Samenvatting Sociologie PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
Dit document is een samenvatting van sociologie. De samenvatting bespreekt onder andere wat sociologie is, het ontstaan en de grondleggers van sociologie, de sociologische kijk, sociale constructie en sociale bepaaldheid. Essentiele keywords behandelt het document zijn sociologie, sociale theorieën en sociaal handelen.
Full Transcript
### **Inleiding** **[Wat is sociologie?]** - De studie/wetenschap van mens en maatschappij. - **Doel**: begrijpen hoe het \'samen-leven\' en een \'samenleving\' werken. - **Metafoor**: Het sociale is voor de mens, wat water is voor de vis. **[Ontstaan]** - Relatief jonge wetenschap...
### **Inleiding** **[Wat is sociologie?]** - De studie/wetenschap van mens en maatschappij. - **Doel**: begrijpen hoe het \'samen-leven\' en een \'samenleving\' werken. - **Metafoor**: Het sociale is voor de mens, wat water is voor de vis. **[Ontstaan]** - Relatief jonge wetenschap, ontstaan eind 19e eeuw. - Eerste kiemen na de Franse Revolutie (1789), onder invloed van het Verlichtingsdenken. **[Doel en methode]** - **Ambitie**: Wetten van de samenleving blootleggen, zoals natuurwetenschappen (positivistische methode). **[Sociale fysica]** - Auguste Comte (1798-1857): Vader van de sociologie. ![](media/image3.png)**[De grondleggers van de sociologie:]** - Emile Durkheim (1858-1917) - Max Weber (1864-1920) - Karl Marx (1818-1883) **Deel 1 -- het vizier -- de sociologische kijk** ================================================= ### **Hoofdstuk 1. Wat bestudeert de sociologie?** Sociologie bestudeert 'het sociale'. #### 1. Sociale als morale kwaliteit Het sociale als **morele kwaliteit**. Betrokkenheid op medemensen en solidariteit met een gemeenschap. **[2 niveaus van De Waal (2013)]** - **Horizontale dimensie**: - relaties tussen mensen, interacties = één-op-één-moraal. - Het besef dat eigen gedrag anderen beïnvloedt. - Morele kwaliteiten: empathie, liefdadigheid. - **Verticale dimensie**: - Wat de één-op-één verbondenheid overstijgt, het grotere geheel, dat deel waar mensen ook deel vanuit maken: een gezin, familie, vriendengroep,... **Het sociale systeem**, zorg voor de maatschappij. - Sociaal zijn stelt het belang van de gemeenschap als geheel tot doel, omdat het ieders belang is : algemeen belang. - Kan niet op individueel niveau worden gerealiseerd. - Morele kwaliteiten: sociale rechtvaardigheid, solidariteit. #### 2. sociale als feitelijke **[Het sociale als feitelijkheid (Sociologie)]** Het sociale heeft een autonoom, zelfstandig karakter. Sociale feiten worden gezien als objectieve gegevenheden die het gedrag bepalen, onafhankelijk van psychologische en biologische kenmerken. Dit concept werd gepopulariseerd door **Émile Durkheim in zijn werk *Les faits sociaux*.** **[Twee dimensies van het sociale:]** 1. **Horizontale dimensie / ACTOR** - Betrekking op **sociaal handelen**: het handelen van individuen in sociale interacties. 2. **Verticale dimensie / SYSTEEM** - Betrekking op de **context en het resultaat** van sociaal handelen: dit omvat de sociale structuren en culturele waarden die samenkomen in instituties. **[Interactie tussen actor en systeem:]** - Er is **circulaire causaliteit** tussen de actor en het systeem: - **Actor-perspectief**: Sociale constructies ontstaan uit individuele interacties. - **Systeem-perspectief**: Sociale structuren bepalen het gedrag van individuen. Dit resulteert in een wisselwerking waarin zowel **actor** als **systeem** elkaar beïnvloeden. **[Theorieën van sociologen:]** 1. **Max Weber** (actor-perspectief): - Nadruk op **sociaal handelen** van individuen, die grotere sociale verbanden creëren. - Weber ontwikkelde een **typologie van sociaal handelen**. 2. **Émile Durkheim** (systeem-perspectief): - Verklaart **individueel gedrag** vanuit de kenmerken van grotere maatschappelijke systemen. - In zijn boek *Suïcide* laat Durkheim zien hoe **maatschappelijke structuren** het gedrag (zoals suïcide) kunnen beïnvloeden. **[Essentie van sociologische studie:]** - Beide perspectieven (actor en systeem) zijn cruciaal voor de sociologische visie. - De **interactie tussen sociaal handelen en sociale systemen** is essentieel voor het begrijpen van sociale processen. **[Definitie van sociologie (Nederlandse definitie):]** Sociologie is de wetenschap die zich bezighoudt met: 1. Het analyseren, beschrijven en verklaren van **menselijk gedrag** en **interacties** beïnvloed door sociale verhoudingen. 2. Het bestuderen van **gedragspatronen**, **structuren** en **bindende opvattingen** in hun ontstaan, voortbestaan en verandering. #### 3. sociale constructie: actorperspectief **[Sociaal Handelen en Sociale Werkelijkheid]** - **Sociaal handelen**: Betrokkenheid op anderen, beïnvloed door de betekenis die de actor eraan toekent en het gedrag van anderen. - **Sociaal handelen vs. gedrag**: - **Sociaal handelen**: Gedrag beïnvloed door anderen. - **Voorbeeld**: Per ongeluk iemand aanstoten is geen sociaal handelen, maar je verontschuldigen is het wel. - **Sociaal handelen** kan gericht zijn op verleden, heden of toekomst. **[Typologie van Sociaal Handelen (Weber)]** Weber onderscheidt vier soorten sociaal handelen (ideaaltypes): 1. **Affectief sociaal handelen** - **Kenmerken**: Gebaseerd op emoties, onbewust, niet-rationeel. - **Voorbeeld**: Woedeaanval van een klein kind. - **Afhankelijk van**: Plaats en tijd. 2. **Traditioneel sociaal handelen** - **Kenmerken**: Gebaseerd op gewoonte, onbewust. - **Voorbeeld**: Huwen voor de kerk, beleefdheidsregels. - **Afhankelijk van**: Plaats en tijd. 3. **Doelrationeel sociaal handelen** - **Kenmerken**: Handelen met een specifiek doel, middelen worden afgewogen. - **Voorbeeld**: Student volgt studieplan om hoge cijfers te halen. 4. **Waarderationeel sociaal handelen** - **Kenmerken**: Gebaseerd op ethische, religieuze of sociale waarden, resultaat is niet belangrijk. - **Voorbeeld**: Mensen helpen uit religieuze overtuiging, arts verleent gratis zorg. **[Samenvatting]:** - **Sociaal handelen** is gedrag beïnvloed door andere mensen en hun reacties. - **Weber's typologie**: Verschillende soorten handelen gebaseerd op emoties, tradities, doelen of waarden. #### 4. actoranalyse van het sociale **[Thomas-theorema]** - **Kernidee**: Interactie en wederzijdse beïnvloeding zijn centraal in de sociologie. - **Betekenis**: Actoren zijn niet alleen producten van sociale beïnvloeding, maar construeren ook zelf de sociale realiteit. - **Citaat**: \"Als mensen een situatie als echt zien, dan zal deze situatie ook als echt zijn.\" - **[Voorbeeld]**: - Als mensen geloven dat een bepaalde situatie gevaarlijk is, zal deze geloofsovertuiging hun gedrag beïnvloeden en daardoor werkelijkheid worden. **[Self-fulfilling prophecy (Merton)]** - **Kernidee**: Voorspellingen komen uit omdat ze het gedrag van actoren beïnvloeden. - *[Voorbeeld]*: - Een student denkt dat hij niet goed zal presteren op een examen, ondanks goed studeren. Zijn zenuwen beïnvloeden zijn prestaties, waardoor de voorspelling uitkomt. **[Self-defeating prophecy (Merton)]** - **Kernidee**: Voorspellingen kunnen onbedoeld het tegenovergestelde effect hebben. - *[Voorbeeld]*: - Voorspelling van een drukke verkeersdag leidt tot mensen die de route vermijden, waardoor een alternatieve weg overbelast raakt. - **Wettelijke toepassing**: In België is het wettelijk verboden om peilingen van verkiezingsuitslagen in de laatste week voor de verkiezingen te publiceren, om beïnvloeding van het stemgedrag te voorkomen. **[Het Zelfbeeld als Sociaal Construct (Cooley)]** - **Kernidee**: Het zelfbeeld wordt geconstrueerd via interactie met anderen. - **The Looking-glass self**: Het zelfbeeld ontwikkelt zich door het internaliseren van reacties van anderen op ons. - *[Voorbeeld]*: - **Positief zelfbeeld**: Een kind krijgt complimenten van ouders en denkt dat het slim en verantwoordelijk is. - **Negatief zelfbeeld**: Hetzelfde kind krijgt vaak kritiek en denkt dat het niet goed genoeg is. **[Sociale Gevolgen & Perverse Effecten]** - **Kernidee**: Individueel handelen kan collectieve gevolgen hebben die onbedoeld en ongewenst zijn. - *[Voorbeeld]*: - Gedrag dat op actorniveau rationeel lijkt, kan op maatschappelijk niveau ongewenste gevolgen hebben. **[Mattheuseffect (Robert Merton)]** - **Kernidee**: Rijkdom en voordelen concentreren zich bij de rijken, terwijl de armen relatief meer achteruitgaan. - *[Voorbeeld]*: - Hogere inkomensgroepen profiteren meer van sociale voorzieningen dan lagere inkomensgroepen, wat sociale ongelijkheid vergroot. - Toepassing in bijvoorbeeld de **schuldindustrie**: Rijke mensen krijgen betere leningen, terwijl arme mensen verder in de schulden raken. #### 5. sociale bepaaldheid: sociaal systeem perspectief **[Het Systeem en Sociaal Handelen (Durkheim)]** - **Basis**: Het sociaal handelen wordt beïnvloed door de **structuur** en **cultuur** van het systeem waarin het plaatsvindt. Dit is het **systeemperspectief** van Durkheim. - **Durkheim\'s Studie *La Suicide* (1897)** - **Doel**: Bestuderen van **zelfmoordcijfers** in verschillende Europese landen (1866-1877). - **Vondsten**: - Zelfmoordcijfers waren over het algemeen stabiel, maar fluctueerden in bepaalde periodes. - **\"Iedere maatschappij is geneigd jaarlijks een vast aantal individuen tot zelfmoord aan te zetten.\"** - **Oorzaak van zelfmoord**: - Zelfmoord is **individueel**, maar de oorzaken zijn **sociaal**. - Systeemkenmerken zoals **sociale integratie** en **normatieve regulering** beïnvloeden zelfmoordmotieven. **[Typologie van Zelfmoord (Durkheim)]** Durkheim identificeert **4 zelfmoordtypes** op basis van de mate van sociale integratie en normatieve regulering: 1. **Egoïstische Zelfmoord** - **Kenmerk**: Zwakke sociale integratie (gebrek aan binding met anderen). - **Voorbeeld**: Veel zelfmoorden in katholieke landen of regio's. - **Uitleg**: Gebrek aan sturende waarden en normen leidt tot verlies van richting en verhoogt de kans op zelfmoord. 2. **Altruïstische Zelfmoord** - **Kenmerk**: Uiterst sterke sociale cohesie (zeer sterke binding met de groep). - **Voorbeeld**: Piloten die met passagiers zelfmoord plegen, terroristen die zichzelf opblazen. - **Uitleg**: Deze zelfmoorden worden gepleegd door individuen die sterk geïntegreerd zijn in een sociaal systeem. 3. **Anomische Zelfmoord** - **Kenmerk**: Plotselinge breuk in normatieve regulering (normloosheid). - **Voorbeeld**: Zelfmoorden tijdens economische crises of periodes van uitzonderlijke welvaart. - **Uitleg**: De samenleving ervaart een periode van normverwarring, typisch voor moderne samenlevingen. 4. **Fatalistische Zelfmoord** - **Kenmerk**: Overdreven strikte normatieve regulering (te veel regels). - **Voorbeeld**: Slaven, soldaten, of vrouwen onder talibanregimes. - **Uitleg**: Individuen kunnen geen keuzes maken door een overmaat aan regels, wat leidt tot hopeloosheid. ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, lijn Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image5.png) **[Structuur en Sociaal Handelen]** - **Structuur**: Individuen nemen in de samenleving posities in op basis van verschillende kenmerken, wat leidt tot **hiërarchie** en **sociale ongelijkheid**. - **Hiërarchie**: Boven- en onderschikking van posities, wat ongelijkheid in macht, status en rijkdom veroorzaakt. **[Onderzoek *The Spirit Level* (2009) door Wilkinson en Pickett]** - **Auteurs**: Richard Wilkinson en Kate Pickett, Britse epidemiologen. - **Onderzoek**: Verband tussen economische ongelijkheid (inkomen) en effecten op **gezondheid**, **geweld** en **sociale cohesie**. - **Conclusie**: Samenlevingen met **lagere ongelijkheid** presteren op bijna elk sociaal vlak beter dan meer ongelijke samenlevingen. - **Verklaring**: Inkomensverschillen tussen burgers veroorzaken welzijnsverschillen. - **Verwachte conclusie**: Rijke mensen profiteren ook van meer sociale gelijkheid. **[Genderstudies]** - **Structuur**: Gedefinieerd door de sociale posities van mannen en vrouwen, zoals **inkomensongelijkheid** en de **loonkloof**. - **Voorbeeld**: Mannen en vrouwen bevinden zich in verschillende posities binnen de samenleving, wat leidt tot ongelijkheid in werk en beloning. **[Cultuur en Sociaal Handelen]** - **Cultuur**: Verwijst naar **kennis**, **producten**, **verwachtingen**, **doelen**, **waarden** en **normen** die het gedrag van individuen beïnvloeden. - **Voorbeelden van cultuurverschillen**: - **Rouwrituelen**: Verschillende samenlevingen hebben verschillende manieren om met verlies om te gaan. - **Eetgewoonten**: Wat mensen eten verschilt wereldwijd. - **Weerstand tegen technische vooruitgang**: Bijvoorbeeld Amish-gemeenschappen die technische innovaties vermijden. **[Structuur en Cultuur Bepalen Sociaal Handelen]** **Anomietheorie van Robert Merton (1938)** - **Kernidee**: Afwijkend gedrag ontstaat wanneer er een verschil is tussen de door de cultuur opgelegde doelen en de middelen die beschikbaar zijn om deze doelen te bereiken. - **Anomie**: Een toestand van normloosheid of verwarring, ontstaat wanneer er veel nadruk ligt op succes, maar niet iedereen gelijke middelen heeft om dat legitiem te bereiken. Dit kan leiden tot: - **Illegaal of afwijkend gedrag**. **Samenvatting**: - **Structuur** (hiërarchie) en **cultuur** (waarden en normen) beïnvloeden sociaal handelen. - **Ongelijkheid** in zowel economische als sociale posities heeft invloed op individuen en samenlevingen. - **Merton\'s Anomietheorie** legt uit hoe culturele doelen in combinatie met beperkte middelen afwijkend gedrag kunnen veroorzaken. Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving **[Merton\'s Typologie van Aanpassing aan Anomie]** 1. **Conformisme** - **Kenmerk**: Akkoord met de culturele doelen én beschikt over de legitieme middelen om deze te realiseren. - **Gevolg**: Geen afwijkend gedrag. 2. **Innovatie** - **Kenmerk**: Individu streeft de culturele doelen na, maar beschikt niet over legitieme middelen. - **Voorbeeld**: Zwartwerken, fraude. - **Gevolg**: Zorgt voor **deviant gedrag**. 3. **Ritualisme** - **Kenmerk**: Individu houdt zich aan de maatschappelijk aanvaarde middelen, maar heeft de voeling met de culturele doelen verloren. - **Gevolg**: Geen streven naar succes, maar vasthouden aan regels en routines. 4. **Retraitisme** - **Kenmerk**: Verwerping van zowel de culturele doelen als de middelen om deze te bereiken. - **Voorbeeld**: Volledige terugtrekking uit de maatschappij, zoals bij **druggebruikers** of **daklozen**. - **Gevolg**: Volledige sociale isolatie. 5. **Rebellie** - **Kenmerk**: Verwerpen van de bestaande doelen en middelen en streven naar nieuwe doelen met andere middelen. - **Voorbeeld**: **Studentenbewegingen**, **klimaatbewegingen**, revolutionaire groepen. - **Gevolg**: Poging tot maatschappelijke verandering. #### 6. circulaire causaliteit ![](media/image7.png) ### **Hoofdstuk 2. Gelaagdheid van de sociale context** Hiërarchische ordening sociale context Onderlinge invloed tussen lagen/ niveaus van de sociale context ---------------------------------------- ----------------------------------------------------------------- Microniveau Supra niveau Mesoniveau Subsysteem Macroniveau #### 1. systemen als analyse en interventiekader **[Probleemgedrag als Indicatie van Systeemdisfuncties]** - **Probleemgedrag**: Het gedrag van een individu (zoals een \"stout kind\" of ontsporende jongere) is vaak **slechts een symptoom** van een disfunctionerend systeem. - **Voorbeeld**: Een onhandelbaar kind fungeert als **zondebok**, maar de oorzaak ligt bij het systeem (bijvoorbeeld het gezin of de school). - **Oplossing**: Niet het individu behandelen, maar **bijsturing van het systeem zelf**. **[Criminaliteit als Systeemaandoening]** - Criminaliteit is een **indicatie** dat er problemen of disfuncties zijn in het systeem. **[Analyse van Sociale Systemen]** - **Sociale systemen**: Bestaan uit **subsystemen** die weer deel uitmaken van een **suprasysteem** (overkoepelend geheel). - **Subsystemen**: Worden onderverdeeld op basis van een bepaald criterium. **Voorbeeld:** - **Gezin als Suprasysteem**: - **Subsystemen**: Relatie tussen ouders, ouder-kindrelatie, broers/zussenrelatie. - Elk subsysteem beïnvloedt het functioneren van het gezin als geheel. Voorbeeld 2. De maatschappij als suprasysteem. ![](media/image9.png) Meerwaarde van deze sociologische kijk voor onder andere sociaal werk. Analyse op systeemniveau laat vaak het echte, structurele, probleem zien: - Bepaald 'probleemgedrag' duidt op **dysfunctie** op systeemniveau. - Interventie op individueel niveau = **symptoombestrijding** **zondebok**. - Interventie op systeemniveau vergt andere aanpak (complexer). Manier van **kijken** (analyseniveau) bepaalt manier van **ingrijpen** (interventie). **[Voorbeelden]**: - Gezin: probleemkind = zondebok (systeemtheorie) - Criminaliteit als dysfunctie voor maatschappelijk probleem: sociale ongelijkheid, sociale cohesie daalt en maatschappelijke integratie daalt. - Ecologische probleem: niet op te lossen door enkel individueel gedrag. #### 2. niveaus van analyse en interventie: micro, meso en macro **Microniveau**: het niveau van de directe, face-to-face interacties. **Mesoniveau**: organisatie. **Macroniveau**: het analyseniveau waar wordt gekeken naar de interactie tussen subsystemen. Macro is een suprasysteem boven deze subsystemen. De maatschappij. Meso en macro samen = **geaggregeerd niveau**, hoger dan het micro niveau. **Voorbeeld**: pesten - Macro: de school, onderwijssysteem. - Meso: de klasgroep, de scholengemeenschap. - Micro: Pester-gepeste, de school. #### 3. sociologisch denken op de verschillende anlyseniveaus ##### 3.1. toepassing: armoede analyse en interventieniveaus Armoede is een gevolg van de manier waarop onze samenleving in elkaar zit. Interne oorzaak SCHULD Externe oorzaak ONGEVAL ------- ---------------------------- ----------------------------- ------------------------------ Micro Individu Individueel schuldmodel Individueel ongevalmodel Meso Groep/Netwerk/ organisatie Meso schuldmodel Meso ongevalmodel Macro Maatschappij Maatschappelijk schuldmodel Maatschappelijk ongevalmodel **[Modellen ter Verklaring van Problemen]** **1. Individueel Niveau** - **Individueel Schuldmodel**: - **Oorzaak**: Ligt bij het individu of gezin zelf (luiheid, ziekte, ondankbaarheid). - **Gevolg**: **Blaming the victim**. - **Individueel Ongevalmodel**: - **Oorzaak**: Toevalligheden zoals ziekte, tegenslag, verlies van werk. - **Kenmerk**: Individu kan er **niets aan doen**. **2. Institutioneel/Meso Niveau** - **Institutioneel Schuldmodel**: - **Oorzaak**: Problemen in het functioneren van **meso-niveau**. - **Voorbeelden**: Onvoldoende socialisatie, afwijkende waarden en normen binnen gemeenschappen. - **Institutioneel Ongevalmodel**: - **Oorzaak**: Fenomenen zoals **stereotypering** en stigma. - **Gevolg**: Klanten vermijden diensten door negatieve perceptie. - **Voorbeeld**: Sociale huizen worden uitsluitend gezien als hulp voor armen. **3. Maatschappelijk/Macro Niveau** - **Maatschappelijk Schuldmodel**: - **Oorzaak**: Dominantie van economische productie en de ongelijkheden in **inkomen, vermogen, status en macht**. - **Maatschappelijk Ongevalmodel**: - **Oorzaak**: **Externe gebeurtenissen** die de samenleving overkomen. - **Voorbeelden**: Economische crisis, natuurrampen. **[Analyseniveau en Oplossingen]** - **Micro**: Focus op het individu. - **Voorbeeld**: **Blaming the victim**, zoals de drooglegging (alcoholverbod) in de VS (1920-1930). - **Meso**: Focus op organisaties en instellingen. - **Voorbeeld**: **Outreachend werken** (proactieve benadering van hulpverlening). - **Macro**: Focus op structurele aanpassingen. - **Voorbeelden**: - **Maximumfactuur** in onderwijs (kostenbeperking voor gezinnen). - **Rampenfonds** bij grote maatschappelijke gebeurtenissen. ##### ![](media/image11.png)3.2. toepassing: gezondheid analyse en interventieniveaus **[Gezondheidsfactoren en Interventieniveaus voor Sociaal Werkers]** **Kern (Paars): Biologische factoren** - **Kenmerk**: Beïnvloedbaar noch controleerbaar door sociaal werkers. **[Interventieniveaus waar sociaal werkers kunnen ingrijpen]** **1. Eerste Laag (Groen): Persoonlijk gedrag en individuele leefstijlkeuzes** - **Oorzaak**: Gedrag en keuzes die gezondheid beïnvloeden. - **Voorbeeld**: Roken, ongezonde voeding. - **Interventie**: Coachen en versterken van individuen om gezondere keuzes te maken. **2. Tweede Laag (Donkerblauw): Invloeden uit de directe sociale omgeving** - **Oorzaak**: Sociale netwerken kunnen ondersteunen of juist tekortschieten. - **Voorbeelden**: - Ondersteunende netwerken creëren. - Meer groen in de buurt voorzien. - Activiteiten organiseren om sociale cohesie te versterken. - **Effect**: Gezondheid bevorderen door sociale verbinding en ondersteuning. **3. Derde Laag (Roze): Leef- en werkomstandigheden** - **Oorzaak**: Ongezonde leefomstandigheden, zoals slechte woningen of stressvolle werkcontexten. - **Voorbeeld**: Vochtige huizen, gevaarlijke werkplekken. - **Interventie**: Werken aan verbeterde huisvesting en werkomstandigheden. **4. Vierde Laag (Lichtblauw): Economische, culturele en milieufactoren** - **Oorzaak**: Regels, wetgeving en omgevingsfactoren die de gezondheid beïnvloeden. - **Voorbeelden**: - Minder fijnstof leidt tot minder ziektes. - Wetten en regels voor een gezondere leefomgeving. - **Interventie**: Beïnvloeden van beleid en systemen om structurele verbeteringen te realiseren. ##### 3.3. toepassing: sociaal kapitaal analyse en inetrventieniveaus **[Sociaal Kapitaal: Overzicht en Kernpunten]** **Definitie** - **Sociaal kapitaal**: Het vermogen dat voortkomt uit sociale relaties en netwerken, waardoor individuen of groepen capaciteit, macht en invloed verkrijgen. - **Posities** in sociale systemen bepalen toegang tot sociaal kapitaal. **Actorperspectief vs. Systeemperspectief** - **Actor**: Individu in een netwerk (klein/groot, krachtig/weinig krachtig). - **Systeem**: Groep, gemeenschap, maatschappij (publiek goed). **Oudste Ideeën over Sociaal Kapitaal** - **Durkheim**: - Dichte sociale relaties → sociale integratie → kracht → sociaal kapitaal. - **Marx**: - Kapitaal gelinkt aan positionering in het systeem → bron van vermogen, invloed en macht. **[Recente Concepten van Sociaal Kapitaal]** 1. **Bourdieu (Micro-niveau)** - **Sociaal kapitaal** als individueel kenmerk. - **Bepaald door**: Positie in verschillende systemen (geld, vrienden, kennis, opleiding). - **Meer dan competentie**: Je moet het netwerk *activeren*. - **Voorbeeld**: Kind heeft toegang tot het sociaal kapitaal van ouders. 