Voorbereiding Eco Exams PDF
Document Details
Uploaded by WittyGreekArt
Vrij Katholiek Onderwijs BB
Tags
Related
- Examen Economie 2021 prof. dr. B. Van Kerkhove PDF
- Economie HAVO Syllabus Centraal Examen 2025 PDF
- Economie Examen T1 4B PDF
- Examen Deel 1 Economie Thema 3 PDF
- Examen Final d'Économie (ECO 1504 D) - Automne 2024 - Université d'Ottawa
- Bloc IV - Cours 1 - Professionnels de la Mondialisation - Version Étudiante (2) - PDF
Summary
Deze samenvatting behandelt economische concepten, inclusief de samenstelling van het bruto binnenlands product (bbp), regionale clusters zoals nanotechnologie en biotechnologie, en het keuzegedrag van consumenten en producenten, inclusief de concept van budgetlijn.
Full Transcript
# Economie: EXAMENS ## Hoe is het bruto binnenlands product samengesteld? * **Bbp in lopende** **prijzen = bbp in werkelijke prijzen = nominaal bbp** = bbp berekend in prijzen van het desbetreffende jaar, bijvoorbeeld bbp van 2021 berekend in prijzen van 2021. * **Bbp in volume = bbp in vaste prij...
# Economie: EXAMENS ## Hoe is het bruto binnenlands product samengesteld? * **Bbp in lopende** **prijzen = bbp in werkelijke prijzen = nominaal bbp** = bbp berekend in prijzen van het desbetreffende jaar, bijvoorbeeld bbp van 2021 berekend in prijzen van 2021. * **Bbp in volume = bbp in vaste prijzen = reëel bbp** = bbp berekend in prijzen van een bepaald jaar, het referentiejaar, bijvoorbeeld het bbp van 2021 berekend in prijzen van 2014. Doel: prijsevoluties uitsluiten. * **Het bruto nationaal product** of bnp is: * Het totale inkomen van de *mensen die in een land wonen*, ongeacht of ze in dat *land of in het buitenland werken*. * De totale *toegevoegde waarde door de inwoners van dat land* voortgebracht in een ander land (buurland). ## Regionale clusters Regionale clusters zijn regio's waar ondernemingen uit dezelfde sector actief zijn. Meestal gaat het om innovatieve ondernemingen die veel investeren in onderzoek. Ze zijn verantwoordelijk voor een belangrijk gedeelte van het bbp of de toegevoegde waarde. Dit zijn de belangrijkste regionale clusters: * **Nanotechnologie rond Leuven:** Deze ondernemingen ontwikkelen technologieën waarbij gebruikgemaakt van *zeer kleine deeltjes (atomen)*, of ze doen er onderzoek naar, zoals computerchips en de *toepassing ervan in de geneeskunde.* * **Biotechnologie rond Gent:** Het doel van de biotechnologie is om *biologie te gebruiken voor allerlei toepassingen, zoals gewassen immuun maken tegen ziekten of extreem weer.* * **(Petro)chemie rond de haven van Antwerpen:** Ondernemingen die actief zijn in deze sector houden zich bezig met de *verwerking van aardolie tot allerlei producten, zoals plastics.* ## Hoe wordt het keuzegedrag van de consument bepaald? * **De budgetlijn** is een rechte die de combinaties van producten die een consument kan kopen grafisch weergeeft. Daarbij wordt rekening gehouden met *de prijzen van de producten en het budget waarover de consument beschikt.* * Wanneer het inkomen stijgt, zal de *budgetlijn evenwijdig naar rechts verschuiven* en bij een *inkomensdaling naar links*, in de veronderstelling dat de *prijzen en de voorkeur van de consument ongewijzigd blijven*. Men noemt dat *ceteris paribus*- clausule: je onderzoekt de relatie tussen het budget en de hoeveelheden wanneer *één factor verandert en alle andere factoren constant blijven*. Wanneer de prijs van een product wijzigt, zal de *helling van de budgetlijn wijzigen*. De budgetlijn kan worden weergegeven aan de hand van een budgetvergelijking. **budget = Qx<sub>x</sub> * P<sub>x</sub> + Qy<sub>y</sub> * P<sub>y</sub>** * **De optimale productcombinatie** van de consument bevindt zich in het raakpunt van de *budgetcurve en de hoogst gelegen indifferentiecurve*. Een wijziging van *het inkomen, de productprijzen of de voorkeur heeft een effect op de optimale productcombinatie:* er zullen *evenveel, minder of meer van de producten worden geconsumeerd.* * **De vraag** geeft het aantal eenheden dat de *consument of vrager bereid is te kopen tegen verschillende prijzen*. De *vraagcurve van een product leid je af aan de hand van de voorkeur, het budget en de prijs van het goed.