Algemene Psychologie - Ilayda Hasan - 2022-2023 PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Ilayda Hasan
Tags
Summary
This document is an introductory reading on the history of psychology. It covers different schools of thought, philosophical influences, and key developments in the field. The focus is on the different methodologies used throughout history and the key figures who influenced them.
Full Transcript
HOOFDSTUK 1: WAT IS PSYCHOLOGIE? 1. EEN DEFINITIE VAN PSYCHOLOGIE “Ψ is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waar de gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijepn die aan dat gedrag ten grondslagen lig...
HOOFDSTUK 1: WAT IS PSYCHOLOGIE? 1. EEN DEFINITIE VAN PSYCHOLOGIE “Ψ is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waar de gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijepn die aan dat gedrag ten grondslagen liggen” → op basis hiervan maken psychologen theorieën en modellen Observeerbaarheid binnen de wetenschappen - Dynamisch begrip & schijntegenstelling - Vroeger - De geesteswetenschappen (α) focusten op niet-observeerbare vragen/onderwerpen, terwijl men bij de exacte wetenschappen (β) meer ging kijken naar wat er fysiek observeerbaar is (vb.: organen) - Nu - De geesteswetenschappen maken nu meer gebruik van hersenscans wat fysiek is, terwijl de exacte wetenschappers eerder moleculen en andere “onzichtbare” zaken bestuderen 2. ONTWIKKELINGEN DIE DE PSYCHOLOGIE MOGELIJK GEMAAKT HEBBEN Rede, intuïtie en geloof (4de-5de eeuw BC) - Belangrijkste figuren: Socrates, Plato en Aristoteles - Typische aan wetenschap van toen - Maakten gebruik van hun eigen intuïtie/rede - X observaties → sofa science (zittend op hun zetel redeneren) - De mens is uniek want hij heeft een ziel ⇒ gehoorzaamd iets niet-aards ⇒ geloof ⇒ kortom: X wet. Studie gedrag/ info over mentale processen, X observaties, WEL axioma’s De wetenschappelijke revolutie - Belangrijkste figuren: Galilei, Newton, Copernicus,... - Veranderingen t.o.v. de Oude Grieken/kerk: - Kennis is gebaseerd op syst. observatie; axioma’s worden in vraag gesteld - Nadat kalender achter begint te lopen, ontdekt Copernicus dat aarde niet centraal staat in het universum - Mensbeeld verandert ook; axioma “wij zijn boven de natuur” wordt onderuitgehaald → specifiek van belang voor ψ Het ontstaan van twee culturen - Meer wetenschappelijke vooruitgang in protestantse/niet-katholieke landen → leidt tot 2 culturen: - α (klassieke humanistische cultuur) - β (natuurwetenschappelijke cultuur) 1 Toepassing van wetenschappelijke methode op menselijk functioneren - Observaties moeten gedetailleerd zijn - Na de stijging in interesse in observaties en onderzoek, merkte men dat mensen bepaalde zaken/metingen anders percipiëren → door alles in detail te beschrijven minimaliseert de menselijke fout - onderzoekers hebben nu ook interesse in het menselijk functioneren en waarom we die verschillen hebben ⇒ eerste ‘psychologische’ experimenten Vb.: - snelheid neurale transmissie: 30 m/s of 100 km/u (von Helmholtz) - Psychofysica (Weber) - Trichromatische theorie kleurperceptie (RGB) (Young) - Pioniers uit de lage landen - Quetelet (1e PhD Gent): normaalverdeling van individuele verschillen - Plateau: kleurperceptie, psychofysica (zelfs wanneer mensen naar dezelfde kleur kijken ervaren ze het anders) - Donders: mentale chronometrie = meten hoe lang mentale processen duren; de verwerkingstijd is niet zichtbaar - hoe? Door gebruik te maken van de subtractiemethode: controleconditie en proef aftrekken van elkaar. denk aan experiment met tijdens les! - ki ki ki ki vs ka ki ko ku (enkel ki zeggen) verklaring: luisteren naar wat je hoort en op basis daarvan discrimineren duurt langer dan constant hetzelfde nazeggen → stimulusdiscriminatie = 46ms - ki ki ki ki vs ka ki ko ku (alles nazeggen) juiste antwoord kiezen uit een aantal opties duurt langer dan enkel 1 optie hebben → responsselectie = 42ms - de subtractiemethode nog steeds toegepast binnen cognitieve psychologie - vb.: zien hoe men reageert op prenten van eten wanneer men voldaan is en wanneer men honger heeft De evolutietheorie - Darwin: the origin of species (1859) - natuurlijke selectie / survival of the fittest = evolutie o.b.v. noden om te overleven - mensen evolueerden uit dieren → mensen ook via natuurwetenschappelijke methode bestuderen - vb: Grant vinken op Galapagoseilanden - droge periode: nakomelingen zijn groter en hebben grote bekken om grote, dikke pitten te kunnen eten 2 - natte periode: nakomelingen zijn klein met kleine bekken om makkelijker kleine pitjes te kunnen eten 3. HET ONTSTAAN V AN DE PSYCHOLOGIE Ontwikkelingen binnen de filosofie - Overtuigingen van Descartes (17e eeuw) - platonisch dualisme - scheiding tussen geest en lichaam; geest heeft invloed op lichaam maar lichaam heeft geen invloed op geest - geest (vrije wil, kern van denken) ↔ lichaam (omhulsel) - rationalisme - ware kennis gebaseerd op rede - nativisme - mens heeft aangeboren kennis; hieruit andere kennis afleiden - gaat hand in hand met axioma’s v/d kerk & visie van de oude Grieken - mechanische visie - universum = machine; menselijk lichaam maakt deel van het universum ⇒ lichaam is dus ook een machine & volgt natuurwetten ⇒ lichaam kan dus op wetenschappelijk manier bestudeerd worden, geest niet - Empirisme (↔ nativisme) - inhoud v/ geest ≠ aangeboren - kennis komt uit zintuiglijke ervaringen en associaties van ideeën; dus in plaats van dat een mens geboren is met alle kennis, moet men ervaringen meemaken om kennis te verwerven - John Locke: tabula rasa - tabula rasa = onbeschreven blad; dit betekent dat een mens geboren wordt zonder enige kennis, maar wel gevormd wordt door de herinneringen die men maakt Ψ als nieuwe wetenschap - eerste labo ψ: Wundt (1879, te Leipzig) - begin wetenschappelijke psychologie - fysiologische psychologie (assistent von Helmholtz) - centrale logica: introspectie - Innere Wahrnehmung: van binnenuit naar eigen bewustzijn kijken - zoals sofa science van de oude Grieken ↕ - Experimentelle Selbstbeobachtung - gestandaardiseerde omgeving; participant geeft eenvoudige, kwantificeerbare antwoorden - vb.: kamer met licht en kamer zonder licht; iedereen gaat in dezelfde kamers en er zijn geen ramen dat van buiten de condities kunnen beïnvloeden ⇒ zo kan men standaardiseren 3 - werk van Wundt ⇒ eerste psychologische stroming: structuralisme - Titchener: elk proces opdelen in elementaire componenten - bewuste ervaring= associatie van sensaties, beelden en gevoelens - vb.: ik loop langs de bakker en ruik iets zoets (sensatie), plots herinner ik me de appelflappen die mijn ma altijd maakte (beelden) en wordt ik blij door nostalgie (gevoelens) ↕ - tegenbeweging: gestaltpsychologie - zoeken naar elementaire componenten = zinloos, want perceptie>reeks afzonderlijke sensaties - vb: harmonieuze melodie > enkel afzonderlijke noten - mensen nemen omgeving waar in gestalten (= gehelen/patronen) - visuele illusies: waarneming ≠ afzonderlijke elementen voorbeelden uit de les: - - opkomst V.S. als grootmacht (in OZ) in 20e eeuw - functionalisme - toegepaste ψ i.p.v. fundamenteel onderzoek (zoals in structuralisme) - “in functie v/d mens OZ doen” - afwijkingen detecteren (interesse in individuele verschillen komt van Darwin) - praktische problemen oplossen - onderwijs, industrie bevorderen, etc - hand in hand met Darwin: optimale aanpassing mens aan omgeving - James: mentale processen = “stream of consciousness” - Behaviorisme - geïnsp. door evolutieleer en functionalisme: focus op gedrag i.p.v. bewustzijn - principe van black-box: 4 - stelt de mentale processen voor wat er tussen stimulus (S) en reactie (R) is onbekend, volgens SKinner bestaan mentale processen niet eens: R komt direct na S - belangrijke figuren: Watson, Thorndike, Skinner - samen OZ: onder welke omstandigheden gedrag leren? - X introspectie⇒ te subjectief ! behavioristen vinden dat “meten=weten” - methode ( gelijkaardig aan logisch positivisme); voorwaarden: - enkel observeerbaar & meetbaar gedrag wordt onderzocht - repliceerbaarheid van proeven = belangrijk! → gebruik v/ operationele definities: vastzetten wat iets betekent zodat het niet fout geïnterpreteerd kan worden en zo de scores kan beïnvloeden - vb.: hond van Pavlov: “honger” = 6u geen eten & teken van honger = hoeveelheid kwijl - onafhankelijke & afhankelijke variabelen (belang in ψ: S-R) - onafh. beïnvloedt afhankelijke - relatie tussen S & R: beschreven als een “wet” (zoals in fysica!) ↕ - Psychoanalyse: tegenbeweging - bewustzijn = oppervlakkig fenomeen ⇒ men neemt onbewuste als oorsprong v/ persoonlijkheid & stoornissen - psychopathologie - trauma’s kindertijd zijn uit bewustzijn verdrongen, hoe lossen we dit op? ⇒ door ze van het onbewuste naar het bewuste te brengen → en hoe doet men dat? door