Podcast
Questions and Answers
Welke van de volgende beweringen beschrijft het effect van groepsgrootte op invloed?
Welke van de volgende beweringen beschrijft het effect van groepsgrootte op invloed?
- De invloed van een groep neemt voortdurend toe naarmate de groepsgrootte toeneemt.
- Groepen van 2 hebben de grootste invloed.
- Een groep van 6 of meer mensen is nodig voor maximale invloed.
- Een groep van 4 of 5 heeft geen grote invloed op de proefpersoon. (correct)
Wat is het effect van een bondgenoot binnen een unanieme groep op de proefpersoon?
Wat is het effect van een bondgenoot binnen een unanieme groep op de proefpersoon?
- De proefpersoon voelt zich aangespoord om het met de meerderheid eens te zijn.
- Een bondgenoot heeft geen invloed op de keuzes van de proefpersoon.
- De aanwezigheid van een bondgenoot vermindert de invloed van de meerderheid. (correct)
- De proefpersoon zal altijd de unanieme meerderheid volgen.
Wat gebeurde er met de meeste deelnemers wanneer de leerling begon te schreeuwen bij 135V?
Wat gebeurde er met de meeste deelnemers wanneer de leerling begon te schreeuwen bij 135V?
- Ze stopten meteen met het experiment.
- Ze gingen door met het verhogen van de schokken. (correct)
- Ze belden om hulp.
- Ze vroegen de leerling om op te houden.
Hoe beïnvloedt sterke verbondenheid met een groep de groepsdruk?
Hoe beïnvloedt sterke verbondenheid met een groep de groepsdruk?
Wat is een belangrijke factor voor de deelnemers om door te gaan met het experiment?
Wat is een belangrijke factor voor de deelnemers om door te gaan met het experiment?
Wat is een mogelijke gevaar van groepsdenken binnen hechte groepen?
Wat is een mogelijke gevaar van groepsdenken binnen hechte groepen?
Wat was het percentage deelnemers dat doorging tot het maximum voltage?
Wat was het percentage deelnemers dat doorging tot het maximum voltage?
Waarom conformeren mensen zich vaak aan onbekende groepen?
Waarom conformeren mensen zich vaak aan onbekende groepen?
Welke rol speelt de locatie van het experiment in de resultaten?
Welke rol speelt de locatie van het experiment in de resultaten?
Wat gebeurde er met de deelnemers wanneer de leider de kamer verliet?
Wat gebeurde er met de deelnemers wanneer de leider de kamer verliet?
Wat is de functie van het ego volgens de psychologische theorieën?
Wat is de functie van het ego volgens de psychologische theorieën?
Wat houdt identificatie in binnen de context van psychologisch functioneren?
Wat houdt identificatie in binnen de context van psychologisch functioneren?
Welke van de volgende voorbeelden illustreert de verplaatsing van emoties?
Welke van de volgende voorbeelden illustreert de verplaatsing van emoties?
Wat is een voorbeeld van sublimatie?
Wat is een voorbeeld van sublimatie?
Wat wordt er bedoeld met het hedonistisch principe in motivatie?
Wat wordt er bedoeld met het hedonistisch principe in motivatie?
Wat is een belangrijke kritiek op de motivatietheorieën over afweermechanismen?
Wat is een belangrijke kritiek op de motivatietheorieën over afweermechanismen?
Wat bestudeert de biologische psychologie voornamelijk?
Wat bestudeert de biologische psychologie voornamelijk?
Welke van de volgende beschrijvingen past het best bij de biologische basis van gedrag?
Welke van de volgende beschrijvingen past het best bij de biologische basis van gedrag?
Welke milieufactoren beïnvloeden het fenotype van een individu?
Welke milieufactoren beïnvloeden het fenotype van een individu?
Wat zijn micro-niveau factoren?
Wat zijn micro-niveau factoren?
Wat is een voorbeeld van een materiële factor die invloed kan hebben op een ongeboren kind?
Wat is een voorbeeld van een materiële factor die invloed kan hebben op een ongeboren kind?
Welke factor kan leiden tot psychische problemen na de geboorte?
Welke factor kan leiden tot psychische problemen na de geboorte?
Wat zijn sociale factoren in de context van milieufactoren?
Wat zijn sociale factoren in de context van milieufactoren?
Wat zijn voorbeelden van onverwachte gebeurtenissen die een invloed kunnen hebben op de ontwikkeling?
