Voorbereiding Nederlands Examen Kerst PDF

Summary

De tekst geeft informatie over de voorbereiding op een Nederlands examen. De tekst bespreekt verschillende literaire genres, zoals psychologische romans, thrillers, sciencefiction en fantasy. De tekst geeft ook informatie over prescriptieve teksten, taalvariatie, sociolecten en humor.

Full Transcript

Nederlands exams 1 Zin in lezen Literaire genres Er bestaan verschillende literaire genres. Een psychologische roman richt zich vooral op de gedachten en de gevoelens van het hoofdpersonage, dat meestal ook een ontwikkeling doormaakt. Psychologische romans kennen vaak...

Nederlands exams 1 Zin in lezen Literaire genres Er bestaan verschillende literaire genres. Een psychologische roman richt zich vooral op de gedachten en de gevoelens van het hoofdpersonage, dat meestal ook een ontwikkeling doormaakt. Psychologische romans kennen vaak weinig actie en hebben een traag verteltempo. Een thriller is een spannend verhaal waarin de nadruk ligt op actie en gevaar. Daarnaast wordt het genre gekenmerkt door een hoog verteltempo en het opdrijven van de spanning. Het hoofdpersonage is vaak een held die het gevaar trotseert. Je hebt actiethrillers, spionagethrillers, politiethrillers, detectiveverhalen … Sciencefiction kan vertaald worden als wetenschappelijke fictie. Sciencefictionverhalen spelen zich af in een denkbeeldige, meestal in de toekomst gesitueerde tijd en ruimte. Er wordt vaak gebruikgemaakt van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. Fantasy is een genre dat zich kenmerkt door het gebruik van onbestaande elementen, verzonnen wezens en denkbeeldige werelden. Vaak spelen magie en andere bovennatuurlijke elementen een belangrijke rol in het verhaal. De historische roman is een roman waarvan de verhaalstof gebaseerd is op historische feiten en/of historische personen. Meestal wordt die historische kern aangevuld met fictionele elementen. Het is niet altijd eenvoudig om te bepalen waar de feiten ophouden en de fictie begint. De oorlogsroman is een soort historische roman, waarbij een oorlog de setting vormt. 2 De tutorial De prescriptieve tekst In een prescriptieve tekst vind je instructies om iets uit te voeren. Een heldere instructie voldoet aan een aantal kenmerken. o Een instructie beschrijft de verschillende stappen. o Die stappen moeten volledig zijn. o Die stappen moeten ook in chronologische volgorde staan. Soms geven cijfers of andere tekens de volgorde weer. Dat kan ook met signaalwoorden. ▪ Ten eerste, ten…, dan, daarna, verder, ten slotte… o De zinnen zijn kort en duidelijk. Vaak gebruikt de schrijver de imperatief. o Illustraties verduidelijken soms de instructie. o De meeste instructies vermelden de benodigdheden. 4 Taalvariatie Standaardnederlands, tussentaal en dialect Mensen maken in verschillende contexten gebruik van verschillende taalvarianten. Dat wordt o.a. bepaald door het taalregister dat gebruikt wordt (formeel of informeel). Ook het verschil tussen de plaatselijk gesproken taal en de standaardtaal is een vorm van taalvariatie. Standaardnederlands is de standaardvariant van het Nederlands. Je kunt het bv. Gebruiken in formele situaties of wanneer je met een onbekende spreekt. o Heb je nog een kop koffie voor mij? Tussentaal is een omgangstaal die zowel kenmerken heeft van Standaardnederlands als van dialect. Het is de taal geworden waarin de meerderheid van de Vlamingen zich mondeling vlot en verstaanbaar uitdrukt, ook al zijn er nog wat tegenstanders die het onverzorgd vinden. o Ebde gij nog een kop koffie voor mij? Dialect is een plaatselijke, lokale vorm van het Nederlands. Het wordt door steeds minder Vlamingen in een zuivere vorm gesproken. o Èdde nog een zjat kaffe veu maai? Taaldiscriminatie Talen, dialecten en accenten kunnen ervoor zorgen dat je vooroordelen of stereotypen hebt over een persoon of een groep mensen. Bij een vooroordeel heb je een oordeel over iemand zonder dat je hem of haar kent. o Je hoort dat iemand een taalfout maakt en concludeert daaruit dat die persoon minder verstandig is. Een stereotype is een overdreven beeld van een groep mensen dat vaak niet overeenkomt met de werkelijkheid. Een stereotype berust op meerdere vooroordelen. o Je gaat ervan uit dat dialectsprekers dommer zijn dan personen die de standaardtaal spreken. Het gebruik van vooroordelen en stereotypen vertrekt vaak vanuit onwetendheid en is dus niet altijd kwaad bedoeld. Wanneer je omwille van vooroordelen op basis van taalgebruik mensen verschillend behandelt, dan spreek je over taaldiscriminatie. Sociolecten Een sociolect is een term die wordt gebruikt voor een taalvariant die typerend