vrije associaties en droominterpretaties - hermeneutische benadering - interpreteren van verleden= introspectief & filosofisch - sluit aan bij ‘sofa science’ - nadruk ligt op een bepaald fenomeen begrijpen, i.p.v. verklaren waarom het plaatsvindt - benadrukt verschil van psychoanalyse met experimentele psychologie 5 TL;DR: wat staat tegenover wat? cijfers geven aan wat eerst kwam! “↳” duidt aan dat een stroming uit de vorige voortvloeit! wetenschappelijk hermeneutisch empirisme (2) nativisme (1) structuralisme (3) gestaltpsychologie (4) ↳ functionalisme (5) ↳ behaviorisme (6) psychoanalyse (7) - CONCLUSIE: verschillende onderzoeksscholen hebben hetzelfde studiegebied - NW methode is superieur - introspectie is ook v/ belang; vooral voor gestaltψ (begin 20e eeuw) - houdt in: syst. observatie, empirie, toetsing (Michotte, Linschoten) - spanning tussen wet. & hermen. ψ; maar gaan akkoord dat ψ >feitelijke, intuïtieve kennis 4. ONDERZOEKSMETHODEN IN DE PSYCHOLOGIE Het belang van een literatuurstudie - gedetailleerde, duidelijk omschreven onderzoeksvraag - gebaseerd op theorie: samenhangend geheel v/ ideeën als verklaring v/e fenomeen → resultaten van jarenlang onderzoek - gebaseerd op ‘inval’ - gesprek met collega’s, vrienden, toevallige observaties, etc 6 - literatuurstudie - 95% al gedaan → belangrijkste werkinstrument v/e psycholoog - er valt dus niet veel nieuws te onderzoeken, maar vormt een heel goede basis - helpt onderzoeksvraag nauwkeuriger op te stellen - bekende valkuilen kunnen vermeden worden door te lezen - gebeurt nu via WoS (Web of Science - 3 bronnen van informatie in artikels - 1) de operationalisering - 2) de proefgroep - 3) keuze onderzoekstechniek - alledrie belangrijk voor repliceerbaarheid (denk aan Behaviorisme) Onderzoeksmethoden in de psychologie - 3 soorten - beschrijvend - correlationeel - experimenteel Beschrijvend onderzoek doel is om betrouwbare, correcte gegevens verzamelen over een onderwerp om onderwerp beter te begrijpen 1. naturalistische observatie = systematische observatie gedrag in een natuurlijke context - waar men rekening mee houdt: hoe vaak, wanneer, context, etc - vb.: effect v/ klasgrootte op agressie bij kleuters: leerrendement & kostprijs (onderwijsψ) - hoe gemeten? - meerdere observanten, elk kind 5 min geobserveerd, gebeurde 6 keer per kind over meerdere dagen; 235 kinderen uit 21 kleine en 18 grote klassen - observanten noteren gedrag om de 10 seconden - 97k meetpunten - resultaten: - lesgericht: 95% vs 88% - lesonderbrekend: +/- 2.5% vs 4.5% - conclusie: weinig verschil tussen lesonderbrekend gedrag bij grote en kleine klassen - belangrijk voor evidentie gebaseerd beleid: - men onderzoekt maatschappelijk relevante onderwerpen (kijken naar realiteitsgehalte!) 7 - voordeel - context zorgt voor geen problemen want het is de echte context - startpunt voor meer gericht onderzoek - nadeel - keuze scoringscriteria - bij vb.: wat telt als ‘lesgericht’? ⇒ welke categorieën - complexiteit data - reactieve gedragingen - vb.: minder agressie dan normaal door aanwezige camera’s, observatieruimtes, integratie context 2. vragenlijsten - vragen aan mensen die ervaring hebben met onderwerp - kan ook ter aanvulling van observaties - individuele vragen worden gecombineerd in scholen - Likertschaal: 7pt - vb. kleuters: 50 vragen, 6 schalen - voordeel - anoniem, eigen tempo - snelle dataverwerking - nadeel - subjectiviteit - sociale wenselijkheid: omdat men weet dat men geobserveerd wordt, zullen de subjecten zich op een sociaal aanvaardbaar manier gedragen 3. interviews - open, gerichte, mondelinge vragen in interactie met bevraagde - gestructureerd of ongestructureerd - voordeel - meer detail dan bij een vragenlijst; mogelijkheid tot doorvragen ⇒ meer nuance - identificatie variabelen bij nieuwe onderwerpen - nadeel - generaliseerbaarheid: sampling bias is gekozen door de onderzoeker, dus het kan zijn dat het niet representatief is ⇒ ook door kleine sampling - perceptie ≠ realiteit - sociale wenselijkheid door geen anonimiteit - vergelijkbaarheid (ongestructureerde interviews) → personeelsselectie 4. opiniepeilingen - inventaris v/d opinies over een onderwerp (vooral sociale thema’s, politiek, volksbevragingen, etc) 8 - voordeel - kort & snel - grote & representatieve steekproef - nadeel - sociale wenselijkheid - nonresponse bias - representativiteit → manier waarop je mensen bereikt kan bepaalde groepen/individuen afsluiten - invloed verwoording/vraagstelling (push polls die je in een bepaalde richting duwen) 5. psychologische tests - meten/kwantificeren menselijke eigenschappen en vaardigheden - gebeurt o.b.v.: gestandaardiseerde test: betrouwbaar, na zorgvuldig vooronderzoek - vb.: IQ, persoonlijkheid, wiskundevaardigheden, etc 6. archiefdata - analyseren bestaande datasets - vb.: klasgrootte → klasgegevens & resultaten opvragen bij onderwijskoepels 7. gevalstudies (case studies) - onderzoek over 1 persoon/gebeurtenis/geval met als doel algemeen geldende principes te identificeren - toepassing: - neuro(psycho)logie - vb.: Patiënt K.C.: autobiografisch vs semantisch geheugen → herinnert feiten maar niet zelfgemaakte herinneringen - Freud: Lucy R; vanillepudding case → ruikt overal en herinnert later pas vanwaar de herinnering komt ⇒ blijkt een manifestatie van haar eenzaamheid te zijn - Kitty Genovese: bystander effect → gevalsstudie als startpunt onderzoek - voordeel - intensief en gedetailleerd - nadeel - generaliseerbaarheid: i.t.t. de vorige methoden gaat hier niet om grotere groepen 8. kwalitatief onderzoek - hermeneutisch geïnspireerd - i.t.t. vorige methoden, focust men hier minder op cijfers & gegevens - voordeel - focus op diepgaande analyse & interpretatie - vb. thematische analyse v/ interview - individueel of in focusgroep - nadeel - subjectiviteit v/d onderzoeker - generaliseerbaarheid 9 Correlationeel onderzoek - begrip in achtergronden & fenomenen - verbanden tss waarnemingen leggen - correlatie = samenhang tss 2 variabelen - vb. gewicht & grootte; IQ & schoolprestatie; uren slaap & ongevalen - variabele = elk veranderlijk kenmerk dat kan gemeten worden - correlatiecoëfficiënt - tss -1 & 1; meestal boven 0,5/onder -0,5 betekent het dat het significant is - 0 = er is helemaal geen correlatie - 1 = als de ene stijgt, stijgt de andere ook - -1 = als de ene stijgt, daalt de andere - voorspellen v/ ene variabele o.b.v. andere - onderscheid correlatie – causaliteit - omdat er een hoge correlatiecoëfficiënt is, betekent het niet per se dat ze elkaar direct beïnvloeden! → consequenties voor maatregelen & beleid - vb. hoe meer ijsjes gegeten worden, hoe meer verdrinkingen er zijn - A→B of B→A of C→A en B of A→B en B→A Experimenteel onderzoek Oorzakelijke verbanden (verandering in A, effect B? A→B) - in correlationeel OZ komen variabelen natuurlijk samen voor, hier niet - zelfde onderwerpen komen wel aan bad, maar men manipuleert ze actief & observeert effect → alle andere variabelen worden constant gehouden - anders confounds → zorgt voor onzekerheid over oorzaak-gevolg relatie - vb. bystander effect - oorzaak: anderen aanwezig? - mogelijke confounds: geslacht, leeftijd, etc v/ persoon op de trap - vb. sociale uitsluiting & welzijn - computerspel m/ medespelers (waarvan proefpersoon niet weet dat ze eigenlijk gestuurd worden door AI), 4 condities - via vragenlijstonderzoek blijkt r = -0.4 5 belangrijke fasen in experimenteel onderzoek 1) voor het experiment - literatuurstudie 2) hypotheseformulering - voorspelling o.b.v. een theorie die in een experiment getoetst wordt - verificatie v/ hypothese - falsificatie v/ hypothese → herzie theorie - vereist beter begrip v/ fenomeen dan achteraf verklaren 10 3) hypothese in experiment gieten - onafhankelijke variabelen: worden gemanipuleerd; effect op afh. var. - afhankelijke variabelen: meten effect van manipulatie - controlevariabelen: hou je constant om confounds te vermijden 4) data verzamelen & analyseren - tellen, meten → is het statistisch significant? (= verschil tss condities groot genoeg om betekenisvol & betrouwbaar te zijn?) 5) evalueren hypothese (& terugkoppeling theorie) - verificatie & falsificatie - voordeel - causaliteit & controle - repliceerbaarheid & betrouwbaarheid - nadeel - manipulatie soms niet mogelijk → invloed v/ variabelen moet ingeschat worden Is wetenschap altijd juist? → NEEN! - theoriëen = gissingen - veel onderzoek nodig om helder beeld te krijgen - verificatie/falsificatie kan lang duren (soms decennia of eeuwen!) - punten van kritiek op OZ - research bias: perceptie v/ onderzoeker beïnvloedt onderzoek - is er voldaan aan interne validiteit externe validiteit zijn de oorzaak-gevolg relaties repliceerbaar? gerechtvaardigd storende variabelen? confounds? generaliseerbaar? (naar andere groepen/culturen/hele samenleving?) experimenteel > ecologische validiteit? correlationeel/case-study (veldexperiment als alternatief) - spanningsveld tss interne validiteit & externe validiteit - kijken naar meta-analyse = verzameling v/ groot aantal studies/participanten - vb.: invloed van psychologische interventies op sportprestatie (35 studies, 1243 participanten op WoS) 11 5. BELANG V/ BIOLOGISCHE FACTOREN VOOR DE VERKLARING V/ MENSELIJK GEDRAG Een goede werking van het centrale zenuwstelsel (CZS) - dualisme - geest & lichaam zijn 2 gescheiden gehelen - geest beïnvloedt lichaam, maar niet omgekeerd - pathologie: geesten (possessions), duivels (fluisteren in je oor), etc Invloed van lichaam op geest - ontwikkelingen binnen geneeskunde; evolutieleer - CZS (hersenen, ruggenmerg) beïnvloedt gedrag! - gelokaliseerde letsels m/ specifieke pathologie - vb.: Broca afasie - algemene hersenaandoeningen - vb.: Alzheimer - ondervoeding - vb. hongersnood tijdens zwangerschap → lager IQ - medicatie → psychische pathologie - te weinig serotonine ⇒ depressie - invloed van buitenom CZS mogelijk; vb.: - honger, dorst & seksuele driften beïnvloeden gedrag - pijn kan gedachten & gevoelens beïnvloeden - te weinig zonlicht → meer kans op neerslachtigheid - meer lichaamsbeweging → positieve invloed op humeur invloed van genen/erfelijkheid vb. IQ, persoonlijkheid, motoriek 1) tweelingenonderzoek - eeneiige vs twee-eiige tweelingen - vb.: huilgedrag bij peuters; grotere correlatie tss eeneiige, maar ook nog grote correlatie tss twee-eeiige 2) adoptiestudies - kinderen met adoptie- vs biologische ouders - vb.: suïcide - bio ouder ⇒ overerving - adoptieouder ⇒ sociaal leerproces - er is een interactie effect aanwezig 12 3) stamboomonderzoek - eigenschap over generaties heen bekijken - vb.: SLI - 11/24 kleinkinderen = drager - dominante overerving op niet-geslachtsgebonden chromosoom → 50% om door te geven indien drager Invloed vanuit de menselijke evolutie - genetische eigenschappen doorgeven/ aangeboren eig. - vb.: - bij dieren: inprenting - bij mensen: baby’s glimlach, zelfs wanneer ze blind zijn en het dus niet kunnen “nadoen” - evolutiepsychologie - biedt verklaring voor gedrag vanuit evolutieleer - vb: belang v/ erfelijke eig. bij partnerkeuze 6. DE ONMISBAARHEID VAN COGNITIES Redenen waarom het behaviorisme niet is blijven bestaan - Welke rol spelen cognities, gedachten, mentale processen? - behaviorisme: enkel S-R relatie - maar gedrag= leren uit ervaringen, dus is het meer dan enkel S-R - Tolman, 1932: cognitieve kaart - muis moet omweg vinden → neemt pad 2 → gaat terug → neemt pad 3 - toont aan dat muis een mentale kaart heeft & leert uit ervaringen - belang van de computer - Descartes maakte gelijkenis tss mens/lichaam & machine - impliceert “geest in de machine” aka geest stuurt machine - homunculus: klein wezentje met vrije wil & stelt doelgericht gedrag - ontdekking informatiefeedback - vb.: thermostaat verandert obv hoe warm het is - idee van homunculus wordt verworpen → organisme zelf = doelgericht - verdere ontwikkeling pc voor informatieverwerking - paradox: techniekers ontwikkelen systeem waarvan behaviorist het onstaan ontkennen - ontwikkeling van programma’s die menselijk gedrag nabootsen - vb: - info opslagen & ophalen - maar ook meer ingewikkelde programma’s zoals AI 13 7. DE MENS MAAKT DEEL UIT VAN DE GROEP Iedereen is met elkaar verbonden - mens = sociaal wezen - degrees of separation: hoeveelheid stappen dat iemand verwijderd is van eender welk persoon - Volgens Milgram =6; volgens Meta (FB) =3,5 - meeste contacten niet met willekeurige personen - sterke intragroepsbeïnvloeding ⇒ leidt tot socioculturele verschillen - vb.: je kent als student wss mensen van je eigen leeftijd; wss ook van UGent, wss ook ψ studenten → verschillen m/ volwassenen in NL Culturele verschillen - Hofstede; - onderscheidt 5 dimensies waarop culturen verschillen - individualisme - macht - onzekerheid - masculiniteit - oriëntatie - probleem met generaliseerbaarheid v/ OZ - enkel toetsbaar op WEIRD people: western, educated, industrialized rich & democratic - Nature - nurture debat - erfelijkheid & soc.-culturele invloeden als tegenpolen; wat veroorzaakt gedrag? - vb.: geslachtsverschillen: bio. of soc.-cult.? - worden kleiner door de eeuwen heen, maar “kleiner worden” gebeurt minder in landen met weinig aandacht voor onderwijs van meisjes - nature/nurture vaak confounded - tweeling- & adoptiestudie kan oplossing bieden - nadeel: zeldzaam & geen garantie op sterk verschillende nurture 8. HET BIOPSYCHOSOCIALE MODEL Het biopsychosociale model in de geneeskunde Engel, 1977: biopsychosociale model - aandacht voor bijdrage v/ 3 factoren - interacties mogelijk ↔ biomedische model - voornamelijk aandacht voor biologische - hardnekkig aanwezig binnen geneeskunde - ook in media 14 - vb.: chocoladeverslaafden: vooral focus op hersenscans terwijl hun ervaring v/ intense drang ook van belang is Interacties - Toepassing: agressief gedrag bij de mens - tweeling & adoptiestudies: biologische component op 50% geschat - serotonine laag → meer agressie - testosteron hoog → meer agressie - ook bij trans personen die hormonen nemen - 50% over - cognitief - bekrachtiging, observerend leren - beperkte oplossingsstrategieën - interacties (vb bio & socio) - additieve effecten v/ bio & soc + interactie 9. DE PLAATS VAN DE PSYCHOLOGIE IN DE SAMENLEVING → The good news - Veel aandacht voor ψ Niet enkel op TV/in de media, maar ook in het onderwijs en op het arbeidsmarkt krijgt psychologie een prominentere rol in onze maatschappij, vb: - TV: shows met psychologen, seksuologen, coaches, … - Pathologie: ASS, ADHD, burnout, … - Onderwijs: leerstoornissen, ontwikkelingsstoornissen, … - Arbeidsmarkt: bedrijfsψ, rekrutering, werktevredenheid,.. - Meer accurate voorstelling van psychologische problemen in media Denk aan Atypical en Bojack Horseman! → The bad news - Populariteit van ψ als pseudowetenschap - Literatuur ( boeken die niet op feiten gebaseerd zijn maar op persoonlijke ervaringen) - Stereotypering in films (genius stereotype van een persoon met autisme- - Rechtspraak (leugendetectors geven vals positieven/negatieven) - Depp v Heard trial: psychologen aan beide kanten interpreteren het gedrag van Heard anders, waardoor geloof in ψ ook daalt - Risico op wantoestanden - Mensen zonder een theoretische achtergrond met maar een cursus van enkele weken geven therapie → beschikken niet over de nodige expertise - Weinig kennis over ψ/beroep “psycholoog” - In de ogen van de mensen is een psycholoog iemand die zit en luistert → fout! 15 - Mensen denken dat een psycholoog minder gespecialiseerde kennis nodig heeft dan de wetenschappers die “de harde wetenschappen” bestuderen → denken ook dat het makkelijker is HOOFDSTUK 3: GEWAARWORDING 1. GEWAARWORDING VS WAARNEMING - verschillende modaliteiten in perceptuele verwerking zijn NIET onafhankelijk - McGurk effect: je percipieert wat er gezegd wordt anders afhankelijk van welke - vb.: filmpje: visueel ‘ga’; auditief ‘ba’; multimodaal ‘da’ conclusie: - gewaarwording: opname stimulatie omgeving elektrische & chemische signalen in hersenen - beelden, klanken, geuren , smaken, etc - vb.: random zwarte vlekken → - waarneming: interpretatie/begrip van fragmentarische gewaarwordingen - zinvolle voorstelling van de omgeving - vb.: vrouw in dalmatiërtekening - interpretatie gebeurt snel & onbewust Hoeveel zintuigen zijn er? - 5 klassieke zintuigen v/ Aristoteles: - zicht - gehoor - smaak - tast - ondertussen hebben wetenschappers nog 5 extra gevonden (10 zintuigen in totaal!): - pijngewaarwording - temperatuurgewaarwording - evenwichtsgevoel (vestibulair zintuig) - kinesthesie (positie & beweging v/ gewrichten & spieren) - interoceptie (interne sensaties zoals honger, hartslag, blaas) 2. HET GEZICHTSVERMOGEN fysica van het licht - licht= elektromagnetische stralingen - snelle trillingen (= oscillaties) v/ elektrisch geladen materiaal - bewegen voort in golven m/e bep. golflengte - zichtbare spectrum: 400-700 nm - X-stralen, ultraviolet, radiogolven - klein spectrum: overvloedig aanwezig op aarde → evolutionair interessant - andere golven gaan door weefsel heen (magnetron) 16 - lichtintensiteit: hoeveelheid fotonen per tijdseenheid - hoe meer fotonen, hoe intenser licht - verdeeld in 3 groepen: - deel fotonen gereflecteerd op oppervlak - deel fotonen erdoorheen - ↗ transparant v/e object, ↗ fotonen erdoor gaan - refractie; gaat om buiging v/ licht in verschillende richtingen - deel geabsorbeerd - opname energie - in de zomer is een zwarte t-shirt warmer dan een witte - lichtbronnen: - zon: rechtstreeks & reflectie - zelf aangemaakt (lamp, tv) - niet-fysische oorzaken lichtervaringen - vlekken/sterretjes nadat je op je ogen drukt - migraine - elektrische stimulatie v/ cortex het oog & de gezichtsbanen - licht kan van