Wat zijn voorbeelden van onverwachte gebeurtenissen die een invloed kunnen hebben op de ontwikkeling?
Welke uitspraak over blijvende stressoren is waar?
Welke uitspraak over blijvende stressoren is waar?
Welke van de volgende factoren staat niet listed onder meso-niveau factoren?
Welke van de volgende factoren staat niet listed onder meso-niveau factoren?
Wat is de rol van psychische factoren in de ontwikkeling?
Wat is de rol van psychische factoren in de ontwikkeling?
Welke van de volgende factoren kan voor verandering zorgen tijdens de adolescentie?
Welke van de volgende factoren kan voor verandering zorgen tijdens de adolescentie?
Wat is het belangrijkste verschil tussen het genotype en het fenotype?
Wat is het belangrijkste verschil tussen het genotype en het fenotype?
Welke rol spelen chromosomen in de cellen?
Welke rol spelen chromosomen in de cellen?
Wat is een kenmerk van mutaties in geslachtscellen?
Wat is een kenmerk van mutaties in geslachtscellen?
Welke van de volgende beschrijvingen is juist over heterozygote eigenschappen?
Welke van de volgende beschrijvingen is juist over heterozygote eigenschappen?
Wat beschrijft de additieve kwantitatieve overerving?
Wat beschrijft de additieve kwantitatieve overerving?
Wat is het gevolg van DNA-methylatie?
Wat is het gevolg van DNA-methylatie?
Wat zijn allelen?
Wat zijn allelen?
Wat zijn de 4 verschillende basen die het DNA vormen?
Wat zijn de 4 verschillende basen die het DNA vormen?
Wat kan een gevolg zijn van een fout in de DNA-replicatie?
Wat kan een gevolg zijn van een fout in de DNA-replicatie?
Wat is een kenmerk van een homozygoot gen?
Wat is een kenmerk van een homozygoot gen?
Wat is een voorbeeld van pleiotropie?
Wat is een voorbeeld van pleiotropie?
Wat gebeurt er bij de vorming van voorplantingscellen?
Wat gebeurt er bij de vorming van voorplantingscellen?
Wat is de functie van eiwitten in het lichaam?
Wat is de functie van eiwitten in het lichaam?
Flashcards are hidden until you start studying
Study Notes
Groepsdruk & Conformisme
- Groepsdruk: De invloed van een groep op het gedrag van individuen.
- Groepsgrootte: Een groep van 4-5 personen heeft al een aanzienlijke invloed, een grotere groep heeft niet een veel sterker effect.
- Unanimiteit: Een proefpersoon conformeert zich minder aan een meerderheid als er één iemand is die hetzelfde standpunt heeft.
- Groepsaffiliatie: De conformiteit is sterker als de proefpersoon zich sterk verbonden voelt met de groep of het doel van de groep.
- Groepscohesie: Een sterke groepscohesie verhoogt de conformiteit, met het risico op groepsdenken.
- Angst voor afwijzing: Mensen conformeren zich aan een groep waar ze niemand kennen uit angst voor afwijzing en negatieve beoordeling.
Experiment van Milgram
- Milgram's experiment: Deelnemers gaven schokken aan een 'leerling' op bevelen van een autoriteit, ondanks het uiten van pijn door de leerling.
- Gevolg: 65% van de deelnemers gaf de maximale schok despite de gevarensignalen.
- Conclusie: Mensen zijn geneigd te luisteren naar bevelen van autoriteiten, zelfs als ze er niet mee instemmen.
- Gebrek aan autoriteit: Als de leider de kamer verliet, stopten de meeste proefpersonen met het geven van schokken.
Factoren die de invloed van de leider bepalen
- Experimentlocatie: Meer invloed in een universiteit dan in een kantoor aan de rand van de stad.
Motivatietheorie van Freud
- Ego: Het ego probeert onaanvaardbare impulsen van het id acceptabel te maken.
- Voorbeelden: Terroristen die aanslagen plegen "in naam van God," mensen die cannabis gebruiken voor een betere nachtrust.
- Identificatie: Het ego vereenzelvigt zich met iemand anders en neemt kenmerken van die persoon over.
- Voorbeeld: Pubers die zich identificeren met hun idool.
- Verschuiving: Het ego verplaatst bedreigende impulsen van het oorspronkelijke object naar een minder bedreigend object.
