🎧 New: AI-Generated Podcasts Turn your study notes into engaging audio conversations. Learn more

samenvatting-functieleer-deel-1-definitief-ferre-muermans.pdf

Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...

Full Transcript

lOMoARcPSD|42729624 Samenvatting functieleer deel 1 definitief ferre muermans Functieleer, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponso...

lOMoARcPSD|42729624 Samenvatting functieleer deel 1 definitief ferre muermans Functieleer, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Ferre Muermans Lector: Prof. Johan Wagemans Academiejaar 2020 - 2021 Psychologie, eerste bachelor Instelling: KU Leuven SAMENVATTING FUNCTIELEER Naar: Functieleer, deel 1 (Johan Wagemans) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 KU Leuven Psychologie © Ferre Muermans Functieleer 2 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING FUNCTIELEER................................................................................................ 1 HOOFDSTUK 1: SITUERING PSYCHOLOGIE EN FUNCTIELEER.................................................................... 4 1.1 OORSPRONKELIJKE DEFINITIE...................................................................................................... 4 1.2 HEDENDAAGSE DEFINITIE VANUIT VISIE OP COMPLEXITEIT PSYCHOLOGIE.............................................. 5 1.3 DE POSITIE VAN DE PSYCHOLOGIE NAAST ANDERE WETENSCHAPPEN................................................... 7 1.4 BASISDOMEINEN IN DE PSYCHOLOGIE........................................................................................... 7 1.5 GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE........................................................................................... 7 1.6 BELANGRIJKSTE STROMINGEN 19E - 20E EEUW............................................................................. 11 HOOFDSTUK 2: WAARNEMING.................................................................................................... 19 2.1 INLEIDING............................................................................................................................ 19 2.2 BASISNOTIES VAN HET OOG EN HET VISUELE BREIN........................................................................ 19 2.3 PERCEPTUELE ORGANISATIE..................................................................................................... 25 2.4 AMBIGUÏTEITEN DOOR ONDERDETERMINATIE............................................................................... 35 2.5 SEMANTISCHE INTERPRETATIE VAN OBJECTEN EN SCÈNES............................................................... 41 2.6 ALTERNATIEVE THEORETISCHE DENKKADERS................................................................................ 48 HOOFDSTUK 3: GEHEUGEN......................................................................................................... 58 3.1 INLEIDING............................................................................................................................ 58 3.2 HISTORISCH PERSPECTIEF......................................................................................................... 58 3.3 HET MODAAL MODEL VAN HET GEHEUGEN.................................................................................. 61 3.4 ALTERNATIEVEN VOOR MODAAL MODEL VAN HET GEHEUGEN.......................................................... 65 3.5 HET LANGETERMIJNGEHEUGEN................................................................................................. 66 3.6 HOE GOED IS HET GEHEUGEN ÉCHT?.......................................................................................... 76 HOOFDSTUK 4: AANDACHT......................................................................................................... 83 4.1 INLEIDING............................................................................................................................ 83 4.2 SELECTIEVE AANDACHT........................................................................................................... 83 4.3 SPATIALE AANDACHT.............................................................................................................. 88 4.4 INTEGRATIE.......................................................................................................................... 90 4.5 INATTENTIONAL BLINDNESS...................................................................................................... 90 HOOFDSTUK 5: SAMENHANG...................................................................................................... 93 5.1 INLEIDING............................................................................................................................ 93 5.2 MENTALE VERBEELDING.......................................................................................................... 93 5.3 PRIMING.............................................................................................................................. 95 5.4 ONDERZOEK OVER MENTALE FUNCTIES ALS SPELLETJE 20 QUESTIONS...............................................100 5.5 THEORETISCHE INTEGRATIEPOGINGEN.......................................................................................100 5.6 PRAKTISCHE INTEGRATIEPOGINGEN...........................................................................................102 © Ferre Muermans Functieleer 3 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 HOOFDSTUK 1: SITUERING PSYCHOLOGIE EN FUNCTIELEER 1.1 OORSPRONKELIJKE DEFINITIE Psychologie ontstaan door samenvoeging Griekse begrippen psyche (= ziel, geest) en logos (= woord) è zielkunde, wetenschap van de geest Geest werd al lang in geschiedenis gescheiden van lichaam Plato: geest niet onderhevig aan zelfde wetten als lichaam, want er bestaat vrije wil Descartes: res cogitans vs. res extensa; lichaam en geest duidelijk onderscheiden (dualisme) HET DUALISME Dualisme: lichaam en geest zijn duidelijk van elkaar gescheiden Maar: mind-body problem: er vindt toch interactie plaats tussen beide entiteiten? Hoe kan dat als deze niet met elkaar samenleven? Descartes’ antwoord: interactie gebeurt thv klier (pijnappelklier, epifyse) centraal gelegen in kleine hersenen In epifyse: zenuwprikkels (geest) (veroorzaakt door externe stimulatie) è bevelen è door motorische zenuwen omgezet in zichtbare acties (lichaam) Maar: achterhaald; epifyse verantwoordelijk voor productie melatonine Voorbeeld lichaam-geestprobleem: pupil Verkleint als licht fel wordt, en vergroot als het donker wordt => fysisch proces Grootte van pupilopening maat van interesse in het waargenomene => psych. proces è meetbare reactie kan fysische maar ook psychologische oorzaak hebben HET MONISME Door bestaan interacties en ontevredenheid met versch. vormen van interactionisme (door ontbreken details); ontstaan monisme Monisme: lichaam en geest niet opvatten als versch. entiteiten, maar als 2 delen van 1 entiteit Verschillende versies: Materialisme o Ontologisch (aard van het zijn): alleen het fysische bestaat echt o Epistemologische betekenis: men kan enkel het fysische wetenschappelijk bestuderen è leidt tot reductionisme: alles wordt tot één soort werkelijkheid herleid Idealisme o Epistemologisch: we kennen werkelijkheid enkel door eigen zintuigen en denken è leidt tot solipsisme: elke geest in eigen bubbel met eigen werkelijkheid o Ontologisch: alles in natuur heeft een ziel è panpsychisme Belangrijke voorstander monisme: Gustav Fechner (1801-1887) Monistische visie: fysische en psychische zijn twee facetten van dezelfde entiteit © Ferre Muermans Functieleer 4 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 ‘Cirkel’: van binnen gekeken is cirkel hol, van buiten gekeken is die bol => blijft zelfde cirkel è idem met denken: van binnen bekeken (intern, vanuit de geest, subjectief) psychisch, van buiten (objectief, hersenen) bekeken fysisch Elemente der Psychophysik (1860): nieuwe discipline ontstaat, de psychofysica = exacte wetenschap van functionele relatie tussen lichaam en geest Fechner zelf: rare vogel, humoristische stukken en gedichten, chemische en fysische papers, maar ook over leven na de dood, panpsychist 1.2 HEDENDAAGSE DEFINITIE VANUIT VISIE OP COMPLEXITEIT PSYCHOLOGIE Hedendaagse opvatting lichaam-geestkwestie: mentale processen zijn gebonden aan fysische systemen, maar niet te herleiden tot fysische systemen; mentale processen bestaan en moeten dus ook bestudeerd worden Psychologie = wetenschap van het gedrag en de factoren (fysisch of mentaal, zichtbaar of verborgen) die dit beïnvloeden In praktijk: complexe wisselwerking (interacties, eigen dynamisch verloop) van factoren die gedrag bepalen VOORBEELDEN UIT PSYCHOLOGIE: COMPLEXE WISSELWERKINGEN Rorschach-inktvlekkentest o Hermann Rorschach (1884-1922): Zwitserse psychiater (psychoanalyse), boek Psychodiagnostik o Persoonlijkheid testen adhv inktvlekken => pareidolia1 o Centrale veronderstelling: elke betekenis in betenisloze prikkel moet van de persoon zelf komen; persoon projecteert persoonlijkheid in antwoorden o Prikkel komt binnen en doet belletje rinkelen; contact met geheugenspoor (iets wat men weet/herkent) o Belangrijke factoren in deze test § Vorm: evenwicht tussen ambiguïteit en duidelijkheid (niet vormloos, ook niet te duidelijk), meerdere interpretaties moeten mogelijk zijn § Symmetrie: indruk van toeval vernietigen, makkelijkere interpretatie (men ziet makkelijker symmetrische voorwerpen op vlak van zaken herkennen) § Figuurachtergrondomkering: kleur die op voorgrond wordt gezet door je perceptie bepaalt soms ook wat men ziet (vb. wit-zwart) § Kleur: minder intellectueel, kleur lokt emotie en subjectiviteit uit è MORAAL: interpretatie van onduidelijke, betekenisloze prikkel wordt door meerdere factoren beïnvloed (persoonlijkheid, ervaringen en andere geheugenprocessen, puur perceptuele verwerking, verlangens, onbewuste drijfveren, …) - goede wetenschap moet AL deze zaken in rekening brengen; Rorschach was dus ietwat kortzichtig - wetenschap (en psychologie vooral) splitst zich hierbij op => nomothetische benadering: men zoekt naar algemene wetten (zelfde voor iedereen) 1 Pareidolia: het zien van betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels © Ferre Muermans Functieleer 5 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 => idiografische benadering: men zoekt naar specifieke factoren (verschillen per individu) Hawthorne-onderzoek o Dorpje in VS, jaren 20, fabriek (in elkaar zetten van onderdelen telefoontoestellen) o Slechte werkomstandigheden (48u per week, geen pauzes, …) o Men ging na of verbetering arbeidsomstandigheden (arbeidstevredenheid omhoog) zorgt voor betere arbeidsefficiëntie; betere lonen, meer pauze, warme maaltijd, … o Hypothese bleek te kloppen, maar niet helemaal; arbeidsomstandigheden teruggeschroefd, en toch nog steeds even efficiënt als bij ‘betere’ behandeling o Er was verborgen variabele in het spel: stijging van efficiëntie lag niet aan extra vertroetelingen, maar aan feit dat meisjes extra aandacht en erkenning (betere sociale positie) kregen van bedrijfsbeheerders è MORAAL: gedrag beïnvloed door veelheid aan factoren, niet simpel om ware gedragsdeterminant(en) te achterhalen - reden: veel factoren intern en niet zomaar observeerbaar (moeilijker meetbaar) - risico op foute conclusies, plausibele verklaringen zijn niet altijd juist - steeds juistheid nagaan, hypothese kan bevestigd worden, maar ook gefalsificeerd - boodschap: verborgen factoren moet men steeds zo goed mogelijk operationaliseren (meetbaar maken) => psychologie is moeilijke discipline Betula-studie o Zweedse studie naar factoren die bepalen of mensen succesvol ouder worden o Longitudinaal (over langere periode, op meer momenten) + cross-sectioneel (meerdere groepen werden onderzocht op zelfde moment) o Zowel cognitieve (geheugen, probleemoplossend vermogen, …) als niet-cognitieve (stress, medicatie, hormonen, genen, …) onderzocht o Enkele voordehandliggende resultaten: slimste groep had minder herseninfarcten, meer vrouwen dan mannen, … o Ook verrassende resultaten: sterke voorspeller van succesvol ouder worden was ‘het hebben van (nog steeds) eigen gebit’ => mogelijks factoren als opleidingsniveau, algemene gezondheid, het in staat zijn om voor zichzelf te zorgen, … è MORAAL: zeer complexe samenhang tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen, moeilijke interpretatie - correlationeel verband ≠ causaal verband - boodschap: Occam’s razor; geheel van gegevens zo zuinig mogelijk verklaren, met zo weinig mogelijk en zo eenvoudig mogelijke variabelen PSYCHOLOGIE: WAT VOOR SOORT WETENSCHAP Wilhelm Dilthey (1833-1911) Duits filosoof en psycholoog Verklaarde voor het eerst onderscheid tussen mens- en natuurwetenschappen o Natuurwetenschappen: gericht op verklaren van wetmatigheden in natuur => natuurfenomenen verklaard door externe krachten die inwerken op levenloze objecten, onveranderlijk o Menswetenschappen: gericht op begrijpen van mens en zijn geschiedenis => voortbrengsel (niet onveranderlijk, maar net variabel, complexe interactie) van langdurige samenwerking tussen mensen, niet doelloos, complex systeem (recht, godsdienst, politiek, …) © Ferre Muermans Functieleer 6 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Onderscheid had dan ook implicaties voor psychologie (vlgns Dilthey) o Natuurwetten niet goed voor bestuderen mens, psychologie moet totale ervaring nemen, en niet reduceren tot beperkt aantal factoren die in labo nabootsbaar zijn o Totale ervaring laat zich enkel van binnenuit begrijpen Volgens professor: psychologie moet verklaren én begrijpen; binnen bep. grenzen kijken naar natuurwetenschappen, vanaf bepaald punt moet men naar gedrag kijken 1.3 DE POSITIE VAN DE PSYCHOLOGIE NAAST ANDERE WETENSCHAPPEN Psychologie is verwant met enorm veel andere wetenschappelijke disciplines => multidisciplinair Psychologie als hub science: frequent gebruikte schakel in druk bezocht web => vaak naar psychologie verwezen vanuit andere disciplines Indeling op vlak van fundamentaliteit o Economie en sociologie = soort toegepaste psychologie o Psychologie = vorm van biologie o Ketting gaat door tot wiskunde; meest zuivere wetenschap Maar: zeer reductionistische visie; hier baseert psychologie zich niet op 1.4 BASISDOMEINEN IN DE PSYCHOLOGIE Bert Duijker, Nederlands psycholoog bracht in 1959 nomenclatuur uit over deeldomeinen psychologie => meer systematiek Methodenleer: fundamenteel, geeft aan hoe psychologische fenomenen wetenschappelijk onderzocht moeten worden Functieleer: studie van algemeen-menselijke functies en capaciteiten (waarneming, taal, denken, leren, emotie, …) Persoonlijkheidsleer: studie van datgene waarin het individu uniek is en zich onderscheidt van anderen => individuele persoonlijkheid Ontwikkelingsleer: studie van ontwikkeling van de mens in alle aspecten (functies, persoonlijkheid, gedrag) Gedragsleer: studie van gedrag van mens in wisselwerking met zijn omgeving, zowel fysisch als sociaal 1.5 GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE Psychologie kent lang verleden maar korte geschiedenis; er wordt al heel lang nagedacht en onderzoek gedaan over aspecten die tot de psychologie behoren, vóór er sprake was van psychologie als autonome wetenschap Psychologie als resultante van 2 andere disciplines Filosofie, met nadruk op epistemologie/kenleer (stond centraal in 17e en 18e eeuw) Fysiologie, in stroomversnelling in 18e eeuw met hele hoop ontdekkingen => hadden ook weer invloed op filosofie: Julien Offray de la Mettrie, ‘L’homme machine’2, 2 L’homme machine: machine onderscheiden van organisme (maaksel ó groeisel), beschouwde mens als machine © Ferre Muermans Functieleer 7 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1.5.1 EMPIRISME HAALT HET VAN RATIONALISME IN 17E EN 18E EEUW Centraal debat in filosofie (deeldomein epistemologie) Rationalisme: kennis komt voort uit het verstand (denken, ratio) è grondlegger Kant o Aangeboren ideeën als ruimte en tijd Empirisme: kennis komt voort uit zintuiglijke ervaringen (empirie) o Grondlegger: John Locke (1632°) § Mens die geboren wordt = tabula rasa (leeg blad) § Ervaring kan dus enige bron van kennis zijn; materie brengt geest voort § Niets is in het verstand aanwezig dat niet eerst in de zintuigen was § Onderscheid tussen eenvoudige ideeën (waarneming) en complexere ideeën (associaties tussen eenvoudige ideeën) = fundamentele eenheid van de geest o George Berkeley (1685°) § ‘Zijn is waargenomen worden’ => immaterialisme § Geest brengt materie voort; onze geest neemt materie waar en we vormen zo individuele werkelijkheid (idealisme => solipsisme) § Belangrijke werken en ideeën Essay towards a new theory of vision: licht en kleur zijn resultaat van waarneming en niet van materiële objecten zelf (frequenties en golflengtes door brein omgezet in kleur en licht) Visuele waarneming is gebaseerd op ervaring, aangeleerd door associatie => Probleem van Molyneux: blinde die opeens kan zien, neemt niet meteen alles waar zoals wij, moet eerst associaties gaan koppelen aan bepaalde waarnemingen dmv tast en andere zintuigen Treatise concerning the principles of human knowledge: externe wereld bestaat enkel uit ideeën, subjectief o David Hume (1711°) § A treatise of human nature: psychologische basis van menselijke natuur, nog kleinere rol voor ratio § An enquiry concerning human understanding: aangepaste versie treatise, onderscheid tussen impressies (waarneming, sensatie) en ideeën (herinneringen, verbeelding) => belang van associaties om van simpele tot complexe ideeën te komen § We kunnen de realiteit buiten ons niet met zekerheid kennen; solipsisme 1.5.2 BELANGRIJKE FYSIOLOGISCHE ONTDEKKINGEN 18E EN 19E EEUW Na filosofie ook veel ontdekkingen op vlak van fysiologie Charles Bell (1774°) o Onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwbanen o Sensorische zenuwbanen (afferente banen) leiden prikkels naar centraal zenuwstelsel => verwerking prikkels => motorische zenuwbanen (efferente banen) afvoer terug naar spieren o Impliceert bestaan van (oncontroleerbare) reflexen => discussie over bewuste controle en vrije wil Charles Müller (1801°) o Zenuwen als bemiddelaar tussen object en bewustzijn o Specifieke zenuwkwaliteiten, eigen soort zenuwenergie, verschillende sensoriële © Ferre Muermans Functieleer 8 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 kwaliteiten => inspireert kleurtheorie von Helmholtz Hermann von Helmholtz (1821°) o Eerste empirische metingen van transmissiesnelheid signalen in zenuwbanen o Een van de voorvaderen van experimentele psychologie o Onbewuste inferentie: waarneming impliceert onbewuste redenering 1.5.3 ANDERE BELANGRIJKE ONTWIKKELINGEN 18E - 19E EEUW Wetenschappers met veel invloed op fysiologie (en filosofie) Philippe Pinel (1745°) als pionier van psychiatrie: beschouwde gekken niet als bezeten door de duivel, maar als geesteszieken => moesten geholpen worden Franz Joseph Gall (1758°) ontwikkelt frenologie: methode om iemands persoonlijkheid en vaardigheden af te lezen van knobbels van een schedel => achterhaald, maar belangrijke redenering: elk hersendeel heeft specifieke functie(s) en aanleg voor die functies kan gemeten worden Ernst Weber: maakt in 1834 doctoraat over meting gewaarwordingen in verschillende zintuiglijke modaliteiten (vnl tast) => voorloper van psychofysica Astronomen nemen verschillende tijdsmetingen waar bij opmeten verplaatsing sterren => vermoeden voor bestaan van interindividuele verschillen Friedrich Wilhelm Bessel (1784°): verder onderzoek interindividuele verschillen Franciscus Cornelius Donders (1818°) o Nederlands oftalmoloog o Belangrijke basis voor hedendaagse cognitieve psychologie o Informatiewerking bestaat uit verschillende discrete, seriële stappen die zicht- en meetbaar gemaakt kunnen worden door experimentele condities met elkaar te vergelijken o Vb. reactietijdverschillen, kan indicatie geven van hoelang elke stap duurt o Substractiemethode = identificeren van mentale basisprocessen door vergelijking van condities die maar op één component van elkaar verschillen o Basis voor mentale chronometrie (meting tijdsduur mentale processen) 1.5.4 ENKELE ANDERE BELANGRIJKE VOORLOPERS VAN PSYCHOLOGIE 18E - 19E EEUW Passen niet goed in vorige plaatjes, maar droegen eveneens bij tot ontstaan psychologie Johann Friedrich Herbart (1776°) o Opvolger van Kant in Königsberg, maar toch moderne ideeën o Introduceert