🎧 New: AI-Generated Podcasts Turn your study notes into engaging audio conversations. Learn more

hoofdstuk 3 samenvatting rijm.docx

Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...

Full Transcript

Rijm **Enjambement** = een versregel wordt afgebroken op een plaats waar geen natuurlijke pauze in de tekst is. **Metrum** = de maat in het gedicht. **Amfibrachys** = onbeklemtoond -- beklemtoond -- onbeklemtoond **Elisie** = bijvoorbeeld[: donkre]; in plaats van [donkere] **Epenthesis** = bijv...

Rijm **Enjambement** = een versregel wordt afgebroken op een plaats waar geen natuurlijke pauze in de tekst is. **Metrum** = de maat in het gedicht. **Amfibrachys** = onbeklemtoond -- beklemtoond -- onbeklemtoond **Elisie** = bijvoorbeeld[: donkre]; in plaats van [donkere] **Epenthesis** = bijvoorbeeld: [harrenas]; in plaats van [harnas.] **Identiek of gelijkrijm** = volrijm van dezelfde woorden zonder betekenisverschil Vb: hard -- hard **Rijk rijm (rime riche)** = volrijm van gelijkklinkende woorden, maar met een betekenisverschil. Vb: hard -- hard \-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-- **Assonantie** = klinkerrijm, **Acconsonerend rijm/ medeklinkerrijm** = Alleen de medeklinkers in het midden/eind van het woord zijn gelijk. Vb: boffen -- griffel, lust -- mist **Alliteratie** = beginrijm **Kreupelrijm** = onzuiver rijm Vb: hing -- teleurstelling **Oogrijm** = ziet eruit alsof het rijmt, maar de rijmklanken komen niet overeen. **Mannelijk/ staand rijm** = de laatste lettergreep heeft de klemtoon. Vb: staan -- gaan hoedenplank -- rank **Vrouwelijk/ slepend rijm** = na de beklemtoonde lettergreep volgt nog één beklemtoonde lettergreep. Vb: gillen -- rillen gelukkig -- nukkig lindebomen -- dromen **Glijdend/ onzijdig rijm** = kinderen -hinderen buigingen - zuigingen \-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-\-- **Dubbelrrijm** = volrijm van twee beklemtoonde lettergrepen aan het einde van de versregel. Vb: dromenvrouw -- schromen zou **Binnenrijm** = volrijm van woorden binnen één en dezelfde versregel. **Pauzerijm** = het eerste en het laatste woord binnen een versregel rijmen. **Middenrijm** = volrijm van woorden, midden in de versregel en op dezelfde positie in de daaropvolgende versregel. **Overloop/ kettingrijm** = het laatste woord van een versregel rijmt met een van de eerste woorden van de daaropvolgende versregel. **Gepaard rijm** = aabb **Gekruisd rijm** = abab **Omarmend rijm** = abba **Verspringend rijm** = abcabc of abcbac **Gebroken rijm** = abcb of abac **Weesrijm** = een dichtregel die niet met een andere regel rijmt **Blanke verzen** = verzen zonder rijm Vrije vers = gedicht die geen vaste strofebouw heeft en rijmloos is. Sonnet = veertienregelig gedicht, met vaak vaste strofe bouw. Strofebouw - **Monostichon** -- strofe van één regel; - **Distichon** - strofe van twee regels; - **Terzet of terzine** -- strofe van drie regels; - **Kwatrijn** -- strofe van vier regels; - **Quintet** -- strofe van vijf regels; - **Sextet** -- strofe van zes regels; - **Septet** -- strofe van zeven regels; - **Octaaf** -- strofe van acht regels. Syntactische stijlfiguren **Allocutie** = iets of iemand wordt aangesproken doordat hij/ zij bij naam genoemd wordt. **Apokoinou** = een woord(groep) functioneert als deel van twee zinnen, wordt maar één keer genoemd, maar je het moet het als ware 'herhalen'. Die zinsdelen hebben we bijvoorbeeld tussen () **Chiasme (kruisstelling)** = de woordvolgorde van twee qua betekenis vergelijkbare woorden of woordgroepen worden gekruist. Vb: dof-grijs violet-paarsig **Distanzstellung** = woorden die syntactisch bij elkaar horen, worden door tussenliggende woordgroepen van elkaar gescheiden, uit elkaar geplaatst. Vb: toen was er, midden in het stadsgewoel, een man. **Ellips** = weglating van een of meerde woorden in een zin, waardoor het een onvolledige zin wordt. **Enumeratie** = een opsomming die uit minstens drie delen bestaat. **Asydeton** = een opsomming zonder verbindingswoorden, maar met alleen een komma (of soms dat niet eens) ertussen. **Polyndeton** = een opsomming met