verschillende punten & richtingen komen, maar vallen ook allemaal overal op de retina → scherp zicht = lichtgolven focussen op de retina - route v/ stimulus naar retina: 1) cornea 2) kamervocht 3) pupil via opening in iris 4) lens → boller om dichtbij te kunnen zien, holler wanneer ciliaire spieren eraan trekken om verder te kunnen zien → principe v/ accommodatie 5) glasachtig lichaam 6) omgekeerd gespiegeld op retina (= prisma shift) doordat het via lens komt - retina: = dun vliesje, weefselbandje → samen >250m receptoren ⇒ heel gevoelig! - proces van transductie: fysische energie (aankomende licht) → receptoren → chemische reactie → elektrisch signaal naar de hersenen - bestaat uit 3 lagen: 1) visuele receptoren (2 soorten): - kegeltjes (7m) - geven kleur aan: rood, groen of blauw → hoge intensiteit - concentratie in fovea - staafjes (120m) - beweging → lage intensiteit 17 - parafoveaal (dus ernaast) - opgelet! we kunnen met onze blote ogen niet alle kleuren zien (bvb ultraviolet of infrarood) maar wel met gebruik te maken van bvb een nachtbril 2) horizontale cellen - bipolaire cellen - amacriene cellen 3) ganglioncellen: infoverwerking - signaal reductie 127m → 1m - vooral info over randen & beweging = v/ belang - axonen ganglioncellen = oogzenuw → blinde vlek - men merkt niets van dat we eigenlijk niets zien doordat onze brein dat blinde vlek vult (door active pattern completion) - oogzenuw → hersenen - chiasma (= kruising; zie afbeelding) - contralaterale projectie - info uit rechterveld v/ zicht (beide ogen!) wordt naar linkerhemisfeer v/ brein gestuurd - onderzoek bij split-brain patiënten: corpus callosum gesneden (midden v/ hersenen wat beide hemisferen verbindt) - zo onderzoek gedaan naar welk over welk domein dominantie heeft - 2 verschillende systemen: - R hem.: dominantie voor gezichten → indien schade aanwezig is, heb je prosopagnosie - L hem.: dominantie voor objecten → indien schade aanwezig is, heb je objectagnosie - visuele cortex - oriëntatieselectieve kenmerkdetectoren - info randen bij ganglioncellen - problemen bij het focussen - verziendheid (hypermetropie) → convexe lens - hoe ouder je wordt hoe beter je iets van ver ziet (=presbyopie!) - vaker bij ouderen - bijziendheid (myopie) → concave lens - vaker bij jongeren 18 - astigmatisme - cornea niet perfect bolvormig → onscherpe oriëntaties in retinale beeld - correcties mogelijk (bril of laser) helderheid & lichtheidsperceptie - helderheid v/ licht - afh. v/ #fotonen - direct of door reflectie - minder ( en dus ook minder reflectie) = donkerder - hersenen trachten niveau constant te houden - nauwe (in licht) & wijde (in donker) pupil - afwisseling v/ gebruik: - staafjes (zwak licht) - kegeltjes (sterk licht) - licht- & duisternisadaptatie - tabel bespreekt hoe straf het moet zijn om licht te zien (vb. bij uitrijden v/ tunnel) - lichtheid v/ voorwerpen - gepercipieerde lichtheid afh. v/ helderheid v/d omgeving - dus de mens percipieert de relatieve lichtheid, een computer daarentegen ziet dat “illusie” niet en ziet telkens de juiste hex code - principe v/ gelijktijdig contrast - lichtheid blijft gelijk bij verschillende belichting - vb. wit hemd blijft wit in donker & licht - principe v/ lichtheidsconstantie kleurperceptie - kleurperceptie afh. v/ golflengte EM straling - golflengtes corresponderen met tinten 19 - vb: 300nm ultraviolet & 700 nm rood - Newton (1704): wit = alle kleuren samen - prisma: refractie is anders voor verschillende kleuren - Young (1802): trichromatische theorie: - men kan alle tinten bekomen door intensiteit v/ 3 primaire kleuren te variëren - RGB - 19e eeuw: ontdekt dat een mens 3 soorten kegeltjes heeft (RGB) - veranderen anders op verschillende golflengtes - kort = rood, gemiddeld = blauw, lang = groen ⇒ conclusie: kleurperceptie = relatieve activiteitsniveau v/ 3 soorten kegeltjes - kleurconstantie & -contrast - idem lichtprincipe - relatieve kleur → kleur voorwerp is hetzelfde bij verschillende belichtingen - invloed v/ kleur op mensen - kleuren roepen verwachtingen op: - vb.: rood → zoet! → gebruikt in branding v/ bvb coca cola - kleuren geassocieerd m/ eigenschappen: - vb.: rood → woede, lust, gevaar - interculturele overeenstemmingen, maar niet 100%! - kleurendeficiëntie: - 8% m & 1% v in blanke bevolking → lager bij poc - recessief X chromosomale aandoening → mannen hebben dus een groter kans om het te erven dan hun zussen - ook veroorzaakt door veroudering, (suiker)ziekte - meestal niet volledig - vaak enkel groen- of roodgevoelige kegeltjes - kleur gecorreleerd m/ lichtheid - geel = lichtst - compenseren bij perceptie - vaak weet men niet dat men kleurendeficiëntie heeft - men ziet kleur anders, maar door verbale label kan men het identificeren - vb.: gras = groen - diagnosis via Ishihara test 20 3. HET GEHOOR - belangrijkste zintuig samen met zicht → belangrijk voor communicatie fysica van het geluid - geluid komt door trillingen → deze ontstaan door het samenpersen & doorgeven v/ lucht - gaat niet in het luchtledige → geen geluid te horen in heelal - zuivere toon bestaat uit sinusgolf - amplitude: - verschillende hoogte-diepte v/ geluidsgolf - toonsterkte uitgedrukt in dB - frequentie: - #cycli per tijdseenheid - toonhoogte uitgedrukt in Hz - mens: +/- 20-20k Hz het oor hoe geluid bij hersenen komt: - trillingen/geluid komt op oorschelp → via gehoorgang → trillingen botsen tegen trommelvlies- → trommelvlies trilt → de hamer trilt → vloeistof in slakkenhuis trilt - Haartjes op basilaire membraan plooien mechanisch mee met vloeistof → Haartjes veranderen beweging in elektrische signalen dat naar de hersenen wordt gestuurd → TL;DR: trillingen (buitenoor) → vloeistof (slakkenhuis) → mechanische plooiing haarcellen → oorzenuw → primaire auditieve cortex - feedbacklus: hersenen → oor - interessant signaal isoleren in achtergrondruis: - vb.: gesprek met 1 persoon kunnen isoleren op een feestje, maar ook direct horen als iemand anders je naam zegt ⇒ cocktail party effect/figuur-achtergrond contrast 21 Toonsterkte, toonhoogte & klankkleur - Toonsterkte (amplitude) → buiging trommelvlies → vloeistof slakkenhuis - afhankelijk van: - # vurende haar - snelheid v/ vuren - Toonhoogte (frequentie) - positiebepaling maximale vloeistofbeweging op basilaire membraan - Vooral bovenkant hoorbare spectrum - hoog - kort - dichter bij ovale venster - snelheid van vuren (Hz) - vooral onderkant spectrum ⇒ aangezien snelheid v/ vuren voor beide belangrijk is, is er interactie tussen sterkte & hoogte! - frequentie vuren haarcellen beperkt (1000 Hz) - Hoe horen we dan hogere frequenties? = salvoprincipe: alternerend vuren + activatie ‘optellen’ - klankkleur - Zuivere tonen ↔ ‘real life’ tonen - Trillingen veroorzaken grondtoon + bijkomende frequenties (boventonen) - Elke materie genereert specifiek patroon tonen - vb. verschil sax – piano Auditieve lokalisatie - o.b.v. kleine verschillen in beide oren: - intensiteit: groter bij oor dat dichterbij staat - aankomsttijd: vroeger bij oor dat dichterbij staat - vb.: echolocatie: - ook gebruikt voor objectherkenning 22 Gehoorverlies & behandeling gehoorverlies vaak voorkomend 10% vd bevolking! 3 vormen: - slijtage gehoorbeentjes: conductiedoofheid - vaak bij ouderen - oplossing: hoorapparaat - intense blootstelling: - tijdelijke drempelverschuiving - vb.: haarcellen genezen een tijdje na een concert - permanent: schade haarcellen = sensorineurale doofheid - soms 1 blootstelling genoeg voor perma schade - probleem info-overdracht naar oorzenuw: geen effect hoorapparaat - oplossing: cochleair implantaat (vooral bij jonge kinderen, betere taalverwerving) - tinnitus: - voortdurende blootstelling - oorsuizen, rinkelen, zoemen, etc - haarcellen die ongecontroleerd vuren - niet te genezen - behandeling: psychologische ondersteuning (hoe aanvaarden & negeren) 4. DE REUKZIN geuren detecteren & identificeren - minder goed ontwikkeld dan bij dieren - we oefenen weinig, maar leren is mogelijk! - vb.: wijnproevers - detecteren: 1) moleculen lossen op in reukepitheel 2) binden op receptoren (verschillende moleculen) 3) signaal neusgaten wisselen/vergelijken (zo volgen dieren sporen) → signaal naar cortex - beter wanneer…: - vrouwen > mannen - jong > oud - ochtend > avond - geuradaptatie: - eens een geur aanwezig is, zal men het niet meer ruiken doordat men eraan went - positief: geur thuis, anders heel overweldigend - negatief: gas ruikt men niet 23 - identificeren: - slechts 100 geuren, 70% accuraat - hoe zit het bij blinden? - geen betere detectie, wel betere identificatie (geur heeft weinig verbindingen met visuele cortex) - bij tastzin & woordherkenning wel beter - geurverlies: - geheel/gedeeltelijk-tijdelijk/permanent - (sinus)infectie, hersenbeschadiging, COVID19,etc - voedsel smaakt dan niet/naar zeep - ervaringswereld beperkter - Proust-fenomeen: ruikt madeleine overal, ontdekt na introspectie dat het komt omdat ze zich alleen voelt en madeleine maakte met haar mama - geuren sterk geassocieerd m/ autobiografische herinneringen - kakosmie: constant vieze geur waarnemen - Voorkeur geuren: - biopsychosociaal model! - Deels genetisch bepaald - aangename geuren: cross-culturele overeenstemming - onaangename geuren: geen biologische afkeer (kindjes - uitwerpselen) - Deels aangeleerd - Via associatief leren: gekoppeld aan (on)aangename ervaringen - Reeds foetaal! - Vb. voorkeur vruchtwater; smaken (anijs) - Cognitieve factoren - geur: Italiaanse kaas > braaksel (beeld dat we mentaal hebben bepaalt of we het goed of slecht vinden) Feromonen - Aantrekkingskracht - Feromonen = geuren die paargedrag beïnvloeden - Vooral dieren → opposites attract: - verschillende genen ⇒ immuniteit, evolutionair voordeel - Geen wetenschappelijke evidentie bij mensen 5. DE SMAAKZIN - minder goed ontwikkeld dan bij dieren - ze hebben receptoren op verschillende plaatsen op lichaam, of zelfs heel lichaam, wij enkel in onze mond 24 basissmaken & receptoren - hoeveelheid doorheen de eeuwen: - Aristoteles: 7 smaken - 19e eeuwse wetenschappers: 4 (zout, zoet, bitter & zuur) - nu: discussie over meer smaken - voorwaarden: eigen receptoren + mate v/ aangeboren voorkeur - umami (soja, vis, vlees, paddenstoelen): - aparte receptoren - associatie m/ positieve reactie darmstelsel - vet: - receptoren: tong gevoelig voor moleculen v vettig eten - associatie m/ positief signaal spijsverteringsstelsel - receptoren in smaakknoppen (2k-10k) - ⅔ op tong, rest in verhemelte/keel - geconcentreerd in papillen → midden v/ tong = blinde vlek - elke knop = 50-150 smaakreceptoren (levensduur = 10 dagen) - verschillende receptoren over hele tong verspreid, geen zones! - smaak aangevuld m/ andere sensaties - textuur, pijn, etc… (vb: warme krokante croissant> koude zachte croissant) - smaakvoorkeuren: - evolutionair bepaald: - Zout ↑ (zoutbalans lichaam) - Zoet ↑ (energierijke stof) - Zuur ↓ (schadelijk, vb. onrijp of bedorven), maar wel ok wanneer: - lage concentraties ( pickles/zuurtjes) - combo m/ zoet (zoetzure saus) - Bitter ↓ (schadelijke elementen in planten) - culturele voorkeur smaken/gerechten - associatief proces - 2j → neofobisch: 10 blootstellingen nodig tot baby iets lekker vindt - smaak = interactie smaak- & geurreceptoren - deprivatie reuk - patiënten: eten smaakt niet/naar zeep - neusknijper → smaken moeilijk identificeren - experiment britse studenten, geblinddoekt - 79% correct, 5s zonder neusknijper - 54% correct, 11s met neusknijper - smaakadaptatie - smaaksensatie zwakt af - vb.: zoute nootjes: eerste paar heel zout, daarna bijna geen zout te voelen - vb.: sushi, kaas; paren van wijn aan gerechten: - zachte eten eerst anders sensatie te hard afgezwakt 25 6. DE ZINTUIGEN VAN DE HUID druk & temperatuur - tastzin: - drukveranderingen op de huid; 3 doelen 1) Voorwerpen herkennen 2) Sociale relaties (affectie; effect aanraking couveuse → gezonder opgroeien) 3) Feedback bij manipuleren voorwerpen (vb. ei vasthouden) - 4 soorten receptoren snelle verandering lange verandering precieze plaats vingertoppen klein voorwerp lange tijd vasthouden groot oppervlak hand op schouder bewegingen (waarschuwingsfunctie) - adaptatie: vooral detectie v/ veranderingen - tastzin buiten lichaam - natuurlijk: tast illusie - vb. pen op papier: men denkt dat men voelt hoe hard men op papier drukt, maar men raakt enkel pen aan - inductie: - vb.: rubber hand illusion:hand naast rubber hand, maar verborgen achter een gordijn → brein denkt dat rubber hand eigen hand is en persoon ‘voelt’ pijn als men op rubber hand slaagt - fantoomledematen: - idem inductie; persoon ‘voelt’ vingers aan geamputeerde arm - temperatuur: - gevoeligheid temperatuur - evolutionair: warmbloedige wezens; lichaamstemp. in balans houden - aparte receptoren warm & koud (relatieve activatie - vooral gevoelig voor snelle veranderingen - je zal sneller hitte voelen op een metalen bank dan een houten bank want hout is een slechte geleider - adaptatie - pijn: - functie: detectie potentiële weefselbeschadiging - vb.: tong bijten, houding veranderen, verbanden, etc 26 - receptoren = vrije zenuwuiteinden (dendrieten v/ neuronen) - in huid & lichaam - 2 soorten: - snel & precieze lokalisatie → reflexen, schade beperken - traag & diffuus signaal → zeurderige pijn, niet duidelijk waar het juist pijn doet - niet puur bottom-up, ook top-down - geen pijn na ernstige verwondingen (levensbedreiging) - compensatie door aangename stimulatie elders - placebo-effect - verhoogde gevoeligheid eerder beschadigde zones - fantoompijn (60% na amputatie!) - zeer grote individuele verschillen - Melzack & Wall: poortcontrole theorie: pijnervaring + pijnmodulatie: - Pijn bestaat uit ervaring en modulatie (top-down gestuurde pijn is dus aanpasbaar) - pijnregulatie: - endorfines, morfine - vb.: runners’ high; lopen wordt makkelijker na tijdje - chronische pijn – 20% - >6 maanden, niet te wijten aan een kwaadaardige ziekte (vb.: kanker) - vb.: artritis - enkel pijnbestrijding mogelijk - kan psychologie helpen? - ja! door gebruik te maken vd poortcontrole theorie: - aandacht vr pijn ↗ - piekeren ↗ - vermijdingsgedrag pijn ↗ - zekerder omtrent doelstellingen in leven onafh pijn ↘ - gevolgen beperken door compenserend, alternatief gedrag ↘ - aanvaarding ↘ - pijn illusie - vb.: therma grill illusion - intense brandgevoel → niet echt gebrand - veilig onderzoek naar pijnbeleving 7. INTEROCEPTIE - feedback over toestand lichaam naar de hersenen - hartslag tellen → verklaart hoe je hartslag voelt zonder aan je pols/nek te komen - denk aan rubberhandillusie! 27 - gevoelens - taalontwikkeling: abstracte begrippen linken aan gevoel in lichaam - vb. stress, liefde, opluchting, etc 8.KINESTHESIE EN HET EVENWICHTSGEVOEL - kinesthesie - feedback over positie en beweging ledematen - receptoren in pezen, spieren, gewrichten - adaptatie → merkt verandering (vb. voet slaapt) - Evenwichtsgevoel - in balans blijven - evenwichtszintuigen (beweging vloeistof semicirculaire kanalen) + kinesthetische feedback - interactie met visuele informatie - vb.: wagenziek → conflicterende informatie oplossing: kijk naar voor om beeld met gevoel te matchen 9.INTERACTIES TUSSEN DE ZINTUIGEN - crossmodale integratie - McGurk effect - lipbewegingen tijdens luisteren → betere herkenning - zie vb bij vorige delen! - compensatie bij uitvallen zintuig - oefenen, leerproces → ook verbetering mogelijk zonder uitval zintuig - blinden: echolocatie, betere tastzin (braille) - doven: betere visuele perceptie van beweging in periferie (compensatie ontbreken omgevingsgeluid) - Neuronale plasticiteit - functionaliteit ongebruikt deel hersenen kan wijzigen - blinden: visuele cortex actief bij braille lezen - doven: auditieve cortex activeren bij beweging Synesthesie - 2 zintuigen vermengd,op duurzame manier - prevalentie: 1-2% - vb.: kleuren & geluiden; kleuren & cijfers; etc - denk aan case study over Van Gogh, versterkt religieuze ervaringen/ hallucinaties, maar men kan niet zeggen tot hoeverre het enkel hallucinaties zijn 28 - discussie over oorzaak biologisch verstoring neuronale pruning → te sterke connecties tussen sensorische gebieden in hersenen cognitief associatief leerproces → synesthetische ervaringen experimenteel uitlokbaar 0. PSYCHOFYSICA - bestudeert omzetting fysische stimulus in psychische ervaring 1) absolute drempel - kleinst detecteerbaar intensiteit - gradueel, niet absoluut - bepaalt wanneer 50% vd populatie het opmerkt - drempel = adaptief - invloed v/ andere zintuigen - tweepuntsmethode: differentiële sensitiviteit - hoe ver uit elkaar om 2 punten waar te nemen? - Niet zichtbaar: 42mm; zichtbaar 35mm - vb.: men voelt meer pijn als men naar het prikje kijkt 2) differentiële drempel - JND: just noticable difference/kleinst merkbare verschil - Wet van Weber: JND= verschillend bij verschillende intensiteiten: hoe groter de intensiteit, hoe groter de JND - JND verschillend voor verschillende zintuigen - gevoeliger voor licht dan smaak - toepassing bij ontwikkeling v/ geneesmiddelen - relatie fysische stimulatie & psychologische respons is niet lineair - ook gebruikt in gedragseconomie - vb.: studie Tversky & Kahneman: hoeveel korting is goed genoeg om zich te verplaatsen? - mensen gevoeliger voor verhoudingen tss stimuli, niet absolute verschillen 29 HOOFDSTUK 4: DE WAARNEMING 1. VAN ZINTUIGLIJKE GEWAARWORDING NAAR WAARNEMING - bidirectioneel proces: - bottom-up - top-down - gewaarwording ≠ waarneming: - vb.: visuele agnosie: perfect zien, niet herkennen - case study van Kevin Chapelle (filmpje) hij kan alles perfect zien, maar herkent niets vanzelf, hij moet gebruik maken van zijn semantische kennis & voelen vb.: groen vlak met blauw