Psychologie Samenvatting Deelexamen Laura (2) PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Laura
Tags
Summary
This document is a summary of a psychology course, covering different approaches to the study of human behavior, including scientific methods, social factors that influence behavior, and the complexities of human interactions. It also explores how various psychological factors influence human conduct.
Full Transcript
Hoofdstuk 1: een psychologische benadering: Psychologie zien als wetenschap, psychologie definiëren is moeilijk -> kiezen voor een pragmatische omschrijving en die stapsgewijs uitwerken Onenigheid over de definitie: Niet makkelijk om psychologie te definiëren: we hebben interne en externe onenighei...
Hoofdstuk 1: een psychologische benadering: Psychologie zien als wetenschap, psychologie definiëren is moeilijk -> kiezen voor een pragmatische omschrijving en die stapsgewijs uitwerken Onenigheid over de definitie: Niet makkelijk om psychologie te definiëren: we hebben interne en externe onenigheid Intern: ➔ Psychologie kent verschillende theoretische benaderingen: zij verschillen in hun opvatting, in hun methode en in hun denken ➔ Psychologie: psyche + logos = de leer over de ziel van mensen Extern: ➔ Veel onderwerpen die in de psychologie bestudeerd worden, worden ook bestudeerd binnen andere wetenschappen ➔ Psychologie benadert gedrag op het niveau van het individu o sociologie: kijkt naar het gedrag van mensen vanuit het maatschappelijke o biologie: focust zich op lichamelijke aspecten van gedrag o antropologie: wetenschap die het gedrag van volken en bevolkingsgroepen bestudeert ➔ Ze hebben veel raakvlakken Definitie van psychologie: Definitie: psychologie is een wetenschappelijke benadering van menselijke gedragingen, gevoelens, gedachten en interacties en de verschillende factoren die het gedrag, de gedachten, gevoelens en de interacties van mensen beïnvloeden In deze definitie zijn er 3 belangrijke componenten: - Psychologie is een wetenschappelijke benadering = we verzamelen kennis via wetenschappelijke methodes - Psychologie gaat over gedragingen, gevoelens, gedachten en interacties = het gaat dus over gedachten, gevoelens, gedragingen en interacties van mensen en de wijze waarop die uitgelokt worden door prikkels - Psychologie gaat over verschillende factoren die het gedrag, de gevoelens, de gedachten en de interacties van mensen beïnvloeden = het gaat niet alleen over gedachten, gevoelens, etc maar ook over hoe die tot stand komen en welke factoren hierbij een rol spelen Wetenschappelijke kennis vs mensenkennis: Bij de psychologie gaat over wetenschappelijke kennis over mensen. Mensenkennis = het algemeen vermogen van mensen om andere mensen te doorgronden Mensen zijn van nature uit geïnteresseerd in het doen en laten van andere mensen 1 Wetenschappelijke kennis is: voor meer info zie kader p11 en 12 - Systematische en geordende kennis: op basis van observaties proberen wetenschappers ordening aan te brengen in wat ze waarnemen -> doel: werkelijkheid in kaart brengen Duidelijke regels en procedures waardoor het steeds controleerbaar en verifieerbaar is - Verklarende en voorspellende kennis: op zoek gaan naar verbanden om zo tot verklaringen te komen Probeert de verbanden in wetmatigheden uit te drukken via regels en methodes -> zo zijn deze herhaalbaar en repliceerbaar - Veralgemenende kennis: probeert ook verklaringen te zoeken voor het gedrag van zoveel mogelijk mensen en niet voor 1 individu - Objectiverende kennis: wetenschappelijke kennis streeft naar zo een groot mogelijke objectiviteit, zich baseren op feiten, zich zo neutraal mogelijk opstellen LET OP: het menselijk gedrag, de gevoelens en gedachten zijn zodanig complex dat we hier nooit universele en algemene geldende uitspraken over kunnen doen Twee wetenschappelijke tradities: Methoden van de natuurwetenschappen: Maakt gebruik van kwantitatieve methoden gericht op het cijfermatig in kaart brengen. De nadruk ligt op representatieve steekproeven en grote onderzoeksgroepen Men probeert tot algemene uitspraken te komen Menswetenschappelijke methoden Idee dat menselijk handelen altijd betekenisvol is. Doel: proberen om de samenhang of patronen in het menselijk handelen bloot te leggen. Maken gebruik van diepte-interviews, participerende observaties, analyse van documenten en verhalen. Kwantitatief vs Kwalitatief: Kwantitatief: Nadruk op cijfers, meetbaar maken van theorie Zoeken naar oorzakelijke verbanden Zoeken naar algemene wetmatigheden = ideaalbeeld, niet echt realiteit Op basis van statistische technieken de gegevens analyseren Kwalitatief: Nadruk op diepgaande analyse en het begrijpen van gedragingen Men zoekt naar de betekenis en het perspectief van de betrokkene Men zoekt naar een specifieke situatie waarin mensen en groepen zich bevinden Op basis van reflectie/ nadenken de gegevens analyseren Wetenschappelijke methodes: - Case-studies: intensief en gedetailleerd onderzoek bij één unieke/ uitzonderlijke situatie, persoon, gebeurtenis - Vragenlijsten en enquêtes: hierbij stelt men directe vragen over hun gedrag of mening omdat men ervan uitgaat dat mensen zelf best iets kunnen zeggen over hun gedrag ( schriftelijke vragen – open vragen – gesloten vragen) 2 - Observaties: het gedrag, de gevoelens, de gedachten en de interacties van mensen doelgericht en systematisch bekijken en beluisteren - Psychologische testen en scoringsinstrumenten: de reacties van mensen op een situatie of uitspraak kwantificeren, het preciseren naar een cijfer vb: IQ test Soorten onderzoek: Correlationeel onderzoek: Hier gaat men opzoek naar correlaties/samenhangen, het voordeel hiervan is dat je de samenhang tussen 2 aspecten van het gedrag kan uitdrukken in een cijfer, dat cijfer situeert tussen +1 EN -1 een perfecte samenhang is een correlatie van 1 LET OP: er is een verband maar dat is niet oorzakelijk, er kan een derde factor zijn die de oorzaak verklaart Experimenteel onderzoek: De enige manier om aan te tonen dat iets een oorzaak is van iets anders, je doet een experiment met een grote groep, we werken met een representatieve steekproef van de populatie, er zijn 2 groepen: de experimentele en de controle groep ➔ Hier kan je de oorzaak aantonen Afhankelijke variabele: de variabele waar we het effect van die onafhankelijke variabele op zien Onafhankelijke variabele: de variabele die we gaan manipuleren Gedragingen, gevoelens, gedachten en interacties van mensen: Gedrag: een levend wezen gedraagt zich, typisch is dat die wezens reageren op een bepaalde stimulus, als je niet reageert dan ben je niet in leven. Levende wezens onderscheiden zich via reageren op prikkels van niet levende wezens De mens geeft een betekenis aan een bepaalde prikkel waardoor daar een reactie op komt. Mensen geven een andere betekenis aan dezelfde prikkel en reageren daar dan anders op Voorbeeld: een spuit De S: een plastiek ding S’ wij zien dat als een spuit R: autonome reactie, los van onze wil, beginnen zweten, dit hebben we niet onder controle R’: reageren van aa spuit -> In de psychologie kijken we naar die R’ S R Onze reactie wordt dus niet bepaald door objectieve prikkels maar door subjectieve betekenissen die we aan die prikkels geven Reactie op prikkels is een: - Fysisch en biochemische reactie: zenuwimpulsen, hormoonsignalen, onwillekeurige bewegingen. R - Betekenisvolle reacties: allerlei handelingen, gedachten, herinneringen als reactie op een bepaalde prikkel. Die reacties zijn vaak complex. R’ 3 Factoren die het gedrag, de gevoelens, de gedachten en de interacties beïnvloeden Interne- en externe gedragsdeterminanten: Gedragingen, gevoelens, gedachten en interacties staan nooit op zichzelf, ze worden beïnvloed door allerlei factoren We hebben 2 richtingen die we kunnen uitkijken ivbm factoren A. Interne gedragsdeterminanten of persoonsgebonden of dispositionele factoren: Dit zijn lichamelijke factoren en psychische factoren die ons gedrag, gevoelens, gedachten etc. gaan beïnvloeden vb: emoties, mentale capaciteit B. Externe gedragsdeterminanten: Hier hebben we het over: Materiële factoren: klimaat en geografische factoren vb: koud weer Sociale factoren: mensen beïnvloeden elkaar voortdurend en dat kan een invloed hebben op ons gedrag Cultureel – maatschappelijke factoren: waarden, normen, tradities, rituelen etc beïnvloeden ook ons gedrag, gevoelens, gedragingen en interacties Causaal attributieproces: = de manier waarop we iemands gedrag proberen te verklaren en hoe we er toe komen de oorzaak van iemands gedrag, gedachten en gevoelens te bepalen Causale attributie = de wijze waarop we iemands gedrag, gevoelens of gedachten toewijzen aan bepaalde oorzaken op basis van wat we bij iemand waarnemen ➔ Het gaat niet om de werkelijke reden, maar wel om wat mensen denken wat de oorzaak is van hun eigen gedrag of het gedrag van anderen Heider = grondlegger en zegt dat er 2 soorten attributies zijn: Interne: hier leggen we de oorzaak van iemands gedrag in hem, zijn persoonlijkheid, attitude of karakter Externe: hier leggen we de oorzaak in de omgeving of situatie, we schrijven de oorzaak toe aan externe factoren Fundamentele attributiefout: de neiging die we hebben om andermans gedragingen etc toe te schrijven aan interne, dispositionele factoren en deze zelfs te overschatten en de rol van de situationele factoren te onderschatten Mensen zijn geneigd om het gedrag van anderen intern te attribueren en het eigen gedrag extern 4 Verschillende benaderingen in de psychologie: Verschillende invalshoeken met elk hun visie, elke benadering is overtuigd van zijn gelijk De verschillende benaderingen: - De psychoanalytische benadering: nadruk wordt gelegd op het onzichtbare en ongrijpbare - De behavioristische benadering: enkel het geen wat observeerbaar en meetbaar is - De humanistische benadering: subjectieve ervaring staat voorop - De cognitieve benadering: de focus ligt op alle informatie dat mensen verwerken en hoe die informatie het gedrag etc stuurt - De systemische benadering: de invloed van de context en de relaties tussen mensen speelt een rol - De biologische benadering: hier wordt vooral gekeken naar de lichamelijke factoren die een invloed hebben Menselijk gedrag en menselijke gedachten zijn complex -> het is dan ook logisch dat er binnen de psychologie niet één wetenschappelijke benadering is, er staan verschillende benaderingen naast elkaar Hetzelfde gedrag kan dus door verschillende psychologen anders omschreven worden Elke benadering: Cultureel- historisch bepaald: Elke benadering is het product van zijn tijd en weerspiegelt de maatschappelijke trend Reageert op de vorige benadering: Elke benadering is een reactie op de tekortkoming of overdrijving van de benadering ervoor Heeft zijn eigen onderzoeksmethodes: Elke benadering heeft vanuit zijn visie bepaalde voorkeuren voor de manier waarop aan wetenschap gedaan werd Vb: dit is het sterkste bij de psychoanalyse door hun idiografische methode ° idiografisch = verschijnselen verklaren vanuit unieke wetmatigheden Heeft zijn eigen onderzoeksterreinen: Elke benadering focust op bepaalde aspecten van gedrag Vb: behaviorisme gaat zich vooral focussen op de leertheorieën Vb: systeemtheorie zal zich vooral focussen op de communicatiepatronen en regels De verschillende benaderingen zijn complementair aan elkaar: Elke benadering heeft zijn sterke en zwakke kanten. We moeten ze zien als een soort bril en ons inleven in hun standpunten 5 Hoofdstuk 2: Sociale factoren beïnvloeden ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en