2. **Coleman (Meso-niveau)** - **Sociaal kapitaal** zit op niveau van gezinnen, families, gemeenschappen. - **Bouwsteen**: **Reciprociteit** (wederkerigheid). - **Essentie**: Gedeeld engagement en waarden → leidt tot vertrouwen. 3. **Putnam (Macro-niveau)** - **Sociaal kapitaal** als indicator voor sociale cohesie, vertrouwen en solidariteit in buurt, regio of land. - **Kernvragen**: - Hoe betrokken zijn burgers op elkaar en de gemeenschap? - Hoe meten? Via verenigingen, politieke organisaties, krant lezen, verkiezingsdeelname. **[Drie Soorten Sociaal Kapitaal (Putnam):]** - Relaties binnen een homogene groep. - **Doel**: Belangen van de eigen groep versterken. 1. **Overbruggend SK** (Bridging): - Horizontale relaties tussen mensen uit verschillende groepen. - **Voorbeeld**: Student, dokter en arbeider spelen samen in een harmonie. 2. **Koppelend SK** (Linking): - Verticale relaties tussen mensen/groepen en gatekeepers (politieke/financiële macht). - **Doel**: Invloed uitoefenen (bijvoorbeeld iets op de politieke agenda zetten). #### 4. ecologische en atomische fouten **[Denkfouten: Verschillende Analyseniveaus]** **1. Ecologische Fout** - **Kenmerken van het systeem (hoger niveau)** worden onterecht doorgetrokken naar **individuen/actoren (lager niveau)**. - **Voorbeeld**: - Procenten uit enquêtes (groep) toepassen op individuen. - \"In regio X is de werkloosheid hoog, dus *iedereen* daar is werkloos.\" **2. Atomische Fout** - **Kenmerken van individuen/actoren (lager niveau)** worden onterecht doorgetrokken naar **groepen of systemen (hoger niveau)**. - **Voorbeelden**: - **Stereotypes**: Een individueel kenmerk wordt veralgemeend naar een hele groep. - **Ethnic profiling**: Specifieke groepen worden geviseerd vanwege hun etniciteit of uiterlijk. - \"Eén student spiekt, dus *alle* studenten spieken.\" **Samenvatting**: - **Ecologische fout**: Van systeem naar individu (hoger → lager). - **Atomische fout**: Van individu naar systeem (lager → hoger). ### **Hoofdstuk 3. Sociologie is een wetenschap** #### 1. ontstaan van sociologie als wetenschap **[Ontstaan van de Sociologie]** **1. August Comte (1838): Vader van de Sociologie** - **Term**: Sociologie vervangt \"sociale fysica\". - Sociologie behoort tot de jongste academische disciplines. - Eerste sociologisch onderzoek: 1e helft 19e eeuw → armoede, situatie arbeiders en gezinnen. - Academische erkenning: pas einde 19e eeuw. **2. Systeemperspectief** **Comte\'s motto**: *Savoir pour prévoir, prévoir pour pouvoir* - **1. Weten om te kunnen voorspellen**: - Patronen ontdekken in de samenleving. - Ontwikkeling samenleving voorspellen. - **2. Voorspellen om te kunnen beheersen**: - Voorspellingen → invloed uitoefenen op ontwikkeling en probleemoplossing. [**Historische context**:] - **Amerikaanse (1765) en Franse revolutie (1789)** → strijd om **verlichtingsidealen** (ratio \> religie). - **Industrialisering** (begin 19e eeuw): grote sociale en economische veranderingen. - Vooruitgang van kennis en wetenschap → kritiek op religie en autoriteit. **3. Actorperspectief** - **Vroege sociologie**: Theoriebouwers, studie van **sociale feiten** en wetmatigheden. - **Empirisch onderzoek**: vanaf Durkheim en Weber, na WOII (Chicago School). **4. Positivisme (Comte)** - **Grondlegger van positivisme**: kennis enkel via **wetenschappelijk onderzoek**. - **Kenmerken**: Objectiviteit, meten en observeren. **5. Hedendaagse Sociologie** Sociologen hanteren nu meerdere benaderingen om wetenschappelijke kennis te verkrijgen: - **Positivistische benadering**: meten, objectief observeren. - **Verstehende of interpretatieve benadering**: begrijpen van subjectieve betekenissen en handelingen van actoren. - **Kritische benadering**: kennis om verandering te realiseren, met aandacht voor macht, ongelijkheid en emancipatie. #### 2. soorten kennis: geloof, wijsheid en wetenschap Kennis is een **containerbegrip**. Kennis heeft een aantal wetmatigheden: - Welke kennis je verwerft, bepaalt hoe je in het leven staat. Vormt onze persoonlijkheid, stuurt ons handelen. - De kennis die voorradig is, wordt mede beïnvloed door het **systeem** waarin we ons bevinden. - **Kennisleer/epistemologie** onderscheidt 3 soorten kennis: - Geloofskennis - Ervaringskennis - Wetenschappelijke kennis ##### 2.1. geloofskennis kennis op basis van geloof of opvatting **[Geloofskennis en Dogmatisch Denken]** **1. Definitie Geloofskennis** - **Geloofskennis**: Iets aannemen op basis van vertrouwen in een autoriteit. - **Niet kritisch**: Geen eigen onderzoek, men vertrouwt de deskundigheid van een ander. - **Voorbeelden**: - **Positieve autoriteit**: Ouder, priester, dokter → vertrouwen in kennis en advies. - **Negatieve gevolgen**: - **Afschuifcultuur**: Geen eigen verantwoordelijkheid nemen, \"ik geloofde de ander\". **2. Gevaren van Geloofskennis** - **Dogmatisch denken**: \"Het is zo, omdat het zo is.\" - Geen ruimte voor twijfel, kritiek of controle. - **Geloofswaarheid**: Niet onderworpen aan controle. **Dogma**: - Bindende formulering van een geloofswaarheid. - **Dogmatische geesteshouding**: Onwrikbare waarheden die men niet in twijfel trekt of onderzoekt. **3. Gesloten Maatschappijen** - **Dominantie van geloofskennis** → gebaseerd op een **hogere autoriteit**. - **Kennismonopolie**: - Slechts een kleine groep heeft toegang tot kennis. - Leidt tot **autoritaire samenlevingen**. ##### 2.2. ervaringskennis wijsheid en ervaringsdeskundigheid **[Verschillende Vormen van Kennis]** **1. Ervaringskennis** - **Definitie**: Iets weten omdat je het zelf hebt meegemaakt. - **Kenmerken**: - **Trial-and-error**: Leren door proberen en fouten maken. - **Reflectie**: Nadenken over ervaringen. - **Voorbeeld**: Een kind dat zich verbrandt aan de kachel. **2. Wijsheid** - **Definitie**: Door levenservaring verworven kennis. - **Kenmerken**: - **Niet generaliseerbaar**: Niet zomaar overdraagbaar naar anderen. - **Persoonsgebonden**: Iedereen ontwikkelt wijsheid anders. - **Voorbeeld**: Een jongere die wijze raad van een volwassene niet wil aannemen. **3. Tacit Knowledge (Polanyi)** - **Definitie**: Impliciete, ongeschreven kennis die moeilijk onder woorden te brengen is. - **Kenmerken**: - **Aanleerbaar**: Via praktijk en observatie. - **Persoonsgebonden**: Vaardigheden, ideeën, attitudes en ervaringen. - **Voorbeeld**: Een stagiair leert specifieke vaardigheden door mee te werken in de praktijk. - **Toepassing in hulpverlening**: - **Erkenning** van ervaringskennis bij **ervaringsdeskundigen**. **4. Wetenschappelijke Kennis** - **Definitie**: Theorieën die getoetst worden door **onderzoek**. - **Kenmerken**: - **Combinatie** van theorie en empirisch onderzoek. - **Voorlopig**: Kennis evolueert door voortschrijdend onderzoek. - **Zelfreflectief**: Wetenschap stelt zichzelf continu in vraag. - **Proces**: Langzaam, gebaseerd op feiten, gegevens en data. ![](media/image13.png)2.4. empirische cyclus De grondslag voor wetenschappelijk onderzoek bestaat uit een systematiek van kennisverwerving en wordt de **empirische cyclus** genoemd. #### 3. evoluties in menswetenschappelijk denken **Het positivisme: Durkheim** - Sociale werkelijkheid is een studieobject, vergelijkbaar met de natuur. - De nadruk ligt op het verklaren. - Ze doen kwantitatief onderzoek cijfers en wetmatigheden. **Het interpretatief: Weber** - Mensen kunnen niet als objecten worden onderzocht. - De nadruk ligt op verstehen, begrijpen waarom mensen bepaalde handelingen stellen (drijfveren). - Ze doen kwalitatief onderzoek. **Kritisch/ emancipatorisch wetenschapsvisie**: **Marx** - Stelt de neutraliteit en waardevrijheid van wetenschap in vraag. - Niet kritiek hebben, wel kritisch in vraag stellen. - Actie-onderzoek is een onderzoeksmethode die aansluit bij die wetenschapsopvatting: door het onderzoek zelf grijpt de onderzoeker doelbewust in op de onderzochte werkelijkheid met de bedoeling die te veranderen. #### 4. toepassen van menswetenschappen = sociale technologie? **[Functionele Verbanden binnen het Positivistische Paradigma]** **1. Geen Wetten, maar Functionele Verbanden** - **Wetenschappelijk onderzoek** binnen het positivisme leidt niet tot absolute *wetten*. - Het resultaat is **functionele verbanden**: - **Definitie**: Empirisch bewezen relaties waarbij een verschijnsel **in functie staat** van een ander. - **Kenmerken**: - Verbanden hebben **waarschijnlijkheden** of **probabiliteit**. - Geen absolute zekerheid: mensen zijn **subjecten** (geen objecten). **2. Begrippen bij Functionele Verbanden** - **Waarschijnlijkheden**: Resultaten met een kans dat ze kloppen, nooit absoluut. - **Correlaties**: Statistisch aangetoonde samenhang tussen verschijnselen. - **Opgelet**: Correlatie betekent niet per se oorzakelijk verband. - **Contingenties**: - **Definitie**: Relaties die **mogelijk**, maar niet noodzakelijk zijn. - **Toelichting**: Een verschijnsel kan **samengaan** met een ander, maar het ene **veroorzaakt** het andere niet altijd. **Samenvatting** - Wetenschappelijk onderzoek binnen het positivisme levert **geen universele wetten**, maar **waarschijnlijke verbanden**. - Verbanden tussen verschijnselen zijn vaak **correlatief** of **contingent**, geen absolute causaliteit. - Dit komt doordat mensen **subjecten** zijn met vrije wil en variabele gedragingen. #### 5. sociologische vrageen en sociale problemen **[Sociologische Inzichten voor het Oplossen van Sociale Problemen]** **1. Sociologisch Probleem** - **Definitie**: Een onderwerp dat onderzocht wordt door sociologie en betrekking heeft op sociale feiten. - **Kenmerken**: - Relaties tussen maatschappelijke verschijnselen zijn **onduidelijk**. - Theorieën bieden **onvolledige verklaringen** voor verschijnselen. **2. Sociaal Probleem** - **Definitie**: Een situatie die door een groot aantal mensen als **ongewenst** wordt gezien en als te verbeteren door gezamenlijke actie. - **Kenmerken**: - Het **bestaansrecht** van een sociaal probleem hangt af van de **waardering** van de situatie. - **Waardering** is subjectief en afhankelijk van maatschappelijke normen en waarden. **3. Schuyt\'s Criteria voor een Sociaal Probleem** - **Kwantitatief Criterium**: Er moeten **veel mensen** getroffen worden door het probleem. - **Meer dan Particuliere Overlast**: Het probleem betreft een **collectief** issue, niet slechts individuele gevallen. - **Relatie met Andere Problemen**: Het probleem is **gerelateerd** aan andere sociale kwesties. - **Duur en Oplosbaarheid**: Het probleem heeft **duur** en is niet **direct oplosbaar**. - **Bovenpersoonlijke Oorzaken**: De oorzaken van het probleem zijn **maatschappelijk** van aard, zelfs als de gevolgen **persoonlijk** zijn. - **Waarden**: Wat als sociaal probleem wordt gezien, hangt af van de **waardering** van de situatie (ongewenst en veranderbaar). **4. Nancy Fraser\'s Theorie: Definitiemacht** - **Definitie**: Sociale problemen worden bepaald door wie het **op de politieke agenda zet** (definitiemacht). - **Voorbeeld**: De ondergeschikte positie van vrouwen was lange tijd geen erkend sociaal probleem, totdat het door bepaalde groepen op de **politieke agenda** werd gezet. **Conclusie** - Sociologie biedt waardevolle inzichten voor het begrijpen van **sociale problemen** en hun onderliggende **structuren**. - De **waardering** van een situatie speelt een cruciale rol in het vaststellen of iets als sociaal probleem wordt gezien. - **Definitiemacht** beïnvloedt de **erkenning** en aanpak van sociale problemen op politieke en maatschappelijke niveaus. **Deel 2 -- De lenzen: basisconcepten uit de sociologie** ========================================================= ### **Hoofdstuk 1. Sociale structuur** #### 1. Sociale actoren en sociale posities **[Sociaal Handelen en Sociale Actoren]** **1. Sociale Actoren en Sociale Locatie** - **Sociale Actoren**: Individuen, groepen of instellingen die sociaal handelen en hun acties afstemmen op andere actoren. - **Sociale Locatie**: De plaats of positie van een actor in een sociaal netwerk. Krijgt betekenis door relaties met andere actoren. - **Sociale Positie**: De plaats van een actor in een sociaal netwerk, in relatie tot andere posities. **2. Allocatieprincipe: Hoe Krijgt Men Zijn/Haar Positie?