* * **De individuele vraag** geeft de vraag van een *individuele consument of vrager*. Je kunt de vraagcurve grafisch opstellen* met behulp van de budgetlijn en de indifferentiecurven*. De vraagcurve verloopt dalend: * Als de *prijs stijgt*, daalt de gevraagde hoeveelheid. * Als de *prijs daalt*, stijgt de gevraagde hoeveelheid. * **De collectieve vraag** is de som van de *individuele vraag van elke consument*. De collectieve *vraag is de marktvraag*. Het is de totale gevraagde hoeveelheid *die alle consument op de markt vragen tegen verschillende prijzen*. De marktvraag kun je uitdrukken aan de hand van een vergelijking met als vorm: **Q = -a * P + b** waarbij a een *positief reëel getal en b een reëel getal is*. ## Hoe wordt het keuzegedrag van de producent bepaald? * **De totale kosten** zijn de som van de *variabele kosten en de constante kosten*. Ze hebben hetzelfde verloop als de *totale variabele kosten*. In het begin nemen ze *minder dan evenredig toe in verhouding tot de productie*, daarna *meer dan evenredig* * **TK = TVK + TCK** * **Gemiddelde kosten** * Dit zijn de *kosten per geproduceerde eenheid*. Vanuit kostenoogpunt is het het best om *het aantal stuks te produceren waarbij de gemiddelde kosten het laagst zijn*. * **GK = TK/Q** * **Gemiddelde variabele kosten** * Dit zijn de *arbeidskosten per geproduceerde eenheid* * **GVK = TVK/Q** * **Marginale kosten** * Dit zijn de *bijkomende kosten wanneer de productie met één eenheid uitbreidt*. De MK-curve verloopt *eerst dalend en vervolgens stijgend bij welke productie een onderneming haar winst maximaliseert*. * **MK = wijziging TK/wijziging Q** * Om te weten bij welke productie *een onderneming haar winst maximaliseert, moet je informatie hebben over de opbrengsten*. * **W = TO - TK** * Voor de analyse van *de opbrengsten wordt gebruikgemaakt van de volgende begrippen*: * **Totale opbrengsten** * Dit zijn de *totale opbrengsten bij de verkoop tegen de marktprijs*. Het is de *prijs maal het aantal verkochte stuks*. * **TO = P * Q** * **Gemiddelde opbrengsten** * Dit *zijn de opbrengsten per geproduceerde eenheid*. * **GO = TO / Q** * **Marginale opbrengsten** * Dit zijn de *bijkomende opbrengsten wanneer de productie* mét *één eenheid uitbreidt*. * **MO = wijziging TO / wijziging Q** ## Wet van de toe- en afnemende meerproductie Als een onderneming meer arbeid inzet, zal de productie eerst *meer dan evenredig toenemen in verhouding tot het aantal werknemers* en vervolgens *minder dan evenredig*. De werknemers werken minder efficient, de coördinatie verloopt moeizamer... Hetzelfde *doet zich dan ook voor met de arbeidskosten:* in het begin neemt de productie *meer dan evenredig toe in vergelijking met de arbeidskosten, op het einde net omgekeerd*. * **De totale kosten** zijn de som van de *totale variabele en totale constante kosten*. Ze *hebben hetzelfde verloop als de totale variabele kosten*. In het begin nemen ze *minder dan evenredig toe in verhouding tot de productie*, daarna *meer dan evenredig*. * **TK = TVK + TCK** ## Gemiddelde kosten * Dit *zijn de kosten per geproduceerde eenheid*. Vanuit kostenoogpunt is het het best om *het aantal stuks te produceren waarbij de gemiddelde kosten het laagst zijn*. * **GK = TK/Q** ## Gemiddelde variabele kosten * Dit *zijn de arbeidskosten per geproduceerde eenheid* * **GVK = TVK/Q** ## Marginale kosten * Dit *zijn de bijkomende kosten wanneer de productie met één eenheid uitbreidt*. De MK-curve *verloopt eerst dalend en vervolgens stijgend bij welke productie een onderneming haar winst maximaliseert*. * **MK = wijziging TK/wijziging Q** * **Op lange termijn** als de onderneming *nieuwe kapitaalgoederen bijkoopt*, zoals nieuwe machines of bedrijfsgebouwen. * **Variabele kosten:** *Deze kosten veranderen wanneer de productie verandert*. Op korte termijn *is arbeid de enige productiefactor die variabel is* en die een onderneming kan aanpassen. Als een onderneming *meer wil produceren*, moet ze *meer werknemers in dienst nemen of haar werknemers meer overuren laten maken*.