onze interacties Wij zijn als mens sociale wezens, we worden voortdurend en overal in alles wat we doen en laten beïnvloed. Zonder dat we dit zelfs beseffen. Soms is er een rechtstreekse beïnvloeding waarbij mensen doelbewust proberen om anderen te beïnvloeden. Vb: reclame In andere situaties is de bedoeling minder rechtstreeks en heeft de ander niet helemaal de bedoeling om je te beïnvloeden, maar is de aanwezigheid van die persoon genoeg. De aanwezigheid van anderen gaat meestal het alledaagse gedrag van mensen beïnvloeden. Als we een beslissing nemen houden we soms meer rekening met wat anderen van ons verwachten. We gaan ook vaak vooroordelen opnemen vanuit onze sociale omgeving Mensen worden beïnvloed door de loutere aanwezigheid van anderen: Sociale facilitatie = door de aanwezigheid van anderen beter gaan presteren ➔ Voorbeeld: experiment van Triplett: wielrenners gaan sneller fietsen wanneer ze in groep fietsen dan wanneer ze alleen fietsen ➔ Experiment van Worringham en Mesick: toonden aan dat de aanwezigheid van vrouwelijk publiek ervoor zorgde dat mannelijke joggers sneller gaan lopen Sociale inhibitie = de aanwezigheid van een ander zorgt ervoor dat er extra druk wordt ervaren en dat men geremd wordt vb: mannen gaan het moeilijker vinden om te plassen als er een man naast hen staat De sociale facilitatietheorie verklaart facilitatie en inhibitie vanuit de arousal die mensen ervaren in aanwezigheid van anderen ~ arousal = een soort opwinding Zajonc spreekt over evaluatievrees = de vrees dat anderen ons kunnen beoordelen waardoor onze prestaties beter of slechter worden in aanwezigheid van anderen De arousal zorgt ervoor dat automatismen/ gedragingen die we al vaker gedaan hebben in een bepaalde situatie, beter zullen uitgevoerd worden in de aanwezigheid van anderen Complexe taken, die geen automatismen zijn gaan moeilijker, hier blokkeren we als er anderen aanwezig zijn Vb: een muzikant gaat een nieuw stuk liever alleen oefenen, maar vanaf die het onder de knie heeft wilt die het voor iedereen spelen en lukt het heel goed Mensen worden beïnvloed door een groep anderen: Conformiteit = vaak zonder het te beseffen gaan we ons gedrag, onze gedachten, onze gevoelen en interacties aanpassen aan dat van andere groepsleden ➔ Een zekere vorm van conformiteit is nodig: als iedereen alles zelf zou willen bepalen dan zouden we heel vaak botsende ego’s hebben ➔ Maar conformiteit is niet zonder risico’s want het kan lijden tot kuddementaliteit = we denken zelf niet meer en nemen zelf geen verantwoordelijkheid meer, we laten ons leiden door anderen 6 Experiment van Asch: Dankzij dit experiment hebben we belangrijke inzichten gekregen in hoe mensen zich laten beïnvloeden door een groep Asch wou aantonen dat mensen een juist oordeel konden vellen zonder afhankelijk te zijn van anderen -> hij heeft het tegendeel aangetoond via zijn experiment Experiment: Deelnemers denken dat ze deelnemen aan een experiment voor visuele perceptie. Ze krijgen 2 kaarten te zien: op de ene kaart staat een verticale lijn, de standaardlijn en op de andere kaart stonden 3 andere lijnen, de vergelijkingslijnen. De bedoeling was dat men moest zeggen welke van die 3 lijnen overeenkwam met de standaardlijn. Bij de controlegroep moest men die vergelijking maken zonder de aanwezigheid van anderen, hier werd er dus geen variabele gemanipuleerd. De onafhankelijke variabele is: de aanwezigheid van anderen. Om na te gaan hoe mensen beïnvloed werden door andere, werkte hij met dezelfde opdracht maar dan liet hij de proefpersonen de lijnstukken vergelijken in een groep met pseudoproefpersonen. De pseudoproefpersonen hadden met Asch de afspraak dat: - De echte proefpersonen hen moesten zien ook als proefpersonen - Dat zij een stoel onbezet lieten, de voorlaatste zodat de proefpersoon als voorlaatste aan de beurt was - Dat zij steeds unaniem een juist of fout antwoord geven, hetzelfde als de persoon op de eerste rij Daarna ging men na hoe de echte proefpersoon zich liet beïnvloeden door de pseudoproefpersoon. Asch was vooral geïnteresseerd in hoe de proefpersoon zou reageren wanneer de andere pseudoproefpersonen unaniem het foute antwoord gaf. Resultaten: ✓ In iets meer dan 1/3e van de situaties lieten proefpersonen zich beïnvloeden door het verkeerde antwoord ✓ 3/4e van de proefpersonen liet zich bij minstens 1 van de 12 opgaven beïnvloeden ✓ Slechts 1/4e van de proefpersonen liet zich geen enkele keer beïnvloeden ✓ 1/4e liet zich beïnvloeden bij minstens 6 van de 12 situaties Factoren die de invloed van een groep bepalen: De grootte van de groep: Wanneer er ipv 6 slechts 1 pseudoproefpersoon was dan lieten de proefpersonen zich in 4% van de situaties beïnvloeden door het verkeerde antwoord Wanneer er 2 pseudoproefpersonen waren die het verkeerde antwoord gaf dan lier 12,8% zich beïnvloeden Als het om 3 of 4 proefpersonen ging dan liet 30 à 35% zich beïnvloeden door het verkeerde antwoord. Hier was dan ook meteen het maximum bereikt, nog meer pseudoproefpersonen hadden geen effect op het laten beïnvloeden. ➔ Hier hebben we het over: de wet van de afnemende meeropbrengst: vanaf de groep uit 3 personen bestaat is er een sterke beïnvloeding. Als die groep bestaat uit 4 of 5 dan neemt de invloed niet meer echt toe Maw: er is dus niet zo een extreem grote groep nodig om tot een maximaal effect te komen 7 De unanimiteit binnen de groep: Als de proefpersoon niet alleen staat tgo een unanieme meerderheid dan is de macht van de unanieme groep gebroken. Als de proefpersoon bvb een copain heeft, de pseudoproefpersoon op de 4e stoel dan ging die zich niet laten beïnvloeden door de unanieme meerderheid Vanaf er dus een bondgenoot aanwezig is dan voelt de proefpersoon zich goed genoeg om tegen de meerderheid in te gaan, ook al heeft die bondgenoot een ander antwoord zolang die maar afwijkt van de meerderheid De aard van de groep: Wanneer de proefpersoon zich sterk verbonden voelt met de groep of het groepsdoel dan is de macht van de groep veel groter Het is logisch dat groepen waarmee we ons sterk identificeren een grote invloed hebben ~ veel hangt af van de kwestie waarover het gaat maar over het algemeen neemt de druk om te conformeren toe als je u sterker verbonden voelt aan een bepaalde groep Als groepsleden zich sterk met elkaar verbonden voelen en er een sterke cohesie is, dan neemt de groepsdruk toe Gevolg/ gevaar: groepsdenken = het is gevaarlijk om hechte groepen beslissingen te laten nemen, zij gaan eerder een beslissing nemen vanuit het geloof dat het belangrijker is om met elkaar overeen te komen en conflicten te vermijden ipv de verstandigste beslissing Mensen gaan zich ook meer conformeren aan een groep waar ze niemand kennen, uit angst om uit de boot te vallen en negatief beoordeeld te worden. Proefpersonen met een hogere status zullen zich meer laten beïnvloeden door het verkeerde oordeel dan proefpersonen met een lage status De zichtbaarheid van de afwijking: Wanneer proefpersonen het antwoord niet luidop moeten zeggen en het gewoon op een papiertje mochten neerschrijven lieten de proefpersonen zich veel minder beïnvloeden door het verkeerde oordeel van de meerderheid De moeilijkheid van de taak: Als de vergelijking tussen de lijnen moeilijker was, waren de proefpersonen meer geneigd om zich te laten leiden door het verkeerde oordeel van de meerderheid ➔ Als we onzeker over iets zijn gaan we ons vaker aanpassen aan anderen om bevestiging te krijgen 8 Mensen worden beïnvloed door leidersfiguren: We denken van onszelf dat we zelfstandig handelen en dat we tegen een leider zouden durven ingaan. -> in werkelijkheid zijn we gehoorzamer dan we zelf willen toegeven Experiment van Milgram: Milgram peilde naar wat de invloed van een leidersfiguur bepaalde Vergelijking experiment van Asch: ASCH MILGRAM Er was enkel sprake van impliciete druk bij Asch, De leidersfiguur zorgt voor doelbewuste druk, de mening week af, er was geen doelbewuste door aan te dringen druk De anderen verschilden niet in positie en status De leidersfiguur had een hoge status van de proefpersoon Het waren allemaal studenten Hij zag eruit als een prof met witte labo jas Experiment: Milgram wou met zijn experiment onderzoeken of mensen bereid waren om opdrachten op te volgen van personen met gezag. Het experiment werd vernoemd naar een experiment waarbij ze de invloed van straf op leren wouden testen. Deelnemers kregen een vergoeding van 4 dollar, men zocht deelnemers via een advertentie in de plaatselijke krant. Men had 2 deelnemers, 1 proefpersoon en 1 acteur. Men moest de rollen verdelen adhv briefjes, één van hen is de leerling en de ander is de leerkracht. Op beide briefjes stond leerkracht maar de acteur loog dat hij leerling had. De leerling/ acteur werd verbonden met een apparaat dat hem stroomstoten kon geven, hij kreeg deze stroomstoten als die een fout maakte. De leraar moest woordcombinaties voorlezen en de leerling moest die dan onthouden, als de leerling een goede combinatie gaf gebeurde er niks. Als de leerling een foute combinatie gaf dan kreeg hij een stroomstoot. Men verhoogde het voltage per elke fout. De leerling kreeg niet echt schokken, er was een bandrecorder die aan stond. Vanaf 135V hoorde de leraar/proefpersoon de leerling schreeuwen van de pijn en smeken om te stoppen. De leraar denkt dat dit echt is, als de proefpersoon verder ging dan bonsde de leerling ook op de muur en uiteindelijk was er geen lawaai meer. De meeste deelnemers wouden stoppen bij 135V, op het moment dat de leerling begon te roepen, maar op aandringen van de proefleider gaan de meeste toch door en verhoogden zij stelselmatig de schokken. 65% van de deelnemers gaan door tot het maximum ook al geeft het toestel aan dat het gevaarlijk is. Geen enkele deelnemer stopt voor de 300V bereikt is ➔ Mensen zijn dus geneigd om te luisteren naar de bevelen die hen worden opgedragen, zelfs als ze er inhoudelijk niet mee eens zijn ➔ De voorwaarde is: de opdracht moet komen van een autoriteit die legitiem is dus aanvaard is ➔ Als de leider de kamer verliet dan ging slechts 2% tot de maximale shock ➔ De meeste proefpersonen voelden zich ongelukkig maar durfden toch niet ingaan tegen de leider 9 Factoren die de invloed van de leider bepalen: De plaats waar het experiment doorgaat: De invloed van de context werd bekeken en er bleek een groot verschil wanneer het experiment door ging in een Universiteit of in kantoor gebouwen aan de rand van een stad. Als het plaats vond in die kantoor gebouwen dan ging slechts 48% tot het uiterste ipv 65% De proefpersonen vonden dat de omgeving van de Universiteit zich voor een stuk gerust stelde en ook het feit dat de proefpersoon geen verantwoordelijkheid droeg zorgde ervoor dat die makkelijker tot het uiterste ging De proefleider van het experiment: Als de proefleider werd vervangen door een gewone burger daalde de conformiteit Als de proefleider deel uit maakt van een prestigieuze organisatie of een prestige uitstraalt zijn we rapper geneigd daar aan te gehoorzamen Het slachtoffer: Als het slachtoffer in dezelfde kamer zat als de proefpersoon, waren de proefpersonen minder geneigd om te gehoorzamen Hoe persoonlijker het contact met het slachtoffer, hoe moeilijker het blijkt om door te gaan De groepsdruk: Als de proefleider 2 medewerkers had die met hem in conflict gingen dan zien we dat de proefpersoon rapper zal stoppen met het toedienen van de shocks Als de proefpersoon een ondergeschikte rol had en iemand anders het vuile werk moest doen door de shocks toe te dienen op vraag van de proefpersoon zien we dat die langer doorgaat La zone extreme: men herhaalde het experiment van Milgram in onze tijd, mensen deden mee aan een tv programma waar ze geld konden winnen. Ze moesten ook bij een verkeerd antwoord van de pseudoproefpersoon een shock toedienen. We zien hier dat het publiek en de presentatrice de proefpersoon aan moedigt om verder te gaan in het spel en dus verder te gaan met schokken toedienen Verklaringen voor sociaal gedrag: Informationele sociale invloed: de behoefte aan een leidraad in onduidelijke situaties: In heel wat sociale situaties voelen we ons onzeker over wat we moeten denken of over hoe we moeten reageren. We hebben soms te weinig info om een goede keuze te maken. ➔ In dat geval gebruiken we informatie die we vinden bij anderen en speelt de informationele sociale invloed een rol ➔ Het is onze eigen onzekerheid die ervoor zorgt dat we ons conformeren en we de anderen gebruiken als bron van informatie en als leidraad voor ons eigen gedrag en onze eigen gedachten Vb: je gaat in een kei chic restaurant gaan eten waar je niet weet welk bestek je eerst moet gebruiken dus kijk je naar de mensen rondom je 10 De informationele sociale invloed is groter: - Als de situatie onduidelijk is: hoe onduidelijker een situatie hoe rapper we geneigd zijn om anderen als informatiebron te gebruiken - Als er sprake is van een crisis: hoe acuter de crisis, hoe minder tijd we hebben om stil te staan en na te denken, hoe sneller we kijken naar anderen - Als andere mensen deskundigen zijn: hoe meer kennis iemand heeft, hoe waardevoller we denken dat iemand is en hoe meer we ons gaan laten leiden - Als we zelf onzeker zijn: hoe lager ons zelfvertrouwen en hoe minder we ons zelf bekwaam zien hoe sneller we gaan conformeren Normatieve sociale invloed: de behoefte om geaccepteerd te worden: Soms conformeren mensen zich aan anderen om bij de groep te kunnen horen, ze willen geaccepteerd worden in die groep. Normatieve sociale invloed is sterk aanwezig in ons leven, we worden voortdurend en overal beïnvloed door groepen waartoe we deel van uitmaken omdat we erbij willen horen Vb: modetrends Groepen hebben bepaalde verwachtingen, wie men niet conformeert vinden ze: - Abnormaal - Anders En die wordt door de andere leden: belachelijk gemaakt, gestraft en zelfs uit de groep gestoten Als iemand tegen de groep ingaat, zal de groep proberen om die persoon weer in het gareel te krijgen via bvb commentaar geven op de afwijkende keuze werkt dit niet dan wordt die persoon uit de groep gezet Normatieve beïnvloeding kan schadelijke gevolgen hebben: vb vrouwen die zich conformeren aan het algemeen aanvaarde ideaal van een aantrekkelijk lichaam, dit ideaal is niet biologisch vastgelegd maar cultureel bepaald en dit kan lijden tot anorexia 11 Hoofdstuk 3: Psychoanalyse: uitgangspunten en basisbegrippen De psychoanalyse koppelen we aan Freud -> hij maakt gebruik van eigen begrippen en hij spreekt zichzelf vaak tegen. Het werk van Freud is op verschillende manieren te interpreteren en dat leidt tot discussies. Vandaag de dag zien we: psychoanalytische therapie: een zeer intense en langdurige vorm van therapie waarbij men werkt aan een structurele persoonlijkheidsverandering Het bewuste, het voor-bewuste en het onbewuste: Bewust = alle gedachten, gevoelens, verlangens, emoties, fantasieën en angsten waar we ons op een bepaald moment bewust van zijn Voorbewust = de gedachten, gevoelens etc. die op dat moment nog niet bewust zijn maar die we gemakkelijk kunnen oproepen door er onze aandacht op te richten ➔ Door je aandacht erop te richten wordt het bewust Onbewust = dit is volgens Freud de belangrijkste krachtbron achter gedrag. Dit gaat over gedachten, gevoelens etc. waar we ons niet bewust van zijn en waar we ons ook niet bewust van kunnen of willen maken omdat ze zo bedreigend zijn. Ze wekken te veel angst op om ze toe te laten tot het bewuste. Het gaat over verdrongen herinneringen en overblijfselen uit vroegere ontwikkelingsstadia ➔ We verbannen zaken actief uit ons bewustzijn, we zijn ze niet toevallig vergeten, we verdringen ze ➔ Volgens deze benadering is het niet het verstand dat onze gevoelens, gedachten etc. stuurt maar onze driften in het onbewuste ➔ Volgens Freud toont het onbewuste zich via essentiële kenmerken: o Toevallig gedrag of een toevallige verspreking o Onze dromen o Neurotisch gedrag en allerlei symptomen Het ID, SUPER EGO en EGO: In de interactie tussen individu en omgeving zijn er binnen de persoonlijkheid 3 structuren: Het ID/ES: ▪ Bevindt zich volledig in het onbewuste ▪ Lichamelijk van oorsprong ▪ Oerdriften drijven ons ~ oerdrift = basisdrift ▪ Worden allemaal bepaald door het ID ▪ In het ID 2 driften: constructieve driften en destructieve driften ➔ Die driften vormen de fundamentele drijfveer achter onze gedragingen, gedachten etc. ▪ Enkel gericht op het direct en onmiddellijk bevredigen van verlangens ▪ Bevrediging wordt als lustvol ervaren en dat motiveert ons gedrag -> lustprincipe 12 Het EGO/ ICH: ▪ Het rationele deel van de persoonlijkheid ▪ Het gezond verstand ▪ Probeert de wensen van ID te verzoenen met de wensen van de werkelijkheid ▪ Het probeert verlangens in te tomen, uit te stellen en oog te hebben voor de beperkingen van de realiteit -> Realiteitsprincipe ▪ Ego heeft een centrale plaats in ons functioneren ▪ Het leert ons om niet altijd volledig in te gaan op de wensen/ verlangens van ID Het SUPER EGO/ UBER ICH: ▪ Dit ontstaat rond het 4e à 5e levensjaar ▪ Dit is een soort innerlijke stem die fluistert of bepaalde handelingen mogen of niet ▪ Zegt wat goed en kwaad is ▪ Dit is het geweten van de mens ▪ Dit toont hoe we eigenlijk zouden moeten zijn, aan welk ideaal we moeten voldoen -> IK- ideaal ▪ Tussen ID en EGO is er een blijven conflict, SUPER EGO moet dit conflict regelen maar kan het nooit definitief oplossen ~het conflict blijft dus altijd bestaan Eerst ontstaat ID -> EGO -> Super Ego De verhouding tussen die 3 persoonlijkheidsstructuren ligt verschillend bij mensen, het ID is bij de één sterker dan bij de ander maar ook het Ego verschilt Voorbeeld: Marc Dutroux is een psychopaat: hij heeft een zwak ego, een sterk ID en een nauwelijks ontwikkelt super ego Schematische voorstelling: Het belangrijkste stuk is onzichtbaar en blijft onder water dit is het ONBEWUSTE met ID als krachtbron Het voorbewuste bevindt zich deels boven en deels onder het water dat is het Super Ego Het bewuste is zichtbaar en bevindt zich enkel boven water dit is het Ego 13 Een constructieve drift en een destructieve drift: In het ID zijn er twee tegengestelde driften, onze gedachten, gedragingen etc. worden bepaald door een spel van elkaar tegenwerkende krachten, waarvan we ons niet bewust zijn. Die oerkrachten situeren zich volledig in het onbewuste CONSTRUCTIEVE DRIFT DESTRUCTIEVE DRIFT Synoniemen: Eros, de seksuele drift of Synoniemen: Thanatos, de doodsdrift levensdrift Het is de energie die ons steeds weer drijft om Deze drift staat voor het verlangen van de mens ervoor te gaan en dingen te realiseren om terug te keren naar die anorganische toestand Positieve drift gericht op genieten Gaat om het genot, de lust die mensen beleven aan het anderen pijn doen en zien lijden Omvat de seksueel-erotische wensen: gericht Bevat de agressieve en destructieve driften: op het verderzetten van leven: de voorplanting gericht op vernietigen en beschadigen en nageslacht Omvat de drift tot zelfbehoud: zorgt ervoor dat Bevat driften die gericht zijn op vermijding van we op tijd eten en drinken, liefhebben, zaken spanning: het behouden van een spanningsloze realiseren toestand, de absolute rust, het niet-leven Gericht op het steeds weer nieuwe spanningen Het omvat dus een breed spectrum van opbouwen en het aangaan van nieuwe vernietigende energieën gericht op het uitdagingen agressieve, het kapotmaken en desorganiseren Uitingen van deze drift: genieten van het lekker Uitingen van deze drift: partners die in een weer, studiekeuze maken omdat je gelooft dat vechtscheiding elkaar plots gaan haten, we je daardoor iets kan bereiken zoeken afstand Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en interacties worden bepaald door ons onbewuste: Freud focust zich op hey innerlijke van de mens en gaat ervan uit dat hey gedrag van mensen wordt bepaald door innerlijke en onbewuste processen. Freud gebruikte hypnose om het onbewuste naar boven te laten komen bij hysterie patiënten. Later schakelde hij over op de techniek van de vrije associatie waarbij patiënten alles moesten vertellen wat in hen opkwam ook al leek het onbelangrijk ➔ Freud ging ervan uit dat alles verwees naar het onbewuste, dus dat het een verborgen betekenis heeft Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en interacties worden bepaald door onze ervaringen uit de eerste levensjaren: Ervaringen uit de eerste levensjaren bepalen in belangrijke mate ons gedrag, onze gevoelens etc. De psychoanalyse gaat er dus vanuit dat onze persoonlijkheid wordt bepaald in de vroege kinderjaren en de wijze waarop we als kind onze psycho- seksuele ontwikkeling doormaakten. Vroegere pijn, verdriet of woede wordt telkens geactiveerd wanneer we in contact komen met situaties die onbewust herinneringen oproepen aan die pijn. Relatie tussen therapeut en cliënt bevat elementen van een ouder-kind relatie - Overdracht: de cliënt gaat in de therapeut/hulpverlener relatie onbewust zijn moeder/vader herkennen en gaat hervallen in dit vroegere relatiepatroon vb: een cliënt die als kind het gevoel had dat die aan zijn lot werd overgelaten en nooit kreeg van zijn ouders waar hij naar 14 verlangde voelt zich tekort gedaan door zijn therapeut als die hem iets te lang laat wachten in de wachtzaal - Tegenoverdracht: dit gaat over hetzelfde fenomeen maar dan van de therapeut tav de cliënt vb: een therapeut maakt zich kwaad op zijn cliënt omdat hij steeds weer bepaalde zaken ter sprake brengt, die de therapeut onbewust herinneren aan zijn verleden Een psychoanalytische benadering gaat uit van een conflictmodel: De veronderstelling dat ons gedrag, onze gedachten etc. bepaald worden door innerlijke conflicten. Die conflicten gaan vaak over vroegkinderlijke conflicten, die conflicten zijn niet op te lossen en blijven ons het hele leven achtervolgen. We worden voortdurend gedreven door onze wensen en verlangens en ervaren hoe die voortdurend in conflict komen met onze idealen en normen Er is niet alleen een conflict tussen ID en Super ego, maar er is ook een conflict tussen de libidinale verlangens en doodverlangens We zoeken continu de spanning op maar tegelijkertijd vinden we het grootste genot in het ontladen van die spanning vb: we kicken op het avontuurlijke, maar tegelijkertijd zijn we erdoor doodsbang voor Een psychoanalytische benadering gaat uit van een geheel eigen wetenschapsbenadering: De psychoanalyse gaat uit van een geheel eigen wetenschapsbeleid: - Vooral het BEGRIJPEN is belangrijk en niet het statische: ze proberen tot de diepste kern te geraken via casestudies waar ze het individu centraal zetten - De psychoanalyse wil niet zoeken naar algemene wetmatigheden maar naar het individuele, naar unieke wetmatigheden = idiografische methode en niet de nomothetische - De psychoanalyse gebruikt een andere manier van denken, het is moeilijk om hun begrippen te operationaliseren/meetbaar maken DE 4 UITGANGSPUNTEN VAN DE PSYCHOANALYSE: A. Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en interacties worden bepaald door ons onbewuste B. Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en interacties worden bepaald door onze ervaringen uit de eerste levensjaren C. Een psychoanalytische benadering gaat uit van een conflictmodel D. Een psychoanalytische benadering gaat uit van een geheel eigen wetenschapsbenadering 15 Kanttekeningen bij de psychoanalyse: Kritiek: - De psychoanalyse zou niet wetenschappelijk zijn omdat ze hun theorieën niet empirisch wouden valideren - De begrippen zijn nauwelijks meetbaar - Vaak verweten dat ze zeer sterk cultuurgebonden zijn: de 19e eeuw, Victoriaanse moraal, onze cultuur en MTSCP zou daar geen boodschap meer aan hebben - Deze benadering besteedt heel veel aandacht aan alles wat met seks en seksualiteit te maken heeft, Freud zou een Pan-seksualist zijn De geschiedenis van de psychoanalyse: Freud had verschillende leerlingen: Jung en Alfred en die gingen al snel hun eigen weg waardoor de psychoanalyse werd uitgebreid De belangrijkste vertegenwoordigers van de psychoanalyse: - Anna Freud: dochter van, werd vooral bekend door haar theorie over de afweermechanismen - Bowlby: hechtingstheorie: hij benadrukt het belang van een goede binding tussen opvoeder en kind voor een veilige hechting - Berne: de transactionele analyse stelt dat dat de ervaringen in de vroege levensjaren onze persoonlijkheidsstructuur bepalen - Erikson: bekend geworden door de psycho-sociale ontwikkeling met de 8 stadia - Lacan: hij zet de filosofische- taalkundige interpretatie van Freud terug in de actuele media De psychoanalyse heeft vandaag de dag nog altijd een grote culturele en filosofische waarde 16 Hoofdstuk 4: psychoanalyse: persoonlijkheid motivatie: Situering van de persoonlijkheidstheorie van Freud: Freud gaat ervan uit dat menselijke gedragingen, gevoelens etc. terug gaan op onbewuste motieven De kern van onze persoonlijkheid bevindt zich in het onbewuste en is niet rechtstreeks toegankelijk De persoonlijkheid van een individu is sterk bepaald door ervaringen uit de eerste 5 levensjaren De psycho-seksuele ontwikkeling wordt gekenmerkt door verschillende fases met elk hun conflict Hij gebruikt een ontwikkelingspsychologisch perspectief: de overgang van de ene fase naar de andere is cruciaal Fixatie = wanneer we er geheel of gedeeltelijk niet in slagen de stap naar een volgende fase te zetten dreigt een ontwikkelingscrisis te komen en dat betekent dat we in die fase blijven hangen Regressie = soms vallen we terug op vroegere ontwikkelingsfases vb: kind dat eerst zindelijk was en dan terug in bed plast De persoonlijkheidstypologie van Freud: De verschillende fases met een 3-tal persoonlijkheidstypen, elke fase laat sporen na op iemands persoonlijkheid De orale fase: Mondzone = belangrijkste bron van lust voor een baby De wereld verkennen via de mond: op alles bijten, kauwen of in de mond steken Erg afhankelijk van anderen vooral van de moeder om te overleven Er is een symbiose met de moeder: ze kunnen niet zonder elkaar Het kind heeft nog geen Ego, er is een psychologische vroeggeboorte: kind ervaart geen verschil tussen zichzelf en de buitenwereld Baby heeft enkel een ID: wil direct en onmiddellijk de behoeften bevredigen Het kind voelt zich omnipotent: voelt zich tot alles in staat Iemand met een oraal karakter : persoonlijkheidstype De neiging om altijd en overal bevrediging te zoeken via de mond: nagelbijten, voortdurend drinken en eten, roken Zware alcoholverslaafden of rokers hebben een orale fixatie Mensen die zeer afhankelijk zijn van anderen -> daardoor overdreven gevoelig voor afwijzingen van anderen Gevoel van eigenwaarde wordt bepaald door anderen Voortdurend nood aan bevestiging Sociale ingesteldheid: voortdurende zorg voor anderen en kijken hoe die zich voelen Zeer verbaal en kunnen mondeling agressief zijn 17 De anale fase: 15M -3J Anuszone = de belangrijkste bron van lust Kinderen worden zindelijk en zijn daar heel bewust mee bezig Analiteit wordt sterk onderdrukt in onze SL behalve bij moppen Maar bij kinderen is alles wat met pipi en kaka te maken heeft grappig Kind krijgt steeds meer controle over zijn eigen lichaam + controle over anderen uit de omgeving Kind krijgt gevoel van macht ~we zien hier de koppigheidsfase Ego staat centraal als bemiddelaar in het conflict tussen de binnenkant en buitenwereld Iemand met een anaal karakter = 2e persoonlijkheidstype Altijd 2 polen: ongeorganiseerd, slordig, vrijgevig VS terughouden, niet vrijgevig Zeer gestructureerd, perfectionistisch VS zeer chaotisch Zeer sterk gericht op controle ofwel helemaal niet Koppig, vrekkig, bezitterig iemand VS erg vrijgevige en royale mensen die willen delen Ze rebelleren extreem tegen alles VS ze zijn zeer onderdanig Erg volgzaam en meegaand VS extreem dominant en vasthoudend Mensen met smetvrees, mensen die alles willen sparen ➔ Analiteit = het letterlijk opsparen vb de kaka opsparen maar figuurlijk vb een verzamelaar zijn De fallische fase: 3j- 5 à 6j Kind wordt bewust van de eigen sexe, het eigen geslachtsdeel Kind wil voortdurend spelen met het eigen geslachtsdeel Zijn heel benieuwd naar hoe anderen eruit zien ~voyeurisme Vinden het ook leuk dat anderen naar hen kijken ~ exhibitionisme Jongens zijn bezig met het feit dat ze iets hebben wat meisjes niet hebben en zijn bang om dit kwijt te spelen = castratieangst Meisjes zijn bezig met het feit dat ze iets niet hebben wat jongens wel hebben = penisnijd, er is jaloezie Hier zien we het oeidipuscomplex: Het jongetje ziet zijn moeder als liefdesobject en de vader als rivaal omdat die zijn liefdesobject bezit Jongens worden verliefd op hun moeder en wensen ze hun vader dood te gaan omdat die bij de moeder mag slapen en het jongetje alleen moet slapen Tegelijkertijd zijn ze doodsbang van hun vader en zijn ze bang dat die zal ontdekken dat ze zich aangetrokken voelen tot hun moeder Vanuit de angst en agressie tgo hun vader en de schaamte die ze voelen gaan ze zich identificeren met die vaderfiguur -> zo lossen ze het conflict op Conflict tussen hun liefde voor de moeder ( hun wensen en verlangen) en hun angst voor de vader ( het verbod hier op) ➔ Door hun te identificeren met hun vader leren ze de waarden en normen ➔ Het Super ego ontstaat 18 Iemand met een fallisch karakter: 3e persoonlijkheidstype Overmatig met zichzelf en zijn eigen lichaam bezig Enkel bezig met de eigen emotionele behoeften Ijdel en narcistische persoonlijkheden Laten zichzelf graag zien en willen voortdurend bewonderd worden Latentieperiode: 6jaar tot puberteit Periode van emotionele rust en nauwelijks aanwezige seksuele interesse Psychoseksuele ontwikkeling valt stil Men maakt plaats voor leren en kennis opnemen Hebben de neiging om elke omgang met het andere geslacht te vermijden Genitale fase: vanaf de puberteit Het driftleven barst weer los Er is een sterke belangstelling voor het andere geslacht Hier zijn geen nieuwe fixaties: de problemen in deze fase verwijzen naar fixaties uit eerdere ontwikkelingen Uiteindelijke doel: ontwikkeling van een intieme relatie met iemand van het andere geslacht Orale fase -> anale fase -> fallische fase -> latentie periode -> genitale fase Projectieve technieken: Psychoanalytici maken gebruik van indirecte technieken vb: projectieve testen en creatieve methoden om iemands persoonlijkheid te leren kennen Projectieve technieken doen beroep op het projectiebeginsel ° Projectie: het verschijnsel waarbij mensen aan situaties voorwerpen en objecten maar ook aan mensen eigenschappen toeschrijven die eerder bij hen zelf liggen. ➔ Eigen motieven, behoeften, angsten, verlangens projecteren mensen zonder het door te hebben op andere mensen ➔ Vb: iemand is bang en die verwijt zijn vriend dat die niet zo bang moet zijn ➔ Mensen projecteren voortdurend zichzelf = het uitganspunt van die projectieve technieken Concreet: men gaat mensen laten kijken naar een wazige inktvlek en vragen om die vlek te gaan interpreteren, om zo zaken af te gaan leiden van mensen hun onbewuste 19 De motivatietheorie van Freud: Er bestaan verschillende motivatietheorieën Freud heeft het over driften en wil vooral op zoek gaan naar de diepliggende drijvende krachten achter het menselijk gedrag, de diepere waarom van het gedrag, de gedachten etc. Hij gaat ervan uit dat: - Deze motieven niet direct zichtbaar zijn - Mensen de motieven van hun gedrag niet kunnen kennen omdat deze onbewust zijn Freud wil de meest fundamentele krachten bloot leggen: de waarom van het waarom achter het zichtbare gedrag in kaart brengen De psychoanalytische motivatietheorie: Synoniem: hedonistische theorie Waarom? Freud stelt dat het menselijk gedrag wordt bepaald door het vinden van plezier en het verlijden van pijn, maximaliseren van lust en minimaliseren van onlust Hedonisme is de leer die stelt dat genot het hoogste goed is ➔ Vertalen naar theorie van Freud: het ultieme doel van het menselijk gedrag is het vinden van genot Freud zijn theorie wordt ook driftreductie theorie genoemd Waarom: volgens Freud zijn mensen voortdurend op zoek naar het zo optimaal mogelijk bevredigen van hun driften om op die manier de spanning te reduceren/ verminderen ➔ De energie moet naar de oppervlakte komen anders gaat die energie zich opstapelen en ziekten veroorzaken of tot een explosie leiden Freud laat zich inspireren door het energiemodel van Helmholtz, die gaat uit van de wet: behoud van energie, fysische energie gaat niet verloren maar deze energie kan wel: - Verplaats worden - Van vorm veranderen - Afgeleid worden Die energie zoekt altijd een uitweg en richt zich op het gene dat het makkelijkste aandient Op dezelfde manier zien we dat Freud stelt dat mensen via afweermechanismen de energie vanuit ID probeert: - Te verplaatsen - In een andere vorm om te zetten - Af te leiden 20 Het begrip drift: Driften = soort dierlijke krachten die voortduren op zoek zijn naar bevrediging Driften = blinde, onbepaalde energieën: driften zetten aan tot actie, maar bepalen niet welke actie wordt uitgevoerd, in die zin zijn driften onbepaald Driften doen zich gelden en overspelen ons bij momenten zodanig dat we er ons subject zijn volledig bij verliezen: het ID reageert en het Ego heeft geen vat meer vb: liefde op het eerste gezicht Driften zijn gebaseerd op concrete fysiologische tekorten maar toch situeert Freud de driften op het raakvlak tussen het psychische en lichamelijke De oerdriften zijn gericht op behoeften bevredigen en daardoor de onaangename spanning te verminderen, het bevredigen van die behoeften wordt als lustvol ervaren Maar paradoxaal genoeg: - Zoeken mensen in alles en overal de spanning op = levensdrift - Mensen willen ook vrij zijn van die energie, de absolute rust = doodsdrift ➔ Ons gedrag heeft geen ander doel dan de opgebouwde energie telkens weer kwijt te raken zoals seksuele spanning zich ontlaadt in een orgasme We hebben een oneindige cyclus: Altijd aanwezige spanning -> spanning bouwt verder op -> leidt tot een ontlading, een spanningsreductie die we als lustvol reduceren -> tijdelijke situatie van spanningsloosheid -> de spanning komt opnieuw -> … Kortom: Altijd aanwezige drift -> opbouwen van spanning -> ontlading -> moment van spanningsloosheid -> nieuw verlangen Toegepast: Verleiden -> erotisch voorspel -> orgasme -> voldaan gevoel Het primaire en secundaire proces : Als we kijken naar de manier waarop de driften opzoek zijn naar bevrediging, dan zien we 2 verschillende vormen Primair procesdenken: Dit kenmerkt het onbewuste Het onbewust kent alleen maar driften en wil deze alleen maar bevredigen Het is irrationeel Kent geen waarden of moraal Een baby heeft alleen maar deze manier van denken, ze denken niet maar handelen volledig