met zijn boeken voor eerst psychologie als afzonderlijk vakgebied o Psychologie moet empirisch + kwantitatief zijn, niet experimenteel en fysiologisch o Geest is 1 groot dynamisch systeem: ideeën dynamisch, bezitten energie (aantrekking, afstoting), vechten voor toegang tot bewustzijn, nooit vergeten (wel naar onbewustzijn) o Aandacht leidt tot scherpere waarnemingen en herinneringen Ernst Mach (1838°) o Natuur- en wiskundige o The analysis of sensations: grote mijlpaal in waarnemingspsychologie o Deelde mening Kant en zette zich er tegelijk tegen af § Enerzijds: tijd en ruimte essentieel voor waarneming (nativisme) § Anderzijds: waarneming als enige epistemologische basis voor wetenschap (empirisme) => grote invloed op fenomenologie en logisch positivisme (Wiener Kreiss) © Ferre Muermans Functieleer 9 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Franz Brentano (1838°) o Intentionaliteit als hoofdkenmerk van mentale fenomenen; elk mentaal fenomeen heeft inhoud en is gericht op object o Uitgangspunt fenomenologie en basis van Gestaltpsychologie o Aktpsychologie: mentale fenomenen zijn geen inhouden maar acties/functies => Brentano belangrijke voorloper van functionalisme (ó structuralisme van Wundt) o Psychische fenomenen subjectief; externe perceptie zegt niets over bestaan van wereld (ó interne perceptie, eigen subjectieve ervaringen wel zekerheid) Edmund Husserl (1859°) o Leerling Franz Brentano o Werkt fenomenologie verder uit, gekant tegen zowel empirie als ratio => kennis vloeit voort noch uit ervaring, noch uit de rede 1.5.5 DE START VAN DE PSYCHOLOGIE 1879(!): start van de psychologie als wetenschap; Wilhelm Wundt (1832°) krijgt fonds voor opzetten eerste experimenteel psychologisch labo (Leipzig) Een van belangrijkste namen binnen ontwikkeling psychologie als autonome wetenschap Assistent van Hermann von Helmholtz Hoogleraar filosofie Leipzig, maakte kennis met werken Ernst Weber en Gustav Fechner Met zijn eerste labo => grondlegger experimentele psychologie Grundzüge der physiologischen Psychologie: doorslag psychologie als autonome wetenschap (bedoelt hier met fysiologisch ‘experimenteel, wetenschappelijk’) => levenswerk Essentie: interne, mentale processen onderzoeken door introspectie (= rechtstreeks) => experimentelle Selbstbeobachtung, meer psychofysica dan filosofie Ook onrechtstreekse studies als reactietijden, … Völkerpsychologie, cross-culturele psychologie: veel aandacht naar complexere sociaal- psychologische onderwerpen (taal, mythologie, cultuur) Maakte wel onderscheid tussen experimentele psychologie en deze ethnopsychologie (zoals Dilthey met geestes- en natuurwetenschappen) Theoretische bijdragen van Wundt o Voor bewuste waarneming zijn fysische prikkels noodzakelijke maar niet altijd voldoende voorwaarde (ook psychische factoren die bepalen of men iets opneemt uit omgeving of niet) => apperceptie (aandachtsfunctie) speelt centraal belang o Bewustzijn als activiteit, proces, stromend water waarbij soms iets naar achtergrond verdwijnt en weer naar voor als aandacht erop gericht wordt => stream of consciousness o Belangrijk onderscheid tussen psychische en fysiche causaliteit § Fysisch: gelijke oorzaken hebben gelijke gevolgen, behoud van energie § Psychisch: iets wat soms één effect heeft, heeft de andere keer weer ander effect => geest onderworpen aan eigen wetten en eigen soort mentale energie © Ferre Muermans Functieleer 10 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 William James (1842°): grondlegger van psychologie in Verenigde Staten Na studie geneeskunde in Harvard o Fysiologie bij von Helmholtz o Psychologie bij Wundt Werd zelf -wisselend- docent psychologie en filosofie a Harvard Goed schrijver, kritisch denker Descriptieve psychologie (arm chair psychology), minder experimenteel Principles of psychology: psychologie = science of mental life => topics: bewustzijn, stream of thought, primair en secundair geheugen, … Gerelateerd aan associationisme, maar minder atomisme (zoals empiristen bij structuralisme) Edward Bradford Titchener (1867°) Droeg ook bij tot uitbouw van psychologie als wetenschap Outline of psychology, Primer of psychology Handboeken over correcte onderzoeksmethodologie in psychologie => doel: natuurwetenschappelijke studie v/d geest met experimentele methoden en systematische introspectie Zijn werken in structuralisme (dominante stroming in beginfase psychologie) Veel minder ruimdenkend van Wundt; Britse empirische traditie van elementaire gewaarwordingen ó Wundt: complexe bewustzijnsinhouden komen niet tot stand enkel door associatie van elementaire gewaarwordingen (bewustzijn geen statisch bouwel dat steen per steen wordt ontleed), geheel van psychische ervaring is meer dan som elementaire gewaarwordingen 1.6 BELANGRIJKSTE STROMINGEN 19 E - 20 E EEUW STRUCTURALISME Essentiële stelling: psychologische delen samengesteld uit elementaire delen (bewuste mentale inhouden) Doel: bouwstenen ontdekken en kijken hoe ze zijn samengesteld tot één geheel Methodologie: systematische introspectie door sterk getrainde observatoren Titchener maakte onderscheid tussen 3 soorten elementen Gewaarwordingen Beelden (uit geheugen) Affecties => benadrukte vermijden stimulusfout: introspectieve beschrijvingen moeten beperkt blijven tot analyse van inhouden van bewuste ervaringen, niet beïnvloed door kennis over aard van stimulus Structuralisme wil weten wat de geest is, uit welke structuren deze bestaat => studie van bewustzijnsinhouden, ontleden in bouwstenen FUNCTIONALISME Essentiële stelling: bewustzijn is géén passief orgaan om ervaringen op te vangen, maar toolbox van functies om adaptief te reageren op nieuwe situaties Voorlopers: Franz Brentano, William James © Ferre Muermans Functieleer 11 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Functionalisme wil weten waar de geest voor dient, welke functies deze vervult => studie van aard, functies en hoe deze processen werken Onderscheid onder functionalisten Chicago-functionalisten: John Dewey, James Rowland Angell Columbia-functionalisten: Edward Thorndike, Robert Woodworth Robert Woodworth: voerde formule S-O-R (stimulus-organisme-respons) in en was voorstander van dynamische psychologie John Dewey (1859°) Kritiek op ‘reflex arc concept in psychology’ => tegen S-R-representatie van reflexboog Stimulus, sensatie en respons bestaan wel, maar zijn niet noodzakelijk afzonderlijke gebeurtenissen Gedrag niet op te splitsen in reflexbogen, en reflexboog niet in S-R-verbanden => gedrag is adaptief, doelgericht geheel James Angell (1869°) Studeerde samen met John Dewey en William James aan Harvard Doctoraatsonderzoek, weigerde correctie van foute Duitse spelling, geen certificaat Toch tot professor benoemd in Chicago Centrale figuur in functionalisme o Psychology: an introductory study of the structure and function of the human consciousness o Voorzitter APA (American Psychological Association) Beroemde student van Angell: John B. Watson Edward Thorndike (1874°) Belangrijkste van de 3 functionalisten; zijn empirische bevindingen waren heel sterk en bestaan vandaag nog altijd Pionier bij gebruik van dieren in experimentele psychologie Animal intelligence: an experimental study of the associative processes of animals o Leerprocessen bij dieren o Trial-and-error, random response => geleidelijk aan elimineren van foutieve response (kat die moet ontsnappen dmv hendeltje etc.), succesvolle responsen worden uiteindelijk versterkt o Law of effect: responsen gevolgd door beloning worden versterkt; responsen gevolgd door straf geëlimineerd => vormt basis van operante conditionering © Ferre Muermans Functieleer 12 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 EEN OVERGANG Overgang 19e-20e eeuw: ongenoegen met structuralisme neemt toe => ontwikkeling van twee nieuwe dominante stromingen, met onderscheid tussen Europa en Amerika => bewijs van beïnvloeding wetenschap door lokale denkwijzen en culturele traditie Europa: Gestaltpsychologie reageert tegen structuralisme van Wundt o Holistisch ó atomistisch3 o Allebei experiëntieel4 (nadruk op subjectieve beleving) Amerika: behaviorisme reageert tegen structuralisme van Titchener o Allebei atomistisch (maar nadruk op gedrag ó bewustzijn) o Objectivistisch5 ó experiëntieel GESTALTPSYCHOLOGIE Europese traditie met wortels in fenomenologie => Eerst in Oostenrijk (Graz) en Duitsland (Berlijn, Leipzig), later naar Italië (Cesare Musatti, Fabio Metelli, Gaetano Kanisza) en België (Albert Michotte) Tegenstelling tussen Graz-school en Berlijn-school Graz: Gestalten zijn emergerende kwaliteiten afhankelijk van objecten, maar stijgen erboven uit + geest als productiesysteem waarbij Gestaltkwaliteiten tot stand komen door mentale acten Berlijn: Gestalt is op zichzelf staand geheel, eigen entiteit, eigen ontologische status (sui generis) en dus niet gebaseerd op elementaire bouwstenen + geest als dynamisch systeem (percept vergt geen mentale act, maar organiseert zichzelf door wederzijdse interactie tussen prikkels en fysiologische correlaten) Belangrijke vertegenwoordigers van de Graz-school Alexius Meinong (1853°) o Studeerde geschiedenis en filosofie in Wenen (bij Brentano) o Professor filosofie in Graz, oprichter Psychologisch Instituut o Über Gegenstandstheorie: onderscheid tussen verschillende soorten dingen (entiteiten met eigen ontologische status); fysisch (paard) vs. intentioneel (eenhoorn, roze olifant => object of thought6) o Meinong’s Jungle: gaf vaak exotische dierenvoorbeelden voor intentioneel bestaan (object of thought) Christian von Ehrenfels (1859°) o Studeerde bij Brentano (Wenen), bij Meinong (Graz) o Introduceerde term ‘Gestalt’ in psychologie/filosofie (Über Gestaltqualitäten), nadruk op emergente eigenschappen die boven elementaire gewaarwordingen uitstijgen (vb. melodie als geheel van noten; meer dan enkel de som van die noten, samenhang en patroon blijft bewaard ondanks wijziging toonhoogte etc.) => noot: Johann Wolfgang von Goethe had het reeds eerder over Gestalten (vormen 3 Atomistisch: het ontrafelen van bouwstenen 4 Experiëntieel: gebruik van introspectie om bewustzijnsinhouden te analyseren 5 Objectivistisch: enkel wetenschappelijk observeerbare entiteiten in rekening brengen (stimuli-respons), interne processen in black box want geen wetenschappelijke uitspraken mogelijk 6 Object of thought: dingen die je kan denken, maar niet fysisch waarnemen © Ferre Muermans Functieleer 13 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 die in natuur voorkomen en organiseren tot coherente gehelen met kenmerken als symmetrie en evenwicht) Vittorio Benussi (1878°) o Belangrijkste onderzoeker van Gegenstandstheorie (van Meinong) o Introduceert Gestaltpsychologie in Italië (was promotor van Musatti, veel invloed op anderen) o Tragisch figuur, pleegt zelfmoord Belangrijke vertegenwoordigers van de Berlijnse school Max Wertheimer (1880°) o Rechten in Praag, cursussen in filosofie, kunstgeschiedenis, muziek, fysiologie o Ontdekking 1912: speciale vorm van schijnbare bexeging (apparent motion) => grote invloed op Gestaltpsychologie, gezien als start van Berlijnse school (veel radicaler dan Graz) => phi motion: zien van beweging tussen twee kort na elkaar aangeboden prikkels, dus je ziet een beweging, maar geen afzonderlijke objecten è nieuw Gestalt o Bijzonderheid phi motion: waarneming die niet gebaseerd is op elementaire waarnemingen § Gestalt is niet enkel ‘meer dan som van de delen’ § Gestalt is ook fundamenteel anders dan ‘som van de delen’, anders Niet enkel one-sided dependancy (relaties tussen delen die geheel bepalen) Wel two-sided dependancy (sterk geheel beïnvloedt waarneming van de delen) o Vooral experimenten uitgeoefend in PSI Frankfurt ipv Berlijn (werd in Berlijn wel benoemd, vandaar) o Vluchtte als jood door naziregime naar VS, kon daar niet veel onderzoek doen maar had wel invloed op generatie na hem door seminaries (op Rudolf Arnheim, Solomon Asch, Herman Witkin) o Belangrijk boek Productive thinking Kurt Koffka (1886°) o Studeerde filosofie in Berlijn o Doctoraat over ritmeperceptie en-productie o Assistent Wertheimer o Belangrijk voor uitdiepen theoretische implicaties ontdekking Wertheimer o Uitbouw Gestaltrevolutie door zelfde denken toe te passen op andere fenomenen + uitbouwen tegenstellingen met Graz-school (polemiek met Benussi) o Principles of Gestalt Psychology invloedrijk boek o Lezingen en seminaries Wolfgang Köhler (1887°) o Vnl exacte wetenschappen o Studeerde filosofie, geschiedenis en fysica o Doctoraat over akoestiek o Vast op Tenerife na uitbraak WOI o Bestudeerde ‘mentality of apes’: complexe problemen die intelligentie vereisten => Aha Erlebniss: probleemoplossend denken dat opeens uit het niks opduikt (cognitief inzicht), duikt opeens op als één volledig geheel (=Gestalt) © Ferre Muermans Functieleer 14 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Aanwezigheid van echte fysische Gestalten in brein, voorloper dynamische systeem-theorie o Later docent aan Swarthmore College, VS Invloed eerste generatie geëmigreerde Gestaltpsychologen bleef beperkt; tweede generatie veel succesvoller => eerste generatie vnl in Europa, tweede generatie geëmigreerd naar VS Kurt Lewin: ontwikkeling groepsdynamica Rudolf Arnheim: introduceert Gestaltdenken in kunst en kunsttheorie Fritz Heider: attributietheorie, grote invloed sociale psychologie Hans Wallach: invloed op Ulric Neisser, Irving Rock (vertegenwoordigers cognitieve benadering in waarnemingspsychologie) Halfweg 20e eeuw minder dominant geworden Concepten te vaag om als algemene wetten te gelden Ook intrinsieke en experimentele problemen (door fenomenologische en subjectieve benadering geen correct wetenschappelijk onderzoek) Maar heeft ook positieve en belangrijke gevolgen Benadrukken van perceptuele organisatie als deelproces van stimuli naar percepten Grote rol niet-lineaire, dynamische interacties in brein Vervormingen in geheugen voor vormen om tot betere Gestalts te komen (onderzoek met steeds herhalen zelfde tekening) o Experiment van Frederic Bartlett o Seriële reproductie: proefpersoon reproduceert prikkel uit geheugen, dan de volgende, … Inzicht in betekenisgeving o Maluma-takete-effect (Köhler) o Legt associatie in waarneming bloot tussen klank en vorm (hard, scherp - zacht, rond) o Synesthesie: sterke associaties tussen verschillende betekenisdomeinen o Toepassing: marketing, probleemoplossend denken (out of the box), sociale psychologie, kunsttheorie (Arnheim) BEHAVIORISME Eerste helft 20e eeuw, vooral in de VS Exclusieve focus op stimuli en responsen, en connecties en associaties hiertussen => enige objectief waarneembare entiteiten Introspectie is subjectief en dus niet wetenschappelijk, bewustzijn = taboe-onderwerp Grondlegger John B. Watson Nadruk op leerprocessen: klassieke en operante conditionering Belangrijke personen en hun bijdragen aan het behaviorisme Ivan Pavlov (1849°) o Russisch fysioloog o Nobelprijs geneeskunde voor fysiologische mechanismen speekselafscheiding honden o Sprak over psychic reflex: aangeleerde/geconditioneerde stimulus-respons- © Ferre Muermans Functieleer 15 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 associatie è Neutrale stimulus wordt herhaaldelijk samen aangeboden met betekenisvolle stimulus, dan lokt na verloop van tijd neutrale stimulus zelfde respons uit als betekenisvolle stimulus (door associatie) o Klassieke conditionering verloopt in 3 fasen § FASE 1: Unconditioned stimulus (UCS) vb. voedsel => unconditioned respons (UCR) vb. Speekselafscheiding § FASE 2: Conditioned stimulus (CS) vb. belletje + UCS => UCR § FASE 3: conditionering vindt plaats; CS => CR (conditioned respons) John B. Watson (1878°) o Professor John Hopkins Universiteit, moest later vertrekken door persoonlijke problemen o Grondlegger behaviorisme als leerschool van de psychologie § Initieel veel weerstand vanuit academische kant § Uiteindelijk toch groot succes door Amerikaanse ideologie (iedereen gelijk geboren met gelijke kansen, American Dream) o Behavioristisch manifest “Psychology as a behaviorist views it” in Psychological Review (1913) è frontale aanval op structuralisme van Titchener en functionalisme van James; interne toestanden zijn subjecties en niet wetenschappelijk te bestuderen, nadruk moet worden gelegd op S-R-relaties o Experiment little Albert: baby krijgt dmv Pavloviaanse conditionering schrik van witte laborat (wordt steeds gekoppeld aan hels lawaai) => kind heeft schrik van alles wat wit is (witte perls, kerstman, …) è besluit: alle psychologische functies zijn in zekere zin reflexen o Onderscheid tussen 3 soorten reflexen § Emoties: interne activiteiten obv ongestreepte spieren § Instincten: obv gestreepte spieren, erfelijk § Gewoontes: aangeleerde responsen in de vorm van aaneengeschakelde reflexpatronen o Iedereen als gelijk geboren, het zijn stimuli en hun combinaties die later responsen reflexmatig maken, en zo vanalles aanleren è alle gedrag kan aangeleerd worden B.F. Skinner (1904°) o Verfijnt methoden en concepten van Thorndike: puzzle box => Skinner box § Duiven die door juiste respons te stellen graantje als beloning krijgen § Law of effect (leerprincipe) o Veralgemening naar operante conditionering § Gedrag versterkt door positieve bekrachtiging (beloning) § Gedrag afgezwakt door negatieve bekrachtiging (straf) o Ontwikkelt sterke programma’s van gedragsmodificaties voor trainen van dieren (pingpong) en mensen (gedragstherapie) o Walden Two: roman over utopische maatschappij dankzij gedragsmodificaties © Ferre Muermans Functieleer 16 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 COGNITIEVE PSYCHOLOGIE Cognitieve psychologie = informatieverwerkingstheorie Meest dominante stroming binnen psychologie vandaag, nadruk op hersenwerking Ontstaan van cognitieve psychologie als stroming o Europa: geleidelijk aan, behaviorisme stond hier nooit zo sterk, bestond hier eig al § Frederic C. Bartlett: belangrijk boek over geheugen § Kenneth Craik: belangrijk boek over schema’s § Donald Broadbent: belangrijk boek over aandacht § Jean Piaget: stadia van cognitieve ontwikkeling § Lev Vygotsky: theorieën over internalisatie (pedagogisch belang) § Niko Tinbergen: instinctieve en aangeleerde gedragspatronen o VS: ware revolutie tussen 1950 en 1960 (cognitieve revolutie) Factoren die opkomst cognitieve psychologie bepaalden Inhoudelijke ontwikkelingen psychologie o Praktische noden tijdens WOII, men ging beroep doen op psychologen (psychoakoestiek, signaalverwerking in ruis, signaaldetectietheorie) o Oprichting verschillende instituten voor toegepaste functieleer; Lincoln Laboratory, Applied Psychology Unit in Cambridge o Toenemende onvrede beperkingen van S-R-model § Donald O. Hebb: The organization of behavior (1949) Nadruk op organisatie ipv atomistische S-R-ketens Cell assemblies als voorloper neurale netwerken § Noam Chomsky (linguïst): vernietigende kritiek op Verbal Behavior van Skinner “colorless green ideas sleep furiously” => hoe kan men betekenisloosheid van deze grammaticale zin alleen obv woordvolgorde en associatie achterhalen, zonder cognitie? Klanken en woorden disambigueren door klanken en woorden die later volgen: “the old man comes”, “the old men come” Verschil tussen zinnen met zelfde oppervlaktestructuur maar verschillende dieptestructuur: “they are flying planes” è theorie van behaviorisme kan hier geen eenduidig antwoord opgeven, er is meer kennis over cognitie over nodig; impliceert aangeboren grammaticale categorieën, cognitieve inhouden en processen § Miller, Galanter, Pribram (1960): “Plans and structure of behavior” Kritiek op S-R-reflexboog als basiseenheid van gedrag Introduceren feedbackloop, basislus: Test-Operate-Test-Exit (TOTE) è mechanistische implementatie van plan of doel, kan ook recursief zijn (=> complexe gedragsplannen mogelijk) Ontwikkelingen computerwetenschappen => impact op denken over cognitie als informatieverwerkingssysteem o Alan Turing komt met Turing machine (1936), voorloper computer; schrijft over computer als ‘thinking machine’ o John von Neumann: uitvinding digitale computer o Claude Shannon, Warren Weaver: informatietheorie o Norbert Wiener: cybernetica (controletheorie met feedbackmechanismen etc.) © Ferre Muermans Functieleer 17 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Uitvinding van computer had sowieso veel voordelen voor experimentele psychologie (dataverzameling en -verwerking geautomatiseerd) 1956 als grote mijlpaal in