is voor een bepaalde sociale groep. Bij sociolecten onderscheid je groepstalen en vaktalen. Een groepstaal is eigen aan een bepaalde sociale groep (bv. Groepen op basis van leeftijd, sekse…). Ze onderscheidt zich vooral op het vlak van woordenschat. Zo heb je jongerentaal, straattaal, mannentaal, vrouwentaal, studententaal… Een vaktaal is de terminologie die eigen is aan een bepaald vak of beroep: de taal van landbouwers, geologen, taalkundigen, pedagogen, medici, advocaten, laboranten, computerspecialisten… Elke vaktaal heeft specifieke vaktermen die buitenstaanders vaak moeilijk begrijpen. Deze vaktaal wordt ook vakjargon genoemd. Insluiting en uitsluiting door taal Taal kan ervoor zorgen dat je wel of niet tot een groep behoort. Er is dan sprake van een in- of uitsluiting door taal. Door een bepaalde taalvariant te gebruiken, kun je bij een bepaalde groep horen, of net niet. o Je woont in West-Vlaanderen en je vrienden spreken het dialect, maar jij niet. Daardoor kun je moeilijk meepraten en de gesprekken volgen. Als anderstalige beheers je de standaardtaal, maar tussentaal of dialect is moeilijk te volgen. Je begrijpt niet alles wat anderen vertellen. Parodie Bij een parodie gebruik je een spottende nabootsing van iets wat oorspronkelijk ernstig bedoeld was. 5 De recensie De recensie Een recensie is een (kritische) bespreking van een boek, film, videospel, toneelvoorstelling, muziekuitvoering of een andere culturele uiting, meestal gepubliceerd in een krant, tijdschrift of op het internet. De persoon die de recensie schrijft, is de recensent. Een goede recensie bevat de volgende onderdelen, in een logische alineastructuur: o Een kopzin die de aandacht trekt o Zakelijke informatie, al dan niet in een apart vakje o Informatie over de auteur, het genre, de makers, de regisseur… o Een duidelijk oordeel aan het eind van de inleiding en/of in het slot o Een korte inhoudsbeschrijving in het midden o Een positieve of negatieve beoordeling van verschillende elementen, met standpunten en argumenten o Een aantrekkelijk slot 6 Bouwstenen van verhalen Personage In een verhaal is er vaak een duidelijke rolverdeling aanwezig. Meestal wordt de protagonist voor een probleem geplaatst dat hij moet oplossen. De protagonist is de belangrijkste figuur of het hoofdpersonage. Rond dit personage draait het hele gebeuren. De antagonist of tegenspeler maakt het de protagonist moeilijker of onmogelijk om zijn doel te bereiken. In klassieke verhalen is de antagonist een slechterik die de protagonist tegenwerkt. De antagonist heeft een belangrijke invloed op de protagonist en is dikwijls de directe aanleiding voor een crisis. De nevenfiguren kunnen verschillende rollen spelen. Ze zijn de helpers of tegenstanders van het hoofdpersonage. Over hen kom je minder te weten. Ze hebben meestal slechts een of twee duidelijke karaktertrekken en reageren vaak op dezelfde manier. Ten slotte zijn er de figuranten. Figuranten zij personages die kleur geven aan de achtergrond. Ze zijn niet echt belangrijk voor het verhaal. Volle karakters lijken echte mensen met verschillende karaktertrekken. Ze maken een evolutie door. Vlakke karakters zijn stereotiep (vast en onveranderlijk). Ze hebben meestal een opvallende eigenschap en reageren vaak op dezelfde manier. Vertelperspectief Het vertelperspectief (of het vertelstandpunt) is het standpunt van waaruit de verteller de gebeurtenissen vertelt. Soms is de verteller een onderdeel van het verhaal, soms niet. Er zijn 2 soorten ik-vertellers. o De belevende ik-verteller neemt deel aan de actie in het verhaal en beschrijft de gebeurtenissen op het moment dat ze plaatsvinden. Als lezer weet je niet meer dan de ik-persoon op dat moment weet, denkt of voelt. o De vertellende ik-verteller heeft deelgenomen aan de actie of is daarvan getuige geweest. De ik-persoon beschrijft de gebeurtenissen (met gedachten en gevoelens) nadat ze hebben plaatsgevonden (in terugblik). Daarnaast zijn er nog andere vertelstandpunten. Bij een personeel vertelperspectief volg je een bepaald personage en worden de gebeurtenissen rechtstreeks aan de lezer gepresenteerd via dat ene personage. Het lijkt alsof het verhaal zichzelf vertelt, alsof er geen verteller aanwezig is. De lezer heeft direct toegang tot de gedachten en gevoelens van het ene personage. Vooruitlopen in de tijd is onmogelijk: het personage weet niet wat er verder zal gebeuren. In een alwetend of auctorieel vertelperspectief staat de verteller buiten het verhaal. Hij neemt zelf niet deel als personage, maar weet wel alles en kent de personages door en door. Hij geeft soms commentaar op de gebeurtenissen en kan zelfs handelingen in