Summary

De inhoudstafel omvat een overzicht van hoofdstukken 15 en 17 over neurofysiologie. Deze hoofdstukken behandelen onderwerpen zoals geheugen en slaap, met nadruk op verschillende soorten geheugen, werkgeheugen en de rol van de hersenen.

Full Transcript

15 GEHEUGEN 15.1 INLEIDING Meerdere geheugensystemen onderscheiden: Impliciete geheugen Procedurale geheugen Expliciete of declaratieve geheugen Ontwikkelen van automatische Traag en incrementeel Specifieke individuele ervaring...

15 GEHEUGEN 15.1 INLEIDING Meerdere geheugensystemen onderscheiden: Impliciete geheugen Procedurale geheugen Expliciete of declaratieve geheugen Ontwikkelen van automatische Traag en incrementeel Specifieke individuele ervaringen opslaan door informatiestukken te reacties, motorische en generaliseren over combineren. perceptuele vaardigheden. verschillende trials of Imprenten van feiten en gebeurtenissen die bewust kunnen worden ervaringen. opgeroepen. Associatie met: - cerebellum Declaratief geheugen (expliciet en impliciet) - striatum - Semantische geheugen = feitenkennis - amygdala - Episodische geheugen = gebeurtenissen opslaan - reflexbogen Neocorticale en mesiotemporale structuren zijn betrokken. Herhaling bevordert consolidatie: van korte- naar langetermijngeheugen. Binnen declaratieve geheugen: Langetermijngeheugen Kortetermijngeheugen Werkgeheugen Geheugen voor feiten die dagen of Enkel laatste uren of dagen. Kleine hoeveelheid info moet jaren geleden hebben voortdurend herhaald worden om plaatsgevonden. niet te vergeten (bv. getallenreeks). Gevormd uit Kwetsbaar voor interferentie: bv. kortetermijnherinneringen via hersenschudding of elektrische proces van consolidatie. schok. Veel oorzaken voor geheugenverlies of amnesie à trauma, alcoholisme, encephalitis, beroerte… - Retrograde amnesie (wet van Ribot) = verlies van herinneringen vlak voor incident. - Anterograde amnesie = geen nieuwe herinneringen meer kunnen opslaan. 113 15.2 HET WERKGEHEUGEN Functie = tijdelijk online opslaan van informatie om instant aan te kunnen. Gebieden: prefrontale cortex en bepaalde gebieden in posterieure pariëtale cortex. 15.2.1 DE PREFRONTALE CORTEX Kan getest worden met delayed-response taken à delay tussen informatieve stimulus en keuzestimulus. Tijdens delay bestaat er persistent firing: blijvende ­ activiteit in sommige neuronen in prefrontale cortex. ­ BOLD-signaal (fMRI) bij dorsolaterale prefrontale cortex tijdens delay. Wisconsin card sorting-taak à kan deficits aantonen, veroorzaakt door prefrontale letsels. Taak is om kaarten te sorteren volgens bepaalde regel die niet geweten is. Door feedback leert subject de regel. Op bepaald moment verandert de regel, pt met letsels hebben hier veel moeite mee (perseveratie). 15.2.2 ANDERE CORTICALE GEBIEDEN Neuronen in laterale intrapariëtale gebieden (area LIP) vertonen delayactiviteit tijdens delayed-saccade-taak. In mediaal temporale cortex neuronen die delayactiviteit vertonen, zoals voor visuele informatie. 15.3 HET DECLARATIEVE GEHEUGEN Gedistribueerd netwerk en interne representatie: Lashley experiment: resecties met verschillende grootte en locatie. Correlatie met grootte, niet met plaats van resectie à niet 1 plaats in hersenen waar herinneringen zijn opgeslagen. Grote letsels, maar dieren konden taak nog op verschillende manieren oplossen. Voordeel van distributie à beschadiging van gebied leidt niet tot belangrijke disfunctie. Donald Hebb: klassieke sensoriële neuronen ook betrokken bij vormen van geheugen = enegram. Interne representatie van stimulus bestaat uit alle neuronen die op dat moment actief zijn = cell assembly. Interne representatie blijft actief in werkgeheugen zolang er activiteit is in intergeconnecteerde netwerk van neuronen à wanneer lang genoeg actief à CONSOLIDATIE. Wet van Hebb: (fig 15.8 in boek) 1. Synaptische connecties tussen neuronen versterken telkens als cellen actief zijn op hetzelfde ogenblik: neurons that fire together, wire together. 