verbindingswoorden (en, of, nog) ertussen. **Exclamatie** = een emotionele uitroep om extra aandacht te vragen voor wat daarna volgt. **Hendiadys** = het gebruik van twee zelfstandige naamwoorden verbonden met 'en' in plaats van de combinatie bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandig naamwoord. **Inversie** = omkering van de normale woordvolgorde van de zin. In plaats van eerst het onderwerp en dan de persoonsvorm staat er eerst de persoonsvorm en dan het onderwerp, meestal doordat een bepaling voor in de zin wordt geplaatst. **Parallelisme of parallellie** = de woordvolgorde van twee (of meer) qua betekenis vergelijkbare zinnen of delen van zinnen is hetzelfde. **Prolepsis** = het vooropplaatsen van een woord dat daardoor extra nadruk krijgt. Vb. nooit, nooit, dat denk je dan. **Repetitio (herhaling)** = een woord of woordgroep wordt een of meer keer herhaald en krijgt hierdoor extra nadruk, extra betekenis. **Retorische vraag** = een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. **Anafoor** = aan het begin van opeenvolgende regels wordt hetzelfde woord herhaald. Vb: het kind hoort schreeuwen. Het kind hoort jammeren. Het kind zegt niets en loopt. **Zeugma** = in een zin wordt een woord(deel) samengetrokken terwijl dat eigenlijk niet kan omdat de betekenis verschilt binnen de constructies waar dat woord betrekking op heeft. Vb. geregeld schold zij hem de huid. En dronk hij zich met bitter vol. Semantische stijlfiguren **Allusie** = er wordt toespeling gemaakt door te verwijzen naar bij de lezer bekend veronderstelde personen, gebeurtenissen, situaties of teksten. **Ambiguïteit** = dubbelzinnigheid. Een woord is een ambigu als het meer dan één betekenis heeft. **Antithese** = tegenstelling. Twee woorden of strofen die in hun betekenis tegenovergesteld zijn, staan tegenover elkaar geplaatst. **Dysfemisme** = grof taalgebruik. **Eufemisme** = verzachting. Een te harde term of te directe uitdrukking wordt vervangen door een mildere, minder directe omschrijving. **Hypallage** = verwisseling. Vb. een goede fles wijn bedoeld wordt: een fles goede wijn. **Hyperbool** = overdrijving. Iets wordt veel groter en overdrevener gezegd dan het in werkelijkheid is. **Hysteron proteron** = iets wat gezien de natuurlijke volgorde van begrippen of processen het laatst zou moeten komen, wordt voorop geplaatst om het meer te benadrukken. **Litotes** = verkleining. Iets wordt kleiner gemaakt dan het in werkelijkheid is, altijd door middel van het ontkennen van het tegenovergestelde. **Neologisme** = de dichter schept, soms omdat de taal tekortschiet, soms om iets zo precies en uitgebreid mogelijk weer te geven, een nieuw woord. **Onomatopee** = klinkerbotsing **Oxymoron** = twee aan elkaar tegenovergestelde begrippen of woorden worden in één uitdrukking samengevat. Vb: een hete herfst zwarte zon **Paradox** = tegen de verwachting ingaand. Lijkt op het eerste gezicht met elkaar in tegenspraak, maar blijkt (na enig nadenken) toch waar te zijn. **Pleonasme** = nat water -- rood bloed **Tautologie** = eenzaam en alleen **Metafoor in engere zin** = alleen het beeld wordt genoemd. de lezer moet op grond van de context de betekenis herleiden. Vb: we schaatsen over de spiegel. Personificatie = een vorm van beeldspraak, waarbij aan levenloze dingen een menselijke eigenschap wordt toegekend. **Synesthesie** = een vorm van beeldspraak waarbij verschillende zintuigelijk indrukken met elkaar gecombineerd worden. **Pars pro toto** = slechts een deel van het geheel dat men bedoelt, wordt genoemd Vb: even 'de neuzen' tellen in plaats van de aanwezigen. **Totum pro parte** = men noemt het geheel, terwijl slechts een deel wordt bedoeld. Vb: het onderwijs staakt (in plaats van een paar leraren). Hoofdstuk 4 4 type leeshoudingen: 1. Informatief lezen 2. Ontsnappend lezen 3. Cognitief lezen 4. Literair-esthetisch lezen Zes basisbehoeften jonge lezers: 1. De ontspannende functie; 2. De creatieve functie; 3. De emotieve functie; 4. De informatieve functie; 5. De zingevende functie; 6. De esthetische functie.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser