Standaardisering en algemene standaardtaal PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document discusses the standardization of the Dutch language, focusing on its role in the Southern Netherlands, tracing its evolution from the past 500 years. It explores the historical context of communication and societal factors that influenced the standardization of Dutch as a language.
Full Transcript
Standaardisering en algemene standaardtaal De studie van het Nederlands, de beheersing van die taal, het verbeteren van de vaardigheid in het Nederlands, hebben allemaal dezelfde basisassumptie: dat het begrip Nederlands duidelijk is. Die vanzelfsprekendheid is niet terecht. In dit oriënterende stu...
Standaardisering en algemene standaardtaal De studie van het Nederlands, de beheersing van die taal, het verbeteren van de vaardigheid in het Nederlands, hebben allemaal dezelfde basisassumptie: dat het begrip Nederlands duidelijk is. Die vanzelfsprekendheid is niet terecht. In dit oriënterende stuk zullen we enkele aspecten van die problematiek in beschouwing nemen. 1. De functie van taal en standaardtaal, in het bijzonder in het zuiden van het Nederlandse taalgebied In de loop van de laatste 500 jaar hebben de meeste westerse samenlevingen een duidelijke evolutie te zien gegeven in de functie van taal en talen. Een feodale, rurale samenleving, met weinig mobiliteit, had in onze gebieden als effect dat ook de communicatiebehoeftes beperkt konden blijven tot lokale gemeenschappen. Communicatie met verder gelegen gebieden was gering, en gebeurde via geschreven media. Tot in de twintigste eeuw is schriftelijke communicatie (brieven, handschriften, later gedrukt materiaal) overigens de belangrijkste vorm gebleven waarin interregionale communicatie plaatshad. In de regel functioneerde het politieke of economische centrum als determinant voor het bepalen van wat als norm voor schriftelijke communicatie kon doorgaan. Het begrip ‘norm’ moet daarbij beschouwd worden als een interpretatie: het blijkt dat die taalvariant bij voorkeur gebruikt wordt, die zijn wortels heeft in het dominante gebied. Zolang de aard van de samenleving niet verandert, veranderen de behoeften niet ingrijpend. Voor het gebied waarin (later) het Nederlands standaardtaal zou worden, deed zich het fenomeen voor dat het politieke lot van de delen erg verschilde. Vanaf de zeventiende eeuw raakte het noordelijke deel als een (relatief) moderne staat georganiseerd. In dat deel groeide ook met succes een nieuwe godsdienst, die tot intensieve uitwisseling van mensen, ideeën en teksten leidde binnen het hele gebied. Het zuidelijke deel van het gebied bleef, onder diverse bestuursregimes, een grotendeels verdeelde regio. De opkomst, in de negentiende eeuw, van moderne staten, bracht een belangrijke verschuiving mee. De functies van de nieuwe gecentraliseerde overheden namen toe, de dienstensector groeide, en geleidelijk begon het belang van een supra-regionaal communicatiemiddel te stijgen, ook in het zuidelijke deel van de Nederlanden. Op dat ogenblik (midden-eind 19 e eeuw) groeide dus ook in het Zuiden de behoefte aan een standaardtaal, en aan de keuze voor een bepaalde standaardtaal. In eerste instantie had de nieuwe Belgische staat geen ander plan dan het Frans als communicatiemiddel voor de overheid te ontwikkelen, omdat op die manier de efficiëntie verhoogd zou kunnen worden Standaardisering en algemene standaardtaal 1 Maar toen de bewoners uit het noorden van het land tot de vaststelling kwamen dat de promotie van het Frans hun eigen positie langdurig in de weg bleef staan (ze waren als niet-moedertaalsprekers in de Belgische administratie altijd in het nadeel) groeide geleidelijk de behoefte aan taalrechten voor de “Nederlandstaligen” 1.. De discussie over welke taal als standaardtaal zou moeten gelden voor de Nederlandstaligen begon eigenlijk al meteen na de Belgische onafhankelijkheid, eerst naar aanleiding van spellingvoorstellen. In