2. Later gedeeltelijke activatie gebeurt à alle neuronen weer actief. 3. Interne representatie opnieuw geactiveerd. Implicatie à beschadiging ≠ direct verlies van herinnering. Penfield experiment: Stimulatie van temporale neocortex à complexe herinneringen opgewekt. 114 15.4 DE MESIALE TEMPORALE STRUCTUREN 15.4.1 ANATOMIE Episodische geheugen = connecties tussen associatiecortex – mesiale temporale structuren (hippocampus). - Entorhinale cortex verbonden met hippocampus: o Rechtstreeks naar CA1. o Onrechtstreeks via perforant pathways naar CA3. - Perirhinale cortex Elektrische stimulatie temporale lob à complexe herinneringen oproepen aan gebeurtenissen lang geleden. Dit betekent niet dat deze herinneringen in mediale temporale lob zijn opgeslagen! Resectie van dit deel leidt niet tot verlies van deze herinneringen. De stimulatie activeert uitgebreid netwerk (zie wet van Hebb). Single-cellregistraties in temporale lob bij epilepsie pt: Sommige neuronen in hippo en naburige structuren à selectief reageren op specifieke concepten (gezichten, vaak beroemde personen en zelfs op hun geschreven naam). = Conceptneuronen à onderdeel van netwerk van herinnering aan deze persoon. 15.4.2 LETSELSTUDIES Beschadiging mesiale temporale structuren à geheugenstoornissen. Patiënt H.M. à bilaterale resectie vd mesiale temporale strucutren. - Intact: o Weinig effect op IQ o Werkgeheugen wel intact. o Gebeurtenissen van vroeger wel kunnen oproepen. o Procedurale geheugen werkt nog (angetoond met mirror drawing task). - Anterograde amnesie à dramatisch effect op mogelijkheid tot inprenten van nieuwe feiten. Conclusie: verschillende anatomische substraten die verschillende vormen van geheugen ondersteunen. Delayed non-match to sample (DNMS)-taak bij proefdieren bevestigde dit: à Aap moet object selecteren dat voordien niet geselecteerd werd. Bilaterale mesiotemporale letsels à anterograde amnesie. Begrijpen taak + werkgeheugen wel intact. Laesies vd ento- of perirhinale cortex resulteerden in meest uitgesproken deficits. Bij registraties in hippocampus van pt à een verschillende respons tussen nieuwe en vroeger getoonde (bekende) stimuli, waarbij oude stimuli meer uitgesproken respons uitlokken in hippocampale neuronen. Syndroom van Korsakov à consolidatieproblemen. Oorzaak: laesis in structuren: nc anterior & nc mediodorsalis vd thalamus. 115 15.4.3 NAVIGATIESYSTEEM IN BREIN: SPATIAAL GEHEUGEN EN RELATIONEEL LEREN Experiment ratten in labyrint: - Normaal: ratten gaan niet 2x een gang van labyrint in om voedsel te zoeken. - Letsel hippocampus: o Leren dit niet efficiënt. Gaan dezelfde gang meerdere keren in of slaan gangen over. o Stel voedsel blijft op zelfde plek à ratten leren ondanks letsel waar voedsel nooit ligt, maar toch niet kunnen onthouden in welke gangen ze al geweest zijn. Dit is gebasseerd op procedureel leren en blijft intact na hippocampus letsel. Hippocampus belangrijk voor spatiaal geheugen. Morris water maze: rat in bad gevuld met opaak water, dier moet al zwemmend plaats van onder wateropp gelegen platform vinden. à Normale ratten leren dit snel, bij bilaterale letsels hippo niet. Informatie halen uit grid cell (EC) voor de place cell (HC). Place cells in CA1-regio van hippocampus - Place field = plaats die respons uitlokt: komt overeen met plaats waar rat denkt zich te bevinden. o Place fields kunnen dynamisch zijn à herorganisatie of remapping (leerproces). o Neuronen kunnen ook misleidt worden door sensoriële cues. - Op basis van diverse place cells à interne map van bepaalde omgeving ontstaat. Grid cells in entorhinale cortex (in mediale temporale kwab, id buurt van hippocampus) - ­ Activiteit als rat op specifieke knooppunten is van virtuele hexagonale grid (gelijkend bij mens). - Aangetoond door invasieve fMRI bij mensen. Mensen in virtuele omgeving à activatie in rechter hippocampus. Taxi chauffeurs met training à grotere hippocampus. Hippocampus belangrijk bij relationele leren. Hippo vormt associaties tussen sensorische prikkels à linkt verschillende ervaringen. Zo kan deze coderen wat er waar en wanneer heeft plaatsgevonden. Hippocampus maakt samengevat dus ‘reizen’ mogelijk: decleratief geheugen (mentaal reizen) en navigatie. Theta cyclus waarschijnlijk belangrijke rol in temporele organisatie. 