** - **Toegewezen Positie (Ascribed)**: - Positie op basis van aangeboren kenmerken (geslacht, leeftijd, afkomst, etc.). - **Voorbeeld**: Adellijke titels, koningschap, slavernij. - Gesloten samenlevingen: Kasten, standenmaatschappijen. - **Verworven Positie (Achieved)**: - Positie op basis van eigen prestaties, ijver, ervaring. - **Voorbeeld**: Opleiding, werkervaring, prestaties. - Open samenlevingen: Klassenmaatschappij. **3. Glazen Plafond en Plakkerige Vloer** - **Glazen Plafond**: Onzichtbare barrières voor vrouwen of minderheden om door te stijgen naar hogere posities. - **Plakkerige Vloer**: Belemmeringen voor bepaalde groepen om te stijgen vanaf de lagere posities in een carrière. **Conclusie**: - Sociale actoren hebben een sociale locatie die hun positie bepaalt. - Posities kunnen toegewezen (ascribed) of verworven (achieved) zijn. - Ongelijkheid komt voor door barrières aan zowel de top (glazen plafond) als onderaan de carrièreladder (plakkerige vloer). #### 2. Sociale relaties **[Sociale Positie en Relaties]** - Actoren handelen altijd vanuit een welbepaalde sociale positie, bepaald door hun plaats in een sociaal netwerk. - **Sociale Positie X**: de plaats van een actor in relatie tot andere posities in een sociaal netwerk. - **Sociale Positie Y**: de plaats van een andere actor in relatie tot andere posities. - Posities zijn met elkaar verbonden door **relaties**, die de interactie tussen sociale posities structureren. - **Relaties bevestigen** elkaars positie binnen een systeem, en worden gevoed door **communicatie**. **Communicatie** - Interactie tussen sociale posities gebeurt altijd via **communicatie**. - **3 Lagen van Communicatie**: - **Inhoud/Informatie**: Wat letterlijk gezegd of getoond wordt. - **Betekenis**: Hoe de ontvanger de boodschap begrijpt en de emoties/waarom eraan gekoppeld worden. - **Invloed**: Het effect dat de boodschap heeft op de ontvanger. **Communicatie is altijd Gelaagd** - **Boodschap**: De letterlijke inhoud (woorden, beelden, gebaren). - **Betekenis**: De interpretatie en het belang dat de ontvanger eraan hecht. - **Invloed**: Het effect dat de boodschap heeft op de ontvanger (wat het teweegbrengt). **Relatievoorstel** - Elke communicatie is een **relatievoorstel** (voorstel over de aard van de sociale relatie tussen zender en ontvanger). - Dit voorstel kan **geaccepteerd** of **afgewezen** worden, wat het sociaal handelen **onvoorspelbaar** maakt. - Sociale systemen structureren interacties en relaties via deze **sociale relaties** tussen boodschapper en ontvanger. #### 3. Structuren: sociale netwerken en sociale groeperingen Een **sociaal netwerk** is minst afgebakende vorm van een structuur. VB. netwerksamenleving. Soms zijn netwerken meer/duidelijk afgegrensd en grotere mate van structurering. **Grafische** **weergave** van afgegrensde sociale netwerken: - **Organogram**: posities/relaties in een organisatie. - **Genogram**: posities/relaties in een gezin. - **Ecogram**: gehele sociale netwerk van een individu. (zie foto)![](media/image15.png) Hoe kunnen we sociale netwerken en groeperingen ordenen? **Typologie Robert Merton**: Typologie steunt op 2 **elementen**: - **Netwerkdimensie**: is er direct interactie/communicatie. Ja/nee. - **Culturele dimensie**: gemeenschappelijke waarden en normen? Ja/nee. 4 types groeperingen: - **De groep** ja/ja - **De collectiviteit** nee/ja - **De samenzijn** ja/nee - **De sociale categorie** nee/nee ##### 3.1.De groep **De groep** heeft **directe interactie** en **gedeelde waarden en normen**. Groep is een combinatie van mensen die van elkaar afhankelijk zijn (**interdependenties**). **Kenmerken**: - Gedeelde belangen, gezamenlijk doel (emotioneel of taakgericht) - Sterke interactiestructuur tussen leden (onderlinge beïnvloeding) groepsdruk. - Samenhorigheidsgevoel, wij-gevoel = groepsidentiteit (groep kan belangrijker worden dan individu). **[Speciale vorm van groepen]**: - **Referentiegroepen** zijn reële of ingebeelde groepen die dienen als standaard voor gedragsregels (waarden, normen, levensstijl). - [Merton 2 onderscheidingen:] 1. **Normatieve referentiegroep**: waarden en normen van een bepaalde groep dienen als voorbeeld voor de inrichting van je eigen leven. Je streeft ernaar toe te behoren. **Anticiperende socialisatie**. 2. **Vergelijkende referentiegroep**: Je wil er niet noodzakelijk toe behoren, maar je vergelijkt je er wel mee (zelfevaluatie). **VB**. buurt waar iedereen een zwembad heeft. **Relatieve deprivatie**. Het fenomeen dat mensen zich tekortgedaan voelen in vergelijking met anderen. ##### 3.2.De collectiviteit **[Maatschappelijk Middenveld en Collectiviteit]** **Collectiviteit:** - **Definitie**: Een groep mensen met gedeelde waarden en normen, maar zonder noodzaak voor directe interactie. - **Voorbeelden**: Religieuze gemeenschappen, scholen, mutualiteiten, vakbonden. **Maatschappelijk Middenveld (MM):** - **Betekenis**: De sociale ruimte tussen de overheid en het individu; fungeert als schakel tussen micro- en macroniveau. - **Kenmerken**: - **Indirecte Sociale Interactie**: Communicatie vindt plaats zonder directe interactie. - **Voorbeelden**: Vakbonden, vrouwenbewegingen, buurtcomités. **Rol van het Maatschappelijk Middenveld:** - **Civil Society**: Een verzameling van collectiviteit binnen de publieke ruimte waar overheid, markt, en private leefwereld elkaar ontmoeten en interageren. - **Functie**: Middelveldorganisaties (civiele actoren) transformeren private kwesties in publieke zaken, zoals vakbonden die arbeidskwesties aankaarten. **Democratische Samenleving -- Drie Speelvelden:** 1. **De Overheid (Politiek)**: - **Rol**: Beleid en regelgeving. 2. **De Markt (Economie)**: - **Rol**: Productie, distributie, en consumptie van goederen en diensten. 3. **De Private Leefwereld**: - **Rol**: Persoonlijk en gezinsleven, sociale relaties. **Interactie tussen de Speelvelden:** - **Maatschappelijk Middenveld (MM)**: - **Positie**: Bevindt zich tussen de overheid, markt, en private leefwereld. - **Functie**: Creëert een publieke ruimte waar interactie tussen de verschillende domeinen mogelijk is. **Evolutie:** - **Historische Context**: Oorspronkelijk gestructureerd via \'zuilen\' (religieuze en ideologische groepen). - **Hedendaagse Context**: Meer gefragmenteerd en divers, met een breed scala aan belangengroepen en organisaties. ##### 3.3. Togetherness situation **[Togetherness Situation]** **Definitie:** - Een **samenkomst** van mensen die elkaar niet noodzakelijk kennen of gedeelde waarden en normen hebben. De interactie is direct en ontstaat uit de situatie waarin de individuen zich toevallig bevinden. **Kenmerken:** - **Directe Interactie**: Mensen communiceren of interageren rechtstreeks met elkaar. - **Geen Gedeelde Waarden en Normen**: De groep deelt geen diepere gemeenschappelijke zingeving of normen. - **Situatiegebonden**: Het samenzijn is tijdelijk en afhankelijk van de specifieke situatie die hen samenbrengt. Wanneer de situatie verdwijnt, verdwijnt ook de groep. **Voorbeelden:** - **Supporters bij een voetbalmatch**: Mensen komen samen om de wedstrijd te bekijken, maar hebben buiten dit evenement geen verdere verbondenheid. - **Feestgangers op een feest**: De interactie ontstaat door de gedeelde aanwezigheid op hetzelfde feest, maar er hoeft geen diepere gemeenschappelijke band te zijn. **Communicatie:** - **Verschillende Soorten Communicatie**: Binnen de groep kan zich allerlei communicatie ontwikkelen, maar dit blijft beperkt tot de context van de situatie zonder verdere gemeenschappelijke zingeving. ##### 3.4. De sociale categorie **[Sociale Categorie]** **Definitie:** Een **verzameling van individuen** die een bepaald **sociaal kenmerk** delen, maar zonder directe interactie of gedeelde waarden en normen. Het zijn mensen die op basis van een gemeenschappelijk kenmerk tot eenzelfde categorie worden gerekend. **Kenmerken:** - **Geen Directe Interactie**: Leden van een sociale categorie hoeven niet met elkaar in contact te staan of te communiceren. - **Geen Gedeelde Waarden en Normen**: Er is geen gedeelde zingeving of gemeenschappelijk sociaal doel. - **Gemeenschappelijk Kenmerk**: Leden worden gegroepeerd op basis van een specifiek kenmerk, zoals leeftijd, geslacht of opleidingsniveau. - **Onderscheid Tussen Leden en Niet-leden**: Duidelijke criteria bepalen wie tot de categorie behoort en wie niet. **Voorbeelden:** - **Ouderen en Jongeren**: Mensen worden ingedeeld op basis van hun leeftijd. - **Vrouwen en Mannen**: Indeling gebeurt op basis van geslacht. - **Opleidingsniveau**: Mensen worden gecategoriseerd op basis van hun behaalde onderwijsniveau. **Relatie tot Groepen en Collectiviteiten:** - **Rekruteringsgebied**: Sociale categorieën kunnen fungeren als een **basis voor het vormen van groepen of collectiviteiten**. Bijvoorbeeld, een vrouwenbeweging rekruteert uit de sociale categorie \'vrouwen\', en een jongerenorganisatie uit de sociale categorie \'jongeren\'. #### 4. Macht - **Definitie**: Macht is het **vermogen om de eigen wil aan anderen op te leggen**, zonder goed of slecht te zijn. - **Vergelijking**: Vergelijkbaar met het **vermogen van een auto**: het is de capaciteit, niet de manier van gebruik. - **Kenmerken**: - **Altijd aanwezig**: Macht is een vermogen tot invloed, zelfs als het niet wordt uitgeoefend. - **Sociale positie**: Macht is gekoppeld aan iemands sociale positie. - **Structuur sociaal systeem**: Macht hangt samen met hoe het sociaal systeem is opgebouwd. - **Manifeste Macht**: **Uitgeoefende macht** (zichtbaar). - **Latente Macht**: **Aanwezigheid van macht** zonder het uit te oefenen. ##### 4.1.Bronnen van macht **[Bronnen van macht:]** - **Economische macht**: controle over schaarse middelen/productiemiddelen. - **Sociale macht**: mensen mobiliseren op basis van solidariteit. - **Politieke macht**: bepalen van doelen van een gemeenschap/samenleving. - **Culturele macht**: beroep doen op gedeelde waarden van mensen op basis van reputatie. - **Deskundigheidmacht:** op basis van competenties. - **Fysieke macht**: op basis van fysieke kracht. Macht is altijd relatief Machtselasticiteit. ##### 