het midden van de 19e eeuw (1864) leek het pleit beslecht: het zou dezelfde taal als de taal van het Koninkrijk der Nederlanden worden. Maar nog een eeuw duurde het vooraleer die taal, ook in naam (Nederlands) als officiële taal van Vlaanderen werd geproclameerd (1970). De officiële keuze voor het Nederlands, en ook de officiële benaming als Nederlands hebben niet verhinderd dat er nog altijd discussie bestaat over hoe de Standaardtaal eruit moet zien, en of er misschien verschillende standaarden bestaan (een Belgische en een Nederlandse). De discussie is nog lang niet afgelopen2. In het vijfde punt van deze tekst geven we aan welk beleid we zelf volgen en waarom. 2. Een/de standaardtaal in Vlaanderen Op dit ogenblik bestaat er in Vlaanderen een standaardtaal, het Nederlands. De invoering, de aanwezigheid van een standaardtaal, is gesteund op een aantal (impliciete) argumenten. Zoals ook in de meeste andere West-Europese landen te zien is, kan de aanwezigheid van een standaardtaal beschouwd worden als een component van een moderne samenleving. Andere kentrekken van die samenleving zijn het streven naar gelijkheid tussen de burgers, en de inschakeling van allerlei technieken om ervoor te zorgen dat alle burgers voluit kunnen participeren aan de werking van de samenleving. Dat laatste veronderstelt goede beheersing van de standaardtaal. De standaardtaal wordt bijgevolg gezien als voorwaarde voor maatschappelijke emancipatie. In veel discours over de (Nederlandse) standaardtaal is die argumentatie terug te vinden. Door Nederlands te gebruiken, krijgen de Vlaamse burgers de mogelijkheid om in eigen naam, hun plaats in te nemen in de samenleving. Dat zou veel moeilijker zijn wanneer ze daartoe hun moedertaal (voor velen een dialect of regiolect) zouden moeten gebruiken. De onderlinge verstaanbaarheid tussen dialecten en regiolecten is immers beperkt. Bovendien beschikken regiolecten en dialecten niet over de talige middelen om de complexiteit van de moderne samenleving te dekken. De samenleving versterkt die keuze ook daadwerkelijk. Met de standaardtaal 1 Voor een overzicht zie bijvoorbeeld Willemyns & Daniëls 2003: 203-246 2 een heel actueel overzicht van standpunten en vraagstukken in De Caluwe, Geeraerts en Kroon 2002 Standaardisering en algemene standaardtaal 2 wordt het voor burgers mogelijk om gelijk waar in het hele gebied te wonen en werken, en alle mogelijke functies kunnen zonder problemen worden opgenomen. Individuele mensen kunnen middels studie of andere voorbereiding, hun eigen ontwikkeling tot stand brengen en hebben dus hun eigen bestaan in hoge mate onder controle. De oude categoriale samenleving (‘als je als dubbeltje geboren wordt, dan word je nooit een kwartje’) verdwijnt daarmee steeds verder in de achtergrond, en dat was net de bedoeling van de moderne staatsvorming. De uniformisering die zich in zo’n context voordoet, heeft ook een aantal gunstige economische gevolgen. De aanwezigheid van één standaardtaal maakt het rekruteringsveld voor werkgevers ruimer. Ze kunnen mensen in dienst nemen uit een grote groep, en dus is de kans groter dat ze ook net die werknemer kunnen vinden die op de meest efficiënte wijze de opdracht kan uitvoeren. Aan werknemers kan ook, zonder opvallende problemen, gevraagd worden om mobiel te zijn. Hij/zij heeft immers geen goede, zichtbare reden om bezwaar te hebben tegen een baan in een andere lokatie van hetzelfde taalgebied. Een duidelijke illustratie van die mogelijkheden kan men in de Verenigde Staten zien. De mobiliteit van (hoger opgeleide) werknemers strekt zich in principe over het hele Noord-Amerikaanse continent uit. Basisassumptie achter al deze fenomenen is de uitwisselbaarheid die in de moderne samenleving bestaat. Individuen kunnen in het systeem door andere individuen vervangen worden. Alles wat gestandaardiseerd is, vergemakkelijkt en versterkt die uitwisselbaarheid. En uitwisselbaarheid verlaagt de kosten. De twee factoren samen (emancipatie, economisch voordeel) hebben geleid tot sterke promotie van één standaardtaal voor het Nederlandse taalgebied (Nederland - Vlaanderen)3. 