15.5 HET PROCEDURALE GEHEUGEN - Heeft te maken met weten ‘hoe’. - Associatie tussen sensoriële prikkel en outcome leren die resultaat is van een respons. Associatieve leren = basis van aanleren van gewoonten en motorische vaardigheden. Basale ganglia speelt belangrijke rol. Experiment: in radiaal labyrint gang met voedssel aanduiden met lichtje à normale ratten & ratten met hippocampusletsel leren om enkel deze gangen in te gaan. 116 Letsels striatum à deficit in deze taak (geen deficit in klassieke versie waar geen lichtje was om aan te duiden). Aapzal bij beschadiging van basale ganglia de stimulus niet associëren met beloning. à Belang bij habit learning! Responsen van neuronen in striatum veranderen tijdens fasen van taak. 1. In begin reageren ze vooral bij indraaien van gang met hoge beloning. 2. Geleidelijk meer neuronen antwoorden bij begin en einde vd trial. Ziekte van Parkinson en belang van basale ganglia bij procedurale geheugen à Het aanleren van gewoonte, associatie stimulus-respons, verloopt niet normaal. 117 118 16 TAAL EN SPRAAK 16.1 HISTORIEK - Zone van Broca in linker frontale kwab. - Area van Wernicke = posterieure gyrus temporalis superior op overgang naar pariëtale kwab. Wernicke’s model voor taal: Connectie tussen posterieur gelegen sensorische area van Wernicke en anterieur gelegen motorische area van Broca. Connectie = fasciculus arcuatus. Letsel van connectie à conductie-afasie à herhalen gestoord. Recente studies à taalnetwerk is complexer. Multipele perisylvische regio’s verbonden, waarbij verschillende subcorticale tracts, subcorticale en cerebellaire gebieden betrokken zijn. 16.2 LETSELSTUDIES Lokalisatorische waarde van letsels geassocieerd aan taalstoornissen Lokalisatie letsel Stoornis Linkszijdig hemisferisch Fatische stoornissen Anterieur Taalproductie stoornissen Posterieur Gestoord taalbegrip Diffuse letsels Globale afasie Broca-afasie, motorische of expressieve afasie: non-fluente afasie gekenmerkt door agrammatisme en anomie. De patiënt gebruikt korte zinnetjes met gebruik van ‘content words’ en weinig ‘function words’. Er bestaat daarbij een relatief intact begrip, met uitzondering van het syntactische begrip. Vaak ook articulatieproblemen. Wernicke-afasie, sensorische of receptieve afasie: fluente afasie met een intacte spraakproductie, maar gestoord begrip. De patiënt gebruikt betekenisloze, non-sensicale taal met frequente semantische en fonemische parafasie en soms neologismen. Analoog van Broca- en Wernicke-afasie wordt gezien bij doven à ook expressieve en receptieve gebarentaal- afasie bestaat, typisch ook na letsels van de dominante hemisfeer. In het geval van polylingualisme kan er afasie bestaan voor een of meerdere talen; dit wordt ook bepaald door het tijdstip van aanleren van de taal. De Wada-test: 1. Sodiumamobarbital (amytal), een barbituraat, in (een tak van) de a. carotis interna inspuiten. 2. De activiteit vh bevloeiingsgebied van deze arterie plots stilgelegd à uitval van 1 hemisfeer tijdelijk. 3. Bij een injectie vd dominante hemisfeer voor taal zal daarbij een plotse afasie naast het hemibeeld optreden. 