4.2.Soorten macht (Etzioni) **[3 soorten macht:]** - **Dwang of coërcitieve macht**: - Het gebruik van of dreigen met fysiek geweld. - VB. lijfstraffen, vrijheidsberoving. - In onze samenleving keuren we geweld fundamenteel af (strenge normen) - Toch komt het no voor VB. in relatie, gezin, op het werk. - **Ruimacht of remuneratieve macht**: - Het al dan niet geven van materiele voordelen of nadelen. - Loonbeleid in organisaties - Aanvaarden leiderschap en arbeidsomstandigheden in ruil voor loon/salaris. - **Gezag of normatieve macht**: - Het beroep doen op waarden, normen en overtuigingen. - Sterkste vorm van macht. Interne beïnvloeding van de persoon. - Weber: gezag is geaccepteerde macht. Het omgekeerde van manipulatie (geaccepteerde beïnvloeding evenwel op basis van misleiding). ##### 4.2.1.Soorten gezag Weber **Weber** onderscheidt 3 soorten gezag: +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Charismatisch gezag | Traditioneel gezag | Rationeel-legaal | | | | gezag | +=======================+=======================+=======================+ | Is gebaseerd op | Is op basis van | Is op basis van | | persoonlijke | traditionele waarden | wettelijke regels. | | kenmerken, charisma. | of gebruiken. | | | | | Formele regels worden | | | Het gezag van iemand | aanvaard (want anders | | | wordt als | is het dwang). | | | vanzelfsprekend | | | | beschouw. | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | VB. Martin Luther | VB. Paus, Koning, | VB. Politieagent, | | King, Adolf, Hitler | Ouders | Arts, Leerkracht, | | | | President | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ ##### 4.3.Macht in organisaties (Etzioni) Etzioni onderscheidt 3 soorten macht: - **Dwang of coërcitieve macht**: - Het gebruik van of dreigen met fysiek geweld. - Dwangorganisaties: gevangenis, concentratiekamp,.. - Inzet leden is minimaal, negatief. - **Ruimacht of remuneratieve macht**: - Het al dan niet geven van materiele voordelen of nadelen. - Utilitaire organisaties: bedrijven - Inzet leden is berekend, afweging kosten/baten. - **Gezag of normatieve macht**: - Het beroep doen op waarden, normen en overtuigingen. - Normatieve organisaties: politieke partijen, religieuze organisaties, vrijwilligersorganisaties, mensenrechtenorganisaties. - Inzet leden is hoog wegens morele binding. **VB**. totale organisaties: extreme binding, totale onderwerping **VB**. klooster, psychiatrische instelling,... Bedrijven: - Verbale dwang, toxische dwang, moeten. - Beloningen, voor wat hoort wat. - Missie/visie, willen #### 5. Sociale ongelijkheid, sociale stratificatie en sociale mobiliteit ##### 5.1.Van sociale ongelijkheid naar sociale stratificatie **Sociale ongelijkheid** is de ongelijke verdeling van middelen, kansen en beloningen in een samenleving. (inkomen, bezit, aanzien, macht) **Sociale stratificatie** is de opdeling van een samenleving in een sociale strata (sociale lagen). **Een laag** is een verzameling van soortgelijke sociale posities die allemaal een bepaalde plaats (sociale rang) innemen op de zogenaamde sociale ladder. **Geïnstitutionaliseerde sociale ongelijkheid**: de ongelijkheid zit ingebakken in het systeem. ##### 5.2.Sociale mobiliteit - **Sociale mobiliteit** is de verandering van sociale posities die individuen of groepen innemen. - **Verticale sociale mobiliteit** is de opwaartse of neerwaartse verandering in sociale rang. (↓↑ in de hiërarchie van maatschappelijk gewaardeerde posities) - **Horizontale sociale mobiliteit** is de verandering van sociale positie binnen eenzelfde sociale laag. **VB**. van onderwijzeres naar verpleegkundige. **[Belangrijke vorm van verticale mobiliteit]**: - **Loopbaanmobiliteit is de verandering van de positie tijdens de loopbaan.** - **Intragenerationele loopbaanmobiliteit: Mobiliteit van één persoon tijdens de levensloop. Van eerste job tot huidige job?** - **Intergenerationele loopbaanmobiliteit: Vergelijking van posities tussen generaties. Dochter/zoon vs. moeder/vader vs. grootmoeder/grootvader.** - **Positionele mobiliteit: Verandering van de waardering van de positie zelf** **beroepsprestigeschalen.** - **VB. beroepsprestigeschalen Nederland 2016.** ##### 5.3.Sociale stratificatie: van ongelijke rechten naar ongelijke kansen **[Sociale stratificatiesystemen verschillende vormen:]** Kastenstelsel Standensysteem Klassensysteem ----------------------------------------------------------------------------------------------- ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------- VB. India VB. feodale systeem in de middeleeuwen VB. westerse samenleving Lidmaatschap is erfelijk. Klassieke hiërarchie: koning, geestelijkheid, adel, boeren/burgers. Indeling op basis van economische principes. Strenge regels rond afstamming, huwelijk, beroep, rituelen, zuiverheid. Verankerd in wetten, religieus onderbouwd. Diegenen die productiemiddelen bezitten vs. diegene die arbeid aanleveren. Rechtvaardiging systeem op basis van religieuze wetten. **Niet geheel gesloten**: mobiliteit mogelijk via kerkelijke functies, landbezit, militaire vaardigheden. **Open met beperkingen**: mobiliteit is mogelijk, niet gemakkelijk. Gesloten samenleving: weinig/geen mobiliteit mogelijk. **Ongelijke rechten**: op basis van wetten en invloed religie. Beperkte persoonlijke verdiensten. **Ongelijke kansen**: persoonlijke verdiensten belangrijk, maar systeem- beperkingen. Ongelijke rechten: op basis van religie + lotsbestemming. Geen persoonlijke verdienste/falen. **Wettelijk verankerde grenzen**: vergrendeling van posities vergelijkend met kasten/standen op basis van etniciteit of geslacht. - **VB**. apartheidsregime Zuid-Afrika (wettelijk bepaalde rasensegregatie), wettelijke verankerde discriminatie ven vrouwen in bepaalde sociale systemen. **[Klassensysteem SEP-SES: Statusconsistentie vs. Statusinconsistentie]** De plaats of rang op de sociale ladder omvat 2 zaken: **SEP Sociaal economische positie**. Toegang tot belangrijke middelen: beloningen, status, macht. - Financiële middelen (economische aspect) - Beroepsstatus (sociaal aspect) - Opleidingsniveau (cultureel aspect) **SES Sociaal economische status**. Wordt in Vlaanderen (en daarbuiten) vaaks als meetpunt gebruikt. Hoe wordt SES gemeten? - Wat is je inkomen? - Welk soort beroep oefen je uit (beroepsstatus)? - Wat is je hoogste opleidingsniveau? **Voorbeeld SES:** - SES wordt vaak als meetpunt gebruikt in onderzoek. - PISA (dat kennis en vaardigheden van 15-jarigen wereldwijd in kaart brengt): Leerprestaties van kinderen in Vlaanderen worden nog steeds sterk voorspeld/bepaald door de SES van de ouders. - PISA: Programme for International Student Assessment **[Hedendaagse klassensysteem: evolutie over de tijd:]** **Industriële revolutie:** - 2 klassen: - Bezitters/kapitalisten vs. Bezitloze/proletariaat **Huidige klassieke indeling**: - 4 klassen: - Arbeidsklasse - Lagere middenklasse - Hogere middenklasse - Hoge klasse **Guy Standing (2011**): - 7 klassen: - **Elite** is de 1% absurd rijken. - **Salariaat** is de middenkaders stabiele jobs en lonen. - **Proficians** zijn de zelfstandigen, hoge inkomens. - **Arbeidersklasse** zijn de loonarbeiders. - **Precariaat**: nieuwe klasse in wording, tijdelijk werk, onzeker inkomen, zowel hoger als lagergeschoolden, grinners (grijnzen) vs. groaners (kreunen) - **Werklozen** - **Afhakers** **Hoofdstuk 2. Cultuur** ======================== #### 1. Inleiding **[Algemeen kader:]** ![Afbeelding met tekst, Lettertype, cirkel, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image17.png) **[Het zichtbaar/onzichtbare:]** **Nature vs. Nurture** - **Nature**: Gedrag bepaald door **erfelijkheid** (biologische factoren). - **Nurture**: Gedrag bepaald door de **omgeving** (sociale en culturele invloeden). **Invloeden naast Nature/Nurture:** - **Achterstelling**: Specifieke etnische groepen zoeken alternatieve uitwegen (bijvoorbeeld sport en muziek) door lage toegankelijkheid van andere middelen. - **Selffulfilling prophecy**: Rolmodellen bevestigen geloof in genetisch bepaalde aanleg. **Ideologische invloeden:** - **Keuze voor Nature of Nurture** beïnvloedt hoe we verschillen legitimeren en welke acties we ondernemen. - **UNESCO (1950)**: Afstand van ras als biologisch gegeven. **Inclusief vs. Exclusief:** - **Inclusief**: Gedrag is gedeeltelijk via leerprocessen verworven en wordt ook bij dieren waargenomen. - **Exclusief**: Cultuur heeft een specifiek menselijk karakter, met kwantitatieve en kwalitatieve verschillen in culturele ontwikkeling tussen mensen en dieren. **Statisch vs. Dynamisch:** - **Statische benadering**: Cultuur is een **afgebakend geheel** van waarden, normen en tradities, moeilijk veranderlijk. - **Dynamische benadering**: Cultuur is een **proces van voortdurende betekenisverlening**, gevormd door interactie tussen individuen en gemeenschappen. **Cultuur:** - **Inhoud**: Omvat **opvattingen** over wat nastrevenswaardig is (waarden, doelen) en **normen** over hoe die doelen kunnen worden bereikt. - **Kenmerken**: Gemeenschappelijk, aangeleerd, overgedragen, en gevormd door communicatie en interactie. #### 2. Componenten van cultuur **Cultuur als ui-model:** ![Afbeelding met tekst, schermopname, cirkel, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image19.png) **[3 componenten:]** Materiele component Cognitieve component Normatieve component ------------------------------------------------ --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- -------------------------------------------------- Gematerialiseerde cultuur. Alle kennis die samenleving/gemeenschap heeft ontdekt en verzameld. Waarden, normen, doeleinden en verwachtingen. Gebouwen, gebruiksvoorwerpen, kunstvoorwerpen. **Talcott Parsons:** Die sturing geven aan het gedrag van de actoren. Producten samenleving **Empirische kennis:** wetenschappelijke kennis, ervaringskennis, zelf ondervonden of overgeleverd (via tradities, mythes, legendes). De diepste laag uit het ui-model. VB. vlag **Existentiële kennis:** geloofskennis, oorsprong menselijk leven, leven na dood, is gebaseerd op religie/filosofie. Hoe met kennis wordt omgegaan is cultureel gebonden. De 3 componenten van cultuur zijn met elkaar verbonden, het ene beïnvloedt het andere. **Cultuursociologie**: Hoe wordt cultuur beleefd? Door wie wordt welke cultuur gesmaakt? **[Drie ontwikkelingen over de tijd.]