cognitieve psychologie “Symposium on Information Theory” met veel sprekers vanuit psychologie, linguïstiek, computerwetenschappen Verschijning belangrijke publicaties o Miller met artikel in Psychological Review over limieten van informatieverwerking o Bruner, Goodnow, Austin: A Study of Thinking o Chomsky met artikel Three models for the description of language Ook alternatieve data voorgesteld Chomsky’s kritiek op Skinner (1959) Oprichting Center for Cognitive Studies in Harvard (1960) Ulric Neisser met Cognitive (1967): essentie van nieuwe stroming, belangrijke basisconcepten, experimenten en inzichten => doorbraak cognitieve psychologie te situeren tussen 1955 en 1965 Essentiële vernieuwingen in cognitieve psychologie Opvatten van psychologische verwerking tussen prikkels (S) en responsen (R) als informatieverwerking door soort van computer Meest eenvoudige variant: centrale verwerkingseenheid (CPU) en geheugendatabank tussen S en R Belangrijkste taak: black box toegankelijk maken adhv experimenteel onderzoek, verder ontwikkelen en verfijnen tot krachtig systeem voor informatieverwerking met alle nodige bouwstenen è ontstaan van versch. theorieën die van elkaar verschillen door verschillende bouwstenen en wisselwerkingen hiertussen è geen simpele voorstelling meer van prikkels en responsen, lichaam en geest etc. Grote uitdaging: goed gefundeerde theorieën ontwikkelen over interne processen en toetsbaar maken adhv experimenteel onderzoek è essentie van de functieleer © Ferre Muermans Functieleer 18 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 HOOFDSTUK 2: WAARNEMING 2.1 INLEIDING Waarneming is een van de belangrijkste psychologische functies We kunnen door waarneming gedrag aanpassen aan omgeving Lijkt vanzelfsprekend, maar wetenschappelijke verklaring erachter is allesbehalve vanzelfsprekend Redenen voor starten met waarneming als een van basisfuncties voor menselijk functioneren Logisch vertrekpunt voor studie van gedrag; veel van ons gedrag vertrekt van prikkels die geregistreerd en verwerkt worden, waarna gedrag ifv deze verwerkte prikkel geïnitieerd wordt è logisch vertrekpunt in een S-R-model (input-output) Waarneming werd reeds lang bestudeerd; sensoriële fysica mee aan de wieg van psychologie è intense interactie met andere disciplines (interdisciplinair onderzoek), en zo tot veel nieuwe inzichten Waarneming = prototypisch onderwerp binnen functieleer omdat alle aspecten daarin aan bod komen + alle grote stromingen hebben er onderzoek over gedaan è visuele waarneming illustreert het best de centrale aspecten van functieleer en alle verschillende psychologische stromingen Wat maakt waarneming zo interessant? Vanuit menselijk functioneren zelf: waarneming is venster op de wereld o Zicht op werkelijkheid, gedrag aanpassen aan omstandigheden, … o Mens is een visiovoor, visueel dier: waarneming vervult enorm belangrijke functie (1/3 van de hersenen verwerkt visuele informatie) Vanuit de wetenschap o Venster op de geest o Waarneming = prototype van geest-lichaamprobleem o Fysische prikkels komen binnen, na chemische en elektrische reacties omgezet in bewuste gewaarwording, persoonlijke beleving => hoe komt dit? Grote uitdaging in hedendaagse wetenschap Centrale vraag: “why do things look the way they do?” (Koffka) Omdat zij zijn wat ze zijn Omdat wij zijn wat we zijn è empirisme ó rationalisme; objectivisme ó subjectivisme; materialisme ó idealisme è wetenschap zoek een en-en verklaring, een tussenweg; wisselwerking 2.2 BASISNOTIES VAN HET OOG EN HET VISUELE BREIN INPUT VANWAARUIT VISUELE WAARNEMING VERTREKT Oog is geen perfect optisch instrument Oorzaak: oog is product van eeuwenlange evolutie, door natuurlijke selectie en vooral ook toevallige mutaties die veranderingen tot stand brachten ó intelligent design: oog is niet perfect, gemaakt door een god (artefact) © Ferre Muermans Functieleer 19 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Visuele waarneming geen perfecte registratie van fysische realiteit, maar subjectieve constructie die soms grondig verschilt van realiteit Oog bestaat uit meerdere componenten Manier waarop deze structureel gebouwd zijn en functioneel werken zijn niet optimaal voor perfecte optische registratie van de werkelijkheid Lichtgevoelige receptoren zitten achteraan in netvlies (retina) o Kegeltjes/cones geconcentreerd thv fovea (veel hogere kost om aan te maken door lichaam) o Staafjes/rods minder goed voor details (goed geschikt voor snel veranderende prikkels verwerken + werken bij minder licht beter dan prikkels) è gezichtsscherpte neemt af in periferie Netvliesbeeld is veel waziger, staat op zijn kop Op plaats waar optische zenuw van oog naar hersenen vertrekt, geen receptoren en dus geen beeld => blinde vlek Input bestaat niet uit 1, maar uit een reeks opeenvolgende netvliesbeelden (saccades, oogsprongen, 2-4/sec) => zo kunnen we blinde vlek tegengaan => al deze waarnemingsshots worden gecombineerd en verwerkt tot één beeld o Moment waarop oog dus even stilstaat = fixatie o Input bestaat uit opeenvolging van saccades en fixaties o Probleem: tijdens saccade treedt “smearing” op (uitvagen van beeld door snelle verplaatsing) o Oplossing = saccadische suppressie (oog neemt dan niet waar) è ontstaan van “gaps”, opgevuld tijdens verwerking door “filling-ins” Besluit: enorme kloof tussen lage kwaliteit van input -snapshots- en (schijnbaar) hoge kwaliteit van output (rijk, permanent beschikbaar beeld met veel details) PSYCHOFYSISCHE BENADERING VAN BOUWSTENEN VISUEEL SYSTEEM Belangrijk onderscheid tussen elementaire gewaarwordingen (sensaties) en uiteindelijke waarneming (perceptie) Prikkels zoals ze geregistreerd worden; gewaarwordingen Prikkels worden verwerkt en geïnterpreteerd; waarneming Onderscheid tussen proximale en distale stimuli Proximale stimuli: nabije prikkels, zoals geregistreerd thv eigen lichaam Distale stimuli: externe oorzaken van deze prikkels in buitenwereld Psychofysica (sensoriële psychofysica) = wetenschap van meting van elementaire gewaarwordingen , samenhang tussen fysische grootheden en intensiteit van gewaarwording, ontwikkeling van wetenschappelijke methoden hiervoor (drempelmetingen, wet van Weber, wet van Weber-Fechner) Fechner maakt in Elemente der Psychophysik (1860) onderscheid Outer psychophysics: relatie tussen intensiteit van fysische prikkels (R, ‘Reiz’) en intensiteit van sensatie (S, ‘Sensation’) Inner psychophysics: relatie tussen intensiteit van neurale excitatie/hoeveelheid zenuwimpulsen (E) en intensiteit van sensatie (S) © Ferre Muermans Functieleer 20 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Drempelmetingen maken groot deel uit van psychofysica; drempel (Lat. Limen) = grenswaarde tussen stimuli die één soort respons uitlokken en stimuli die een ander soort respons uitlokken Absolute drempel (RL, Reiz limen): grenswaarde die overgang markeert tussen afwezigheid en aanwezigheid van sensatie Differentiële drempel (DL, Differenz limen), juist merkbare verschil (JND): kleinste toegevoegde stimulusintensiteit die toelaat een verschil waar te nemen o Dmv discriminatietaak: merk je verschil? Ja/nee o IU/2 = JND (IU = interval of uncertainty, onzekerheidsinterval => theoretische responswaarde.50) Onderdrempel: minimale stimulusintensiteit (signaalsterkte) nodig om waargenomen te worden Bovendrempel: grenswaarde waarboven persoon niet langer verschillen kan waarnemen => schadelijke prikkelintensiteite, sensatie van pijn In theorie perfecte overgang, in praktijk stelselmatig Weberfractie, Weberconstante => wet van Weber DL is nooit vaste waarde, staat in verhouding tot stimulusintensiteit van standaardprikkel è als je verschil van 1g voelt op stapel van 10g, dan voel je verschil van 50g op stapel van 500g Principe bedacht door Ernst Heinrich Weber (1795°), gaat op voor meerdere zintuiglijke modaliteiten Stimulusintensiteit moet met een constante fractie van zijn waarde verhoogd/verlaagd worden om een juist merkbaar verschil te bekomen (in theorie) Δ𝑅 𝑘= 𝑚𝑒𝑡 𝑖𝑛𝑡𝑒𝑛𝑠𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 𝑅 𝑒𝑛 𝑘𝑙𝑒𝑖𝑛𝑠𝑡𝑒 𝑡𝑜𝑒𝑣𝑜𝑒𝑔𝑖𝑛𝑔 𝑜𝑓 𝑎𝑓𝑡𝑟𝑒𝑘𝑘𝑖𝑛𝑔 ∆𝐼 𝑅 Weberfractie is correct en accuraat voor normale eenheden, maar niet altijd betrouwbaar voor enorm hoge of lage intensiteitswaarden Te bepalen voor verschillende sensoriële modaliteiten; verschillende waarden voor k bij vergelijking tussen vb. tactiele discriminatie, visuele discriminatie, discriminatie van geluidssterkte Plotten mogelijk op 2 manieren © Ferre Muermans Functieleer 21 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Wet van Weber-Fechner Fechner bracht wet naar een nog hoger niveau: metingen doen van gewaarwordingen (S) van fysische prikkels (meer of minder, en hoeveel meer of minder) Nood aan schaal met nulpunt en meeteenheid o Meeteenheid: juist meetbaar verschil, just noteable difference => Weberconstante o Nulpunt: RL, absolute drempel Om de sterkte van gewaarwording (S) te laten toenemen als een rekenkundige reeks (opgeteld met constante), moet men de stimulusintensiteit (R) laten toenemen als een meetkundige reeks (vermenigvuldigd met vaste factor) = wet van Weber-Fechner 𝑆 = 𝑘 ∙ log(𝑅) 𝑚𝑒𝑡 𝑖𝑛𝑡𝑒𝑛𝑠𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 𝑅 𝑒𝑛 𝑊𝑒𝑏𝑒𝑟𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 𝑘 Algemener belang: basis vormt van psychofysica in de zin van afbeelding (mapping) è verband tussen stimulusintensiteit (fysische grootheid Φ) en overeenkomstige gewaarwording (psychische grootheid Ψ) è geeft vorm aan essentie van de psychofysica Doel: zuivere meting van gewaarwording, niet beïnvloed door beslissingscomponent Maar praktische problemen Bij absolute drempelmeting door aanbieden van opeenvolgende stimulusintensiteiten è deelnemer antwoordt ja of nee (aanwezig/niet) Combinatie van gewaarwording én beslissing (twijfel bij prikkel met lage waarde; ‘voel ik iets of niet?’) Beslissing bij onzekerheid onderhevig aan gokken è Tendens tot gokken afh. van ppn en testsituatie (dalende reeks duurt het langer om lage intensiteit waar te nemen van in een stijgende reeks © Ferre Muermans Functieleer 22 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Oplossing: signaaldetectietheorie Signaalbeurten: beurten waarin effectief prikkel wordt aangeboden