchting vindt plaats, spermatozoïden dringen tot diep in eileider - Uterus (baarmoeder) = bevruchte eicellen groeien uit tot embryo's en foetussen, bij geboorte contracties =\> uitdrijven vrucht - Vagina =copulatieorgaan en geboortekanaal, vulva=uitwendige geslachtsopening **Ovarium of eierstok** **[Ligging]** - 2 ovaria elk opgehangen aan een mesenterium zijdelings vd mediaanlijn onder rugspieren aanhecht aan lichaamswand, liggen caudaal vd nieren in buikholte **[Bouw]** - Boonvormige, iets afgeplatte organen - Oppervlak = effen en glad of enkele/meerdere uitstulpingen =\> bepaald door aanwezigheid follikels en/of corpora lutea (=gele lichamen) - Opgebouwd uit centrale merggedeelte waarin zwaarste bloedvaten en zenuwen voorkomen en uit oppervlakkige cortex waarin follikels in allerlei ontwikkelingsstadia voorkomen(bevatten eicel (oocyt), granulosacel+thecacel) - Follikels kennen leeftijd van dier en ovariële cyclus een verschillend groeistadium - Geboorte alle toekomstige eicellen aanwezig, vermenigvuldigingsperiode stopt - Ovogonien elk omgeven door enkele follikelcellen samen met toekomstige cellen vormen microscopische primordiale follikels - Naderen puberteit/elke cyclusperiodeenkele follikels groeien uit tot macro-scopische waarneembare follikels=\>puilen uit als heldere blaasjes aan opp. = vesiculaire follikels toekomstige eicel ligt deels omspoeld door follikelvocht - Wand follikels opgebouwd uit lagen follikelcellen naderen bronst groeien vesiculaire follikels(rund 1-2, varken 10) uit tot rijpe follikels puilen duidelijk uit aan opp. produceren folliculine (=hormoon verantwoordelijk voor bronst) - Tijdens of kort na bronst rijpe follikels barsten (=ovulatie) eicellen komen vrij en omgeven door 1 laag follikelcellen en laagje mucopolysachariden opgevangen door eileider - Ovulatie kleine bloedvaten scheuren - Resterende holte vd gebarsten follikel loopt vol met bloed - In ovarium ontstaan rode lichaampjes (corpora rubra) organiseren tot gele lichaampjes (corpora lutea) puilen duidelijk uit aan opp. - Corpora lutea = endocriene orgaantjes die progesteron produceren - Als eicel bevrucht is, groeien lichaampjes uit tot corpora lutea graviditatis - Geen bevruchting =\> hormoonproductie valt stil, rijping van andere follikels - Beindigen hormoonproductie in corpora lutea verdwijnen corpora lutea - Inactieve ovaria afwezigheid corpora lutea, vesiculaire en/of rijpe follikels - Opp. Glad en ovaria klein - Voor puberteit, tussen 2 kweekseizoenen, tijdens eerste fase lactatie en na menopauze - Actieve ovaria verschillende stadia van follikels en/of corpora lutea - Groot en opp. Oneffen **[Bepalen cyclusstadium bij diersoorten]** - Koe = rijpe follikels en corpora lutea op ovarium rectaal voelbaar fysiologische toestand vd cyclus - Zeug = geven talrijke rijpe follikels of corpora lutea aan ovarium een druiventrosvormig uitzicht, bronstigheid opgemerkt adv gedragingen - Merrie = palpatie vd ovaria bemoeimijkt omdat follikels en corpora lutea alleen thv ovulatiegroeve uitpuilen ( tijdstip ovuleren echografisch) - Honden = tijdstip ovuleren via bloed **Eileider of oviduct (salpinx)** - Kronkelend buisje gelegen tussen ovarium en baarmoederhoorn, opgehangen aan mesosalpinx dorsaal versmolten met mesovarium; beide plooien omsluiten spleetvormige ruimte (bursa ovarica) waarvan opening