** +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | 1950 Onderscheid | 1970 Pierre Bourdieu | 1990 omnivoriteit | | elite -massa | | | +=======================+=======================+=======================+ | Massa: gemanipuleerd | Smaakpatronen en | Vaststelling dat | | door | leefstijlen zijn | mensen uit hogere | | amusementsindustrie | verbonden met | sociale klassen zowel | | en reclame | klassenposities en | 'hoge' als 'lage' | | | soorten kapitaal | cultuur waarderen. | | Elite: distantieerden | (economisch, | | | zich van de vulgaire | onderwijskundig, | Wijst op veranderende | | massacultuur. | sociaal). | sociale | | | | machtsrelaties. | | | Cultuursmaken zijn | | | | manifestaties van | | | | sociale | | | | omstandigheden. | | | | | | | | Achter 'legitieme | | | | cultuur' schuilen | | | | machtsverhoudingen en | | | | sociale constructies. | | | | | | | | Cultureel kapitaal | | | | draagt bij tot | | | | verschillen in | | | | culturele consumptie. | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ #### 3. Cultuur als gedeeld betekeniskader: waarden en normen Wisselwerking tussen onderdelen normatieve component en sociaal handelen: Afbeelding met tekst, schermopname, visitekaartje, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving ##### 3.1. Waarden **Waarden** zijn = impliciete of expliciete opvatting over het wenselijke. Door een individu, groep, collectiviteit of samenleving. **VB**. Trouw, respect, eerlijkheid, schoonheid, zekerheid, liefde, waarheid, vrijheid, solidariteit, gelijkheid, rechtvaardigheid,.. **Waarden zijn**: - Waarden hebben een emotionele lading. - Bepalen de keuze van middelen, doelen en normen van het sociale handelen en de sociale interactie. - Zijn maatstaf voor gedrag van individuen én sociaal systeem (groep, collectiviteit, samenleving). - Waarden zijn abstract. - Dienen vertaald in normen en doeleinden om tot actie (gedrag) te komen. Waarden kunnen gesitueerd worden op de **verschillende niveaus** van de sociale systemen: - **Hoogste maatschappelijke niveau** - Grondrechten, grondvrijheden. - VB. Universele verklaring van de Rechten van de Mens. - **Organisaties** bezitten waarden. - **Individuen** bezitten waarden. Waarden kunnen met elkaar in conflict komen: waardenconflict. **VB**. vrijheid -- solidariteit. ##### 3.2.Normen **Een norm** is een regel of verwachting die aangeeft welk gedrag als acceptabel of gepast wordt beschouwd. - bieden richtlijnen over hoe we ons in bepaalde situaties behoren te gedragen. - helpen bij het handhaven van orde. - verhogen voorspelbaarheid in sociale interacties. **[Gradaties in normen:]** - **Gebruiken**: informele, alledaagse gewoontes en regels over gewenst gedrag. - Hand geven bij kennismaking. - In de rij staan en wachten op je beurt. - Dankjewel zeggen na het ontvangen van iets. - **Sancties**: lichte afkeuring of ongemak. (geroddel, afkeurend gelach) - **Zeden**: normen die een sterkere morele of ethische waarde hebben. Ze gaan vaak over fundamentele opvattingen over goed en fout. - Eerlijkheid en loyaliteit (bijvoorbeeld: niet stelen, niet bedriegen). - Respect voor het leven (bijvoorbeeld: iemand niet verwonden of vermoorden). - Trouw binnen een relatie (geen overspel) - **Sancties**: sterke afkeuring, uitsluiting of zelfs juridische gevolgen. - **Rechtsregels:** - Meeste zeden zijn in onze samenleving wettelijk geregeld - Vastgelegd in wettelijke systemen: grondwet, burgerlijk wetboek,... - **Sanctie**: wettelijk/institutioneel geregeld (legitieme dwang) - **Taboes**: bijzondere vorm van verboden die betrekking hebben op gevoelens, opvattingen en gedrag dat niet deugd: - Taboes op wat we zijn of hebben (leidt tot schaamte) - Taboes op het denken (foute gedachten) - Taboes op gedrag - **Sanctie**: sociale sancties, zoals uitsluiting, stigma, en veroordeling door de gemeenschap. In sommige gevallen ook omgezet in rechtsregels (taboe op moord of incest) ##### 3.3.Doeleinden **Doeleinden**, concrete streefdoelen. Waarden worden vaak concreet gemaakt in normen en doelen. **VB**. SDG's (Sustainable development Goals). Waarde 'gelijkheid' in een samenleving: Vermindering van de inkomensverschillen tussen de hoogste en laagste inkomenscategorieën. Effectiviteit en efficiëntie. ##### 3.4.Verwachtingen **Verwachtingen**: speelruimte voor navolging normen en bereiken doekeinden. **Verwachtingen** = opvattingen over wat zal gebeuren, in welke mate de norm zal worden nageleefd, welke speelruimte de cultuur toelaat. Het is niet omdat iets moet gebeuren dat het ook gebeurt. - **Ideal norms** -- ideale normen = wat moet gedaan of gelaten worden. - **Behavioral norms** -- gedragsnormen = wat men uiteindelijk doet en meestal wordt verwacht. **VB**. verkeerslichten - Vinden we zinvol - Toch verwachten we dat veel voetgangers niet zullen wachten op groen ##### 3.5.Gedeelde waarden en normen: sociale controle **[Talcott Parsons:]** Wanneer we waarden en normen delen, ontstaan nieuwe vormen van sociale controle. I**nvloed** = activeren van waardegetrouwheid. **Vb**. klas - Leerlingen aanzetten tot gewenst gedrag via belonen/straffen (= gebruik van macht) - Effectiever: lln. stellen gewenst gedrag omdat zij dat zelf belangrijk/waardevol vinden (= waardegetrouwheid = invloed) **[Norbert Elias -- Het civilisatieproces]** Beschrijft het effect van de ontwikkeling van waardegetrouwheid in samenlevingen: - Start vanaf **15^de^-16^de^ eeuw** - Stelselmatig wordt impulsief gedrag/behoeftebevrediging meer onderdrukt. - meer controle over gedrag en samenleven. - leidt tot meer orde en veiligheid. - Mensen schikken zich in aanvaarde normering van het menselijk gedrag. - Evolutie van **Fremdzwang** (externe sociale controle) naar **Selbstzwang** (interne sociale controle). - het zichzelf controlerend individu (d.m.v. zich eigen gemaakte waarden en normen). - Hoe? Onderwijs, maar ook etiquetteregels. **[Foucault -- Surveiller et punir - 1976]** Beschrijft de **evolutie van de sanctioneringswijzen** in onze cultuur: - Fysieke straffen zijn in onze samenleving grotendeels vervangen door **activering van waardegetrouwheid** (verinnerlijken van waarden). - Activeren van waardegetrouwheid = vorm van **machtsuitoefening.** - De sociale controle vestigt zich in de ***'zachte vezels van onze hersenen'.*** #### 4.Sociale rollen **Sociale posities:** de plaatsen die we als actoren innemen in een bepaald sociaal netwerk (collectiviteiten, groepen,\...) Posities kunnen **toegewezen** (ascribed) of **verworven** zijn (achieved). - Elke sociale positie is verbonden met andere sociale posities = **sociale relaties.** - Bepaling sociale positie? Kan alleen maar a.d.h.v. andere sociale posities. - **VB**. sociale positie 'student' -- positie 'medestudent' -- positie 'lector'. - Je neemt altijd meerdere sociale posities tegelijk in. - **VB**. 'student' -- 'dochter/zoon' -- 'vriend(in)' -- 'jeugdleider' -... - De interactie/wederzijdse beïnvloeding tussen sociale posities gebeurt d.m.v. **communicatie.** - Bij elke **sociale positie** horen: - Verwachtingen t.a.v. de sociale positie = **sociale rollen.** - Waarderingen van de sociale positie = **sociale statussen.** - Die verwachtingen en waarderingen zijn de neerslag van cultuurpatronen - (gedeeld zingevingssysteem / conscience collective) **Sociale rollen:** verwachtingen over hoe we ons dienen te gedragen in een specifieke sociale positie. **[Voorbeeld]**: - hoe we ons gedragen als **dochter/zoon** t.a.v. moeder/vader, hoe we ons gedragen als **student** t.a.v. docent hoe we ons gedragen als **werknemer** t.a.v. werkgever. Als je je niet houdt aan de verwachtingen kan er **gesanctioneerd** worden. **VB**. ouders die uit hun ouderlijk gezag ontzet worden, onhandelbare kinderen kunnen uit huis geplaatst worden. **Belang / functionaliteit van sociale rollen:** - Zorgt voor continuïteit in de collectiviteit (groep, organisatie, samenleving,...). - Zorgt ook voor een zekere voorspelbaarheid. **Aan sociale rollen hangen dus:** - Verwachtingen - Doeleinden - Normen (die corrigerend/sanctionerend werken) - Bepaalde rechten en plichten ##### 4.1.Rolvoorschriften **Rolattributen**: - Uiterlijke tekenen ter herkenning van de positiebekleder. - Voorbeelden: - blauwe overall, veiligheidshelm, toga, uniform politieagent/treinconducteur, stethoscoop, kostuum. - Functie: non-verbaal communicatiemiddel. - Voorbeelden: - politieagent, treinconducteur. **Statussymbolen**: - Voorwerpen/uiterlijkheden die status (rijkdom, macht, prestige) uitdrukken. - Voorbeelden: - merkkledij, dure smartphone. - Sommige voorwerpen kunnen zowel rolattribuut als statussymbool zijn. - Voorbeelden: - luxe bedrijfswagen, smartphone, laptop, horloge, diploma op de muur. ##### 4.2.Rolbepaling **Positiebepaling**: - Via functietitels en organogram. - Toont de plaats van posities binnen de organisatie. **Rolverwachting**: - Via functiebeschrijving, die verantwoordelijkheden en bevoegdheden omvat. - Creëert een interactiesysteem voor voorspelbare taakverdeling en uitvoering. **Formele rolbepalingen**: - Organigram en functiebeschrijving. **Informele rolbepalingen**: - Ongeschreven gedragsnormen. **Rolverwachtingen**: - Kunnen opgelegd of onderhandelbaar zijn. **Bevelshuishouding**: - Traditionele samenlevingen, rollen bepaald door traditie of macht. **Onderhandelingshuishouding**: - Hedendaagse samenlevingen, rolgedrag kan onderhandeld worden. - Voorbeelden: - gezin, school (rolverwachtingen in schoolreglement, studentenvertegenwoordiging heeft invloed). ##### 4.3.Rolconflict **Rolconflicten**: rolverwachtingen die onderling moeilijk te verzoenen zijn. **Intern rolconflict**: Conflict tussen rollen die behoren tot één positie. **Extern rolconflict**: Conflict tussen rollen die behoren tot verschillende posities. **Conflicthantering:** Hoe mensen en groepen omgaan met meningsverschillen en proberen deze op te lossen. **Copingstrategieën**: Oplossingen zoeken voor de rolconflicten. **Regels**: Om rolconflicten te voorkomen. - Voorbeeld: niet op stage waar familie werkt. ##### 4.4. Sociale status **Sociale status:** - Waardering van een sociale positie, vaak bepaald door het beroep (beroepsprestigeschalen). **Sociaal aanzien:** - Waardering voor het individu dat de sociale positie bekleedt (bijv. leerkracht). **Statussoorten:** - Ascribed status: Toegewezen, zoals afkomst. - Achieved status: Verworven door eigen inspanning, zoals een beroep. **Dominante status:** - Beroep is vaak de belangrijkste factor bij het beoordelen van iemands status. - Effecten: betere verloning, sociale voorrechten. **Statusangst:** - Angst om status te verliezen, vooral in samenlevingen met veel sociale mobiliteit. - Gevolgen: angst om niet succesvol te zijn, falen wordt individueel tekort. **Statussymbolen:** - Voorwerpen die status communiceren, zoals luxeauto\'s, smartphones, merkkledij. **Sociale imitatie:** - Mensen gebruiken statussymbolen om hogere sociale posities te suggereren. ##### 4.5. Statuscongruentie **Statuscongruentie**: - Mensen handelen volgens hun hoogste status (bijv. beroep of opleiding). - Voorbeeld: hoogopgeleid persoon in een laagbetaalde baan leest boeken, gaat naar theater. **Statusincongruentie**: - Gedrag dat niet overeenkomt met de hoogste status. - Voorbeeld: iemand van adel die er sjofel uitziet. **Veronderstellingen**: - We maken (onbewust) aannames over iemands leven en capaciteiten op basis van positie en status. - Voorbeeld: dokter vs. werkloze. #### 5. Socialisatie ##### 5.1. Wat is socialisatie **Socialisatie**: - Proces van cultuuroverdracht en cultuurverwerving. - Aanpassing aan de sociale orde, beïnvloedt ons denken, doen en laten vaak onbewust. **Vrijheidsgraden in socialisatie**: - Geen volledige controle, er is vrijheid binnen bepaalde grenzen (gecontroleerde vrijheid). - Menselijk handelen wordt niet volledig bepaald door socialisatie. **Bourdieu\'s vergelijking**: - Socialisatie is als het installeren van een computerprogramma: er zijn keuzemogelijkheden, maar het programma bepaalt grenzen en principes. ![](media/image21.png) ##### 5.2.Soorten socialisatie #### 6. Diversiteit **Primaire socialisatie**: - Plaats: gezin, peergroep, kinderopvang. - Informeel leren over normen, waarden en gedragingen. - Metafoor: sociale huid (blijvend). - Periode: kinder- en jeugdjaren. **Secundaire socialisatie**: - Plaats: school, formele organisaties, werk. - Leren formeel gedrag in nieuwe sociale rollen. - Metafoor: sociale kleren (aan- en uittrekken). - Periode: gehele levensloop. **Tertiaire socialisatie**: - Via massamedia en cultuur (TV, internet, mode). - Impliciet en onpersoonlijk, beïnvloedt primaire en secundaire socialisatie. **Differentiële socialisatie**: - Verschilt per regio, afkomst, geslacht, beroep, etnische groep. **Seksegebonden socialisatie**: - **Gender**: sociale aspecten van geslachtsverschillen. - **Genderstratificatie**: ongelijke verdeling van welvaart en macht tussen mannen en vrouwen. - **Patriarchaat**: vader als gezagsdrager. - **Matriarchaat**: moeder als gezagsdrager. **Klassegebonden socialisatie**: - **SES** bepaalt culturele oriëntatie en opvoedingspatroon: - **Repressief**: gehoorzaamheid (arbeidersklasse). - **Participatief**: initiatief en creativiteit (midden- en hogere klasse). - Onderwijs reproduceert soms sociale ongelijkheid. - **Bourdieu**: culturele reproductie, onderwijs bevoordeelt midden- en hogere klassen. - **Pygmalion-effect**: leerkrachten verwachten meer van \'sterke\' leerlingen, beïnvloedt prestaties. - **Symbolisch geweld**: dominante groepen leggen hun cultuur op als legitiem. ##### 6.1. Intraculturele diversiteit **Intraculturele diversiteit**: - Variaties binnen dezelfde cultuur. **Dominante cultuur**: - Cultuur van dominante sociale groepen, aangeleerd op school. **Subculturen**: - Groepen met eigen overtuigingen en leefstijlen binnen de dominante cultuur. - Voorbeelden: jongerencultuur, bakfietsouders, generatiearmen. **Tegenculturen**: - Groepen die zich verzetten tegen de dominante cultuur. - Voorbeelden: hippiecultuur, andersglobalisten, Indignados, Alt-right. ##### 6.2. Interculturele diversiteit **Interculturele diversiteit**: - Verschillen tussen culturen, gekoppeld aan verschillende sociale systemen. - Voorbeeld: In Brussel heeft 77% van de bevolking een migratieachtergrond, België heeft 189 verschillende nationaliteiten. **Majority-minority cities**: - Steden waar de meerderheid van de bevolking uit diverse minderheden bestaat. **Superdiversiteit**: - Diversiteit binnen de diversiteit (Dirk Geldof). - Verschillen in: - Nationaliteit - Sociale achtergrond - Opleidingsniveau - Religie **Houdingen tegenover interculturele verschillen**: - **Etnocentrisme**: Eigen cultuur als maatstaf nemen en andere culturen als minderwaardig beschouwen. - **Diffuus etnocentrisme**: Weinig onderscheid maken tussen verschillende immigranten groepen, benaderen als één populatie. - **Xenocentrisme**: Eigen cultuur als minderwaardig beschouwen, bijv. Belgen die Nederland beter vinden of Afro-Amerikanen die hun cultuur als minderwaardig beschouwden. ##### 6.3.Acculturatie en enculturatie **Enculturatie**: - Socialisatie binnen het sociaal systeem waarin iemand geboren is, leren van de cultuur waarin men opgroeit. **Acculturatie**: - Cultuuroverdracht naar individuen die al gevormd zijn binnen een andere (sub)cultuur. **Culturalisering**: - Het gebruik van cultuur om grenzen te trekken en groepen te onderscheiden (wij/zij-denken). - Voorbeeld: het veralgemenen van groepen zoals \"de moslims\" of \"de Vlamingen\". - Probleem: te grote veralgemening, zoals bij het culturaliseren van criminaliteit of het wijzigen van dierenwelzijnsregels. #### 7.Cultural en structural lag **Cultural lag**: - Cultuurelementen (materieel, cognitief, normatief) ontwikkelen zich niet gelijktijdig. - Voorbeeld: kennis (cognitief) kan sneller evolueren dan waarden en normen (normatief), zoals bij abortus, euthanasie, en ecologische kwesties. - Digitale kloof: jongeren passen zich sneller aan technologische vernieuwingen dan ouderen. **Structural lag**: - Sociale structuren blijven achter bij maatschappelijke ontwikkelingen. - Voorbeeld: vergrijzing (ouderdom 65+) en dubbele vergrijzing (80+), terwijl zorgvoorzieningen niet even snel zijn toegenomen. **Hoofdstuk 3. Institutionalisering en instituties** ==================================================== #### 1.Institutionalosering (proces) instituties (resultaat) **Institutionalisering**: - Het proces waarbij menselijk sociaal handelen vaste en normatieve patronen wordt. - Standaardgedragspatronen ontwikkelen om basisbehoeften te bevredigen. - Historisch proces waarin sociale normen en waarden vastgelegd worden. **Universele aspecten van samenleven**: - Materiële behoeften, voortplanting, seksueel contact, zorg voor kinderen, socialisatie, opvoeding, zingeving, verdeling van macht, sociale controle. **Primaire instituties**: - Direct gerelateerd aan basisbehoeften voor overleving. - Voorbeelden: - **Gezin, familie, clan, stam** (voortplanting, opvoeding) - **Economie** (voedsel, overleving) - **Onderwijs** (kennisoverdracht) - **Religie** (zingeving, morele orde) **Secundaire instituties**: - Ondersteunen en regelen de werking van primaire instituties. - Voorbeelden: - **Politiek, Justitie, Defensie, Sociale Zekerheid, de Staat** - **Religie: de kerk** **Organisaties**: - Instituten liggen aan de basis van het ontstaan van organisaties, zoals scholen, bedrijven, ziekenhuizen, rechtbanken, het leger, moskeeën, synagogen, kerken. **Deinstitutionalisering**: - Instituties kunnen veranderen of bepaalde functies verliezen door maatschappelijke veranderingen - Voorbeeld: het gezin, dat als hoeksteen van de samenleving wordt beschouwd, ondergaat veranderingen: - Afname van het traditionele huwelijk - Toename van echtscheidingen - Diversiteit in gezinsvormen - Verandering van genderrollen binnen het gezin - Individualisering van gezinsleven #### 2. Reïficatie, institutionele discriminatie **Reïficatie**: - Het behandelen van abstracte ideeën of sociale structuren alsof ze vaste, natuurlijke entiteiten zijn, los van menselijke invloed. - Voorbeeld: de staat, bureaucratie, regels en structuren worden soms gezien als vanzelfsprekend, terwijl ze door mensen zijn gemaakt en aangepast kunnen worden. **Voorbeelden van reïficatie**: - **Bureaucratie**: Regels en structuren worden als inherent aan de organisatie gezien, maar zijn door mensen bedacht en kunnen veranderen. - **Geld**: Geld is een door mensen gecreëerd ruilmiddel, maar wordt vaak gezien als iets autonoom, buiten menselijke controle. - **Sociale normen**: Bijvoorbeeld genderrollen worden soms als natuurlijke feiten gezien, terwijl ze sociaal en historisch geconstrueerd zijn. **Institutionele discriminatie**: - Processen, beleid en regels binnen organisaties die ongelijkheid veroorzaken op basis van afkomst, geslacht, religie, huidskleur, racisme, etc. - Voorbeelden: Ongelijke behandeling in scholen, ziekenhuizen, politie en bedrijven. **Soorten institutionele discriminatie**: - **Institutioneel racisme**: Minderheidsgroepen worden disproportioneel gecontroleerd (etnisch profileren). - **Institutioneel seksisme**: Bijvoorbeeld de loonverschillen tussen mannen en vrouwen. - **Institutioneel heteroseksisme**: Huwelijks- en adoptiebeleid dat heteroseksualiteit bevoordeelt. - **Institutioneel validisme**: Discriminatie van mensen met een beperking, zoals beperkte toegankelijkheid van openbare gebouwen en vervoer. #### 3.Voorbeelden instituties ##### 3.1.Gezin **Gezin als Sociale Instelling**: - **Gezin** is een sociale institutie die individuen verenigt in kleine samenlevingsverbanden, vaak rond verwantschapsbanden (bloed, huwelijk, adoptie). - **Definities** van gezin kunnen variëren en hebben vaak een waardegeladen keuze. - Twee basistypes: - **Kerngezin (Nuclear family)**: Echtgenoten en hun kinderen. - **Uitgebreid gezin (Extended family)**: Kerngezin + andere verwanten. - **Oriëntatiegezin**: Familie waarin iemand opgroeit. **Gezin in Sociologie en Antropologie**: - Gezin is een sociaal construct, geen universeel biologisch gegeven. Het is een **primaire instelling** die de fundamentele behoeften van mensen structureert. - In westerse samenlevingen wordt het **kerngezin** als norm beschouwd, maar dit is niet universeel. In andere culturen komen andere gezinsstructuren voor. ![](media/image23.png) **Relaties en Seksualiteit binnen het Gezin**: - **Monogamie**: Één partner. - **Polygamie**: Meerdere partners. - **Polygynie**: Eén man en meerdere vrouwen. - **Polyandrie**: Eén vrouw en meerdere mannen. - Het **incesttaboe** is een universeel sociaal gegeven dat seksuele relaties tussen bloedverwanten verbiedt, hoewel culturele variaties mogelijk zijn (zoals in het oude Egypte). **Sociale Controle en Structuren**: - **Gezin** speelt een cruciale rol in het verstrekken van sociale posities, vooral in verband met de **sociale klasse** van herkomst. - **Erfrecht** zorgt voor de overdracht van middelen binnen families. **Socialisatie en Opvoeding**: - **Gezin** is de eerste plaats waar sociale normen en waarden worden aangeleerd, wat invloed heeft op de primaire socialisatie. - Het **intergenerationeel voorkomen van geweld** laat zien hoe gewelddadige omgevingen soms overgedragen worden van generatie op generatie, maar niet deterministisch is. **Veiligheid en Bescherming**: - Gezin biedt bescherming, veiligheid en een **koesteringsfunctie**. - Het biedt een **gesloten sociale ruimte** waar de zorg en het welzijn van leden gewaarborgd worden. **Economische Functie van het Gezin**: - Vroeger was het gezin een belangrijke **productiefunctie**, maar dit is met de industrialisatie veranderd. - Tegenwoordig is het gezin een **consumptie-eenheid**, met veel producten en diensten gericht op het gezinsmodel. **Functionele Differentiatie en Evolutie**: - De **functie van het gezin** evolueerde door de tijd: van een economische eenheid naar een affectieve en zorgende eenheid. - Het **huwelijk** is door de eeuwen heen geëvolueerd van een sociaal contract naar een romantisch ideaal. **Veranderende Kijk op Kinderen (Viviana Zelizer)**: - De kijk op kinderen veranderde van een **economisch nut** (kinderen als bron van inkomen) naar een **bron van affectie**. - In de 20ste eeuw veranderde kinderarbeid in de samenleving van een norm naar iets dat gelijkstaat aan **slavernij**. **Gezin als Sociale Constructie**: - Wat we ervaren als \'onze kinderen\' wordt sterk beïnvloed door maatschappelijke en sociale processen, zoals de veranderende waarde die kinderen in verschillende periodes hebben. ##### 3.2. Zorgsysteem - **Microniveau (actor)**: Zelfzorg, mantelzorg, vrijwilligerszorg. - **Macroniveau (systeem)**: Rechtvaardige verdeling voor een menswaardig bestaan. **Evolutie:** - Van zorg binnen het **gezin** naar zorg in **zorginstituten**. **Verzorgingsstaat:** - **Overheid** speelt hoofdrol in welzijn en zorg via sociale wetgeving. **Welvaartstaat:** - Waarborgt **culturele en sociale grondrechten**. - **Compromis** tussen kapitalistische en socialistische visies. - **Functies**: - **Sociale controle**: Regulering van normen. - **Garantiefunctie**: Basisrechten voor iedereen. - **Herverdelingsfunctie**: Eerlijke verdeling van welvaart. - **Integratiefunctie**: Bevordert integratie. **Oorzaken:** - **Sociale kwestie** door industrialisatie en verstedelijking: - **Armoede** en slechte