- Voorbeeld: Boosheid op de baas wordt geuit op de partner.
- Sublimatie: Het ego zet onaanvaardbare wensen om in sociaal gewaardeerde activiteiten.
- Voorbeeld: Iemand met agressieve impulsen gaat vechtsport beoefenen.
- Kritiek: De motivatietheorie van Freud verklaart niet alle vragen, het hedonistisch principe (plezier en pijn als drijfveer) is moeilijk te bewijzen en het bestaan van afweermechanismen is moeilijk te bewijzen.
Biologische Psychologie: Uitgangspunten & Stress
- Biologische basis van gedrag: Neurofysiologie en gedragsgenetica proberen een dieper inzicht te krijgen in het gedrag van mensen.
- Biologische determinanten: Gedachten, gevoelens, interacties worden beïnvloed door biologische processen in het lichaam.
- Erfelijke factoren: Kleine verschillen in het erfelijk materiaal zorgen voor grote verschillen tussen mensen.
- Cellen: Bouwstenen van het lichaam, elk met een kern/nucleus die het erfelijk materiaal bevat in chromosomen.
- Chromosomen: Bevatten instructies voor de cel, bestaan uit een wenteltrap met twee basenparen per trede.
- Basenparen: Adenine, Guanine, Thymine, Cytosine.
- DNA: Bestaat uit meer dan 3 miljard basenparen, de volgorde bepaalt de aanmaak van aminozuurketens, die eiwitten vormen.
- Eiwitten: Structurele (vormgevende) en enzymatische (scheikundige) functies, bepalen anatomie en fysiologie van het lichaam.
- Gen: Een stukje DNA met de software voor bepaalde erfelijke eigenschappen, ongeveer 20.000-25.000 genen per mens.
- Allelen: Verschillende varianten van een gen, bijv. allel voor blond, bruin, zwart haar.
- Homozygoot: Twee identieke allelen voor een gen.
- Heterozygoot: Twee verschillende allelen voor een gen.
- Dominant allel: Het allel dat tot uiting komt in het fenotype, bijv. donker haar over blond haar, volle lippen over dunne lippen.
- Recessief allel: Allel dat alleen tot uiting komt wanneer het homozygoot aanwezig is.
- Additieve kwantitatieve overerving: Verschillende genen beïnvloeden een eigenschap en hun effecten zijn optelbaar (bijv. lengte, gewicht).
- Polygenetische overerving: Verschillende genen bepalen één kenmerk (bijv. intelligentie, persoonlijkheid).
- Pleiotropie: Eén gen kan meerdere eigenschappen beïnvloeden (bijv. schizofrenie en manisch-depressiviteit).
Rol van Milieufactoren
- Milieufactoren: Omgevingsfactoren die op het individu inwerken, beïnvloeden het fenotype in combinatie met erfelijke factoren.
- Micro-niveau: Directe omgeving, bv. zwangerschap, handicap, trauma, verouderingsproces.
- Meso-niveau: Emotionele sfeer in het gezin, relatie met partner, opvoedingsvaardigheden.
- Macro-niveau: SES, cultuur, levensstijl, waardepatroon, economische crisis.
- Materiële factoren: Fysieke en chemische, bv. alcoholgebruik, infecties, drugs, voedseltekort, insecticiden, straling.
- Psychische factoren: Stress.
- Sociale factoren: Steun en ondersteuning van vrienden en familie.
- Onverwachte gebeurtenissen: Verhuis, ziekte, echtscheiding.
- Voorspelbare veranderingen: Puberteit, adolescentie, vroege volwassenheid.
- Duurzame stressoren: Werkloosheid, armoede, oorlogsomstandigheden.
- Tijdelijke stresserende gebeurtenissen.
- Component cause: Een deel van de oorzaak van het fenotype, in combinatie met andere factoren.
Samenvatting
- Erfelijke factoren en milieufactoren beïnvloeden samen het fenotype, de zichtbare eigenschappen van een persoon.
- Biologische psychologie: De study van de biologische basis van gedrag.
- De rol van erfelijkheid, genen en milieufactoren in het creëren van variatie tussen mensen.
- Milieufactoren kunnen een invloed hebben op het ongeboren kind, tijdens de geboorte en na de geboorte.
- Erfelijkheid en omgeving werken samen om de persoonlijkheid en het gedrag van een individu te vormen.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.