gericht naar ventraal - Craniaal einde = verwijd tot trechtervormige infundibulum vrije rand draagt talrijke fijne uitlopers (fimbriae) - Geheel zorgt voor opvangen vd eicellen bij ovulatie - Buisvormig centraal deel verloopt kronkelend naar top vd baarmoederhoornen - Wijder proximaal deel (ampulla) heeft bevruchting of fusie vd spermatozoïde en eicel plaats **Baarmoeder of uterus (metrium)** **[Soorten]** - Alle huisdieren = 2hoornige baarmoeder (uterus bicornis) - Konijn = 2delig (uterus duplex) - Mens = gefusioneerd tot 1 geheel (uterus simplex) **[Ligging]** - Hangt (afhankelijk van fysiologische toestand) vooral in buikholte, begin ook beetje in bekkenholte - Zijdelings en dorsaal aan lichaamswand opgehangen door middel van mesometrium **[Bouw]** - Bestaat uit 2 hoornen (cornua), een lichaam (corpus) en een hals (cervix) - Cervix verbindt corpus uteri met vagina - Baarmoederhoornen (cornua uteri) = cilindrische buisvormige structuren - Vanuit corpus divigeren naar ovaria - Lengte varieert van soorten in relatie met aantal jongen/dracht - Lengte hangt ook af van fysiologische toestand - Baarmoederlichaam (corpus) = bij meeste dieren klein - Baarmoederwand van hoornen en lichaam = bestaat uit inwendig slijmvlies (endometrium) waarin uterusklieren, stevige spierlaag (myometrium) en uitwendig bindweefsellaag (perimetrium) voorkomen - Endometrium hyperemisch en gestuwd tijdens bronstfase invloed stijgende hormonen - Primaten wijzigingen in endometrium heel intens tijdens cyclus - Endometrium met onbevrucht eicel wordt na iedere cyclus afgestoten (menstruatie) en dan vernieuwd - Mensen bloedverlies 14d na ovulatie, teef kort voor ovulatie - Baarmoederhals (cervix) = belangrijk structuur, hard en dikwandig - Voorzien van enkele dwarse, harde kammen - Vormt scheiding tussen inwendig en uitwendig milieu - Uteruslumen = steriel - In lumen vd vagina komt eigen microflora voor - Beperkte momenten meer permeabel, tijdens bronst en partus (geboorte) partus verstrijkt cervix volledig (neemt tijd in beslag) - Koe baarmoederhoornen = 35-45cm lang, lopen eindje naast elkaar corpus uteri uitwendig schijnbaar groter ziet - Divergeren in cranioventrale richting en vertonen spiraalvormig verloop - Slijmvlies vd hoornen en lichaam bevatten plaatselijke kleine verhevenheden =baarmoederkarunkels - Karunkels in endometrium van rund groeien zeer sterk uit tot vuistgrote, paddenstoelvormige structuren die maternaal deel vd placenta vormen - Foetaal deel vd placenta bestaat uit cotyledonen die endometriaal weefsel vd karunkel ingrijpen - Cotyledonen v. vruchtvliezen en karunkels v. endometrium vormen placentomen - Karunkels zijn bij vaarzen zeer kleine verhevenheden na dracht duidelijker **Vagina of schede** **[Ligging]** - Buisvormig kanaal gelegen in retroperitoneaal bindweefsel van het bekken - Doorboort buikvlies (peritoneum) op bepaald moment - Dorsaal vergroeid met rectum via ligament - Afbuiging naar ventraal kan van zodra het vestibulum de bekkenbodem verlaat en in arcus ischiadicus terecht komt ( sterk diersoortverschillend, bijna onbestaand bij rund, licht aanwezig merrie en zeug, sterk uitgesproken hond) **[Bouw]** - In ventrale wand vd vagina mondt urethra uit - Eigenlijke vagina loopt vd cervix tot nabij uitmonding vd urethra - Vestibulum vaginae reikt van craniaal vd urethraopening tot bij