119 Dominantie van hemisfeer bij links- en rechtshandigen: - De linkerhemisfeer is dominant voor taal bij 95% van de rechtshandigen en bij de meerderheid van de linkshandigen. - 20% van de linkshandigen heeft een rechts dominant taalsysteem - 20% van de linkshandigen heeft een bilaterale representatie van taal. Anatomische links-rechts-verschillen vastgesteld: verloop van de sylvische sleuf en de grootte van het planum temporale, een asymmetrie die al bij de foetus aanwezig is. Er is duidelijk lateralisatie voor taal, maar ook de niet-dominante hemisfeer betrokken bij taalverwerking, prosodie, verwerken van ritme, intonatie en emotionele connotatie. 16.3 ‘SPLIT-BRAIN’-STUDIE Via split-brain studies is betrokkenheid van niet-dominante hemisfeer aangetoond. 1. Door ernstige epilepsie werd corpus callosum doorgesneden bij patiënten à hemisferen gescheiden. 2. Beelden tonen aan niet-dominante hemisfeer à pt heeft het niet gezien. 3. Pt moet met linkerhand beeld tonen overeenkomstig met wat gepresenteerd werd in linkerhemiveld. 4. Rechterhemisfeer die enkel beelden ziet in linkerhemiveld, zal linkerhand leiden naar getoonde beeld. Conclusie: niet-dominante hemisfeer kan lezen en bepaalde getallen, letters, korte woorden begrijpen als er geen verbale respons moet worden gegeven. 16.4 ELEKTRISCHE STIMULATIE 1. Tijdens intra-operatieve elektrische stimulatie bij wakkere neurochirurgische ingrepen. 2. Vastgesteld dat stimulatie op specifieke plaatsen à taal- of spraakstoornissen veroorzaken, zoals speech arrest, dysfasie en vocalisaties. Typisch gaat het om perisylvische gebieden. - Stimulaties van verschillende sites à gelijkaardige symptomen uitlokken. - Stimulaties in aanpalende sites à verschillende symptomen veroorzaken. 16.5 FUNCTIONELE BEELDVORMING Bij beeldvormingsstudies worden vaak activaties gezien overeenkomstig met gebieden die in letselstudies beschreven werden. Maar bij veel taken bestaan er ook bilaterale activaties. - Woorden tonen à activatie van specifieke visuele gebieden, ook thv de gyrus fusiformis, wat overeenkomt met visual Word Form Area (vWFA), naar analogie met de FFA voor gezichten. - Woorden beluisteren à activatie van specifieke auditieve gebieden. Tijdens de spraak zelf, bestaat er activatie van de SMA en de primaire motorische cortex. Een klassieke taak is de zogenaamde verb-to-noun- of verb generation-taak. Hierbij moet het subject een zelfstandig naamwoord aanvullen met een werkwoord: bijvoorbeeld: stoel → zitten. Doven en blinden à reorganisatie van de taalgebieden. Bij doven à activatie van auditieve gebieden bij het zien van gebarentaal. Bij blinden à activatie van klassieke visuele gebieden tijdens lezen van braille. 120 121 122 17 SLAAP EN BIOLOGISCHE RITMES 17.1 HERSENRITMES 17.1.1 EEG à Voltageverschillen op huid van schedel meten. De bijdrage van een enkel neuron is erg klein à amplitude vh EEG-signaal is vooral afhankelijk van hoe synchroon de neuronen actief zijn. - Groot # neuronen simultaan actief en inactief à zichtbaar in EEG (summatie vd elektrische signalen). - Neuronen die geen synchrone activiteit vertonen à EEG-signaal onregelmatig en lage amplitudo. 17.1.2 HERSENRITMES Volgens hun frequentie onderverdeeld: Hersenritmes Frequentie Wanneer treden ze op? Deltaritmes Trage oscillaties: > 4 Hz Diepe slaap Thètaritmes 4-8 Hz Slaap en waak Alfaritmes 8-13 Hz Rustige wakkere toestand Bètaritmes 13-30 Hz Wakkere toestand Gammaritmes Hoger frequent: 30-120 Hz Signaliseren wakkere actieve cortex (niet gemeten in EEG). Hoogfrequente en laag-amplitude ritmes: Geassocieerd met wakkere toestand en activiteit. Laagfrequente en hoog-amplitude ritmes: Tijdens non-REM slaap en bij coma. Hoe kunnen hersenritmes ontstaan? - Centrale pacemaker legt ritme op aan groot # andere neuronen. à Thalamus kan als pacemaker functioneren tijdens slaap, door spanningsgevoelige ionenkanalen die zelf-onderhoudende activiteit veroorzaken onafh van externe inputs. - Ritme in populatie neuronen door mutuele excitatie en inhibite. Functies van hersenritmes: hypotheses: - Ritmische activiteit tijdens slaap à cortex ontkoppelen van sensoriële input. Thalamus verhindert door eigen ritme dat sensoriële info de cortex bereikt. - Bindinghypothese: Hoofreq oscillaties (gamma) in wakkere toestand à activiteit in hersengebieden synhroniseren. - Hersenritmes hebben geen functie: ze zijn bijproduct van sterk intergeconnecteerd systeem met veel feedback, dat neiging heeft tot spontane oscillaties. Tijdens slaap is er hoge synchroniciteit. 