3. De veranderende situatie op dit ogenblik De laatste decennia laten een crisis van het modernistische patroon zien. De verschillende argumenten die genoemd werden, komen onder druk te staan. Het Standaardnederlands is er nog steeds, maar de context is anders geworden. Crisis van de modernistische waarden In toenemende mate treedt er verzet op tegen uitwisselbaarheid, één van de grondslagen van een modernistische economie, en van een modernistische samenleving. Dat heeft te maken met de toegenomen aandacht voor individuele ontwikkeling en voor de kwaliteit van individuele levens. De rol van arbeid binnen het geheel van een mensenleven wordt minder belangrijk geacht. Het aandeel 'leven' buiten de arbeid (vakantie, vrije tijd, weekends, pensioen) wordt als belangrijk 3 Dit standpunt wordt uitdrukkelijk verdedigd in o.m. Geeraerts 1990 Standaardisering en algemene standaardtaal 3 gepercipeerd, en in die component is uitwisselbaarheid net niet belangrijk. In het postmoderne bestaan is eenheid bij voorkeur zelfgekozen eenheid, niet opgelegde, door de arbeid gestuurde eenheid. De terugval van de vakbonden, het verkruimelen van de zuilen, het succes van eenmalige evenementen (en misschien ook het uitbreiden van 'vakantieperiodes', e.d.) zijn vermoedelijk uitvloeisels van deze verandering. Ook flexibilteit is niet probleemloos. Op macro-economisch vlak geldt flexibiliteit nog steeds als een belangrijke troef, maar tegelijk is verzet te merken. Functiebeschrijvingen worden beschouwd als een rem op 'ongebreidelde' flexibiliteit, herstructureringen van bedrijven botsen op de relatieve stroefheid van menselijke mobiliteit. Ten slotte heeft zelfs het gelijkheidsideaal aantrekkelijkheid verloren. Precies het bijzondere krijgt aantrekkingskracht, niet de gelijkheid. Tegelijk met het succes van sociale systemen die gelijkheid bevorderen, ontstaan grote verschillen, in inkomen, aanzien en succes. Er is in elk geval onverholen bewondering voor mediasterren, economische topfiguren en sportfiguren. Kritiek van modernistische waarden4 Ook vanuit het onderzoek over taalbeleid worden vraagtekens geplaatst bij de modernistische waarden die lange tijd beschouwd werden als basis van de moderne samenleving. Het gelijkheidsstreven fundeerde lange tijd de bevordering van een eengemaakte standaardtaal. De ene standaardtaal die iedereen de mogelijkheid zou geven om op gelijke basis deel te nemen aan het leven van de gemeenschap, legt - zo stellen critici -in een aantal gevallen net ongelijkheid vast. Bepaalde klassen hebben immers een uitgesproken voordeel. Voor de begoede klasse is de standaardtaal soms huistaal. In dat geval komen kinderen uit die begoede klasse met een voorsprong op school aan5. De school, typisch geschikt als maatschappelijke gelijkmaker, heeft evenwel ook de standaardtaal als medium. Daardoor versterkt de school de voorsprong nog. De invoering of bevordering van de standaardtaal kan dus leiden tot blijvende reproductie van historische ongelijkheid. Zo kan ook het verhoopte emanciperend effect van de standaardtaal omgekeerd werken. Groepen die de standaardtaal moeten verwerven (die de standaardtaal niet van huis uit meehebben) kunnen botsen op blijvende verschillen. Ze halen nooit het niveau en bij hen werkt (brokkelige) beheersing van de standaardtaal net stigmatiserend 6. 