vanuit de driften om deze te bevredigen Lustprincipe Toegepast: in de rechtbank aanvaard men dat mensen soms dingen doen vanuit een onweerstaanbare drang -> voorbeeld van de primaire logica 21 Secundair Procesdenken: Dit kenmerkt het (voor)bewuste Hier denken we logisch en overwegen we alles goed We plannen ons gedrag en controleren onze gedachten en gevoelens Het Ego houdt rekening met de buitenwereld Er is rationaliteit: wat kan en wat kan niet Realiteitsprincipe We kunnen vanuit ons Ego de driften voor een stuk sturen ➔ We kunnen deze 2 manieren van denken door Freud vergelijken met het Systeem 1 en het Systeem 2 van Kahneman Afweermechanismen: Het Ego ontwikkelt afweermechanismen waarmee je de wensen, verlangens, angsten etc. vanuit het ID kunt vervormen, afleiden of kanaliseren om ze aanvaardbaar te maken en om zo verder te kunnen blijven functioneren Afweermechanismen hebben een stabiliserende functie: lossen het conflict niet op maar verbergen het of maken het minder zwaar om het te dragen Afweermechanismen zijn onbewust: soms zijn we er ons deels bewust van in bepaalde levenssituaties, ze zorgen ervoor dat we minder angstig zijn Afweermechanismen horen bij het leven: het zijn perfect normale mechanismen en door ze te herkennen kunnen we bepaalde gedraging, gedachten etc. beter begrijpen Afweermechanismen worden problematisch wanneer mensen erin vastroesten, wanneer ze de verbinding met de realiteit verliezen vb een psychose of neurose Psychose = het Ego is niet langer in staat om met de realiteit om te gaan, ego creëert een eigen buitenwereld en binnenwereld, Id is zeer sterk hier en overweldigt het Ego en scheurt zich los van de realiteit Neurose = intern conflict tussen ID en Ego dat ons verhindert om normaal te functioneren, we vervormen de realiteit en beschermen ons tegen de angst die met het conflict gepaard gaat Anna Freud heeft een aantal afweermechanismen beschreven: - Verdringing: hier duwt het Ego onplezierige of pijnlijke gedachten, gevoelens en verlangens weg uit het bewustzijn. Men vergeet ze en doet alsof ze er niet zijn Vb: je verliest je partner maar je blijft over hem praten alsof hij nog leeft ID: je partner sterft maar als je dit toelaat dan kan je het niet meer aan(super ego) dus je ego gaat ervoor zorgen dat je het verdringt, vergeet - Projectie: hierbij schrijft het Ego eigen beangstigende gedachten, gevoelens en verlangens waar we niet aan mogen, kunnen of durven toegeven, toe aan andere mensen, je projecteert iets van jezelf op een ander Vb: je bent een jaloers iemand maar je wil dit niet toegeven dus je zegt tegen je partner dat die niet zo jaloers mag zijn 22 - Reactievorming: het ego keer een onaanvaardbaar verlangen van het ID om in zijn tegenovergestelde en daardoor wordt het verlangen wel aanvaardbaar voor het super ego Vb: een moeder die haar kind niet gewild heeft verbergt dit door haar kind overdreven te beschermen Vb: een man die niet wil toegeven aan zijn homoseksuele verlangens gaat homo koppels in elkaar slaan - Rationalisatie: hierbij voorziet het Ego gedachten, gevoelens en motieven die niet acceptabel zijn van een interpretatie zodat ze wel aanvaardbaar worden en hun ware aard verborgen blijft. Het Ego veranderd onaanvaardbare inhoud van het ID in iets aanvaardbaars Vb: terroristen plegen aanslagen in naam van God Vb: mensen die cannabis roken doen dit omdat het goed is voor hun nachtrust - Identificatie: hierbij vereenzelvigt het ego zich met iemand anders en neemt hierbij allerlei kenmerken van die ander over Vb: pubers identificeren zich met hun idool - Verschuiving of verplaatsing: hierbij verplaatst het ego bedreigende impulsen, gedachten en emoties uit het ID van het object waar zij oorspronkelijk op waren gericht naar een minder bedreigend of meer beschikbaar object Vb: je bent boos op je baas maar kan dit niet uiten tegen hem dus je werkt het uit op je partner - Sublimatie: hierbij zet het ego onaanvaardbare, bedreigende en beangstigende wensen en verlangens van het ID om in sociaal hoog gewaardeerde activiteiten Vb: iemand met agressieve impulsen gaat dit tolereren door gevechtssport te volgen Kritische bedenkingen bij deze motivatietheorie: Als we kijken naar zijn motivatietheorie moeten we toegeven dat hij niet echt antwoord op de vragen die hij zich stelde Het hedonistisch principe is niet bruikbaar omdat we geen algemeen principe naar voor kunnen schuiven dat bepaalt wat lustvol is en wat onlustvol is Het bestaan van afweermechanismen is moeilijk empirisch aantoonbaar en dit toont de zwakte van dit begrip 23 Hoofdstuk 12: biologische psychologie: uitgangspunten & stress: UITGANGSPUNTEN: Hier zien we de biologische basis dat aan bod is gekomen, vooral via neurofysiologie en gedragsgenetica probeert men een dieper inzicht te krijgen in het gedrag van mensen en de biologische determinanten die daaraan ten grondslag liggen. Ons gedrag, onze gevoelens, onze gedachten en onze interacties worden bepaald door interne factoren: De biologische psychologie gaat ervan uit dat onze gedachten, gevoelens etc. samenhangen met of veroorzaakt worden door biologische processen in het lichaam ➔ Men probeert maw menselijke gedragingen, gevoelens etc. te begrijpen in termen van biologische processen door biologische en psychologische concepten met elkaar te verbinden Er wordt vooral gekeken naar: - De werking/ bouw van de hersenen en het zenuwstelsel - Het endocriene stelsel: hormoonstelsel - De erfelijke bagage van mensen, het DNA en de genen Biologische psychologen gaan ervan uit dat de hersenen op een of andere manier de geest voortbrengen en dat biochemische reacties in miljarden neuronen op de een of andere manier ervaringen voortbrengen als pijn en liefde Maar voorlopig is het nog een raadsel hoe onze hersenen een bepaald patroon ervaren als liefde of pijn Over de biologische samenhang van heel wat gedragingen bestaat er geen discussie, maar of die biologische processen ook een verklaring bieden voor onze gedragingen is niet duidelijk In de psychopathologie is het biologisch verklaringsmodel dominanter, het gevaar is dat men in een biologisch determinisme terecht komt ~ dat men alles wil verklaren via het biologische, de hersenen etc. Dirk Swaab is hier een voorbeeld van met zijn boek: wij zijn ons brein: van baarmoeder tot Alzheimer De biologische psychologie ontrafelt ons gedrag, onze gevoelens en onze gedachten in zijn verschillende biologische componenten: De biologische psychologie gaat ervan uit dat we iets over de oorzaak van ons gedrag, onze gevoelens etc. te weten kunnen komen door onze gedragingen uiteen te rafelen tot op het meest elementaire niveau ➔ Concreet: men gaat op zoek naar een virus, een erfelijk gen, een celafwijking,… als oorzaak van (afwijkende) gedragingen Reductionistische benadering waarbij complexe fenomenen worden herleid tot kleinere biologische eenheden: door ingewikkelde gedragingen te ontleden en het terug te brengen tot de meest eenvoudige biologische processen, hoopt de biologische psychologie tot een verklaring voor onze gedragingen te komen 24 De biologische psychologie gaat uit van een dualistisch model: Filosoof Descartes spreekt over dat geest en lichaam van elkaar verschillen. Hij had het over: - De geest - Het lichaam ➔ Één is stoffelijk en materieel de ander is niet te vatten en immaterieel ( geest) & beide kunnen onafhankelijk van elkaar functioneren Het menselijk lichaam is een mechanisch systeem: allerlei prikkels uit de buitenwereld worden doorgegeven aan de hersenen en vanuit de hersenen gaan er impulsen naar de buiten wereld ~dualistische visie In de praktijk blijkt die opsplitsing tussen geest en lichaam niet makkelijk Descartes ziet het lichaam en de geest als 2 aparte zaken, maar we stellen ons dan de vraag naar de verhouding van die twee tot elkaar: hoe verhoudt het lichaam zich tot de geest ➔ Volgens Descartes gebeurd de verbinding tussen lichaam en geest in de pijnappelklier, tussen de beide hersenhelften: daar kan het stoffelijke en het geestelijke elkaar beïnvloeden De biologische psychologie gaat uit van een medisch onderzoeksmodel: In het medisch onderzoeksmodel gaat men ervan uit dat de DIAGNOSE de verbinding vormt tussen klachten en de achterliggende oorzaak Men benadert de klachten van patiënten analytisch, monocausaal en lineair Men gebruikt een positief wetenschappelijke benadering gebaseerd op repliceerbare experimenten bij een grote groep van mensen Men maakt gebruik van onderzoek op dieren om beter inzicht te krijgen in het gedrag van mensen De geschiedenis: De biologische psychologie heeft een lange voorgeschiedenis met belangrijke figuren: - Descartes: het dualisme is door hem beschreven - Darwin: stelt dat gedrag zich ontwikkelt doordat mensen zich voortdurend aanpassen aan de wijzigende omstandigheden en dat gedrag alleen vanuit die evolutiegeschiedenis kan begrepen worden - O Hebb: legde de basis voor de moderne biologische psychologie: hij probeerde aan te tonen hoe complexe psychologische verschijnselen zoals waarnemingen, emoties etc. kunnen verklaard worden vanuit de hersenactiviteiten. Hij ontdekte dat als 2 neuronen samen actief worden dat er dan een verbinding wordt gelegd: neurons that fire together wire together - Sperry: Amerikaans neuropsycholoog, deed onderzoek naar epilepsiepatiënten bij wie, om nieuwe aanvallen te voorkomen, het corpus callosum was door gesneden. Er waren nog maar een aantal verbindingen tussen de 2 helften: hij noemde hen de split brain patiënten 25 Men kan de oorsprong van de biologische psychologie terug vinden in de oudheid Hippocrates zei dat mensen moesten weten dat van de hersenen en alleen van de hersenen onze gedachten, gevoelens, vreugden, verdriet etc. kwamen & hij heeft de theorie over de 4 lichaamsvochten uitgewerkt Galenus heeft aan die 4 lichaamsvochten een persoonlijkheidstypologie gekoppeld Volgens Hippocrates waren hysterische symptomen te wijten aan een op hol geslagen baarmoeder ➔ In de oudheid zocht men al in de hersenen naar de oorzaak voor allerlei gedragingen In Vlaanderen zagen we Dr. Guislain die zich specialiseerden in het behandelen van geesteszieken, hij wou een humane en morele behandeling voor psychiatrische patiënten, hij bouwde dan ook het eerste gesticht ➔ Hier wordt de nadruk gelegd op een psychische behandeling van mensen met psychische problemen Door spectaculaire ontdekkingen op het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20ste groeide het geloof in de medische wetenschap Voorbeelden van die ontdekkingen: het belang van bacteriën als ziekteopwekker, de röntgenfoto, eerste antibioticum, tests met insuline bij diabetes ➔ Men dacht dat de medische wetenschap ook psychische problemen kon oplossen In het midden van de 20ste eeuw doorprikte Freud en het behaviorisme dit idee, ze toonden aan dat psychische problemen verschillende oorzaken hadden Nu zien we hoe het biologisch medisch model weer aan belang wint ➔ We zien een slingerbeweging tussen zuiver biologische benaderingen en zuiver psychologische waarderingen: we zien hoe de betekenis van biologische processen bij het verklaren van het gedrag op en af gaat Hedendaagse denkers: De biologische psychologie nam een enorme vlucht, door de ontwikkeling van steeds geavanceerdere technologieën kan men nu bepaalde processen observeren en vastleggen die plaatsvinden in de hersenen of andere delen van het lichaam Vb: PET en MRI scan Binnen de biologische psychologie zien we allemaal subdisciplines met hun eigen onderzoeksterrein: de neuropsychologie, de psychofarmacologie,.. de biologische