Gissingsbeurten: beurten waarin geen prikkel wordt aangeboden Schematische voorstelling signaaldetectie: Antwoord Ja Nee Signaalbeurt TREFFER (H) Misser Gissingsbeurt VALS ALARM (F) Juiste ontkenning Proportionele probabiliteiten bekeken; hoeveel % van signaalbeurt juist en fout? Idem voor gissingsbeurt Meetstaven o Gevoeligheid: mate waarin ppn een onderscheid kunnen maken tussen signaal- en gissingsbeurten: d’ = z(H) - z(F) § Geen verschil: gevoeligheid 0 (geen onderscheid tussen signaal of gissing) § Groot verschil: gevoeligheid verschillend van nul (groot onderscheid) è voor goede gevoeligheid, hits talrijker dan de vals alarmen o Antwoordtendens, response bias: mate waarin ppn geneigd zijn om één antwoord meer te geven dan het andere: c = -.5 (z(H) + z(F)) § Geen bias: c = 0 § Wel bias: c verschillend van 0 NEUROFYSIOLOGISCHE BENADERING VAN BOUWSTENEN VISUEEL SYSTEEM Neurofysiologische basis waarneming: neuronen (hersencellen) die vuren (dmv spikes) als prikkel verschijnt in hun receptief veld7 1981: Hubel en Wiesel winnen Nobelprijs geneeskunde Ontdekking: cellen in LGN (lateral geniculate nucleus, tussenstation oog-visuele cortex) en in primaire visuele cortex (V1, eerste corticaal gebied waarin cellen reageren op visuele prikkels) bij katten en apen op specifieke manier reageren ifv bepaalde prikkeleigenschappen Responsen ontlokken in primaire cortex door gebruik van stippen (light spots) è cel (neuron) reageerde niet op stip in de dia Toen stip eruit werd gehaald en zich op rand van de dia bevond, reageerde de cel wél è cel reageert op stip die zich in bepaalde oriëntatie op rand bevindt Na systematisch onderzoek: veel cellen in V1 vertonen zeer specifiek responsprofiel o Cirkelvormige stimulus (center-surround-structuur) § Positief centrum en negatieve omgeving (A) § Positieve omgeving, negatief centrum (B) 7 Receptief veld: deel van visuele veld waar deze soort neuronen gevoelig voor is © Ferre Muermans Functieleer 23 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 è ook wel “on-off”-cellen genoemd (on waar ze reageren op prikkel, off waar niet) o Langwerpige stimulus § Smal (C,D) § Breed (F) o Sommige cellen reageren op rand, overgang licht-donker (G) Dit fenomeen is toe te schrijven aan 3 fundamenteel verschillende celtypes; reageren allebei anders obv variatie in stimuli o Simple cells: heel gevoelig voor lijnstuk met bepaalde dikte + hun oriëntatie, op welbepaalde plaats in receptief veld o Complex cells: reageren stabieler op variaties in positie, zolang oriëntatie optimaal blijft o Hypercomplex cells: reageren enkel als lijndikte overeenkomt met grootte receptief veld Door deze responsprofielen hebben versch. soorten neuronen functie è vlek-detector, lijn- detector, rand-detector, … Dergelijke neuronen/cellen vertonen specifieke responsprofielen i.f.v. specifieke stimuluseigenschappen è vb. in hoger gelegen visueel gebied (mediotemporale cortex): cellen die coderen voor specifieke oriëntatie en bewegingsrichting è meeste cellen in lage visuele gebieden (V1, V2) hebben kleine receptieve velden en vertonen een specifieke tuning8 Deze cellen in vroege stadia worden kenmerkdetectoren genoemd (feature detectors): signaleren basale kenmerken van stimulus in receptief veld è zijn dus de bouwstenen waarmee visuele systeem aan de slag moet (want de celresponsen moeten verder geïnterpreteerd worden door andere hersendelen) Deze neuronen zijn filters voor visuele informatieverwerking o Alle verschillende neuronen samen zorgen voor meerdere versies van inputbeeld o Samen verwerkt tot wat we uiteindelijk bewust waarnemen Besluit: input voor visuele systeem is geen echt beeld, maar verzaming van verschillende responsprofielen afgevuurd door de verschillende hersencellen (neuronen) HET HIËRARCHISCHE EN MODULAIRE VISUELE BREIN Na vuren van neuronen, moeten hersenen informatie decoderen è hersenen bestaan uit verschillende lobben en hun subregio’s (Brodmann areas) die tussenkomen bij visuele verwerking Visuele systeem opgedeeld in 2 grote stromen, vertrekkend vanuit V1 Naar boven, dorsale stroom (‘waar’) o Naar pariëtale cortex voor codering ruimtelijke positie en beweging Naar onder, ventrale stroom (‘wat’) o Langs V2 en V4-station in temporale cortex naar anterieur gebied (vooraan) o Hier vindt hogere-ordeverwerking plaats voor bewuste herkenning Optreden van retinotopie: plaats in visueel veld waar prikkel aanwezig is, wordt ook gecodeerd 8 Tuning: vertonen van specifieke responsprofielen i.f.v. specifieke stimuluseigenschappen (vb. lijnoriëntatie, bewegingsrichting, spatiale frequentie) © Ferre Muermans Functieleer 24 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Coderen van deze centrale delen in netvliesbeeld (foveaal deel) gebeurt vooral in ‘lage’ gebieden als V1 en V2 Paracentrale en perifere gedeelten worden in hogere gebieden geregistreerd Andere belangrijke aspecten: Naarmate men hogerop komt in de beide stromen, wordt receptief veld steeds groter Veel meer specialisatie naarmate stroom hoger komt (vb. specifiek deel voor herkenning van gezichten, plaatsen, …) è modules (dit noemt men corticale hiërarchie) Hersendelen sterk met elkaar verbonden, en dus veel interactie è wederzijdse connecties o Feedforward, bottom-upverwerking: van posterieur naar anterieur è vertrekken van inputbeeld naar betekenisvolle interpretatie o Feedback, top-downverwerking: van anterieur naar posterieur è vertrekken vanuit verwachting van wat er in beeld zal zijn è hier bestaat wisselwerking in, dus steeds stappen vooruit en dan weer terug etc. VOORLOPIGE CONCLUSIE Waarneming niet zo eenvoudig als het lijkt; verschillende verwerkingsprocessen tussen input (geregistreerde prikkels) en output (bewuste interpretaties) è meerdere tussenstappen Low-level-registratie o Registratie van input (stimulatie van receptoren in netvlies) o Decodering van eerste (eenvoudige) neurale responsen (enkelvoudigen kenmerken -features- binnen receptief veld van één cel, vb. rand) Mid-level-registratie o Perceptuele groepering van gefragmenteerde input o Figuur-achtergrondorganisatie o Diepteperceptie (2D en 3D) High-level-associaties o Betekenisgeving: identificatie, categorisatie, semantische en emotionele associaties, … Besluit Waarneming = complex samenspel tussen verschillende processen Wisselwerking bottom-up en top-down essentieel (dus NIET louter bottom-up!) Idem voor interacties tussen deelprocessen en dynamiek in zijn geheel 2.3 PERCEPTUELE ORGANISATIE PROBLEEMSTELLING EN DEFINITIE Perceptuele organisatie = verzameling processen die instaat voor organiseren van fragmentarische proximale stimuli in grotere, gestructureerde gehelen è perceptuele groepering, textuursegregatie, figuur-achtergrond, vormperceptie Er bestaan tal van voorbeelden die belang van organisatie van losse fragmenten illustreren Zwart-witte elementen: wat is voorgrond, wat is achtergrond Welke vlekken komen overeen met donkere regio’s en welke met schaduw Natuurlijke scènes met camouflage Gabor displays: in verzameling van lijntjes etc. bepaalde voorwerpen verstoppen o Voordeel: veel neurofysiologisch en psychofysisch onderzoek naar deze primitieve © Ferre Muermans Functieleer 25 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 elementen op zich (gabor patches) => hierop kan men verderbouwen è Eenmaal georganiseerd en betekenis gekregen, dan kunnen vlekken niet meer als ongeordende chaos bekeken worden è Perceptueel bewustzijn bestaat uit georganiseerde gehelen (Gestalten), niet uit afzonderlijke sensaties zoals helderheid PERCEPTUELE GROEPERING Wertheimer introduceerde Gestaltwetten/groeperingsprincipes Verschillende factoren die perceptuele groepering bepalen Proximiteit (nabijheid), gelijkheid (similariteit), continuïteit, gemeenschappelijk lot Maar: ook heel wat nadelen aan verbonden 1) Te veel verschillende Gestaltwetten 2) Onvoldoende precies geformuleerd, abstract 3) Vaak verweven in praktijd 4) Louter demonstraties (geen exp.) 5) Beschrijving, geen verklaring è Gestaltpsychologie werd steeds minder populair Dus: nu staat wetenschap veel verder; oplossingen voor deze problemen 1) Men heeft ondertussen stevig theoretisch kader 2) Precies geformuleerd op een kwantitatieve wijze, concreet 3) Goed gecontroleerde stimuli waarin bepaalde principes geïsoleerd en andere gevarieerd worden 4) Goede psychofysische experimenten mogelijk 5) Psychofysische bevindingen kunnen worden gekoppeld aan ecologisch nut van groeperingsprincipes + aan neurofysiologische principes van visuele informatieverwerking Voorbeeld: onderzoek over groepering op basis van nabijheid FASE 1 Stippenrasters gebruikt; allen gekarakteriseerd door basisparallellogram met zijden (van kort naar lang) a, b, c, d 2 parameters: lengteverhouding b/a + hoek tussen b en a Opdracht: bij groot aantal rasters die kort werden weergegeven moesten proefpersonen aangeven welke oriëntatie ze erin zagen (gebaseerd op zijden) Resultaten o Geen verschil tussen datapunten uit verschillende stippenrasters, los van verschil in symmetrie, ambiguïteit (gelijke afstanden), en perceptuele indrukken (uitzicht) o Relatieve keuze voor bepaalde oriëntatie neemt exponentieel af bij toename relatieve afstand in die richting (attractiefunctie) o Loggetransformeerde waarden zijn dalende rechte o Groeperingssterkte neemt exponentieel af i.f.v. groter wordende afstand è Pure Distance Law (Kubovy, Wagemans, 1998) © Ferre Muermans Functieleer 26 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 FASE 2 Combinering van Pure Distance Law met andere groeperingsprincipes (similariteit, continuïteit) Gebruikmaken van Gabor lattices, vlekje niet langer een stip maar een Gabor patch9 o Toepassing Gaborfilter: vaak gebruikt voor modelleren van receptief veld van simple cells Er treedt interactie op tussen naburige Gabor patches (Polat&Sagi, 1993) o Laterale maskering: Gabor patches moeilijker gedetecteerd (bij laag contrast) als er buren zijn op korte afstand o Collineaire facilitatie: makkelijker gedetecteerd (ook bij laag contrast) als buren op langere afstand staan o Facilitatie indien nabijheid in combinatie met similariteit en alineëring o Inhibitie indien nabijheid tegengewerkt werd door similariteit en alineëring Sterkte van deze effecten afhankelijk van