4 Kritiek van dit type bv. in Jaspers (te verschijnen) 5 Onderzoek heeft overigens uitgewezen dat kinderen met een dialectachtergrond op zich geen zwakkere beheersing hoeven te hebben van natuurlijke taal (bv. van het Nederlands) in vergelijking met degenen die thuis in het AN of iets wat daarvoor moet doorgaan opgevoed worden (als dat dialectmilieu dan maar geen taalarm milieu is) 6 Kinderen met een gemiddelde taalvaardigheid die van in de kleuterklas AN voorgeschoteld krijgen, halen het behoorlijke niveau wél. De vrees voor achterstand is dus een beetje overtrokken. Maar een feit is intussen dat behoorlijk wat dialectsprekende kinderen tegenwoordige uit sociaal zwakkere milieus komen, met minder taalaanbod. Daardoor wordt de correlatie dialectspreker – taalachterstand helaas vaak wel bevestigd Standaardisering en algemene standaardtaal 4 De functionele waarde van een eenheidstaal is een ander argument dat vroeger veel aandacht kreeg. De standaardtaal zou geschikt zijn om allerlei verschillende functies mee te vervullen, voor iedereen. Maar studie van taal in allerlei situaties leert dat de standaardtaal lokaal soms net weinig functionaliteit heeft. Soms staat het gebruik van de standaardtaal haaks op communicatie in situaties waarin vertrouwdheid en loyauteit primeren op de nood aan een groot geografisch en functioneel bereik. Taal is immers ook indexicaal en functioneert daardoor ook als marker van bijvoorbeeld 'vreemdheid'. Het gevolg is, in een aantal gevallen, dat de standaardtaal participatie en functionaliteit afremt in plaats van bevordert. Critici wijzen erop dat taalgebruik gekenmerkt wordt door heel veel variatie, niet door eenheidsworst. De postmoderne context Opmerkelijk voor de postmoderne context is dat er telkens opnieuw waardenopbouw plaatsheeft. Weliswaar valt het vaak moeilijk om een overkoepelende eenheid in de verschillende systemen aan te wijzen, maar het blijft een feit dat er opbouw plaatsheeft, meer dan overname. En de analyse laat zien dat er - natuurlijk - toch economische determinanten spelen, die het patroon in zeer hoge mate beïnvloeden of bepalen. Zo wordt de erkende, vastgelegde functionaliteit van de standaardtaal betwist, maar is tegelijk goed aan te tonen dat taalkeuzes en de selectie van varianten toch gedetermineerd wordt door het bestaan van groepen. Op het eerste gezicht bestaat er ook bijzonder grote individuele veelzijdigheid, tenminste in de geesten. Taalgebruikers hanteren diverse codes en zien de schakeling tussen die codes minder (dan vroeger) als deel van een grotere, ruimere keuze voor een "taalgemeenschap". Tenslotte is er een wijdverspreid fenomeen dat 'appropriëring' genoemd kan worden. Heel veel groepen, voor wie de standaardtaal voorheen een extern gegeven was, beschouwen de taal nu als hun eigen 'bezit'. Die toeëigening heeft indrukwekkende gevolgen op veel domeinen. Appropriëring van het Nederlands Het verschijnsel 'appropriëring' heeft veel vertakkingen en vermoedelijk ook een groot aantal oorzaken. De media-evolutie In de laatste tien jaar, en nog sterker in de laatste vijf jaar, zijn de bestaande media functioneel erg veranderd. We komen uit een situatie waarin een beperkt aantal media beschouwd werden als doorgeefluik voor informatie, ontspanning en cultuuroverdracht. Gaandeweg is de rol van economische belangen toegenomen. De toegankelijkheid tot publiek is immers een mogelijk bron van (reclame-)inkomsten. Snel zijn er dan ook een groot aantal nieuwe Standaardisering en algemene standaardtaal 5 deelnemers opgedaagd: nieuwe televisie- en radiostations, nieuwe kranten, media gericht op een specifiek doelpubliek. Dat leidt ertoe dat de groep waarin een taal (i.c. het Standaardnederlands) functioneert geen eenheid meer vormt. De media richten zich op deelgroepen (niches), en proberen die deelgroepen ook zo dicht mogelijk te benaderen. Dat gebeurt door het inschakelen van interactieve componenten (opbellen, e-mailen, berichtjes sturen) en door het opnemen van de doelgroep in de programmatie. Het meest zichtbare effect ervan is de groei van lokale stations, van - Vlaamse - soaps en van doelgerichte communicatie (lokale bladen, lokaal nieuws in landelijke kranten, etc.). Voor herkenbaarheid is een - bij uitstek - neutraal voertuig als Standaardnederlands ongeschikt. En dus groeit de tolerantie, of correcter uitgedrukt, de populariteit van niet- standaardtaalvarianten. En verder is er ook een niet onbelangrijke media-evolutie: in de jaren 60/70 keken heel veel Vlamingen naar de Nederlandse televisiestations omdat het aanbod aan programma’s met focus op entertainment daar veel groter was. Dat zorgde voor een vertrouwdheid met het noordelijke Nederlands. Veel is veranderd sinds de komst van de commerciële tv, die dat gat in de markt gevuld heeft – openbare omroep is snel gevolgd. Vlamingen kijken niet langer naar Nederlandse tv: ze kijken naar Vlaamse tv met steeds Vlaamser getinte programma’s… De schrijftalige praxis De verandering in schijftalige praxis heeft een veel langere geschiedenis. De opkomst van de boekdrukkunst (vanaf het midden van de vijftiende eeuw) had lange tijd hele specifieke trekken. De kostprijs voor de apparatuur om teksten op grote schaal te verspreiden was niet gering. Schrijven voor een gedrukt medium (krant, weekblad, boek) was alleen verantwoord wanneer het druksel voldoende brede verspreiding kon krijgen. Op die manier konden de drukkosten gerecupereerd worden. Opvolger van de krant als medium met grote dekking, was de radio (vanaf het eerste kwart van de twintigste eeuw). In het grootste deel van de twintigste eeuw was de radio eveneens duur, en dus veroordeeld om zich op een relatief ruim publiek te richten. De sterke verspreiding van de televisie (vanaf 1965) bracht daar geen verandering in, integendeel. Talige praxis gericht op een ruimer publiek, had alle reden om zich te bedienen van een taalvariant die zo ruim mogelijk was, i.c. het Standaardnederlands. Maar het eind van de twintigste eeuw was het ogenblik waarop zich een paar andere geschreven en gesproken communicatievormen ontwikkelden, die in veel geringere mate nood hebben aan dure infrastructuur. De vrije radio's en de lokale stations doken al twintig jaar geleden (1980) op. Ze lieten plots mensen aan het woord (weliswaar lokaal) die volledig georiënteerd waren op een hun bekende, specifieke groep. Twee volledig divergente ontwikkelingen waren dadelijk te merken: een beroep op niet- Standaardisering en algemene standaardtaal 6 lokale varianten (incl. Standaardnederlands) om statusredenen, en een min of meer radicale gerichtheid op lokaal-significante variatie. De niet- lokale (soms internationale) oriëntatie moest dienen om het station professioneel, aantrekkelijk en "modern" te laten lijken. In datzelfde kader paste het gebruik van jingles, slogans en het hele assortiment (stickers, t- shirts, logo's…) marketingmiddelen dat bekend was uit de commerciële reclame. De lokale oriëntatie was eveneens erg sterk. Lokale radio's hadden/hebben interviews met gewone mensen over lokale kwesties. Ook in de communicatie van individuen kwam eind jaren '90 grote verandering. De verspreiding van e-mail en internet verlaagde de drempel voor geschreven-taal-voor-eigen-gebruik aanzienlijk. Het medium werd en wordt in steeds sterkere mate gepercipieerd als niet-publiek, de gebruikte geschreven taal als vrij en 'eigen'. Die ontwikkelingen hebben in het laatste paar jaar nog een sterke sprong voorwaarts gemaakt, met het verschijnen van sms en chat. Het format is zo sterk verschillend van een brief dat ook alle conventionele vormen losgelaten kunnen worden (bij een e-mail is er nog een zekere overeenkomst). Icoontjes en gecodeerde afkortingen zijn volledig nieuw en een alternatief voor de mogelijkheden (bijv. tot uitdrukking van modaliteit), van de natuurlijke taal. Standaardisering is binnen deze vormen van communicatie volstrekt nutteloos. In deze praxis is er dus een loskoppeling ontstaan tussen geschreven communicatie en standaardtaal. Bovendien zijn de genoemde nieuwe schriftelijke communicatievormen zo frequent geworden dat ze ook erg dominant zijn in de perceptie van de gebruiker. Idiosyncratische combinaties De open grenzen, de toegenomen mobiliteit in Europa en de groei van de (internationaal georiënteerde) media hebben ook invloed op de competentie en de praxis van een grote groep individuele taalgebruikers. Veel urbane jongeren (en