uitwendige geslachtopening =\> vulva - In wand vestibulum komen enkele slijm producerende vestibulaire kliertjes voor - Caudaal in bodem van vestibulum (bij vulva) ligt de clitoris homoloog vd eikel - Tussen schede en vestibulum kan rudimentaire dwarse grens zichtbaar zijn (hymen, maagdenvlies) vervaagt na copulatie en partus - Klinisch onderzoek schede en vestibulum niet van belang (vagina = traject tussen cervix en vulva) - Wand van beide structuren kan makkelijk uitrekken - Bij partus wordt uitrekking alleen beperkt door benige geboortekanaal - Schede kan makkelijk onderzocht worden met speculum - Bij meeste diersoorten kan je zo cervix bekijken **Vulva** - Uitwendige vrouwelijke geslachtsopening =beiderzijds begrensd door vulvalippen - Opgebouwd uit bindweefselas en dwarsgestreepte spiervezels - Vorm, kleur en grootte = afhankelijk vd tijdstip in cyclus **Diersoortspecifieke kenmerken vrouwelijk geslachtstelsel** **Vrouwelijk geslachtsapparaat vd teef** - Ovarium: niet rechtsreeks te inspecteren volledig verscholen in bursa ovarica - Obese dieren goed omgeven door vet - Ovariectomie eierstokken verwijderd en ovaria goed te palperen - Ovariohysterectomie ovaria en baarmoeder verwijderd - Eileider: algemene bespreking - Baarmoederhoornen: niet drachtig = 8-12cm lang, ong. 5mm dik en lichtroze - Baarmoederlichaam: zeer klein - Cervix: zeer kort en relatief zacht - Vagina: lang en volgt bekkenbodem - Vestibulum: buigt sterk af naar ventraal, inbrengen instrumentarium moet eerst steile craniadorsale weg gevolgd worden - Kat goed te vergelijken met teef **Vrouwelijk geslachtsapparaat vd merrie** - Ovarium: groot (6-8cm) en hard, cortex ligt centraal - Thv ovulatiegroeve komt aan opp. En kan er ovulatie zijn - Merg ligt perifeer rectaal geen info vd ovaria - Eileider: algemene bespreking - Baarmoederhoornen: algemene bespreking - Baarmoederlichaam: typische vorm, groot15cm, bereikt volume van uterushoorn - Cervix: zacht, longitudinale plooien, permeabel tijdens bronst, buiten bronst = vlot om met fijn materiaal cervix te passeren - Vagina: vestibulum zakt in arcus ischiadicus naar ventraal - Niet =\> gevaar lucht aan te zuigen tot in vagina (pneumovagina) - Soms vocht in vagina KI met diepgevroren sperma uitgesloten - Clitoris: goed ontwikkeld, na urineren/tijdens bronst =\> vulvalippen ietwat open gespreid =\> clitoris zichtbaar = bliksemen **Vrouwelijk geslachtsapparaat vd koe** - Ovaria: relatief klein, cyclus rund rectaal goed te controleren - Eileiders: algemene bespreking - Baarmoeder: zie karunkels - Cervix: hard en gemakkelijk te voelen (8-10cm) - Dient als orientatiepunt bij rectaal onderzoek - Tijdens bronst verweken harde kammen cervix beter permeabel - Vagina: algemene bespreking - Vulva: ventrale vulvalip draagt bosje lange haren **Vrouwelijk geslachtsapparaat vd zeug** - Ovaria: druiventrosvormig en relatie groot (tot 5cm) - Infundibulum vd eileider is zeer groot - Uterushoornen: zeer lang (tot 1m) - Cervix: hard en lang (tot 20cm), vertoont meerdere dwarskammen en cervixkanaal is +/- kurketrekkervormig **Mannelijke geslachtsstelsel** - Omvat: - Testes = mannelijke gonaden, productie spermatozoïden en testosteron - Epididymis (bijbal) = spermatozoïden tijdelijk gestapeld en rijpen - Ductus deferens (zaadleider) = verbindt bijballen met urethra - Urethra = bekkendeel