daarboven ⇒ landschap vb.: herkent eigen tekening niet - artificiële intelligentie heeft deze dubbele dissociatie minder - vooral focus op visuele systeem als het gaat om (verschillen tussen) waarneming & gewaarwording ⇒ TL;DR: - gewaarwording: opname stimuli uit omgeving & vertaling in zenuwimpulsen die door de hersenen kunnen verwerkt worden - waarneming: interpreteren - waarneming is een actief proces - visuele signaal = beperkt/onvolledig & veranderd! - blinde vlek wordt aangevuld - oogbewegingen (= saccades): 4/s tot 40 ms ‘blind’ - knipperen (500 ms) - retina krijgt beelden in 2D omdat het geprojecteerd wordt, maar zet het om in 3D! - enkel fovea scherp - vorm is niet constant: afh. van positie - vb. deur: lijkt meer op een trapezium dan rechthoek indien open - streven naar perceptuele constantie - gelijkblijvende voorwerpen – veranderend retinaal beeld - vb. grootte, vorm, lichtheid, kleur, etc - proximale stimulus: geheel aan fysische energie dat onze receptoren stimuleert ↕ - distale stimulus: voorwerp dat de fysische energie produceert - Palmer: “waarneming = heuristisch interpretatie” - prox. stim. omvormen tot distale stim. door gebruik te maken v/ semantische kennis → prox. stim. + aannames = meest wss distale stimulus - probabilistisch proces: bij fouten ontstaan er illusies - vb.: er staan verschillende 2D parallellogrammen (prox. stim, maar we interpreteren het als 3D balken (distale stim.) want zo zien meeste objecten eruit (aanname) 30 - vb. we interpreteren A als donkerder dan B omdat het in een schaduw ligt (= lichtheid compenseert), maar zijn eigenlijk dezelfde kleur illusies = “venster op onderliggende mechanismen” - bij perfect resultaat v/ waarneming: X zicht op achterliggend proces - interesse in die gevallen waar waarneming ≠ werkelijkheid - vb. beach footprint illusions (aanname= lichtinval van boven) - donker boven & licht onder = hol - licht boven & donker onder = bol 2. VAN DE RETINA NAAR DE HERSENEN: BOTTOM-UPPROCESSEN - waarneming: bottom-up ↔ top-down - 2 informatiestromen - bottom-up: receptoren → hersencentra herkenning & classificatie - top-down: kenniscentra → vroege stadia verwerking (waarneming eficiënter maken) - Marr: objectherkenning in 3 stappen: 1. primaire schets: - proximale stimulus → activatie v/ staafjes & kegeltjes → zenuwimpulsen 31 - compressie: overgang v/ helderheid wordt intenser ⇒ randen worden zo gevormd - drempel helderheidsverschillen - oriëntatie v/d randen - belangrijke overgangen ↔ toevallige overgangen 2. perceptuele organisatie: - “verwarring over dingen die er allemaal wel waren, maar niet bij elkaar leken te horen” - “vaker echter bleven dingen die voor een normale kijker onderdeel zouden zijn v/ eenzelfde ding, voor mij losstaande dingen” - welke randen horen dus bij = voorwerp? - - randen structureren tot grotere gehelen - veel inzichten uit gestaltspsychologie - 2 principes: - perceptuele groepering: - afhankelijk v./: - gelijkheid - nabijheid - geslotenheid - goede voortzetting - vroegere ervaring - figuur-achtergrondscheiding: - omsingeling - vb.: Rubin vaas: mensen of vaas in voorgrond - maar ook waarnemen op basis v/ andere principes: - grootte (klein aparte figuur meer) - symmetrie - locatie (onderaan = achtergrond) - textuur (detail meer) - vorm (smaller figuur bovenaan meer) - vertrouwdheid 32 3. patroon- & objectherkenning: - na perceptuele organisatie → 2.5D schets - bevat vooral info zichtbare oppervlakte = kijkergericht beeld - objectherkenning - vereist voorwerpgerichte representatie v/ stimulus - onafh. v/ gezichtspunt v/ kijker - vb.: wat zit er aan de achterkant; welk volume heeft het object - patroonherkenning - kijkergericht beeld → voorwerpgericht dr koppeling aan voorstelling in geheugen - beweging op & neer - beweging rechtdoor - gewaarwording: 1 op & neer, 1 rechtdoor - waarneming: draaiend wiel - template matching - vergelijken templates m/ uitkomst - mogelijke problemen: - soms slechts deel object zichtbaar - variatie in uitzicht stimuli - vb. CAPTCHA - kenmerkenherkenning (features) - onderlinge verhoudingen kenmerken - vb. letter T: 2 lijnen, 1 horizontaal 1 verticaal - vb. letter N: 2 evenwijdige lijnen + 1 diagonaal - vb. Biederman: cilinders → 36 geons - hoe meer geons zichtbaar, hoe sneller herkenbaar 33 - computers - slecht in objectherkenning; woorden herkennen lukt wel steeds beter → reCAPTCHA - Connectionistische modellen: computerproces ~ mentaal proces = Biologische plausibiliteit - Lagen van knopen - Onderling verbonden - Objectherkenning: zoeken naar regelmatigheden 1. Regelmatigheden ~ randen/lijnen (~primaire schets) 2. Regelmatigheden in lijnen + focus op belangrijke info (~perceptuele organisatie) 3. Regelmatigheden in terugkerende combinaties (~patroonherkenning) 3. DE PERCEPTIE VERBETEREN DOOR DE INFORMATIEOPNAME TE STUREN: TOP-DOWNPROCESSEN → van neuronale verbindingen naar visuele cortex - kenniscentra → waarneming - Niet primaire schets - Perceptuele organisatie - Perceptuele groepering - Figuur-achtergrondscheiding - Patroonherkenning - evidentie: - meer illusies! - contexteffecten op interpretatie bij gelijke stimuli - vb. B als verticaal kijkt en 13 als je horizontaal kijkt - vb.‘R–TJE’, ‘– –RP’: beperkte mogelijkheden in NL - omkeerbare figuren: bottom-up signaal gelijk, waarneming verschillend - subjectieve contouren: - vb. suggestie (overlappende) driehoeken - woordsuperioriteitseffect - geheel-deel superioriteitseffect - waarneming v/ geheel help bij herkennen v/ onderdelen - invloed vertrouwdheid gezichtspunt - vb. ondersteboven gezichten ziet men niet vaak → zal mn raar interpreteren 34 - scèneperceptie - ook nog een evidentie vr top-down processen - out-of-context objecten vragen meer verwerkingstijd - De Graef et al. (1990): ‘hoeveel niet-bestaande voorwerpen zie je?’ - afh. v/ variabelen: hoe lang kijk je naar bestaande objecten? - vb.: langer naar stofzuiger in garage - Bar et al. (2006): een model voor top-down invloeden - Hoe informatie in hogere-orde kenniscentra activeren vóór bottom-up verwerking? ➔ Info visueel beeld uiteentrekken in ≠ spatiale frequenties - Lage frequenties: grote vlakken, verhoudingen - Sneller beschikbaar → ruwe schatting maken; frontale cortex - Hoge frequenties: helderheid, overgangen - Verwerking via visuele cortex - Integratie bottom-up & top-down in fusiforme gyrus - Zeer snel proces & k objectherkenning beïnvloeden (temporale cortex) 35 IAM: Interactive Activation Model - Belangrijk historisch connectionistisch model (McClelland & Rumelhart, 1981) - Kan computer lezen? - Biologische plausibiliteit! - Herkenning letters/woorden - Kenmerkdetectoren - Perceptuele groepering letters: - verbondenheid - Tussenlaag letters (positie-specifiek) → figuur-achtergrondscheiding simultaan - voor ≠ letters - Facilitatie ↔ inhibitie - Graduele activatie – leercycli - Bottom-up ↔ top-down (! woordsuperioriteitseffect) 4. WAARNEMING VAN DIEPTE EN BEWEGING 1. Waarneming diepte - Retina - Vliesje, platte structuur - Geeft 2D beeld door aan hersenen - Geen info in lichtstraat over diepte/afstand Hersenen ‘berekenen’ 3D - Binoculaire diepteaanwijzingen: - binoculaire dispariteit - ogen paar cm van elkaar verwijderd → ontvangen verschillende info over zelfde voorwerpen - hoe verder object, hoe minder verschillen - grootte dispariteit afh. van afstand (e.g. vinger) - hersenen: 2 monoculaire beelden (1 dominant) → 1 3D/stereoscopisch beeld - afwijking: strabisme (scheelzien): - ogen kijken niet naar zelfde punt → ≠ info → onderdrukken niet-dominante oog → ontstaan lui oog → oplossing: dominant oog tijdelijk bedekken - convergentie ogen - oogspieren sturen signaal naar hersenen over positie ogen - hoe meer de ogen naar elkaar draaien, hoe dichter een voorwerp zich bevindt 36 - Monoculaire diepteaanwijzingen: vormen van 3D beeld met 1 oog! - grootte v/ retinaal beeld: - hoe groter hoe dichter - textuurgradiënt: - hoe dichter bij elkaar & kleiner, hoe verder - lineair perspectief - convergerende lijnen aan horizon = verder - interpositie - bij overlapping is wat er boven ligt dichter - bewegingsparallax - traag = ver, snel = dicht PAS OP: ook dieptewaarneming is vatbaar voor illusies - lineair perspectief + textuurgradiënt: - vb.: op het prentje suggereren de lijnen dat de cilinder rechts de grootste is en de cilinder links de kleinste, maar dit is een illusie en zijn ze eigenlijk even lang - vb. ook m/ eenvoudige lijnen sterke neigen tot 3D interpretatie - Ponzo illusie: bovenste lijn lijkt verder/langer door suggestie van perspectief + textuurgradiënt, wanneer beide lijnen even lang zijn - Müller-lyer illusie: lijn rechts lijkt groter (& links kleiner) door suggestie van de pijlen aan beide uiteinden - Kamer van Ames: - rechts: plafond is lager, vloer is hoger ⇒ eenzelfde persoon zal ‘klein’ lijken aan de linkerkant, terwijl