123 EEG bij epileptisch insult à extreem synchrone activiteit, grote oscillaties van lage frequentie. - Hele hersenen betrokken = gegeneraliseerde aanval. - Deel van hersenen = partiële aanval. Epileptische aanvallen symptoom van onderliggende hersenpathologie (bloeding, infectie, tumor of trauma). Soms genetische voorbeschiktheid (bv. stoornis thv Na+-kanalen) Symptomen à tonisch-clonische spiercontracties, verlies van bewustzijn, abnormale sensaties. 17.2 SLAAP Slaap is omkeerbare toestand van verminderde responsiviteit en interactie met de omgeving. Rol van slaap is niet goed begrepen. 17.2.1 SLAAPSTOORNISSEN Slaapstoornis Symptoom Narcolepsie Plots in slaap vallen overdag. Cataplexie Plotse spierparalyse met intact bewustzijn (gelijkend aan REM-slaap), vaak uitgelokt door hevige emoties of opwinding. Slaapparalyse Wakker worden tijdens REM-slaap, met volledige paralyse enkele minuten. REM-slaap-gedragsstoornis Afwezigheid van paralyse tijdens REM-slaap, pt voert dromen uit. Verschuiving dag-nachtritme Adolescenten verschuiven naar latere uren, ouderen naar vroegere uren. Slaapwandelen, somniloquie Praten tijdens de slaap, meestal tijdens non-REM-slaap. 17.2.2 DE SLAAPSTADIA 1. Stadium 1: lichte slaap 2. Stadium 2: diepere slaap met spindles 3. Stadium 3: deltaritmes van hoge amplitude. 4. Stadium 4: diepste slaap met grote EEG-ritmes van 2 Hz of minder. Er is een refractaire periode van ongeveer 30 minuten voor men terug in REM-slaap kan komen. Normale hoeveelheid slaap is voor meeste volwassen tussen 6,5 en 8,5 uur per nacht, kan sterk variëren tussen mensen. Voldoende slaap is # uren nodig om dag nadien uitgerust te zijn. 124 17.2.3 FUNCTIE VAN SLAAP, DROMEN EN REM-SLAAP Functie van slaap is niet goed begrepen, er zijn verschillende theoriën: - Hersteltheoriën: slaap betekent rust, een molecule wordt hersteld tijdens de slaap. - Adaptatietheoriën: slaap is aanpassing vh organisme omdat ’s nachts rondlopen gevaarlijk is. (Dolfijnen slapen met 1 hemisfeer tegelijk en andere hemisfeer is wakker). Functie van REM-slaap: - Craving naar REM slaap: depriveren van REM-slaap à mensen komen vervolgens sneller in REM slaap. - Activatie-synthese hypothese: random acties vd cortex naar pons à consolidatie van geheugen. - Rol in geheugen en leren. Functie van dromen is slecht begrepen. 1. Neuronen in pons activeren via de thalamus verschillende corticale gebieden. 2. Herinneringen en emoties opgeroepen. 3. Cortex gaat hieruit coherent verhaal proberen distilleren. Non-REM-slaap ook belangrijk voor leren en geheugen. 1. Personen die overdag getraind worden in spatiale leertaak (hippo van belang). 2. Vertonen reactivatie vd hippo tijdens non-REM-slaap. 3. De mate van reactivatie correleert met performantie de volgende dag à consolidatie. 17.2.4 NEURALE MECHANISMEN VAN SLAAP Diffuse modulatorische systemen in de hersenstam zijn belangrijk voor de slaap. Ze beïnvloeden via de thalamus de activiteit in de cortex. - Neuronen gebruiken NA en serotonine à actief tijdens wakkere toestand, houden de cortex wakker. - Sommige andere neuronen gebruiken acetylcholine à rol bij het begin van de REM-slaap. Letsels in de hersenstam kunnen resulteren in coma. Het ascenderend reticulaire activatiesysteem bestaat uit een aantal kernen waarvan de neuronen rechtstreeks de thalamus en cortex kunnen activeren en ritmische activiteit onderdrukken. In slaap vallen: 1. Progressieve vermindering van activiteit van hersenstamneuronen (NA, serotonine, ACh). Terwijl subpopulatie cholinerge neuronen in voorhersenen wordt actiever aan begin non-REM-slaap. 