en penisdeel - Bekkendeel monden accessoire geslachtsklieren uit (prostaat, zaadblaasjes, bulbo-urethrale klieren) uit - Penis of copulatieorgaan = bestaat uit erectiel weefsel dat penisdeel vd urethra omsluit - In scrotum zitten testis met epididymis en begin vd zaadleider - In lieskanaal ligt zaadstreng **Testis of teelbal** **[Ligging]** - Gonaden = ronde tot eiervormige organen die in uitzakking buikholte liggen - Uitwendig hangen ze in scrotum (balzak) - Richting vd lengteas vd testis verschilt bij diersoorten **[\ ]** **[Bouw]** - Omvang staat niet in verhouding met grootte vd betrokken diersoort - Testis stier weegt 250-300g, van beer \>400g - Testes hebben stevige vaste consistentie niet door testisweefsel (parenchym) door dik bindweefselkapsel = tunica albugineaplaatst parenchym onder druk - Vanuit kapsel vertrekken bindweefselschotten naar centrum lopen uit in centrale bindweefsel-as (mediastinum) - Testis opgedeeld in verschillende kwabjes waarin testisparenchym voorkomt - Parenchym omvat de zaadbuisjes met tussenin interstitieel weefsel met Leydigcellen die testosteron produceren - Zaadbuisjes = 10tallen cm lang en eindigen samen in net van buisjes (rete testis) gelegen in mediastinum testis vorming afvoerbuisjes (ductuli efferentes) die in caput vd bijbal lopen **Bijbal of epididymis** **[Bouw en ligging]** - Bijbal ligt in halve boog tegen testis en wordt ingedeeld in caput, corpus en cauda onduidelijk van elkaar te scheiden - Caput = gevormd door ductuli efferentes omgeven door ondersteunend weefsel verbinden rete testis met ductus epididymis - Cauda = iets dikker dan corpus en ligt aan ventrale pool of caudaal vd testikels - Corpus en cauda van epididymis = gevormd door enkelvoudige ductus epididymidis =\> kronkelig opgewonden - In lumen van dit kanaal liggen de spermatozoïden onbeweeglijk en niet bevruchtingskrachtig **[Functie]** - Rijpings- en stapelplaats van spermatozoïden **Ductus deferens of zaadleider** **[Bouw en ligging]** - Verschijnt als enkelvoudige buis uit de cauda vd bijbal en vormt de voortzetting vd ductus epididymidis - Loopt langs de testis naar lieskanaal, bereikt buikholte en slaat over voorrand vd zijdelingse ophangbanden vd blaas naar caudaal om - Van links en van rechts naderen elkaar en worden met elkaar en met zijdelingse banden vd urineblaas verbonden - Eindigen met verbinding (ampulla) en monden uit in bekkengedeelte vd urethra op kleine welving of zaadheuveltje **[Functie]** - Zorgt bij ejaculatie voor snelle transport vd spermatozoïden uit bijbal naar urethra **[\ ]** **[Zaadstreng]** - Testis, epididymis, begindeel ductus deferens en bijhorende zenuwen, bloed- en lymfevaten liggen in uitstulping vd buikholte - Leidingen van en naar testis lopen vormen stevige streng = zaadstreng - Loopt van dorsale zijde vd testis door de buikwand tot inwendige liesring daar splitsen de leidingen om eigen eindbestemming te zoeken - Zaadstreng omvat: - Zaadleider - Kronkelige arteria testicularis - Plexus van testiculaire venen: plexus pampiniformis - Lymfevaten en zenuwen naar de teel- en bijbal - Catsratie totale activiteit vd testis uitgeschakeld =\> kan door bloedvaten onderbreken maar meestal door testis en bijbal weg te nemen - Sterilisatie = afvoer spermatozoïden uitgeschakeld door zaadleider onderbinden of door te snijden (zelden bij