alineëring tussen elementen (in welke mate oriëntatie van patches overeenkomen met bepaalde rechte of kromme) (Field, 1993) o (Field, 1993): snake detection, ppn moeten stukje kromme zoeken in wirwar van Gabor patches o Kans op detectie en benodigde zoektijd afhankelijk van alineëring, proximiteit, similariteit, aantal elementen en complexiteit van de kromme 9 Gabor patch: vlekje met helderheidsverloop beschreven aan de hand van Gaborfunctie (p. 53, fig.2.21) © Ferre Muermans Functieleer 27 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Algemeen besluit: Association field, veld van onderlinge aantrekking tussen buurelementen op basis van afstand en continuïteit è basaal groeperingsmechanisme Facilitatie van groepering indien nabijheid in combinatie met similariteit en alineëring Inhibitie van groepering indien nabijheid tegengewerkt door similariteit en alineëring TEXTUURSEGREGATIE Textuursegregatie = maken van een onderscheid tussen verschillende regio’s in niet-homogeen veld doordat basiskenmerken (helderheid, contrast, kleur, orïentatie, grootte, richting, …) al dan niet van elkaar verschillen Perceptuele groepering binnen bepaalde regio door onderlinge similariteit Segregatie/afscheiding tussen twee regio’s door onderlinge dissimilariteit Verschillende mogelijkheden (gaan we niet dieper op in) Soorten textuur (basiselementen, aard, vorm en lengte van textuurgrens) Verschillende taken (discriminatie, detectie, lokalisatie, … van textuurgrens) Modellen (vb. filtermodellen) FIGUUR-ACHTERGROND-ORGANISATIE Bij figuur-achtergrond-organisatie is er onderscheid tussen verschillende regio’s in niet-homogeen veld (net zoals bij textuursegregatie), maar waarbij één regio rol als figuur krijgt, en de andere de rol van achtergrond Klassieke Gestaltpsychologie kende hier ook enkele (bedenkelijke) weten aan toe (kans om als figuur gezien te worden) Kleine regio > grote regio Convexe regio (bol) > concave regio (hol) Symmetrisch > asymmetrisch Maar: ook hier weer bedenkingen; niet makkelijk om deze factoren zomaar te isoleren en vergelijken (overlappen te veel) + geringe rol van symmetrie Recent onderzoek Omtrekfiguren die overeenkomen met herkenbare voorwerpen (top-down) hebben grotere kans om gekozen te worden als ‘figuur’ ó Gestaltpsychologen: familiariteit speelt geen rol, autonomie van organisatieprocessen © Ferre Muermans Functieleer 28 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Extremal edges (EE) en cut edges (CE) o Extremal edges: randen waarbij waarnemer ziet dat oppervlak verderloopt (ook in diepte) maar uit beeld verdwijnt door gezichtspunt van waarnemer o Cut edges: waarnemer ziet oppervlak werkelijk ophouden aan de rand è als EE en CE naast elkaar liggen in oppervlak, heeft regio met EE meer kans om gezien te worden als figuur Recenter onderzoek (ó Gestaltpsychologie) veel meer gericht op ecologische principes, meer nadruk op wisselwerking tussen verschillende processen, meer nadruk op mogelijke mechanismen (vb. bottom-up en top-down) Wisselwerking tss verschillende processen nog duidelijker gemaakt in recent onderzoek Rol van symmetrie bovenop factoren als proximiteit, … Gebruik van Gabor displays o Gabor-elementen vormen gesloten figuur o Maar systematische verstoring van alineëring (= oriëntatieruis) Deelnemers moesten aangeven welk van 2 kort aangeboden stimuli een figuur bevatte o Performantie daalde met de oriëntatieruis o Globaal-symmetrische figuren net wat beter bestand tegen lokale verstoring van groepering op rand van figuur (tov asymmetrische figuren) FIGUUR-ACHTERGROND-ORGANISATIE EN PERCEPTUELE MULTISTABILITEIT Figuur-achtergrond-organisatie is intrinsiek ambigu Toekenning figuur-status aan regio uit visueel veld gebaseerd op geheel van aanwijzingen (cues) met een zekere waarschijnlijkheid Cues worden verwerkt door visueel systeem, en dus ook onderhevig aan ruis Proces van figuurtoekenning is stochastisch (afh. van toevallige uitkomsten); kan over tijd heen steeds wijzigen è ambiguïteit op stimulusniveau, perceptuele multistabiliteit op niveau van percept è illustratie aan de hand van figuren die meerdere interpretaties toelaten: ambigue figuren è figuur-achtergrond, 2D en 3D, …; toegepast in kunst en reclame Edgar Rubin (1886°), Deens Gestaltpsycholoog Bracht probleem van ambigue figuren als eerste onder de aandacht ‘vase-faces’-figuur als illustratie van essentie fenomeen: figuur heeft een rand, achtergrond niet want die loopt door achter (onder) de figuur Ambiguïteit in prikkel resulteert in strijd om de rand (border-ownership, BOWN) © Ferre Muermans Functieleer 29 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Switching: het wisselen tussen beide percepten (figuur-achtergrond-organisaties met betekenistoekenning) van een ambigue figuur è men kan nooit de 2 percepten tegelijk zien è gekenmerkt door temporele dynamiek - de stochastische eigenschappen impliceren dat zelforganisatie van brein als niet- lineair dynamisch systeem fungeert - niet-stochastische eigenschappen als oogbewegingen etc. bepalen mee figuur- achtergrond-organisatie als externe factoren Toekenning van border-ownership Rand in rekening brengen BOWN = configurationele eigenschap; er is ook context nodig, niet enkel de rand è tot welke regio stukje rand behoort, hangt af van configuratie (grotere geheel) waarin dat stukje rand is opgenomen Desambiguering van lokale ambiguïteit gebeurt door rekening te houden met globale configuratie/context eromheen Onderzoek Rüdiger von der Heydt (2000) toont codering van BOWN aan o V2-cellen in cortex van aap kunnen dit onderscheid maken en rekening houden met context buiten receptief veld o Onafhankelijk van contrastpolariteit (wit -> grijs, grijs -> wit) geldt dat cel meer vuurt wanneer zich in dat receptief veld (ellips) een rand bevindt met links figuur en rechts achtergrond dan als (ó links achtergrond, rechts figuur) VISUELE ILLUSIES ALS ILLUSTRATIE VAN ALGEMEEN GESTALTPRINCIPE Configurationele codering van BOWN is slechts één deel van een algemeen Gestaltprincipe Algemeen Gestaltprincipe: visueel systeem codeert zelden absolute waarde (lengte, helderheid, …) van lokale eigenschappen binnen receptief veld è codeert relatieve waarden van lokale eigenschappen, ten opzichte van context/configuratie buiten receptief veld Principe geldt voor basale eigenschappen (helderheid, kleur, lengte, …) maar ook voor meer semantische eigenschappen Veel illusies gebaseerd op algemeen Gestaltprincipe Fundamentele principes bij optische illusies Helderheidscontrast wordt bij helderheidsovergangen door visuele systeem overdreven o Helderheid altijd relatief gecodeerd tov naburige regio’s o Zowel bij eenvoudigere als complexere configuraties o Vormen § Helderheidsovergangen è overgang overdreven, assimilatie (bovenste rij) § Simultaan contrast è door context lijkt er verschil in relatieve helderheid te zitten, maar zijn in feite gelijk, 2 versch. contrasten tegelijkertijd (onderste rij) © Ferre Muermans Functieleer 30 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Waarneming van grootte ook sterk onderhevig aan vgl met naburige elementen o Assimilatie (gelijkenis, ernaartoe lijken te naderen, klein verschil) met naburig element zorgt voor vergroting of verkleining in waarneming tov alleenstaand element (1, 2) o Contrast (groot verschil, nadruk op differentiatie) met naburig element zorgt voor vergroting of verkleining in waarneming tov alleenstaand element (3, rechts) Kleurcontrast (zie slides) è ene kleur omgeven door andere kleur wordt gezien in ander contrast, terwijl dit in werkelijkheid hetzelfde is Klassieke geometrische illusies: vertekende waarneming (lengte, grootte, afstand, kromming, hoeken, …) doordat basiselementen niet los worden gezien van hun omgeving, van de configuratie waarin ze opgenomen zijn Müller-Lyer-illusie: centraal lijnstuk met vinnen naar buiten lijkt langer dan met vinnen naar binnen è moet losgetrokken worden van context, basislijnstukken individueel bekijken, zonder invloed van vinnen (context) Sander-parallellogram: AB lijkt langer dan BC omdat AB diagonaal is in groter parallelogram en BC in kleiner parallelogram, maar lengte is identiek è weer context die perceptie beïnvloedt Jastrow-illusie: boogjes gezien als verschillende grote door spatiale (ruimtelijke) relatie Oppel-Kundt-illusie: AB < BC waargenomen door extra verticale strepen tussen B en C Square-grid-illusie (Helmholtz): toepassing Oppel-Kundt; verticale strepen lijken lange rechthoek te maken, horizontale strepen hoog vierkant; in werkelijkheid 2 vierkanten Hering-Wundt-illusie: horizontale lijnen als convex of net concaaf (door schuine lijnen die erdoor lopen Poggendorff-illusie: men ziet niet dat de schuine lijnstukken in elkaars verlengde liggen Ponzo-illusie: cirkeltje of lijntje dat dichter bij hoek zit lijkt groter Ehrenstein-illusie: vierkant vertekend door schuine lijnen die erdoor lopen Zöllner-illusie: evenwijdige lijnen worden door afwisselend horizontale en verticale streepjes als convergerend en divergerend gezien © Ferre Muermans Functieleer 31 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Ook illusies mogelijk met complexe zwart-witpatronen (zie cursus) Vertekening van horizontale lijnen (convergeren ó divergeren) è café-wall-illusie Concentrische cirkels waargenomen als spiraal è Fraser-illusie Rechte verticale lijnen die als krom gezien worden è bulge effect Dynamische illusies (nog niet helemaal begrepen; mogelijke verklaringen zijn microsaccades en laterale inhibitie, maar volstaan niet vool volledige verklaring) o Rondspringende zwarte ipv witte bolletjes è scintillating grid o Centrale cirkelvormige schijf die trillend boven rasterpatroon lijkt te zweven SUBJECTIEVE CONTOUREN, MODALE EN AMODALE VERVOLLEDIGING Subjectieve/illusoire contouren: waarneming van randen waar fysisch geen helderheidsverschil is Ehrenstein-figuur: convergerende, concentrische lijnsegmenten zorgen voor subjectieve cirkel in midden; mate waarin men cirkel ziet afhankelijk van frequentie lijnstukken Gaetano Kanizsa (1913°) o Italiaans Gestaltpsycholoog o Introduceerde nog hele hoop varianten o Kanizsa-driehoek: centraal subjectieve witte driehoek bovenop zwarte cirkels in de fictieve punten en bovenop driehoek (omgekeerd) met