Vlaanderen/Nederland is een urbaan gebied) met een hogere opleiding hebben een ruime reeks contacten over de grenzen van de beperkte eigen omgeving heen. Individuele meertaligheid in het dagelijkse leven komt steeds vaker voor. In Vlaanderen is de symbolische betekenis van het Nederlands ook veranderd. Voor wie ouder dan 40 is, was het Nederlands een identiteit reflecterende (en soms identiteit constituerende) factor. Dat is bij de jongeren niet langer het geval. Ook code switching heeft geen symbolische lading meer bij erg veel jongeren. Het gevolg daarvan is dat veel jonge bewoners van Vlaanderen een linguïstische competentie hebben waarin diverse varianten naast elkaar bestaan. Inzetten van de ene of de andere variant gebeurt naargelang van de behoefte. 4. Het nieuwe Vlaamse landschap, vanuit de standaardtaal beschouwd Standaardisering en algemene standaardtaal 7 De nieuwe ontwikkelingen grijpen grotendeels aan de basis plaats. Op structureel vlak blijft alles officieel bij het oude. Het Nederlands als officiële standaardtaal in Vlaanderen, is een politiek feit, een staatszaak. Op dit ogenblik spelen dus nog steeds twee beslissingen een belangrijke rol. Het Nederlands werd in 1973 uitgeroepen tot officiële eenheidstaal voor Vlaanderen. En in 1980 is er een internationaal orgaan opgericht waaraan de overheden van België en Nederland hun bevoegdheden met betrekking tot de uitstraling van het Nederlands en met betrekking tot regulering (van de spelling) hebben overgedragen: de Nederlandse Taalunie. Maar de ontwikkeling van natuurlijke taal is per definitie geen statisch gegeven. Vanuit dit perspectief beschouwd rijzen er dan ook grote vragen bij de ontwikkelingen aan de basis. Of, anders uitgedrukt, de ontwikkelingen aan de basis doen vragen rijzen over het gewenste taalbeleid. Heel vaak wordt de kwestie vanuit een vast, panoramisch standpunt benaderd7. Dat levert dan de volgende bevindingen op. In de eerste plaats stelt men dan vast dat het Standaardnederlands niet beschouwd kan worden als dé taal van Vlaanderen. Het Standaardnederlands bestaat in Vlaanderen, wordt door een aantal mensen als moedertaal gesproken, maar die positie is zeker niet dominant. Veruit de meeste bewoners van Vlaanderen hebben een andere taal als moedertaal, en gebruiken de Standaard-variant slechts (heel) zelden. Tegelijk wordt vastgesteld dat er - vanuit macro-sociolinguïstisch standpunt - diverse taalontwikkelingen plaatshebben. Zo ontstaan er regiolecten. In Vlaanderen nemen de regiolecten een tussenpositie in tussen Standaard Nederlands en lokale varianten (dialecten). Er zijn nu nog relatief weinig beschrijvingen van de regiolecten, maar zeker is dat er sprake is van een Brabants regiolect (met invloed van de dialecten van de provincies Brabant en Antwerpen) dat in Vlaanderen sterke invloed lijkt uit te oefenen. Ook in de andere regio's bestaan regiolecten die taalstructureel gezien dezelfde tussenpositie innemen en die voor hun sprekers tot op zekere hoogte dezelfde functies vervullen (het gebruik ervan overstijgt de lokale gemeenschap), maar niet dezelfde zichtbaarheid hebben in het publieke leven als het Brabants-Antwerpse regiolect. Vooral het taalgebruik op de Vlaamse tv-zenders laat geen twijfel over de dominantie van het Brabantse regiolect. Het gebruik ervan wordt gedetermineerd door de context: hoe informeler de communicatieve situatie, hoe sterker de aanwezigheid van de Brabantse ‘tussentaal’. Het taalgebruik in informatieve programma’s als het journaal en allerhande documentaires bevindt zich aan het andere eind van het spectrum: hier horen we het (Belgische gekleurde) Standaardnederlands, ook wel VRT-Nederlands genaamd, dat algemeen als dé statusvariant beschouwd wordt. Dat betekent dat we in de supraregionale communicatie (steeds meer) een diglossische verdeling van Brabants 7 zie bijvoorbeeld Taeldeman 1993, Goossens 2000, De Caluwe c.s. 2002, Cuvelier 1999 Standaardisering en algemene standaardtaal 8 