mannelijke dieren =\> eigenaar meestal castreert om niet meer vruchtbaar te zijn en gedrag door testosteron verminderen) **Scrotum** - Uitstulping vd huid met daarin hoger beschreven organen - Scrotaalwand bestaat uit verschillende lagen: (binnen naar buiten) - Tunica vaginalis = verderzetting van peritoneum stevige bindweefsellaag passeert inwendige en uitwendige liesring - Fascia (stevige bindweefselplaat) = afkomstig vd fascie vd buikspieren - M. cremaster = uitloper vd inwendige schuine buikspier =\> bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en kan zeer vlug tunica vaginalis met inhoud optrekken tot tegen huid (konijnen in de buik) - Tunica dartos = verbindingslaag zorgt dat tunica vaginalis kan verschuiven tov de huid - De huid = minder behaard dan buikhuid - Afwezigheid vet, geringe beharing en spiercellen in scrotumwand en windingen plexus pampiniformis rond de a. testicularis staan ivm thermoregulatie vd testes **Urethra** **[Ligging en bouw]** - Bekkengedeelte vd urethra begint bij uitmonding vd blaas, caudaalwaarts op bekkenbodem buigt scherp naar ventraal thv arcus ischiadicus - Rectaal voelbaar als dikke streng (tenzij bedekt door accessoire geslachtsklieren) - Thv zaadheuveltje eindigen beide ductus deferentes, afvoerbuisjes vd zaadblaasjes en afvoerkanaaltjes vd prostaat - Thv afbuiging naar ventraal eindigen afvoerwegen vd bulbourethrale klieren - Penisgedeelte vd urethra begint vanaf ombuiging vd arcus ischiadicus, verder aan onderzijde vd penis eindigt op top vd penis als zichtbare opening langswaar men urethra kan sonderen - Urethra-epitheel = omgeven door erectiel weefsel = corpus spongiosum penis - Bij ombuiging thv arcus ischiadicus is erectiel weefsel verdikt tot bulbus penis - Lumen = leeg en vertoont longitudinale plooien **[Functie]** - Afvoer urine en sperma (gedeelte waar ductus deferens in uitmondt) **Accessoire geslachtsklieren** - Dorsaal op urethra =\> geslachtsklieren - Voorkomen en grootte afhankelijk van diersoort - Tijdens ejaculatie voegen klieren secreet toe aan sperma - Rectaal gevoeld - 4 soorten - Ampulla ductus deferentis = korte verdikking op terminaal gedeelte vd ductus deferens - Zaadblaasjes = volumineus (5-10cm) bij beer en bevatten waterig secreet - Stier = harder en kleiner - Hengst = zakvormig en slap - Hond = afwezi - Afvoerwegen monden uit op zaadheuvel - Prostaat = uitwendig deel (corpus) en inwendig deel (pars disseminata) - Corpus ligt craniodorsaal op urethra en uitwendig zichtbaar - Sterk uitgebouwd, bolvormig en omgeeft begin urethra - Pars disseminata ligt uitgezaaid over ganse lengte van bekkengedeelte vd urethra alleen op doorsnede te zien als kliermantel in urethrawand - Hypertrofie kan urethra en/of rectum +/- dichtgedrukt worden - Palpatie met vinger via rectum =\> kan prostaat goed voelen - Door blaas door buikwand naar caudodorsaal te drukken palpatie makkelijker - Glandulae bulbourethrales caudodorsaal op bekkendeel vd urethra - Klein bij stier en hengst - Zwaar bij varken - Produceren visceus secreet dat op einde ejaculatie afgezet wordt - Alle accessoire (secundaire) geslachtsklieren groeien uit via androgenen - Na castratie groeien minder uit - Extern toegediende hormonen (oestrogeen en androgenen) =\> wijzigingen klieren **Penis of roede** - Copulatieorgaan - Ingedeeld in wortel (radix), middendeel (corpus) en terminaal deel, glans (eikel) - Radix penis = opgebouwd uit 2 schenkels ontspringen op twee zitbeenderen bestaan uit as erectiel weefsel omgeven door krachtige spier die bij contractie bloedstuwing in penis bewerkt, caudoventraal tussen schenkels zit bulbus penis - Corpus penis vormt langste deel, opgebouwd uit 1 of 2 corpora cavernosa penis deze zewellichamen = omgeven door stevige bindweefsellaag - Ventraal tussen corpora cavernosa = groeve waarin urethra met omgevend corpus spongiosum ligt - Stier en beer corpus penis =\> S-bocht waarop zware m. retractor penis hecht - Witte spier loopt vd staartbasis naar S-bocht - Hengst m. retractor penis = zwakker ontwikkeld - Glans penis of eikel = vrije gedeelte vd penis - Omgeven door omslagplooi vd huid = preputium (voorhuid) - Stier = licht spiraalvormig gewonden - Beer = kurkentrekker vormig - Hengst = zeer volumineus, zit als zware kap op vernoemde uitlopers van corpus cavernosum penis en omgeeft terminaal deel vd corpus spongiosum penis vd urethra - Reu = 2 afzonderlijke massa's erectiel weefsel - Craniaal deel ligt rondom ganse lengte vd vrije penistop en caudaal gelegen bulbus - Bulbus glandis in rust voelbaar als lichte aanzwelling - Bulbus glandis = verantwoordelijk voor het 'blijven hangen' vd reu bij copulatie - Begin copulatie bulbus glandis nog niet opgezet - Hond sesambeentje in vrije penistop = langwerpige os penis (2-6cm) - Erectiel weefsel vd corpora cavernosa en van corpus spongiosum = sponsachtige weefsel met veel cavernen of bloedruimten - Bij erectie arterieel bloed onder hoge druk in cavernen gepompt - Hoeveelheid caverneus weefsel verschilt bij diersoorten - Penissen van vasculair type (paard,hond, mens) is erectie te wijten aan stapeling van bloed in cavernen - Rund en varken fibreuze type erectie is combo van bloedstapeling in erectiel weefsel, samen met verstrijken vd S-bocht in corpus penis **Ademhalingsstelsel** - Bestaat uit geheel van buizen langs waar lucht van en naar longweefsel gevoerd worden - Neusholte (cavum nasi) - Neuskeel (nasopharynx) - Strottenhoofd (larynx) - Luchtpijp (trachea) - Longen (pulmones) **Neusholte (cavum nasi)** **[Ligging]** - Begrensd door neusspiegel (planum nasale) aan rostrale zijde en choanae ( nasofarynx) en ethmoid ( hersenholte) aan caudale zijde - In neusholte liggen neusschelpen (conchae) opgekruld - Achter conchae liggen zeefbeenschelpen monden uit in ethmoid - Zijdelings is neusholte begrensd door zware beenderige kammen vd maxilla waarin tandwortels bevinden **[Bouw]** - Wand vd neusholte (vooral conchae) = bekleed met mucosa die uitgebreide venenplexus bevattendient voor opwarmen +bevochtigen vd ingeademde lucht - Ingeademde partikels kunnen door slijm gevat worden - Neusbloedingen zijn gevolg van beschadiging van veneuze plexussen - Zeefbeenschelpen met slijmvlies bedekt+hebben grote hoeveelheid reukcellen - Zeefbeen = geperforeerd door veel gaatjes waardoor reukzenuw rechtstreeks vanuit hersenen komt **Neuskeel of nasofarynx** - Zie spijsverteringsstelsel **Larynx of strottenhoofd** **[Ligging]** - Vormt overgang tussen nasofarynx en luchtpijp - Vervult belangrijke rol bij slikken + controleert toegang naar trachea **[Bouw]** - Bestaat uit 5 kraakbeentjes epiglottis = belangrijkste - Epiglottis zal steeds dichtklappen bij slikken om trachea te sluiten - Inbrengen van tracheotube in glottis (=stemspleet) voor gasanesthesie is de epiglottis die laryngoscoop lichtjes naar beneden moet drukken **[Functie]** - Larynxbeenderen vormen stevig geheel (meestal uitwendig voelbaar) - Staat in voor afsluiting vd trachea bij slikken =\> voedseldeeltjes niet in luchtpijp - Kraakbeenderen onderling verbonden door bandjes en door dwarsgestreepte larynxspieren kunnen slijmvliesbekleding vd larynx +/- doen dichtsluiten - Verantwoordelijk voor stemgeluid - Verlamming larynx bij oudere honden soms veranderd stemgeluid, problemen slikken en inspiratie - Gelijkaardig paard: cornage = stemband verlamd en trilt bij oefening abnormaal geluid - Kat: moeilijke langdurige intubatie soms verantwoordelijk voor larynxspasmen stemspleet (gottis) spastisch dichtgeknepen wordt en slijmvlies sterk zwelt **Trachea en bronchen** **[Ligging]** - Vormt eerste verbinding na larynx - Gevolgd door kleinere luchtwegen zoals bronchen en opvolgende bronchioli **[\ ]** **[Bouw]** - Bestaat uit opeenvolgende kraakbeenringen (niet volledig ringvormig gesloten), uiteinden samengehouden door ligamentum annulare dorsale zijde vd tracheaalring ligt - Vorm lumen vd trachea = diersoortsafhankelijk - Paard = dwars-ovale - Rund = zijdelings afgeplatte - Hond = perfect ronde **Long** **[Ligging]** - In thorax - Embryonaal ontstaan vanuit mediastinum (=borstholtetussenschot) buitenzijde bedekt met longvlies (pleura) - Zetten continue uit (inspiratie) en terug oorspronkelijke vorm innemen (expiratie) =\> niet verbonden aan thoraxwand maar liggen +/- los in thorax - Aanhechtingsplaats = oorspronkelijke plaats van ontstaan in mediastinum =\> longwortel - 2 longhelften liggen dorsaal volledig tegen dorsale borstholte, zijdelings tegen ribben en ventraal raken ze voor stuk het sternum **[Bouw]** - Roze/rode kleur, bij aansnijding = sponsachtig uitzicht - Longweefsel drijft in water (niet weefsel afkomstig van long met ontsteking of afkomstig van ongeboren dier dat niet geademd heft) - Enkele insnoeringen verdelen de 2 longhelften in lonkkwabben - Bronchiaal boom = vertakkend intra pulmonaal buizensysteem - Hoofdbronchen ontstaan door bifurcatie vd trachea en geven naar iedere longkwab een lobaire bronchus af 10tallen keer opsplitst tot fijne bronchen verder in bronchioli - Bronchiolen sluiten aan op longalveolen vullen resterende ruimte tussen bronchiaal boom - Alveoli = eigenlijke structuren voor gasuitwisseling begrensde cellen (= pneumocyten) zijn dun en liggen tegen capillairen vd kleine bloedcirculatie - O2 en co2 diffunderen doorheen dunne membranen - Rond alveoli en in bindweefsel rond buisjes komen veel elastine vezels voor - Uitademen = passief verschijnsel waarbij uitgerekte elastine vezels terug oorspronkelijke lengte innemen - Inademen = actief verschijnsel =\> verwezenlijkt door uitzetting vd borstkas door middel vd ademhalingsspieren - In borstholte = onderdruk aanwezig inspiratie =\> lucht door onderdruk makkelijker naar alveolen gezogen **[Functie]** - Zie fysiologie **Urinair stelsel** - Omvat: - Nieren = vormen urine - Ureters (urineleider) = urine uit nieren naar blaas afvoeren - Urineblaas = stapelt urine tijdelijk - Urethra = afvoer vd urine naar buitenwereld mogelijk maakt **Nier** **[Ligging ]** - Retroperitoneaal gelegen tegen rugbuigers aan - Veelal omgeven door