zwarte randen è combinatie van 3 illusies: fictieve randen, helderheid van bovenste (fictieve) driehoek feller dan onderliggende, diepte-ordening Neurofysiologische ontdekking (bij onderzoek von der Heydt, en ook Bakin): V2-cellen in cortex van aap reageren ook op subjectieve contouren, collineariteit (met lijnstuk buiten receptief veld) (vooral bij suggestie van occlusie) è neuronen die coderen voor illusoire contouren coderen ook voor BOWN è leidde tot evolutie van opvattingen hierover Vroeger vooral aandacht voor rol van collineariteit; nadruk op filling-in van de lijnen è noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor bekomen van subjectieve figuren è aantonen (roodgemarkeerd p.65): beide figuren collineair, maar kruisjes vormen al volwaardige figuren, geen waarneming van occlusie ó pacmanvierkant vraagt om vervolledigd te worden Vandaag vooral nadruk op surface filling-in gebaseerd op lokale occlusion cues o Vb. Kanizsa-driehoek: pacmanfiguurtjes lijken te vervolledigen achter subjectieve driehoek, waardoor witte binnenkant in die hoekjes (subjectieve driehoek) eigenaar wordt van de rand o Complex samenspel tussen verschillende processen zoals BOWN-competitie obv lokale dieptecues, integratie van figuren, figuur-achtergrond-organisatie, … Albert Michotte (1881°) Leuvens Gestaltpsycholoog Maakte onderscheiding tussen verschillende soorten completie/vervollediging die tussenkomen in de Kanizsa-figuur o Modale completie: vervolledigde figuur of rand bevat echte sensoriële kwaliteiten, waarneembaar; figuur en rand (illusionair) zichtbaar è ‘erbovenop’; doortrekken lijn è illusoire contour o Amodale completie: figuur geïnterpreteerd als volledig maar rand niet zichtbaar è ‘eronderdoor’ Modale vervollediging en illusoire contour gaan hand in hand © Ferre Muermans Functieleer 32 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Amodale vervollediging = perceptueel fenomeen; als je weet dat onder bedekking complex lijnpatroon zit, zal je op bedekking nog steeds meest simpele amodale completie maken Belangrijke rol occlusie: fragmenten groeperen tot grotere, zinvolle gehelen è Bregman B’s: men ziet fragmenten slechts als deeltjes van letter B, maar als er vlek over komt, zie je allemaal B’s; good continuation speelt hierbij grote rol Veel onderzoek dat nagaat in welke mate processen en principes bij modale en amodale completie vergelijkbaar zijn Bij competitie tussen 2 mogelijke figuur-achtergrond-organisaties è voorkeur voor korte modale completie en lange amodale completie è Petter’s effect (vb. verstrengelde 3D-ringen, p.67) Ook paradoxale effecten o Meer occlusie è meer afrondig bij amodale completie (en minder occlusie è minder afronding) (links) o Meer occlusie è minder afronding bij modale completie (Koffka’s cross) (en minder occlusie è meer afronding) (rechts) DEEL-GEHEEL-RELATIES Belangrijk onderwerp in Gestaltpsychologie: verhouding tussen delen en geheel Graz-school: geheel is meer dan som van de delen Berlijn-school: geheel is anders dan som van de delen; eigen ontologische status, oefent invloed uit op delen (two-sided dependancy tussen deel en geheel) è delen soms vervormd door geheel waarin ze zijn opgenomen (geometrische illusies) è delen soms niet meer aanwezig in bewuste perceptuele ervaring, moeilijker toegankelijk voor visueel bewustzijn; delen ingebed in groter geheel (embedded figures; delen moeilijk teruggevonden in grotere gehelen) è benadrukt kracht van intrinsieke perceptuele organisatieprocessen die los staan van vrije wil; recht tegenover rol van ervaring (cog psychologie): ook vertrouwde figuren kunnen verborgen/ingebed zijn in een sterker Gestalt © Ferre Muermans Functieleer 33 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Bespreking van 2 fenomenen die ander licht werpen op deel-geheel-relaties 1. Configural superiority effect (Pomerantz, 1977); configuraties geven extra voordeel Toevoegen van redundante context (extra, meer dan nodig) leidt tot nieuwe gehelen die soms tot voordeel kunnen leiden Odd man out (item dat verschilt van anderen) zoeken gaat sneller met redundante context erbij è configurational superiority Ook bemoeilijking bij identificeren van odd man out bij sommige redundante contexten erbij è configurational inferiority Onderzoek naar neurale basis en corticale hiërarchie (afbeeldingen PPT) o Displays terwijl ppn in scanner lagen o Parts (odd man out) moeilijker dan whole, waarbij corners (redundant deel) werd toegevoegd è zowel voor accuraatheid (correctheid) als antwoordsnelheid o Metingen van hersenactiviteit in corticale gebieden en aan de hand hiervan kijken waar op scherm odd man out zich bevond è interactie-effect gevonden § Lagere corticale gebieden (V1, V2, V3): gemakkelijker in parts-conditie dan in whole-conditie § Hogere corticale gebieden (LOC, lateraal occipitaal complex): gemakkelijker in whole-conditie è bevestigt idee dat grotere gehelen pas gevormd worden in hogere gebieden (die instaan voor vorm- en objectperceptie), door combinatie van de in lagere gebieden gecodeerde delen è delen in lagere gebieden blijven bescchikbaar voor neurale codering è impliceert feedforward-opbouw 2. Bistable diamond Men ziet: o Ofwel op en neergaande beweging van losse, gefragmenteerde lijnsegmenten, diagonaalgeoriënteerd (lokaal percept van de delen) o Ofwel een links-rechts over-en-weergaande beweging van een ruitfiguur (globaal percept van het geheel) è perceptuele bistabiliteit Onderzoek: deze ambigue stimulus gepresenteerd aan mensen terwijl ze in scanner lagen, proefpersonen moesten rapporteren wat ze zagen o Activatie in hersengebieden gerelateerd aan verschillende percepten o Lokale percepten gepaard met hoge activatie in lage corticale gebieden, lage activatie in hogere gebieden è bij waarnemen van lijnen, meer activatie è bij waarnemen van ruit, minder activatie © Ferre Muermans Functieleer 34 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Globale percepten gepaard met lage activatie in lage corticale gebieden, hoge activatie in hogere corticale gebieden o In tussenliggende gebieden keerde trend langzaamaan om o Interpretatie: perceptie van delen onderdrukt door perceptie van geheel + predictive coding (we proberen steeds predicties te maken over omgeving; bij goede predicties geen andere prikkels nodig, en ziet men groter geheel ==> explaining away) è complexer mechanisme dan simpelweg feedforward Theoretische implicaties Explaining away: in alle gebieden doorheen corticale hiërarchie zou aan predictive coding gedaan worden è obv binnenkomende signalen wordt voorspelling gedaan van wat verwacht wordt te zien; alles wat in vroege stadia overeenkomt met hogere stadia, wordt wegverklaard en vergeten in de input (dus enkel nog geheel zichtbaar); lagere corticale gebieden coderen enkel nog voor dat wat afwijkt van verwachting (error signals) Reductie van activiteit in V1 bij zien van de ruit bleek niet retinotopisch specifiek (ó precictive coding) 2.4 AMBIGUÏTEITEN DOOR ONDERDETERMINATIE VERANDERING VAN THEORETISCH PERSPECTIEF Fundamentele verschillen tussen Gestaltpsychologie en hedendaagse cognitieve psychologie Gestaltpsychologie o Autonome organisatieprocessen (hersenen zijn volledig zelfstandig in organisatie, vrije wil heeft niets te zeggen) o Prägnanz- of goodnessprincipe: perceptuele organisatie steeds zo eenvoudig of zo goed mogelijk, gegeven de beschikbare prikkel è minimumprincipe, eenvoudigheidsbeginsel (simplicity principle) è veridicaliteit centraal Cognitieve psychologie o Waarneming zo waarheidsgetrouw mogelijk; moet zo goed mogelijk realiteit weerspiegelen è waarschijnlijkheidsbeginsel (likelihood principle) o Gebaseerd op ervaring en eerder verworven kennis Voorbeeld van conflict: je ziet gefragmenteerde ellips in beeld, visueel systeem vat dit op als gesloten cirkel (vanuit schuine hoek bekeken) è moeilijk te zeggen waaraan het ligt, beide principes hebben zelfde predictie Goodnessprincipe: we zien een volledige cirkel, want dat beschrijft de prikkel zo goed en eenvoudig mogelijk Likelihoodprincipe: we zien volledige cirkel, want weerspiegelt de werkelijkheid het beste (want er komen meer ronde dingen voor in echte leven dan ellipsvormige dingen) è georganiseerde gehelen die overeenkomen met voorwerpen in omgeving zijn zowel eenvoudiger als waarschijnlijker dan losse verzamelingen en complexe structuren © Ferre Muermans Functieleer 35 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 KLASSIEKE AMBIGUÏTEITEN EN CONTEXTEFFECTEN Naast figuur-achtergrond-ambiguïteiten zijn er ook ambigue figuren die meerdere semantische interpretaties mogelijk maken, afhankelijk van interpretatie van afzonderlijke delen die allemaal samen tot één figuurvariant behoren (percept) Klassieke figuren: duck-rabbit, Boring-figuur (jonge/oude vrouw) Vaak toegepast in kunst en reclame Interpretatie van ambigue figuren onderhevig aan contextinvloeden Boringfiguur: als eerst versie getoond wordt waarin jonge vrouw duidelijker is, zal de ppn later in de originele figuur ook de jongere vrouw als dominanter ziebn (en omgekeerd voor oudere vrouw) Letters vs cijfers: ambigue figuur zal sneller als letter gezien worden als je het zag als element van rij letters, maar evenzeer als cijfer als je het zag als element van kolom cijfers è contexteffect Hysterese-effect: omslagpunt van ene interpretatie naar andere vertraagd door sequentie van aanbiedingen è kenmerk van zelforganiserend niet-lineair en dynamisch systeem è het percept dat je het langste ziet afhankelijk van de kant vanwaaruit je vertrekt (vb. man-vrouw) KLASSIEKE AMBIGUÏTEITEN, ONBEWUSTE REDENERINGEN EN ASSUMPTIES Ambiguïteiten niet beperkt tot vorm- of objectperceptie; ook waarneming van helderheid en kleur speelt een rol è visueel systeem moet voortdurend geregistreerde helderheden/kleurwaarden desambigueren om correct te interpreteren è iedere waarde in het beeld is resultante van: § Intrinsieke objecteigenschappen (zoals reflectantie en pigmentstrictuur van oppervlak) § Extrinsieke eigenschappen lichtbron (zoals sterkte van lichtbron, kleurspectrum, …) è illuminantie § Scène (relatieve positie object, lichtbron en kijker) è onbewuste redenering: helderheid is functie van illu

Use Quizgecko on...
Browser
Browser