psychologie krijgt ook meer een plaats binnen de academische wereld, binnen de opleidingen aan hogescholen en universiteiten Één van de hoekstenen van de moderne biopsychologie is de evolutionaire benadering: hier wordt menselijk gedrag verklaard vanuit een langdurige evolutionaire geschiedenis en de evolutietheorie van Darwin ➔ Beschrijft het proces waarbij erfelijke eigenschappen binnen een populatie van organismen veranderen in de loop van duizenden generaties als gevolg van generische variatie en natuurlijke selectie 26 Dennet en Damasio zetten zich af tegen de eeuwenoude opvatting dat geest en lichaam gescheiden zijn, deze zeggen dat de geest iets puur lichamelijks is en dat het dus samen hoort ➔ Hier zijn veel dicussies over Kanttekeningen bij de biologische psychologie: We moeten waarschuwen voor een overdreven optimisme en een te weinig kritische benadering van de biologische benadering De biologische psychologie boekt vooral successen wanneer het gaat om kleine, relatief gemakkelijk te kwantificeren processen vb: eenvoudige denk en geheugenprocessen De biologische benadering gaat ervan uit dat aan een mens geknutseld kan worden via medicatie, dat men zo het gedrag, de gevoelens etc. kan beïnvloeden ➔ Dit is een gevaarlijke en bevrijdende manier van denken want als men gelooft in de volledige biologische maakbaarheid van het gedrag dan: Kan dit erg ontschuldigend werken voor ouders van kinderen met een defect zoals ADHD, zij kunnen niet doen aan het feit dat hun kind zo overbewegelijk is in die zin werkt de biologische psychologie bevrijdend Is de mens ook niet langer verantwoordelijk voor zijn gedrag: dit ontneemt de mens zijn vrijheid en zo zien we de mens als speelbal van het biologische toeval Dan zijn mensen ook niet langer verantwoordelijk voor hun daden en kunnen ze niet gestraft worden voor de misdaden die ze begaan hebben omdat ze gewoon het slachtoffer zijn van bepaalde biologische processen die ze niet onder controle hebben Belangrijk: naast biologische factoren spelen omgevingsfactoren ook een rol STRESS: Wat is stress en waar komt stress vandaan? Stress = een lichamelijke en emotionele reactie op een plots veranderende situatie waarbij het lichaam in een staat van paraatheid wordt gebracht en alles op alles zet om te overleven Stress is niet noodzakelijk negatief, het kan ook uitgelokt worden door een positieve gebeurtenis vb: een feest Een beetje stress maakt ons alert en geeft ons een boost, maar wanneer die stress te sterk is of te lang duurt kan dit ons ziek maken en ons belemmeren 27 De wet van Yerkes-Dodson: ➔ Gaat het best het onderscheid tussen positieve stress (waardoor we beter functioneren) en negatieve stress (waardoor we slechter presteren) aantonen ➔ Deze toont aan dat onze prestaties verbeteren naarmate de stress stijgt maar vanaf een bepaald punt (als de stress verder toeneemt) die stress onze prestaties negatief beïnvloed ➔ We functioneren het best op ons optimaal stressniveau ~ dit verschilt van persoon tot persoon en van taak tot taak ➔ Bij positieve stress: onze reactie daarop zal ons beschermen ➔ Bij negatieve stress: onze reactie daarop is schadelijk voor onze gezondheid Stress kan verschillende oorzaken hebben: Life-events: = belastende gebeurtenissen die mensen meemaken in de loop van hun leven vb: overlijden van een naaste, een faillissement, een ontslag Holmes en Rahe maakte een vragenlijst waarmee ze belangrijke stressvolle levensgebeurtenissen identificeren, op basis daarvan maakten ze een lijst waar we de meeste items zien die stress bezorgen Ook gebeurtenissen die horen bij elke levensfase zorgen voor stress, vooral de periodes met ingrijpende lichamelijke en psychologische veranderingen vb: puberteit, menopauze Dagelijkse irritaties kunnen heel stresserend zijn: Het gevoel van geen greep te hebben op de zaken of de indruk hebben dat je ze niet kunt veranderen zorgt voor stress Vb: file, geld te kort, een storend geluid ➔ Veel hangt af van de wijze waarop men kijkt naar die life-events en irritaties: niet iedereen ervaart deze gebeurtenissen op dezelfde manier Stress vertaalt zich in ons gedrag: - Mensen verkrampen of beven - Stotteren of geven een vermoeide indruk doordat ze slechter slapen - Mensen piekeren waardoor ze zich minder kunnen concentreren - Men geraakt in een: zichzelf versterkende spiraal Stress heeft weinig te maken met roken, alcohol of voeding maar toch zien we dat als mensen stress hebben ze meer gaan roken, drinken of eten 28 Het onwillekeurig zenuwstelsel en stress: In het zenuwstelsel hebben we: Het willekeurig zenuwstelsel: Synoniem: somatisch of animaal zenuwstelsel Dit controleert de interacties met de buiten wereld Wordt gestuurd door onze wil Onwillekeurig zenuwstelsel: Synoniem: autonoom of vegetatief zenuwstelsel Controleert de interacties met de inwendige organen Op basis van info uit het lichaam regelt dit oa. de bloedsomloop, ademhaling Dit gebeurt zonder onze vrije wil en autonoom, vanzelf In het onwillekeurig zenuwstelsel onderscheiden we: Orthosympatische zenuwstelsel: Dit gaat op momenten van stress en spanning het energieniveau verhogen en het lichaam voorbereiden op acties Zorgt voor een snellere pols, snellere ademhaling, droge mond Het lichaam wordt in staat van paraatheid gezet en is klaar om te vluchten/ vechten Alle organen die we nodig hebben voor energie worden gestimuleerd, de andere worden afgeremd = fight, flight and freeze reacties : ofwel gaat men vechten, vluchten of bevriezen en zo weinig mogelijk aandacht proberen trekken Een orthosympatische reactie vertrekt vanuit het brein -> ruggengraat -> vertakt zich in ieder orgaan, klier of spier Activatie van het orthosympatisch zenuwstelsel zorgt ervoor dat de spieren via het bloed meer zuurstof en glucose krijgen en zo snel en alert kunnen reageren op een stresssituatie Vb: we zitten in een stresssituatie, de zenuwbanen gaan onze spieren activeren en we krijgen kippenvel Parasympatisch zenuwstelsel: De heftige perioden van stress zijn kort en krachtig Na een paar minuten keert het lichaam terug naar een situatie van rust en herstel, dit komt door het parasympatisch zenuwstelsel Het energieniveau kan terug op peil komen, het lichaam wordt gekalmeerd We bouwen energiereserve op via dit, er komt terug evenwicht en zo zijn we klaar voor een nieuwe stresssituatie De ortho en parasympatische reacties zijn nodig om te kunnen leven & overleven: - Soms moeten we snel en heftig kunnen reageren - Maar we hebben op tijd nood aan ontspanning en rust ➔ Het is belangrijk dat deze in balans zijn, we komen in de problemen als die balans langdurig uit evenwicht is vb: chronische stress ➔ Ortho en parasympatisch stelsel werken tegengesteld aan elkaar en elk orgaan, spier, klier is verbonden met 2 motorische zenuwen uit het centrale zenuwstelsel: een orthosympatische en parasympatische -> ze worden aangestuurd door het limbisch systeem via de hypothalamus 29 Het hormoonstelsel en stress: We zien de samenwerking tussen: - De hypothalamus - De hypofyse - De bijnieren Stress prikkelt de hypothalamus -> deze prikkelt de voorkwab van de hypofyse -> deze zal de bijnierschors stimuleren ° De bijnieren: zijn een soort van vetkussentjes bovenop de nieren, spelen via de productie van adrenaline een belangrijke rol bij het regelen van onze lichaamsenergie en reactie op stressvolle en spannende situaties Adrenaline = stresshormoon, het enige hormoon dat een snelle en vrij kortdurende werking heeft: - Verhoogt de bloedsuikerspiegel: alle actieve cellen krijgen voldoende energie - Stimuleert hartactiviteit en bloedtoevoer - Doet pupillen verwijden = schrikogen - Stimuleert spierspanning = trillen op de benen Teveel aan adrenaline zorgt voor angst, opwinding, nerveus gevoel Tekort aan adrenaline zorgt voor depressieve stemming Cortisol = stresshormoon: - Komt via de bloedbaan bij alle organen van het orthosympatisch zenuwstelsel - Dit leidt tot verhoging van het bloedsuikergehalte - Helpt om energie te krijgen waardoor we beter kunnen optreden tegen bedreigende situaties - Heeft ook een remmende invloed op ontstekingsreacties: ontstekingsreacties kunnen bij allergische reacties en ernstige ontstekingen levensbedreigend zijn dus wordt cortisol in de vorm van cortisone voorgeschreven om die ontstekingsreacties te remmen Teveel aan cortisol: de werking van het afweersysteem kan grondig verstoord worden, mensen die voortdurend onder spanning staan worden makkelijker ziek Belangrijke man: Sapolsky: Stelt dat het typisch menselijk is dat wij mensen, ook als het objectieve gevaar geweken is, we ons vaak blijven zorgen maken over dit gevaar en zo in de vecht,vlucht,freeze modus blijven ➔ We blijven denken aan wat er zou kunnen gebeuren of welke risico’s er bestaan ➔ De gedachten aan de stresserende gebeurtenis komen te pas en onpas ➔ Dit maakt ons op den duur letterlijk ziek omdat ons lichaam zo actief blijft en zich blijft voorbereiden op actie ➔ Ons lichaam blijft extra energie vrijmaken, alle interne functies en organen worden stil gelegd en werken niet meer optimaal -> de opname van energierijke stoffen wordt uitgesteld en ook de strijd tegen ziektes wordt stil gelegd door die overlevingsmodus ➔ Onze hersenen kunnen geen onderscheid maken tussen echte stress en bedachte stress 30 Een benadering van stress vanuit de evolutionaire psychologie: De onderste delen van de hersenen zijn evolutionair gezien de oudste delen en de bovenste delen zijn het recentste. ➔ Diezelfde ontwikkeling zien we ook tijdens de zwangerschap: vanuit de vroege neurale buis -> ontwikkelen 3 zwellingen -> die groeien uit tot achterhersenen, tussenhersenen en grote hersenen Maclean maakt een onderscheid op basis van een evolutionaire ontwikkeling: - Reptielenbrein: de reptielen ontstonden eerst - Zoogdierenbrein: dan ontstonden de zoogdieren - Mensenbrein: de mensapen en mensen ontstonden als laatste Reptielenbrein: hersenstam en cerebellum ( = kleine hersenen) Evolutionair gezien het oudste systeem Functioneert op het niveau van de instincten: fight, flight and freeze Gaat om reacties die miljoenen jaar geleden een voordeel opleverden en nu niet meer perse nuttig zijn Regelt lichamelijke functies: bloedsomloop, ademhaling, evenwicht en slaap ~het regelt functies die noodzakelijk zijn om te overleven Activeert gewoonten zoals schelden, drinken, roken -> ook als je u had voorgenomen het niet meer te doen volstaat 1 trigger om terug te hervallen Zoogdierenbrein: tussenhersenen en het limbisch systeem Functioneert op het niveau van de meest primaire emoties en gewoontes Is betrokken bij de behoeftes aan voedsel, seks, affectie en slaap We vallen terug op routines: complexe gedragspatronen die gedachteloos uitgevoerd kunnen worden Het mensenbrein: de grote hersenen Dit hebben we gemeenschappelijk met mensenapen Staat in voor allerlei bewuste processen Rationeel en logisch denken, de taal, onderdrukken van verlangens en emoties, plannen Gaat over handelingen in een nieuwe, complexe, steeds veranderde situatie Kunnen niet terugvallen op routine, we moeten een intelligente oplossing zoeken voor de grote en kleine problemen ➔ Het reptielen en zoogdierenbrein bepalen autonoom gedrag, gedrag dat we niet bewust onder controle hebben ➔ De reacties van mensen onder stress worden gestuurd door de oudste delen van onze hersenen, dus los van onze wil ➔ Het reptielen en zoogdierenbrein wint meestal van het mensenbrein: dit verklaart waarom we soms in een stressvolle situatie irrationele en onlogische beslissingen nemen 31 Een benadering van stress vanuit de theorie van