regiolect en Belgisch Standaardnederlands krijgen als de varianten voor resp. informele en formele communicatie.8 Bij de mogelijke toekomstscenario’s kunnen we alleen maar vraagtekens plaatsen: beïnvloedt het Brabantse regiolect in toenemende mate de informele omgangstaal van Vlamingen uit andere regio’s ? Is er dus sprake van convergentie van de vele regiolecten die Vlamingen hanteren in de richting van het Brabantse regiolect? Of handhaven Gents, Limburgs, West-Vlaams regiolect zich ook ? Zal ook het formele Standaardnederlands dat in Vlaanderen gehanteerd wordt geleidelijk elementen uit het Brabantse regiolect absorberen? Of wordt de huidige klare functieverdeling van (al dan niet Brabants) regiolect en standaardtaal alleen maar sterker? 5. Het beleid m.b.t. Standaardnederlands in deze opleiding Het beleid dat we voor deze opleiding aan de Universiteit Antwerpen volgen, wordt gestuurd door een aantal overwegingen. We gaan daarbij uit van een functioneel uitgangspunt: de keus van een variant hangt af van het publiek dat wordt beoogd, op korte en lange termijn. En er zijn een aantal evoluties aan te wijzen. De variant die we in deze opleiding aanleren, en waarvan de beheersing één van de doelen is van de opleiding, is de variant Standaardnederlands. Op zich is deze variant niet “beter” of “mooier” dan gelijk welke andere variant die in ons taalgebied te horen is. Maar deze variant heeft een aantal voordelen die hem best geschikt maken. In de eerste plaats geldt de variant als meest geschikt voor diverse vormen van communicatie, van heel formeel tot behoorlijk informeel, van gespecialiseerd (vaktaal) tot algemeen. Veel taalgebruikers binnen het taalgebied hebben de formele en de algemene vorm ook goed onder de knie. Vooral de informele vormen van het Standaardnederlands vormen witte vlakken. Daar zijn de meeste taalgebruikers immers niet goed mee vertrouwd. Maar die informele vormen zijn toch onmisbaar en zullen dat in de toekomst nog meer worden. Er is immers geen enkele indicatie dat er op de lange termijn een terugval zou komen van de mobiliteit binnen Europa en binnen het Nederlandse taalgebied. Voor allerlei dingen zijn de grenzen intussen weggevallen (we hebben geen echt eigen leger meer, de grens is vaak onzichtbaar, we hebben geen aparte munten meer, de wetgeving is vaak supranationaal, en last but not least… het onderwijslandschap wordt structureel steeds meer op Nederlands-Vlaamse basis uitgebouwd. We kunnen dus verwachten dat er op lange termijn een steeds verdergaande integratie zal komen, en dat de communicatie ook steeds breder en gevarieerder zal worden binnen het Nederlandse taalgebied. Het heeft dus weinig zin om tijdelijke of lokale ontwikkelingen te extrapoleren. De economische, politieke en culturele dynamiek versterkt de convergentie van het taalgebied. 8 zie hierover Geeraerts, Penne & Vanwegenhoven 2000 Standaardisering en algemene standaardtaal 9 Verder blijft het Standaardnederlands heel duidelijk de statusvariant in erg veel significante contexten. De mediamedewerkers blijven geselecteerd worden op grond van hun beheersing van deze variant. En dat geldt zeker ook voor de arbeidswereld. In een bijzonder groot aantal banen hoort beheersing van Standaardnederlands bij de randvoorwaarden. Zelfs wanneer er niet expliciet naar gepeild wordt, blijkt deze variant toch een belangrijke factor te zijn. Beheersing van het Standaardnederlands verwaarlozen is dus schadelijk voor (opwaartse) sociale mobiliteit. Als standaardtaal geniet het Standaardnederlands ook van een aantal schaalvoordelen. Een groot aantal cultuurproducten (boeken, kranten, media-evenementen, …) worden in elk geval in het Standaardnederlands geproduceerd. Gelokaliseerde versies bestaan soms, maar toch nog relatief zelden (het omgekeerde doet zich voor: precies wegens het schaalvoordeel proberen producenten Engels ingang te doen vinden zodat er nog meer voordelen te plukken vallen). Tenslotte speelt er nog een