2. Deltaritmes in cortex worden veroorzaakt door ritmische activiteit id thalamus. 3. Tijdens REM-slaap à Veel corticale gebieden even actief als bij wakker. à Extrastriate gebieden zelfs actiever. à Frontale cortex ¯ activiteit. 125 Narcolepsie à gevolg van genafwijkingen die coderen voor orexine (hypocretine) of receptor. Is een peptide NT geproduceerd id laterale hypothalamus die van belang is om wakker te blijven en eetgedrag stimuleert. REM- vs non-REM-slaap: REM-slaap Non-REM-slaap ¯ primaire visuele cortex activiteit ­ primaire visuele cortex ­ extrastriate visuele cortex (dromen) ¯ extrastriate visuele cortex ­ limbisch systeem activiteit (emotioneel) Controle door neuronen vd diffuse modulatorische systemen: noradrenerge en serotonerge neuronen bijna volledig actief voor start. Tegelijk motorneuronen in RM geblokt (niet bij REM-slaapgedragsstoornis) Slaapbevorderende factoren: Adenosine (DNA, ATP, NT) à ­overdag & ¯nacht - Inhibeert cholinerge, noradrenerge en serotonerge neuronen vd diffuse modulatorische systemen id hersenstam. Inhibitie ­ naarmate langer wakker. - Mogelijks adenosine opruimen tijdens slaap? - Adenosine-antagonisten = cafeïne en theophylline. NO stikstofoxide à stimuleert adenosine vrijzetting in cholinerge neuronen vd hersenstam (retrograde messenger). Slaapbehoefte tijdens infectieziektes à veroorzaakt door muramylpeptides van celwand van bacteriën. Sommige cytokines vrijgezet bij infecties zijn slaapbevorderend: IL-1. Melatonine (afgeleid van tryptofaan) à vrijgezet als het donker wordt. Secretie wordt onderdrukt door blauwlicht afkomstig van computerschermen, kan slaapstoornissen veroorzaken. Toepassing: Melatonine wordt gebruikt voor bestrijden van jetlag en insomnia. 17.3 CIRCADIAANSE RITMES Bijna alle dieren vertonen een circadiaans ritme in hun gedrag. De meeste fysiologische en biochemische processen in het lichaam vertonen een circadiaans ritme (lichaamstemperatuur, urineproductie, hormoonspiegels in het bloed…), ook als alle informatie over dag en nacht wordt verwijderd. Hersenen hebben biologische klok, moet regelmatig gelijk worden gezet met omgeving adhv externe stimuli (licht, temperatuur). - Omgevingsfactoren = zeitgebers à hierdoor dieren gesyncht met dag-nacht cyclus van ongeveer 24u. - Zonder zeitgebers à free-running à cyclus = 20u wakker, 12u slaap. à Variatie van hun lichaamstemperatuur loopt niet meer gelijk met hun wakker-slaapcyclus (desynchronisatie). 126 Biologische klok bestaat uit nc suprachiasmaticus (SCN) in hypothalamus onder 3e ventrikel. Stimulatie van kern à dag-nachtritme opschuiven. Kern verwijderen à circadiaanse afwisselingen in activiteitsniveau verdwijnen. 1. SCN krijgt rechtstreeks visuele info van ganglioncellen in retina die fotosensitief zijn. SCN-neuronen hebben grote RV en reageren traag op belichting. 2. Projecties naar andere delen hypothalamus, middenhersenen en delen vh diencephalon. De beste behandeling van jetlag = zonlicht, voor synch met omgeving. In vitro SCN-neuronen vertonen ook een circadiaans ritme: actiepotentialen, vasopressineproductie en eiwitsynthese. Om dit ritme te onderhouden, zijn actiepotentialen zelfs niet noodzakelijk (moleculaire cyclus): 1. Klokgenen worden afgelezen in mRNA. 2. Omgezet in eiwitten die zelf transcriptie van gen inhibieren. 3. Minder eiwit gevormd en cyclus kan opnieuw beginnen. Recent onderzoek: Bijna elke cel in het lichaam (ook in de lever, nieren en longen) heeft een circadiaanse klok, gebaseerd op gelijkaardige gentranscriptie en feedbackmechanismen. In vivo staan al deze klokken onder controle vd SCN: effect vd SCN op: - Het autonome zenuwstelsel - Lichaamstemperatuur ¯ à sterk effect op circadiaanse klokken in perifere weefsels - Cortisolproductie door bijnier - Neurale mechanismes die eetgedrag en beweging controleren 127

Use Quizgecko on...
Browser
Browser