Kahneman: Volgens Kahneman zijn er 2 manieren waarop mensen beslissingen nemen: Systeem 1: Dit systeem werkt automatisch en razendsnel op basis van indrukken Het gebruik van dit systeem kost weinig of geen inspanningen We handelen op automatische piloot Gebaseerd op aangeboren reacties en associatief opgeroepen ingevingen Baseren ons op spontane indrukken en intuïtie en hebben onze reactie NIET onder controle Vb: auto ontwijken op de weg ➔ We gebruiken systeem 1: ✓ Wanneer we snel moeten beslissen ✓ We laten ons leiden door oppervlakkige kenmerken ✓ Dit doen we als we: vermoeid, afgeleid, gestresseerd en bedreigd zijn ➔ We zijn ons amper bewust van wat we doen: we hebben beperkte hoeveelheid aandacht en die moet efficiënt ingezet worden, we doen dit in situaties waar we onder stress staan, daar gaat alle aandacht naar overleven ➔ Deze manier van denken is vergelijkbaar met die van dieren, het is gebaseerd op ons aangeboren vermogen om de wereld om ons heen waar te nemen, objecten herkennen, geluiden lokaliseren Systeem 2: Betrokken bij alles wat bewuste aandacht en mentale inspanningen vraagt Systeem staat voor het rationele, logische en onbewuste Gebaseerd op abstracte regels en redeneringen Kost veel energie maar zorgt voor een gevoel van keuzevrijheid ➔ Dit systeem werkt vooral goed in situaties waar we beslissingen nemen, luisteren naar de boodschap, argumenten afwegen. We toetsen de info en vullen ze aan met wat we al uit andere bronnen weten Link met Maclean: Systeem 1 verklaart waarom we soms ondoordacht reageren, Systeem 2 verklaart waarom we daar dan achteraf spijt van hebben De grote hersenen, het mensenbrein staan voor systeem 2: info gaat traag, rationeel, logisch en gestructureerd verwerkt worden De hersenstam en het limbisch systeem werken zoals het systeem 1: info gaat snel, intuïtief, praktisch, automatisch en impulsief verwerkt worden ~functioneren volgens reptielen en zoogdierenbrein Mensen die geconfronteerd worden met een stresssituatie daarbij wordt systeem 2 geblokkeerd waardoor mensen minder goed in staat zijn om hun emoties en gedrag te controleren en neemt systeem 1 het over ~we handelen op automatische piloot 32 Hoofdstuk 13: Biologische benadering: psychopathologische stoornissen: Psychopathologie en neurotransmitters: A. De Werking van Neurotransmitters Signalen worden binnen ons lichaam doorgegeven via zenuwen/ neuronen De overdracht van prikkels binnen en tussen zenuwcellen/neuronen gebeuren op basis van 2 principes: Elektrische geleiding: dit is de overdracht binnen neuronen Chemische geleiding: de overdracht tussen neuronen Beide systemen zijn complementair aan elkaar - Systeem op elektrische geleiding: werkt snel, microseconden, weinig gedifferentieerd - Systeem op chemische geleiding: is trager, milliseconden, kan signalen beter differentiëren Bij alles wat we doen, denken en voelen schieten bepaalde neuronen in actie Signalen komen via dendrieten binnen -> verwerkt in het cellichaam -> worden gecombineerd met andere binnenkomende signalen -> info verlaat de cel via de eindknoppen van het axon Geleiding doorheen de neuronen gebeurt via kleine stroomstootjes of actiepotentialen, die verplaatsten zich door de zenuwcel Neuronen hebben geen direct contact met elkaar: er zit iets tussen nl. de synaptische spleet of synaptische kloof -> informatieoverdracht moet op een andere manier gebeuren Informatieoverdracht gebeurd via afgifte van chemische boodschappers = de neurotransmitters Doorgever van die neurotransmitter is het eindknopje = het presynaptisch element Ontvanger van die neurotransmitter van de volgende zenuwcel ( in dendrieten) = het postsynaptisch element In die eindknoppen zitten kleine blaasjes met kleine hoeveelheden van die neurotransmitter, als er een actiepotentiaal plaats vindt gaan de blaasjes naar de eindknoppen vervoerd worden en daar openspringen -> neurotransmitter komt in de synaptische spleet tussen beide zenuwen Op het postsynaptisch element bevinden zich receptoren ➔ De verschillende neurotransmitters passen elk op één specifiek type receptor ➔ Er zijn ook verschillende receptoren voor dezelfde neurotransmitter ~daardoor kan één neurotransmitter verschillende reacties uitlokken afhankelijk van de receptor waar hij op bindt Neurotransmitters spelen een belangrijke rol in de communicatie tussen verschillende zenuwcellen en bepalen mee: - Welke signalen er versterkt worden en welke verzwakt - Naar welke andere zenuwcellen signalen worden doorgegeven en naar welke niet 33 2 soorten neurotransmitter: Exciterend: Deze neurotransmitter zorgt ervoor dat de celwand van het neuron aan de overkant van de spleet dichterbij de drempel komt voor het opwekken van een zenuwimpuls. Pas als er voldoende neurotransmitter zich gehecht heeft aan de receptoren en de drempelwaarde overschreven wordt ~ wordt de volgende zenuwcel geprikkeld Inhiberend: Deze neurotransmitter zorgt ervoor dat de celwand van het neuron aan de overkant van de spleet dichterbij de rustwaarde komt en de drempelwaarde wordt niet overschreden. Er wordt geen zenuwimpuls doorgegeven ~ het neurotransmitter zorgt ervoor dat de volgende zenuwcel moeilijker te prikkelen is De som van exciterende en inhiberende boodschappen bepaalt of de drempelwaarde voor het opwekken van een zenuwimpuls bereikt wordt en het volgend neuron een boodschap zal doorgeven en op welk tempo dit gedaan wordt Als het signaal is doorgegeven zal de neurotransmitter in de synaps daarna: - Ofwel gedeactiveerd worden door de ontvangende neuron - Ofwel heropgenomen worden door het verzendende neuron - Ofwel afgebroken worden door enzymen in de synaptische spleet Voorbeelden van neurotransmitters: serotonine, dopamine, acetylcholine B. Psychopathologie en neurotransmitters Er wordt veel onderzoek gedaan naar de biochemische oorzaken van psychopathologische stoornissen en men kijkt naar de rol van neurotransmitters, via allerlei psychofarmaca probeert men de werking van neurotransmitters te beïnvloeden De mechanismen achter de neurotransmitters zijn veel ingewikkelder dan we denken het gaat niet alleen om: o De concentratie van bepaalde neurotransmitters: In het begin focuste men zich vooral op hoe een teveel of een tekort aan een bepaalde neurotransmitter aan de basis lag van symptomen Ontdekt: Extreem hoge concentraties aan dopamine in de hersenen lag aan de basis van psychotische symptomen bij schizofrenie Mensen met een depressie had een te lage concentratie van serotonine en noradrenaline in de hersenen ➔ Antidepressiva doen die concentratie stijgen Het gaat ook om: o De hoeveelheid presynaptische neuronen die de neurotransmitters herabsorberen: Dit gebeurd voordat ze zich kunnen binden aan de postsynaptische neuronen Bepaalde antidepressiva probeert de heropname van serotonine te verhinderen, zo stijgt de concentratie van serotonine en wordt serotonine in de volgende zenuw langer geprikkeld ~minder depressieve klachten 34 o Het aantal receptoren voor deze neurotransmitter: Antidepressiva zorgen voor een verhoging van de concentratie van neurotransmitters, het therapeutisch effect laat langer op zich wachten Verklaring: antidepressiva werkt niet in op de neurotransmitter maar wel op het aantal receptoren voor bepaalde neurotransmitters o De gevoeligheid van bepaalde receptoren voor deze neurotransmitters: Bij schizofrenie zien we een overdreven hoge gevoeligheid voor dopamine en de aanwezigheid van een buitensporig hoog aantal dopaminereceptoren in de hersenen ➔ Het wordt allemaal nog complexer: het effect van bepaalde neurotransmitters is ook afhankelijk van de plaats in de hersenen waar ze op in werken Vb: dopamine is in verschillende delen van de hersenen actief Bij mensen met schizofrenie speelt vooral de concentratie hiervan een rol in de frontale cortex, er is centraal in de hersenen een toegenomen activiteit van dopamine -> gevolg: signalen komen kei hard binnen, er kan geen onderscheid meer gemaakt worden tussen belangrijk en onbelangrijk ~ verklaart de hallucinaties en waanbeelden De verlaagde activiteit dan frontaal is verantwoordelijk voor de negatieve symptomen Conclusie: Neurotransmitters = spelen cruciale rol bij het doorgeven van signalen van de ene hersencel naar de andere ➔ Zo kan een verhoogde of verminderde activatie van bep. Neurotransmitters mee aan de basis liggen van psychopathologische symptomen ➔ Daarom: probeert men via psychofarmaca de werking van neurotransmitters te beïnvloeden Psychopathologie en hersenstructuren: A. De werking van verschillende hersenstructuren: Binnen de hersenen zijn er 2 structuren die van belang zijn om psychopathologische stoornissen te begrijpen: - Het zoogdierenbrein: hier is het limbisch systeem uit gegroeid - Het mensenbrein: hier ligt de frontale cortex aan de basis van ons menselijk handelen en denken Het limbisch systeem: Dit ligt diep binnen de hersenen, het bestaat uit een ring rond de hersenstam en corpus callosum (= balk die de hersenhelften verbind) Limbisch systeem bestaat uit: De amygdala: Synoniem: amandelkernen Functie: om ons lichaam op de overleefstand te zetten, om te gaan vechten/vluchten Kortom ons beschermen tegen gevaar Speelt een belangrijke rol bij de regulatie van emoties Als we in een situatie zitten die volgens de amygdala gevaarlijk is dan worden die negatieve herinneringen daar ook opgeslagen vb: rode auto zien en er valt een steen op je teen, dan zullen we de volgende keer als we een rode auto zien denken aan pijn 35 ~ amygdala reageert ook zo bij positieve gebeurtenissen: emotionele herinneringen worden bij bepaalde gewaarwordingen opgeroepen vb: we worden heel blij van een bepaalde parfum te ruiken omdat we denken aan die ene persoon De hippocampus Speelt een rol bij agressieve gedragingen, schrikreacties en fight-flight-freeze reacties De frontale kwabben: Plaats: aan de voorkant van de grote hersenhelften Functie: spelen een rol bij het aansturen van doelgerichte gedragingen, zijn betrokken bij psychische functies zoals: beoordelingsvermogen, sociaal gedrag, plannen, geheugen,… Frontale kwab: gedeelte van de hersenen dat evolutionair gezien als laatste is ontwikkeld, het is het unieke van de mens, dit hersengebied groeit nog door tot ongeveer de leeftijd van 20j De frontale lob is bij de mens veel groter dan bij dieren: - Kat: neemt frontale cortex 3,5% in van het hersenvolume - Chimpansee: neemt frontale cortex 17% in van het hersenvolume - Mens: neemt frontale 29% bijna 1/3 in van het hersenvolume Frontale lob is cruciaal in de wijze waarop ons gedrag verschilt tov het gedrag van andere dieren ~ hier vinden processen plaats voor wat typisch menselijk handelen is vb: keuzes maken, onderdrukken van niet wenselijk sociaal gedrag = executieve functies B. Psychopathologie en hersenstructuren: De basis van ons gedrag ligt in het meest primitief gedeelte van de hersenen: de hersenstam en limbisch systeem -> ons gedrag, gevoelens en gedachten worden aangestuurd via reptielen en zoogdierenbrein Pas in de 2e instantie wordt dit aangestuurd via de frontale cortex We zien bij mensen met psychopathologische stoornissen vaak: - Hogere activiteit in het limbisch systeem - Lagere activiteit in de frontale cortex Uit onderzoek blijkt: Overgevoeligheid van het limbisch systeem kan in verband gelegd worden met paniek en angstgevoelens. Vanuit het limbisch systeem worden zowel de lichamelijke acties opgewekt als de subjectieve beleving van angst Ondergevoeligheid van het limbisch systeem leidt tot minder angst, maar ook tot minder gemakkelijk afleren van ongewenst gedrag door bestraffing ~gebrekkig gewetensontwikkeling Mensen met een verstoorde werking van de frontale cortex door bvb frontaal kwab dementie hebben hetzelfde gedragspatroon als pubers ~een beschadiging of onvoldoende groei van die cortex zorgt ervoor dat het limbisch systeem vrij spel heeft ~ mensen hebben veel minder controle over zichzelf en kunnen impulsen minder goed beheersen vb: alcoholmisbruik, anti-sociaal gedrag 36 Mensen met schizofrenie: de frontale cortex is kleiner in volume en er is minder bloeddoorstroming, er is dus minder activiteit ~ zorgt voor de cognitieve problemen zoals: aandachts- en geheugenstoornissen De activiteit van de amygdala op echte of fake bedreigingen vanuit de omgeving wordt minder goed getemperd door de frontale cortex waardoor mensen zichzelf niet goed in de hand hebben, ze zijn minder goed in staat om hun eigen gedrag te regelen -> dit kunnen we linken aan psychopathologische problemen ➔ Dit ligt aan de basis van externaliserende en internaliserende psychische stoornissen = stoornissen waarbij men te veel of te weinig controle heeft over de eigen emoties Vb externaliserend: agressief en anti-sociaal gedraag Vb internaliserend: angststoornis, depressie We hebben biljoenen cellen in ons lichaam, elke cel bevat het unieke DNA van één persoon Als je al het DNA uit de celkern haalt en openrolt is de streng 2m lang Psychopathologie en erfelijkheid: Men probeert te bepalen wat het aandeel is van erfelijke meegegeven factoren bij het ontstaan van allerlei gedragingen van mensen -> gevaar van dit denken: genetisch determinisme: denken dat alle gedragingen te verklaren zijn volgens de genetische aanleg We gaan ervan uit dat naast biologische factoren omgevingsfactoren ook een rol spelen: hier gaat het over: de interactie tussen biologische kwetsbaarheden en risicovolle omgevingsinvloeden Gedrag is altijd het gevolg van interactie tussen aangeboren kenmerken en omgevingsinvloeden A. De rol van erfelijke factoren: De verschillen in het erfelijk materiaal van mensen is minimaal. Men schat dat tussen 99,4% en 99,8% van het erfelijk materiaal voor alle mensen hetzelfde is en ongeveer dezelfde functie vervult. Er is dus een half procentje dat zorgt voor de verschillen tussen mensen Cellen = bouwstenen van ons lichaam Elke cel heeft een celkern/nucleus waarin het erfelijk materiaal opgeslagen zit in de chromosomen Chromosomen = bevatten de instructies voor de cel Menselijk genoom bestaat uit 46 chromosomen: - 44 autosomen - 2 geslachtschromosomen: bij mannen XY en bij vrouwen XX Chromosomen zien eruit als een wenteltrap waarbij elke trede gevormd wordt door een combinatie van 2 basen. Er zijn 4 verschillende basen: - Adenine - Guanine - Thynine - Cytosine ➔ Deze vormen 2 soorten basenparen, menselijk DNA bestaat uit iets meer dan 3miljard basenparen ➔ Volgorde van de basenparen bepaalt de aanmaak van een aminozuur, de ketens van aminozuren vormen de eiwitten van ons lichaam 37 Die eiwitten hebben: - Structurele-vormgevende functie: eiwitten zijn de bouwstenen van ons lichaam en bepalen de anatomie van ons lichaam - Enzymatische-scheikundige functie: eiwitten regelen de stofwisseling van ons lichaam en bepalen de fysiologie van ons lichaam Een gen = een stukje DNA met de software voor bepaalde erfelijke lichamelijke of psychische eigenschappen ~elk mens heeft ongeveer 20 000 à 25 000 genen ➔ Ze bestaan uit een unieke opeenvolging van een aantal baseparen in een chromosoom ➔ Genen zijn op een vaste plaats/locus op de chromosoom gesitueerd ➔ Van elk gen bestaan er in de bevolking meestal meerdere varianten = allelen vb: van het gen dat de haarkleur bepaald bestaan er verschillende allelen, allel voor blond, bruin, zwart Chromosomen komen in paren voor, we hebben telkens 2 genen, één op elk chromosoom van het chromosomenpaar Voorplantingscellen bevatten de helft van het aantal chromosomen dus 23 met maar één gen per paar & als 2 voorplantingscellen met elkaar versmelten bij de bevruchting krijgen we terug 46 chromosomen en 2 genen van elk paar ~zaadcel en eicel hebben dus maar 23 chromosomen Een chromosoom kan beschadigd geraken doordat er bvb in het DNA één base vervangen wordt door een andere = mutatie Mutatie: - Kan het gevolg zijn van externe factoren vb: radioactieve bestraling - Ontstaan spontaan wanneer er bij een celdeling en het daaraan gekoppelde kopiëren van het DNA foutjes optreden - Als dit gebeurd in gewone cellen: meestal geen grote gevolgen - Kan soms wel grote gevolgen hebben en leiden tot de ontwikkeling van een kwaadaardig kankergezwel - Als er een foutje optreedt bij meer dan één basepaar in het DNA en een hele reeks baseparen veranderen, omkeren of wegvallen kan dit leiden tot ernstigere problemen - Gevolg van mutatie in een geslachtscel: zijn ingrijpend en kunnen leiden tot een miskraam of afwijking bij het kind - Grote mutaties leiden tot een niet levensvatbaar embryo en dus een miskraam - Wanneer mutaties beperkt zijn maar op een verkeerde plek van een chromosoom voorkomt of op een verkeerd chromosoom kan die mutatie de oorzaak zijn van een erfelijke ziekte of afwijking Niet alle genen komen tot uitdrukking: ▪ DNA- methylatie: sommige genen worden uitgeschakeld doordat chemische stofjes zich hechten aan een stukje van het DNA, het DNA raakt verstopt waardoor het niet meer gelezen kan worden en niet tot uitdrukking kan komen ▪ Er zijn ook acetylgroepen: dit zijn stofjes die de communicatie juist makkelijker maken ▪ Sommige genen zijn in actie vanaf de geboorte en vallen daarna weer stil, andere genen werken maar in bepaalde omstandigheden bvb door zonlicht en nog anderen zijn ons hele leven actief ▪ Sommige genen zijn alleen actief in bepaalde cellen en blijven inactief in andere cellen, hoewel alle genen in elke menselijke cel aanwezig zijn, wordt dus niet elk gen in elke cel gebruikt Genotype = alle genen van een persoon samen, dit is niet zichtbaar 38 Fenotype = het resultaat van het genotype in combinatie met allerlei milieufactoren, de zichtbare kenmerken Homozygote genen = de twee allelen voor een bepaald gen op de 2 parallelle chromosomen bij iemand zijn identiek ~ 80 tot 90% van alle genen Heterozygoot = wanneer de twee allelen onderling verschillen ~10 tot 20% van alle genen Bij een heterozygote eigenschap is het ene allel soms sterker dan het andere, zodat alleen het sterke allel tot uiting komt in het fenotype = het ene is dan dominant en het andere recessief ➔ Een recessief allel komt alleen maar tot uiting wanneer het homozygoot aanwezig is µ Vb: donker haar is dominant op blond haar, volle lippen zijn dominant op dunne lippen ➔ Dit zorgt voor een veel grotere genetische variatie, het leidt ook tot die typische normaalverdeling binnen een populatie ~de meest uiterlijke eigenschappen ( gewicht, lengte, huidskleur) in de bevolking zijn afhankelijk van meerdere genen en kennen een Gausvormige verdeling Additieve kwantitatieve overerving: - Wanneer verschillende genen een direct effect hebben op een eigenschap en het effect van hun combinatie de som is van hun afzonderlijke effecten - Vaak komt die eigenschap gradueel tot uiting - Hoe meer genen iemand heeft voor die bepaalde eigenschap, hoe sterker die eigenschap dan tot uiting zal komen Erfelijk materiaal voor allerlei menselijke kenmerken bestaat uit een mix van dominante en recessieve allelen die ofwel BESCHERMEND ofwel BELASTEND zijn ➔ We erven die genen op basis van toeval over van onze ouders: de helft van vader en de helft van moeder ➔ Sommige hebben geluk en erven vooral beschermende allelen, anderen hebben minder geluk en erven vooral belastende allelen ➔ De meeste erven een mix van beiden Polygenetische overerving: hier bepalen verschillende genen één kenmerk Pleiotropie: één gen kan ook meer dan één eigenschap beïnvloeden vb: één gen zou verantwoordelijk zijn voor schizofrenie en manische depressiviteit ~ dit verklaard waarom zoveel mensen die lijden aan schizofrenie ook te maken hebben met manisch-depressief gedrag B. Rol van milieufactoren: Milieufactoren spelen naast erfelijke factoren ook een rol bij de bepaling van het fenotype Het gaat hier om: het geheel van omgevingsfactoren die op het individu inwerken ~dit is een oneindig en onoverzichtelijk geheel van factoren die elkaar voortdurend onderling beïnvloeden -> de invloed van bepaalde factoren zal zwaarder doorwegen bij de één dan bij de ander Rekening houden met: verschillende milieufactoren kunnen niet los gezien worden van de erfelijke factoren waarop ze inwerken of waarmee ze in interactie gaan 39 Onderscheid maken: Factoren die spelen op micro- niveau: = de directe omgeving van mensen Vb: een moeilijke zwangerschap, een handicap, langdurige ziekte, traumatische ervaring, ongeval, verouderingsproces ~zaken die een invloed hebben op iemands functioneren Factoren op meso- niveau: De emotionele sfeer in een gezin, de relatie met de partner, ouder- kind relatie, opvoedingsvaardigheden, werkloosheid van één of beide ouders Factoren op macro- niveau: De SES, de cultuur, de levensstijl, het waardepatroon, financiële/ economische crisis die een maatschappij ondergaat We kunnen ook kijken naar: ✓ Materiële factoren: Zowel fysische als chemische factoren Overmatig alcoholgebruik of een infectie tijdens de zwangerschap kan zware gevolgen hebben voor moeder en het ongeboren kind Vb: fetal alcohol syndrome: kinderen hebben ernstige ontwikkelingsachterstand door overvloedig gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap Vb: rode hond oplopen vroeg in de zwangerschap kan leiden tot een miskraam, als het later wordt opgelopen kan het leiden tot een afwijking of mentale achterstand Maar ook drugs, voedseltekort, voedselvergiftiging, insecticiden, zware metalen, geneesmiddelen, ioniserende stralen kunnen leiden tot psychische problemen Vb: Depakine= medicijn tegen epilepsie kan gevaarlijk zijn voor de hersenontwikkeling bij kinderen en kan leiden tot autisme en leerproblemen ✓ Psychische factoren: Onderzoek naar de invloed van stress op het psychisch functioneren Vb: een moeder dat veel stress heeft tijdens de zwangerschap zorgt ervoor dat het kind later veel stressgevoeliger gaat reageren ✓ Sociale factoren: Het al dan niet kunnen terugvallen op een netwerk van vrienden en familieleden is cruciaal ➔ Dit is het duidelijkste op momenten waar het moeilijk gaat of wanneer mensen maar een zeer beperkt netwerk hebben Er zijn ook: ❖ Onverwachte gebeurtenissen: Deze kunnen ook een invloed hebben vb: een verhuis, ziekte, echtscheiding ❖ Voorspelbare veranderingen: Die zorgen voor extra druk, vooral in de periodes van veranderingen zoals puberteit, adolescentie, de vroege volwassenheid waar jongeren een beroepskeuze moeten maken ❖ Blijvende stressoren: Zoals langdurige werkloosheid, leven in armoede, opgroeien onder oorlogsomstandigheden 40 ❖ Tijdelijke stresserende gebeurtenissen Deze milieufactoren kunnen een invloed hebben: - VOOR de geboorte: zoals bloedingen tijdens een zwangerschap, zwangerschapsdiabetes, infecties - TIJDENS de geboorte: een zuurstoftekort als gevolg van een moeilijke bevalling, spoedkeizersnede, een vroeggeboorte - NA de geboorte: Deze factoren komen in de algemene populatie voor een groot stuk voor, maar voor sommige zijn deze factoren een: component cause, een deel van het causale mechanisme dat tot het ontstaan van de problemen leidt C. De interactie: We moeten ons de vraag stellen: in welke mate verschillen tussen mensen in gedrag teruggaan op verschillen in erfelijke aanleg en in hoeverre ze teweeggebracht zijn door milieu-verschillen? Voorbeelden: Als uit onderzoek blij