die rechts zal moeten bukken om nog in de kamer te passen - op foto’s is verschil v/ kamer niet zichtbaar omdat die muur waarop ze leunen ook schuin staat ⇒ “kamer wordt niet groter, persoon wel! - maanillusie: hoe verder van horizon, hoe kleiner maan lijkt 2. Waarneming beweging - Beweging kijker ( verschillend v/ retinaal beeld) - stilstaande voorwerpen: - correctie irrelevante bewegingen ~ signalen oogspieren en evenwichtsorgaan → stabiele distale stimulus 37 - als beeld & beweging niet matchen wordt je misselijk - Gibson: ecologische perceptie - retinaal beeld wijzigen → meer info over stimulus - vb. afstand schatten dr snelheidsverandering retinaal beeld (parallax) - Stilstaande kijker - bewegende voorwerpen - evolutionair! - Savelsbergh et al.: fluo balletje in donkere kamer vangen - Balletje werd kleiner tijdens baan → overschatting afstand - Fout kleiner dan gedacht → niet enkel grootte, maar compensatie door binoculaire dispariteit - grotere fout als voorwerp kleiner is dan gedacht (e.g. meer ongevallen kleine auto’s) - Fout groter bij kinderen - grote capaciteit tot waarneming van biologische beweging (12 stippen!) - groeperingsprincipe van het gemeenschappelijke lot - (samen bewegen in zelfde richting, los van de rest = afzonderlijke groep) - Ungerleider & Mishkin - 2 verschillende banen (parallel): - wat’ baan: temporaal – herkenning – visuele agnosie - ‘waar’ baan: parietaal - mentale kaart van de 3D ruimte waarin men zich beweegt ⇒ dubbele dissociatie Bewegingsillusies - Apparante beweging door snelle opvolging beelden - vb. LED reclame: lichtje gaat aan en wanneer het uitgaat, gaat lichtje ernaast uit → lijkt alsof tekst beweegt, wanneer het niet zo is - Geïnduceerde beweging - vb. trein, simulator - Watervalillusie ~ kleurnabeelden (ook na lang rijden in auto) 5. WAARNEMING EN ACTIE - Vroeger: waarneming actie - Want eerst volledige herkenning nodig voor interactie mogelijk is - Nu: constante interacties; 3 onderzoekslijnen: 1. Spiegelneuronen 2. Impliciete activering responsen 3. De grijpbeweging 38 1. Spiegelneuronen - Rizzolatti & Graighero (2004): - spiegelneuronen motorische cortex bij apen → neuronen acties = neuronen waarneming acties - replicaties acties anderen (e.g. spraak, geeuwen) - verklaring imitatie: waarneming → actie - Sterke imitatiedrang! Actie zien bemoeilijkt uitvoering afwijkende handeling - Betrokken bij empathie? - Mogelijke rol bij autisme? → Wellicht niet (Cracco et al., 2018) 2. Impliciete activering v/ responsen - Dehaene et al. (1998) - zie afbeelding hiernaast → - Hommel et al. (2001): theorie van geuberteniscodering - waarneming & bijhorende acties samen opgeslagen in geheugen ⇒ waarneming beïnvloedt zo acties, en vice versa! 3. Grijpbeweging - pincetgreep: - Enkel bij mensen (6-9m) & primaten - Experimenten: sensoren aan duim en wijsvinger - Afh. Variabelen: onset, snelheid beweging, grootte opening - bij Ponzo illusie: moeilijkheden bij locatie vinden en grijpen - Link waarneming – actie: invloed illusies? - Effect veel minder groot dan verwacht! - Minder impact op actie dan op waarneming - 2 tegenoverstaande onderzoeken: Milner & Goodale (1995): Glover (2004): perceptie-actietheorie planning-controlemodel - Waarneming vr herkenning ↔ - Beginfase pincetgreep wél waarneming vr actie beïnvloedt door illusie - ‘wat’baan ↔ ‘waar’baan - Planning beweging (‘wat’) controleren beweging (‘waar') - blijvende discussie over link waarneming – actie - onafh. niet houdbaar - onenigheid over mate van interactie - volledige integratie (vb. gebeurteniscodering ) tot belangrijke segregatie (perceptie-actie) 39 6. HOE BELANGRIJK IS LEREN BIJ DE WAARNEMING → weer debat nature vs. nurture - 4 onderzoekslijnen: - blinden - visuele vervorming - pasgeborenen - perceptueel leren bij volwassenen 1. Blinden - case studies blinden: verschillend bij nurture ↔ zelfde bij nature - (enkel afwijking oog, niet hersenen → operatief herstel) - Resultaten case studies - weinig details waarnemen, geen onderscheid simpele vormen - wel detectie voorwerp, fixatie, scannen en volgen bij beweging - geen visuele herkenning ( ↔ tast) - zeer lange training, niet altijd succes → nurture! ? maar geen systematische observaties - 2003: patient MM - ongeval chemicaliën (3j) - Loog blind, (rechter)cornea schade - 43: stamceltransplantatie → herstel Roog - onderscheid eenvoudige figuren en kleuren - goed zicht lage spatiale frequentie - 2j later: systematische test - Niet vatbaar voor illusies dieptezicht - Wel goed in beweging herkennen - Patroon stabiel na 10j - 3j na operatie - enkel wandelen met stok (voorwerpen nt snel herkennen) - moeite onderscheiden schaduw - object - geen gezichtsherkenning (vrouw!) ➔ Nature – nurture? - Eenvoudige perceptie (kleur, grootte, helderheid) nature - Herkenning, snelle reacties nurture - + kritische periode (vb. dieptezicht) - ~perceptuele deprivatie dierproeven 40 2. Visuele vervorming - Experimenten met vervorming visuele input - Stratton (1897): prisma shift bril (ondersteboven + omgekeerd) → Na 8 dagen volledige aanpassing (wandelen, fietsen,...) - Palmer (1999): Aanpassing visueel systeem of bewegingen? - Bij afzetten bril → meteen gewend aan normaal beeld - Held (1965): belang actieve exploratie - Aanpassing actieve groep > passieve groep → belang lichaamsbeweging → Evidentie voor nurture → ook interactie waarneming – actie! 3. Pasgeborenen - Perceptuele kenmerken aanwezig? → Grote kans nature, want nog geen nurture - of rijpingsperiode nodig? ~seksuele eigenschappen in puberteit - James (1890): blooming, buzzing confusion - Gewaarwording, geen waarneming - Recenter - Randen en stimulusconfiguraties detecteren - 30cm (! afstand gezicht moeder bij borstvoeding) - Voorkeur gezichten? 1-3 dagen - voorkeur gaat ook naar objecten bovenaan omdat deze meer een gezicht voorstellen - discussie over gezichten - Gibson & Walk: Dieptezicht - Visuele klip: vanaf 6m detecteerbaar - Schrik voor diepte → ervaring kruipen → visuele klip nt ideaal - Orioli et al.: bal aanrollen/wegrollen (1-4d) - Langer kijken naar aanrollen → rudimentaire vorm dieptezicht = nature! - verder ontwikkeld door ervaring & leren (vb. diepte in foto’s,...) - Spelke: Groeperingsprincipe - Pasgeborenen detecteren & volgen bewegende voorwerpen - Ostrovsky et al.: ook bij blindgeboren baby’s na operatie → nature - Prenataal leren - Vaardigheden pasgeborenen nt altijd nature - Vb. voorkeur stem moeder 2-3d (fopspeenparadigma) - Nurture! Zelfde bevinding bij verhaaltje/kinderliedjes in laatste 6w zwangerschap → Nature en nurture soms moeilijk te onderscheiden - Bekijken röntgenfoto’s 41 - Experts beter dan leken - Top-down (ervaring, herkenning) - ! Ook bottom-up: grotere gevoeligheid zwart-wit ≠ - Mechanismen perceptueel leren - Kenmerkgebaseerd leren - Kenmerken, patronen beter herkennen bij herhaaldelijk voorkomen - Taakgebaseerd leren - Beter onderscheid kunnen maken relevante kenmerken - Perceptueel leren volwassenen: voor iedereen, door oefening - Kritische periode voor bepaalde vaardigheden (zie pasgeborenen, MM) HOOFDSTUK 6: CONDITIONERING & LEREN 1. KLASSIEKE CONDITIONERING → eenvoudig mechanisme! Ivan Pavlov - 1904: Nobelprijs fysiologie & geneeskunde: spijsvertering - methode: - natuurwetenschappelijke aanpak: gecontroleerde omgeving - afhankelijke variabele (respons): speekselafscheiding - toevallige ontdekking: - bel + voedsel → permanente gedragswijziging - speeksel bij bel ipv voedsel → associatie aangeleerd! - focus spijsvertering → de ‘psychische reflex’ - geen subjectief gestuurd gedrag → wetenschappelijk bestuderen ⇒ klassieke conditionering: NS + OS → OR ⇒leidt tot CS → CR Kenmerken - verwerving - proces waardoor CS → CR - meerdere associaties tss NS (die CS wordt) – OS - duur ~ intensiteit OS & OR (e.g. na ongeval, inbraak) - experiment: ooglidreflex - extinctie (uitdoving) - als CS plaatsvindt zonder OS ⇒ CR ↘ - NIET VERGETEN: - tijdelijk spontaan herstel - behandeling fobieën! - zeer snelle nieuwe verwerving CS → CR 42 - nieuwe geleerd relatie ( CS zonder OS-OR) onderdrukt geleerde CS → CR relatie - stimulusgeneralisatie: als CS → CR, dan CS’ → CR - evolutionair belangrijk: preventie gevaar - niet absoluut: stimulusdiscriminatie - als CS’ niet → OS en OR ⇒ extinctie! - toepassing: spinfobie - bep. spinsoorten CS wel laten volgen dr OS → OR, andere CS’ niet - enkel bang van grote spinnen, niet van kleine - behavioristen: leren = nieuwe S-R verbindingen creëren - 1e toepassing v/ klassieke conditionering op mensen - Watson: Kleine Albert ( resultaten wel overdreven dr Ozers!) Problemen behavioristische interpretatie - behaviorisme - S-R associaties; tussen blackbox - blind principe v/ contiguïteit: CS paar sec voor OS - i.t.t. smaakaversie - lange tussentijd! associatie? contiguïteit? - zelfs als misselijkheid (OR) niet te