niervet en door nierkapsel - Horizontale ligging met hilus naar mediaanlijn **[Bouw]** - Samengesteld orgaan zoals lever =\> bestaat uit identieke kleine filter die samenwerken om bloed te filteren en om afvalstoffen via urine te verwijderen - Alle filtertjes werken op dezelfde wijze en voeren allen gevormde urine af naar de ureters en dan naar de blaas en urethra - Vertonen naar hun mediale zijde een ruime indeuking = nierhilus - Langs nierhilus bereiken a. Renalis en zenuwen de nier en verlaten v. renalis, lymfevaten en ureter dit orgaan - Restruimte in niersinus ingenomen door initiële verwijdering vd ureter op nierbekken of pelvis renalis en door vetweefsel - Op gehalveerde nier 2 zones: - Niermerg = bleker, doorbloeding (te maken met filtratie en herresorptie) = geringer - Merg toont fijne striatie - Uitsluitend evenwijdige buisjes - Huisdieren = nieropp. Effen en nierkapsel kan makkelijk verwijderd worden - Rund = nieropp. Hobbelig uitzicht en kapsel moeilijker volledig verwijderd worden **Ureters (=urineleider)** **[Ligging]** - Linker en rechter verlaten corresponderende nier thv nierhilus en lopen tussen peritoneum en ruggebuigers in caudale richting dringen in laterale ophangband vd blaasbereiken dorsale blaaswand=\>doorboren blaaswand in schuine richting - Urineblaas sterk gevuld = ureters door schuine stand, door omvang vd blaas dichtgedrukt anders is er terugvloei vd urine naar ureters **[Functie]** - Transport van urine vanuit de nieren naar de blaas **\ ** **Urineblaas** **[Ligging]** - Afhanelijk vd vulvatoestand - Ligt in buikholte op bekkenbodem en puilt verder in buikholte uit (vulvatoestand) - Carnivoren gevulde blaas kan door buikwand gevoeld worden - Urineblaas = opgehangen aan 2 laterale ophangbanden +1 mediale ventrale band verbinden de blaas met buikwand **[Bouw]** - Zeer uitrekbare, peervormige structuur met volumineus middendeel of corpus - Wand heeft stevige gladde spierweefsellaag die urine bij mictio uit blaas drijft - Volledig gevulde blaas =\> wand flinterdun - Lege blaas =\> zeer dikke wand met plooivorming binnenin - Craniale top (apex) vd blaas vertoont litteken =\> restant van urachuskanaal blaas voor geboorte via navelstreng in verbinding stond met allantoisholte bij geboorte sluit verbinding thv navel en laat litteken achter - Afsluiting onvolledig =\> leknavel urine vloeit langs navel naar buiten - Versmallend caudaal deel vd blaas = blaashals ontvangt beide ureters, verlaat buikholte op z'n beurt in buisvormige urethra dan retroperitoneaal liggen **[Functie]** - Dient al reservoir voor geproduceerde urine - Vulling via sensoren in wand vd blaas zal een reflex in gang gezet worden die aanzet tot mictio **Urethra (urinebuis)** **[Ligging]** - Geslachtsafhankelijk - Mannelijk = eerder besproken, bestaat uit bekkengedeelte en penisgedeelte - Vrouwelijk = mondt direct caudaal vd overgang eigenlijke vagina-vestibulum uit bereikbaar voor sondage vd blaas - Langs vagina of penis gesondeerd worden om urine uit blaas te verzamelen niet bij alle dieren blindzak in urethra = maakt sondage moeilijk (bv. rund) **[Bouw ]** - Mucosa vd urethra omgeven door spier die als willekeurige blaassfincter fungeert **[Functie]** - Staat in voor transport van urine naar buitenwereld - Mannelijke dieren =\> transport van ejaculaat

Use Quizgecko on...
Browser
Browser