leefomstandigheden. **Overheidsinterventie:** - **Sociale wetten** en **instellingen**: - **Kinderbescherming (1912)**. - **Openbare Onderstand (1925)**. - **Afschaffing kinderarbeid (1921)**. - **Pensioenwetgeving (1924)**. - **Ziekte/invaliditeitsverzekering (1936)**. **Conclusie**: Zorg is geëvolueerd van gezinszorg naar een systeem geleid door de overheid, met de verzorgingsstaat als reactie op de sociale kwestie. ##### 3.3. Religie Wordt samen met het gezin als **oerinstitutie** gezien. Kreeg veel aandacht vanuit de sociologie. +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Emile Durkheim | Max Weber | Karl Marx | +=======================+=======================+=======================+ | Systeemperspectief: | **Actorperspectief**: | **Systeemperspectief* | | | | *: | | Religie is geen | Religie geeft zin en | | | vergissing/dwaasheid: | betekenis aan het | Religie is 'das Opium | | ze vervult een | menselijk handelen. | des Volkes': = middel | | maatschappelijke | Religie beïnvloedt | om sociale | | functie (sociale | historische | ongelijkheid te | | cohesie). | veranderingen. | rechtvaardigen, de | | | | arbeidersklasse te | | | | onderdrukken. | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ **Godsdienst vs Religie**: - **Godsdienst** is een specifieke vorm van religie, waarin goden (of één god) centraal staan. - Er zijn twee werelden: - **Profane**: Het alledaagse, aardse leven. - **Sacrale**: Het hemelse, bovennatuurlijke, oncontroleerbare leven. - **Priesters** zijn nodig om de communicatie tussen deze twee werelden te faciliteren. **Durkheim over religie:** - **Religie** is universeel en draagt bij aan de **samenhang** en **stabiliteit** van de samenleving. - **Totemisme**: Een groep (clan) vereert een object (totem) als heilig, wat de kracht en eenheid van de gemeenschap vertegenwoordigt. - Religie brengt mensen samen in een **morele gemeenschap** (kerk), met gezamenlijke rituelen en gedeelde overtuigingen. - **Rituelen** versterken de groepssolidariteit en bevestigen de gedeelde normen en waarden van de gemeenschap. - Het onderscheid tussen **sacrale** en **profane** geeft structuur aan het sociale leven. **Weber over religie:** - **Protestantse ethiek en kapitalisme** (1904): De protestantse ethiek van hard werken, soberheid en verantwoordelijkheid bevorderde de ontwikkeling van het kapitalisme. - In **protestantse gebieden** ontwikkelde het kapitalisme zich sneller (16de-17de eeuw). - **Luther** zag werken als een roeping, wat verschilt van de katholieke opvatting van werken als noodzakelijk kwaad. - **Calvijn** introduceerde de **predestinatieleer**, wat stelde dat het bij de geboorte vastligt wie naar de hemel gaat, wat zichtbaar werd in hard werken en sober leven. **Secularisatie:** - **Secularisatie** verwijst naar het proces waarbij religie minder invloed heeft in het publieke leven. - **Weber**: Het **rationaliseringsproces** leidt tot de **onttovering van de wereld**, waarbij religie steeds minder relevant wordt in een modernere samenleving. - **Berger (1969)**: Secularisatie is een gevolg van **rationalisering** en hoe moderner een samenleving, hoe meer geseculariseerd deze is. - **Luckman (1972)**: Secularisatie wordt gezien als de verschuiving van de ene religieuze vorm naar een andere, zoals de opkomst van nieuwe religieuze bewegingen (astrologie, reïncarnatie). **Functies van religie:** 1. **Zingeving**: - Religie biedt antwoorden op existentiële vragen over het leven en de dood. - Het vermindert onzekerheid en angst over het onbekende. 2. **Gemeenschapsvormend**: - Religie is een **sociaal bindmiddel** en creëert een collectief bewustzijn. - Het zorgt voor solidariteit binnen de gemeenschap. 3. **Rituelen en symbolen**: - **Sacrale rituelen** en ceremonies (zoals geboorte, huwelijk, overlijden) binden mensen samen. 4. **Identiteitsvormend**: - In een complexe wereld biedt religie identiteit en groepsidentificatie. 5. **Sociale controle**: - Religie zorgt voor **sociale orde** door morele regels en verboden (socialisatiefunctie), en heeft invloed op het gedrag van mensen. ### **Deel 3 - Perspectieven: stromingen binnen de sociologie** #### 1. Inleiding **Verschillen Sociologische Stromingen** - **Metaniveau**: Verschillen tussen stromingen liggen niet in onderzoeksresultaten of basisbegrippen, maar op een metaniveau. - **Paradigmatisch pluralisme**: Verschillende paradigma\'s worden naast elkaar geaccepteerd als waardevol, zonder één als superieur te beschouwen. Erkenning van diversiteit in manieren om de werkelijkheid te begrijpen. - **Paradigma**: Kader of perspectief om de wereld te interpreteren. Het bestaat uit uitgangspunten, theorieën en methodologische voorschriften. - **Verandering van paradigma**: VB. van 'aarde is plat' naar 'aarde is rond'. - **Thomas Kuhn**: Wetenschap beïnvloed door sociale processen, periodes van strijd en consensus tussen paradigma's. - **Paradigma → Ideologie**: Denkkader dat gebruikt kan worden om specifieke belangen te behartigen of zich af te schermen van kritiek (vb. liberalisme, socialisme). **[Hoofdstuk 1: Symbolisch Interactionisme]** - **Definitie**: Sociale werkelijkheid wordt continu geconstrueerd door samen handelen. Mensen handelen op basis van de betekenissen die situaties, objecten en anderen voor hen hebben. - **Voorbeeld**: Rode roos heeft verschillende betekenissen (liefde, verlies, strijd), afhankelijk van de context. - **Symbolen**: Taal, gebaren, objecten spelen een centrale rol als dragers van gedeelde betekenissen. - **Voorbeeld**: Handdruk kan respect, overeenstemming of begroeting betekenen, afhankelijk van de situatie. - **Verklaring van Sociale Werkelijkheid**: Verklaringen liggen niet buiten sociaal handelen, maar in het sociaal handelen zelf. - De samenleving wordt gevormd door gedeelde betekenissen die ontstaan en evolueren via symbolen (taal, gebaren). **Belangrijke Denkers van Symbolisch Interactionisme:** - **George H. Mead (1863-1931)**: Grondlegger van het symbolisch interactionisme. - **Herbert Blumer (1900-1987)**: Verdere ontwikkeling van symbolisch interactionisme. - **Erving Goffman (1922-1982)**: Werk over interacties in sociale situaties en zelfpresentatie. - **Howard Becker (1928-2023)**: Werk over sociale etikettering en deviant gedrag. #### 1. George Herbert Mead: grondlegger symbolische interactionisme **[Tegenwicht tegen Darwinistische/Individualistische Theorieën]** - **Mead**: Wij reageren niet instinctief op handelingen, maar interpreteren de bedoeling achter deze handelingen (tegenover Darwin die weinig verschil zag tussen mens en dier). - **Wederzijdse beïnvloeding via symbolen**: Mensen beïnvloeden elkaar door symbolen (woorden, gebaren, objecten, gedragingen), die gezamenlijk betekenis krijgen door sociale interactie. - **Symbolen**: Betekenisdragers die we gebruiken om te communiceren en sociale werkelijkheid te construeren. **Ons Denken/Bewustzijn (Mind)** - **Conversation of gestures**: Onbewuste/instinctieve uitwisseling van fysieke signalen (VB. baby huilt, ouder reageert door op te pakken). - **Taking the attitude of the other**: Het leren begrijpen van de rol van de ander door ons in hen te verplaatsen (VB. kind doet alsof het een ouder is). - **Delayed response with the use of symbols**: Mensen kunnen nadenken voordat ze reageren, de situatie beoordelen vanuit het perspectief van de ander (VB. glimlach: humor of uitlachen?). - **Taal**: Cruciaal voor zelfgesprekken en reflectief denken, wat dieren niet kunnen doen. **Ons Zelfbewustzijn (Self)** - **Self**: Het vermogen om over onszelf te reflecteren vanuit de visie van anderen. - **Socialisatie**: Leidt tot role-taking (inleven in anderen). - **Play Stage (Kinderen)**: Imitatie van rollen van significant others (ouders, leraren, superhelden...). - **Game Stage (vanaf 8 jaar)**: Complexer kinderspel, groepsrollen, regels (VB. sport). - **Generalized Other**: Het vermogen om vanuit het perspectief van de bredere samenleving te denken. - **Deelcomponenten van Self**: - **\"I\"**: Spontane, creatieve, impulsieve deel. - **\"Me\"**: Reflectieve, sociaal bewuste deel (internalisatie van normen en verwachtingen). - **Dialoog tussen I en Me**: Vormt het Self via **Inner Talk** (zelfgesprekken). **Sociale Werkelijkheid (Society)** - **Dynamisch**: De samenleving is de context waarin interacties plaatsvinden, en waarbinnen **Mind** en **Self** zich ontwikkelen. - **Verandering/Evolutie**: Handelingen en symbolen worden telkens opnieuw geïnterpreteerd, waardoor de samenleving kan evolueren. #### 2. Herbert Blumer **[Leerling van G.H. Mead: Herbert Blumer]** - **Toegankelijkheid van Meads theorieën**: Blumer heeft de theorieën van Mead toegankelijker gemaakt en verder ontwikkeld. - **Impact op onderzoeksmethoden**: - **\"Men are meaningmakers\"**: Mensen creëren betekenissen in hun interacties. - **Kritisch op positivisme**: Was tegen het gebruik van kwantitatieve methoden (positivisme) en pleitte voor kwalitatieve onderzoeksmethoden zoals: - Observaties - Diepte-interviews - **Zelfinteractie**: Zelfinteractie is sociaal van aard, en altijd verbonden met symbolen, ingebed in een sociale/culturele context. - **Nadruk op dynamiek en subjectiviteit**: - Menselijke interactie is dynamisch en veranderlijk. - Individuen spelen een actieve rol in het creëren en veranderen van de sociale realiteit. #### 3. Erving Goffman **[Impression Management]** - **Definitie**: We managen de indrukken die anderen van ons hebben, vooral hoe ze ons zien. We willen controle over de informatie die anderen gebruiken om ons te beoordelen. - **Voorbeelden**: - Sociale media profielen: we beheren het beeld van onszelf. - Verbale/non-verbale uitdrukking. **Frontstage / Backstage** - **Frontstage**: Het publieke zelf dat we tonen aan anderen. - **Backstage**: De privéruimte waar we onszelf kunnen ontspannen zonder het publieke masker. **Framing / Frames** - **Framing**: De manier waarop iets wordt gepresenteerd aan het publiek. - **Primary Framework**: Basisinterpretatiekader dat we gebruiken, gevormd door socialisatie (ervaren als vanzelfsprekend). **Stigma** - **Definitie**: Een brandmerk of label dat mensen in een negatieve positie plaatst. - **Dilemma van disclosure**: Het dilemma tussen het delen van persoonlijke informatie en de mogelijke gevolgen van stigmatisering. - **Factoren die rol spelen**: - **Macht**: Wie heeft controle over de betekenis van stigma? - **Betekenis**: Afwijking kan anders worden geïnterpreteerd, afhankelijk van de context. - VB: White-collar crime vs. Blue-collar crime. - **Tolerantieniveau**: Wat is maatschappelijk acceptabel? - VB: Genderverschillen tussen man en vrouw. ![](media/image25.png) **Totale Instituties** - **Definitie**: Plaatsen waar mensen met vergelijkbare omstandigheden langere tijd samenleven, afgescheiden van de samenleving en onder een strikt regime. - **Voorbeelden**: - Gevangenis, psychiatrie, kloosters, legere kampen, WZC (hospitalisatiesyndroom). **Kenmerken van Totale Instituties:** - Gebrek aan privacy. - Weinig scheiding tussen verschillende levenssferen (werken, slapen, vrije tijd). - Contact voornamelijk met lotgenoten. - Gedwongen activiteiten. - Beperkte keuzevrijheid. - Beperkte **role-making**. **Stigmatisering** - **Mortificatie**: Vernieti