factor van taalideologie-constructie. Ondanks grotere tolerantie voor regionaal gekleurd taalgebruik en een vaak lage identificatie met het medium Standaardnederlands, vind je in bedrijfs- en mediawereld, maar ook bij "de man in de straat" de sterke overtuiging dat er nood is aan Standaardnederlands. Algemeen heerst ook de opvatting dat men neerlandici mag beschouwen als experten ter zake, die niet alleen een goede kennis van het Nederlands hebben maar ook een grote bedrevenheid in het hanteren ervan9. Op grond van deze argumenten kiezen we er in de opleiding Nederlands dus voor om het Standaardnederlands aan te leren. De domeinen waarop we veel werk zien zijn - het informele Nederlands - de uitbreiding van het lexicon om veel meer gebieden te dekken en in detail - de beheersing van de standaarduitspraak - het soepele gebruik van het Nederlands in verschillende omstandigheden We nemen verder de pragmatische beslissing om de discussie over twee (of meer) standaarden aan ons voorbij te laten gaan. Er bestaan een aantal verschillen in wat als Standaardnederlands beschouwd wordt in Nederland en in Vlaanderen. Maar de verschillen zijn van relatief geringe omvang. Daarom gaan we ervan uit dat het om één taal gaat, en dat de studenten in elk geval behoorlijk beslagen moeten zijn in de (noordelijk getinte) subvariant die hoge status blijft hebben. Tegelijk spannen we ons in om het bewustzijn voor variatie te versterken en om een correct beeld tot stand te brengen van de diverse elementen die taalkeuzes beïnvloeden, ook binnen het brede Nederlandse diasysteem. 9 Natuurlijk wordt zo'n 'algemene overtuiging' geconstrueerd en gereproduceerd, beweren tegenstanders (Jaspers 2004). Maar dat neemt niet weg dat de overtuiging bestaat en een grote rol speelt. Standaardisering en algemene standaardtaal 10 Standaardisering en algemene standaardtaal 11 Verwijzingen Beheydt, L. (2003). De moeizame weg van een standaardtaal. De externe en interne druk op het Nederlands. In J. Stroop (Ed.), Waar gaat het Nederlands naartoe ? Panorama van een taal (pp. 152-163). Amsterdam: Bert Bakker. Cuvelier, P. (1999). Van stevig huis tot vlotte jas. Onze taal aan het eind van de twintigste eeuw. Streven, 66(2), 139-151. De Caluwe, J., Geeraerts, D., & Kroon, S. (Eds.). (2002). Taalvariatie en taalbeleid. Bijdragen aan het taalbeleid in Nederland en Vlaanderen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Geeraerts, D., & De Sutter, G. (2003). 'Ma wa zegdegij nu ? Da kanekik nie verstaan zelle!' Taalgedrag, taalbeleid en taalattitudes in Vlaanderen. In J. Stroop (Ed.), Waar gaat het Nederlands naartoe ? Panorama van een taal (pp. 54-64). Amsterdam: Bert Bakker. Geeraerts, D. (1990). Het dialect en de dialectiek, de Verlichting en het Vlaams. Dietsche Warande en Belfort, 135, 432-441. Geeraerts, D., Penne, A., & Vanswegenhoven, V. (2000). Thuis-taal en Familie-taal: taalgebruik in Vlaamse soaps. In S. Gillis & J. Nuyts (Eds.), Met taal om de tuin geleid. Opstellen voor Georges De Schutter (pp. 161-170). Antwerpen: UIA. Goossens, J. (2000). De toekomst van het Nederlands in Vlaanderen. Ons Erfdeel, 43(1), 2-13.Jaspers, J. (te verschijnen). Algemeen Nederlands en gelijke kansen. In: Over Taal 44: 1 Jaspers, J. (2004). Voorbij het gelijke kansen-discours. from http://allserv.ugent.be/~dgombeir/det-vfo.htrml/ Jaspers, J. (2001). Het Vlaamse stigma: over tussentaal en normativiteit. Taal en Tongval, 53(2), 129-153. Taeldeman, J. (1993). Welk Nederlands voor Vlamingen. In L. De Grauwe & J. De Vos (Eds.), Van sneeuwpoppen tot tasmuurtje. Aspecten van de Nederlandse taal- en literatuurstudie [Spieghel Historiael 33] (pp. 9-28). Willemyns, R., & Daniëls, W. (Eds.). (2003). Het verhaal van het Vlaams. De geschiedenis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Zeker ook raadplegen: http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/nl/nedling/langvar http://taalunieversum.org/. Standaardisering en algemene standaardtaal 12