wijten is aan voedsel → dierproeven zout water & andere Os (radioactieve stof) - Garcia & Koelling (1966): aangeleerde smaakaversie: niet alle CS-CR combinaties zijn even conditioneerbaar - experiment met ratten: - zoet water zonder/met radioactieve stof - stil water /lawaaierig water met elektroshock - conclusie: - OR ziekte? → aversie smaak - OR pijn? → aversie geluid/visuele stimuli - ondergraving principe contiguïteit & behaviorisme - biologische predispositie - vb.: drinken - nwe disco - voedsel → misselijkheid - omgeving (licht & geluid) → pijn - angst: Albert ratten > eendjes; apen: slangen > bloemen - Kamin: blokkering - blokkeringsgroep voelt geen angst voor licht want ze weten dat shock gepaard gaat met het geluid, niet licht 43 Een cognitieve interpretatie - conditionering > blinde associatie tussen contigue stimuli → actief proces - leren van CS → CR relatie (S-R; blackbox) - ↔ leren CS-OS relatie: S-S theorie klassieke conditionering S-S theorie: - conditionering afhankelijk van voorspellende waarde CS voor OS - efficiëntie contiguïteit: goede voorspellende waarde - leren ↑ als CS en OS nieuwe stimuli zijn - rat leert trager licht → shock als licht en shock eerst onafhankelijk voorkomen - leren ↑ als OS belangrijker is (e.g. hevige pijn vs lichte jeuk) - leren ↑ als relatie overeenstemt met verwachting en erfelijke aanleg → verklaring biologische predisposities - leren ↓ als betrouwbare voorspeller reeds bestaat → verklaring blokkering - associatie tussen: - CS en niet-observeerbare entiteit - niet-observeerbare entiteit en CR ↔ behaviorisme, want: “n-observeerbaar = onaanvaardbaar” Huidige psychologie: - mentale representaties - verwachtingen - voorspellingen - neurale netwerken (hersenen) Klassieke conditionering bij mensen - conditionering: ‘artificieel’ – ‘enkel reflexen’ – ‘enkel dieren’ - ook bij denkende wezens? ⇒ ja! - vb: TV (NS) & snacks (OS) + digestieve OR → TV (CS) m/ digestieve CR: je krijgt zin om te snoepen! - geconditioneerde voorkeuren - voedsel (associatief proces; vb. gezellige avond) - muziek: puberteit → associatie m/ sterke emoties - medische behandeling - aangeleerde smaakaversie chemotherapie → ijs als CS 44 - Plaud & Martini: - reclame → mooie/sensuele mensen afgebeeld, waardoor je opgewonden geraakt & opwinding associeert met product ⇒ meer zin om te kopen - toepassing (cognitieve) gedragstherapie: - menselijk gedrag bepaald door vroegere ervaringen → correctie door conditionering - leren verbanden is mogelijk via conditionering maar niet noodzakelijk - Experiment Mc Nally ~discriminatietraining: - CS (slang) → shock en CS (spin) → shock; ⇒ dan verbaal: “spin wordt CS!” - resultaat: CS (spin) → shock/angst - Zonder real-life associatie spin+shock! → leren via taal, niet enkel door ervaringen ↔ dieren → potentieel therapieën fobieën (maar: therapie obv extinctie werkt beter) - case study: politiek - filmpje Clinton; - OS: rat en NS: Al Gore → CR: aversie → CS: Al Gore 2. OPERANTE CONDITIONERING Operante vs klassieke conditionering - klassieke conditionering: leren samenhang gebeurtenissen omgeving zonder eigen controle ↔ operante of instrumentele conditionering: gedragsverandering door leren samenhang gedrag & consequenties - Thorndike - wet van het effect: voldoening gevende responsen zullen vaker, sneller en efficiënter uitgevoerd worden dan onbevredigende gevolgen - vb.: rat door puzzelkooi Thorndike & Skinner - Skinner: - afhankelijke variabele: aantal operante responsen - gedrag met effect op omgeving - gedrag afhankelijk van omgevingsverandering - bekrachtiging: verandering die gedrag - toedienen aangename stimulus - wegnemen onaangename stimulus - straf: verandering die gedrag wet v/h effect - toedienen onaangename stimulus - wegnemen aangename stimulus - meer gecontroleerde omgeving: Skinnerbox 45 - ook complexer gedrag - training dieren → beloning opschuiven naar gewenst gedrag - ! gaat heel ver: leren gedrag + consequenties ⇒ alle gedrag - vb.: leren rekenen = juiste som + beloning Bekrachtiging soort bekrachtiging: positief negatief kans voorgaand gedrag ↗ door toediening kans voorgaand gedrag ↗ door wegname positieve stimulus negatieve stimulus Vb. kind krijgt snoep als het speelgoed heeft Vb. penitentiair verlof na goed gedrag opgeruimd soort bekrachtiger: primair (ongecond.) secundair (gecond.) - zijn inherent bekrachtigend - zijn indirect bekrachtigend door - voldoen aan basisbehoeften associatie met primaire - vb. voedsel - vb. geld (niet voor peuters → stickers, jetons, …) - continue bekrachtiging: na élk gedrag, zeldzaam, niet noodzakelijk vr conditionering - intermittente/ partiële bekrachtiging - herhaling gedrag noodzakelijk - vb. studeren - hoe vaak? ⇒ bekrachtigingsschema’s ratioschema’s intervalschema’s - bekrachtiging afh. v/ aantal keer intervalschema’s gedrag stellen - Bekrachtiging afhankelijk van - schema vaste (fixed) ratio (SFR) tijdsperiode + gedrag stellen - op voorhand bepaalde - bekrachtiging na eerste tijdstippen bekrachtigen respons na het interval - vb. loon - schema vast (fixed) interval (SFI) - schema variabele ratio (SVR) - Vb. horloge kijken trein, - toevallige bekrachtiging met zakgeld vast gemiddelde - tussenliggende responsen - vb. gokautomaten irrelevant, toch SFI-schelp → - schema variabel interval (SVI): efficiëntie? interval toeval met vast gemiddelde - Vb. kind dat snoep vraagt → efficiëntie? (SFI vs SFR) → zie boven 46 Straffen = daling v/ gedrag ⇒ dus niet dagelijkse betekenis; soort straf: positief negatief kans voorgaand gedrag ↘ door toediening kans voorgaand gedrag ↘ door wegname onaangename stimulus aangename stimulus Vb. afkeurend gezicht, harde woorden Vb. geen tv meer kijken, time-out Effectiviteit straf - dikwijls niet effectief → vooral pos. straf - wanneer gedrag terugkomt, minder onder controle v/ straf - factoren die effectiviteit beïnvloeden intensiteit uitstel - onaangenamer: gedrag ↘ - efficiëntie daalt - herhaling = escalatie v/ vb.: rechtssysteem: hoe langer het duurt om een straf te krijgen, hoe minder men intensiteit:efficiëntie ↘ rekening zal houden met straf omdat het ‘toch niet komt’ consistentie associatie m/ positieve bekrachtiging - niet consistent? ⇒ juist negatieve - compensatie na straf (‘feel good’ bekrachtiging v/ gedrag knuffel) - berisping = aandacht - bijproduct: ontsnappingsgedrag: = wegnemen v/ aversieve stimulatie ⇒werkt negatief bekrachtigend want straf wordt weggenomen - straf in dagelijkse leven: - aanwezigheid v/ gezagsfiguur (trainer + hond) - straf-ontvanger: agressie, apathie, lage sociale relatie - straf-gever: vaak niet objectief, maar geëmotioneerd → straf vaak niet efficiënt, neveneffecten, gevaar op escalatie - doeltreffende straf = - relatief intens - meteen & consistent toegediend - niet geassocieerd m/ positieve bekrachtiging - mag niet leiden tot ontsnappingsgedrag - aanbevelingen: - Straf uiterst spaarzaam gebruiken - negatieve straf (time-out) > positieve : escalatie ↘ - vooral bij goede relatie (positieve stimuli tijdelijk inhouden) - straf altijd gepaard met bekrachtiging gewenst gedrag - ongewenst gedrag vermijden door vooraf bekrachtiging gewenst gedrag - zoniet: extinctie (vb. Thuiskomen na school) ⇒ dreiging = even effectief! → zelfs in labo: CS even effectieve straf - vb.: “Wacht maar tot ik papa vertel wat je gedaan hebt!” 47 Vermijdingsleren - herhaald ontsnappingsgedrag ⇒ vermijdingsgedrag/-leren - ontsnappingsgedrag: aversieve stimulus stoppen - vb. snoozen: je klikt op snooze om aversieve stimulus (luid geluid) te vermijden - vermijdingsgedrag: aversieve gedrag voorkomen - vb.: zand in schoenen: om geen zand in je schoenen te krijgen zal je dichter bij zee wandelen, waar het nat is en aversieve stimulus niet zal plaatsnemen - vb. sociale angst: je zal doen alsof je ziek bent voor een presentatie om je sociale angst niet te voelen - in labo: pendelkooi - experimenten over vermijdingsleren (avoidance learning) - 2 compartimenten in pendelkooi; na een signaal komt een shock in een kamer, shock switcht telkens van kamer - resultaat: muis toont avoidance learning: het heeft zich aangeleerd om de shocks te vermijden om na signaal zo snel mogelijk van kamer te switchen om aversieve stimulus (shock) te vermijden - reëel ‘gevaar’ wordt vermeden, nooit meer ervaren - nooit confrontatie m/ irrationele karakter - gedrag voortzetten; vb.: OCD, angst - Mowrer: tweefactorentheorie klassieke conditionering operante conditionering NS (signaal) + OS (shock) leidt tot OR ontsnappingsgedrag leidt tot → signaal wordt CS dat leidt tot CR negatieve bekrachtiging (angst) (wegnemen van de angst/CR) → vermijdingsleren - Seligman: experimenten pendelkooi met honden - ontsnappingsgedrag initieel inefficiënt - shock langs beide kanten kooi → honden blijven gewoon staan (janken), zelfs al wordt ontsnappen mogelijk - aangel