de toekomst voorspellen. De verteller weet wat er op verschillende plaatsen tegelijk gebeurt. Hij is op de hoogte van de gedachten en de gevoelens van meer dan één personage. Hij richt zich soms rechtstreeks tot de lezer. Tijd De kalendertijd is de tijdsperiode waarin een verhaal zich afspeelt. De kalendertijd bepaalt het gedrag van de personages, hun leefomstandigheden, hun gedachten en gevoelens. Heel wat verhalen kennen een chronologische tijdsvolgorde. Soms worden de gebeurtenissen echter onderbroken en neemt de verteller je mee naar een andere tijd. Dat kan met een flashback naar een voorbije periode of met een flashforward naar de toekomst. Een terugwijzing is een korte gedachte of herinnering. Een vooruitwijzing is vaak een korte opmerking van de verteller die al weet wat het personage te wachten staat. De vertelde tijd is de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen. Die kan ook uitgedrukt worden in het aantal pagina’s of in de tijd die een gemiddelde lezer nodig heeft om het fragment te lezen. De relatie tussen de vertelde tij en de verteltijd is het verteltempo. Soms vertelt de auteur een levensverhaal in een paar pagina’s door tijdsprongen te maken. Dan gaat het verhaal snel: de verteltijd is veel korter dan de vertelde tijd. Het kan ook gebeuren dat de auteur de gebeurtenissen zeer uitvoerig beschrijft. Het verhaal ontwikkelt zich traag: de verteltijd wordt langer dan de vertelde tijd. Dit heet retardering. Als het tijdsverloop overeenkomt met de werkelijkheid, spreek je van tijddekking. De verteltijd is gelijk aan de vertelde tijd. In de meeste verhalen wisselen hoge en lage verteltempo’s elkaar af: het verhaal gaat nu eens snel, dan weer wat langzamer. Ruimte De plaats waar de gebeurtenissen in het verhaal zich afspelen, is de geografische ruimte. Deze geografische ruimte kan werkelijk bestaan of ze kan fictief (verzonnen) zijn. De beschrijving van de ruimte (gebouwen, mensen, landschap, het weer…) kan een weergave zijn van de stemming in het verhaal. Dat is de sfeerscheppende ruimte. Personages maken door hun afkomst, beroep, hobby’s, opleiding… deel uit van een bepaalde sociale groep. Dat is de sociale ruimte in een verhaal. De ruimte kan symbolisch zijn voor de gevoelens van het personage of de situatie waarin het zich bevindt. Dat is de symbolische ruimte. 7 Taallab De spelling van een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en imperatief Bij de onvoltooid tegenwoordige tijd voeg je soms een -t toe aan de stam. In een bevelende zin staat meestal geen onderwerp. Het werkwoord is dan geen persoonsvorm maar een imperatief (IMP). De imperatief schrijf je meestal zoals de stam. o Antwoord op de vraag! o Rust maar goed uit! De spelling van een persoonsvorm in de verleden tijd en het voltooid deelwoord Bij de onvoltooid verleden tijd van regelmatige werkwoorden voeg je -te(n) of -de(n) toe aan de stam. In een zin vind je bij een voltooid deelwoord (VD) meestal een vorm van de hulpwerkwoorden hebben, zijn of worden. o De soep is aangebrand. o Wij hebben snel geantwoord. Als je twijfelt over een -d of een -t op het einde van het voltooid deelwoord, luister en kijk dan naar de persoonsvorm in de verleden tijd. 8 Assertiviteit Lichaamstaal Veel boodschappen worden zonder woorden gestuurd. Dat is non-verbale communicatie. Een onderdeel daarvan is de lichaamstaal. Je kunt je emoties uiten door gebruik te maken van mimiek, oogcontact, houding, de afstand die je houdt en je bewegingen. Een ezelsbruggetje voor deze elementen is MOHAB. Assertief reageren Mensen kunnen verschillend op een situatie reageren. Met een agressieve reactie ga je in de aanval. Je komt brutaal op voor je rechten, maar je doet dat ten koste van de andere en betreur je jouw reactie achteraf. Met een onderdanige reactie ben je het slachtoffer van de situatie. Je schuift jezelf opzij om het de anderen naar hun zin te maken. Met een assertieve reactie kom je op voor je eigen belangen en gevoelens en respecteer je ook de belangen en de gevoelens van anderen. Dit kun je doen om assertief te reageren: o Je vertelt wat je waarneemt en hoe jij je daarbij voelt. ▪ Ik voel me genegeerd als jij niet antwoord op mijn berichten. o Je gebruikt de ik-vorm. ▪ Ik vind het niet leuk dat je zulke grappen maakt. o Je kwetst of veroordeelt de andere niet. Stappenplan assertief reageren Om een duidelijke assertieve boodschap te brengen, kun je dit stappenplan volgen. o Stap 1: Begin met een objectieve vaststelling van het gedrag van de andere. ▪ Je hebt geen enkel bericht over het groepswerk beantwoord. o Stap 2: Benoem het negatieve effect dat dat op jouw gedrag heeft. ▪ Ik kon daardoor niet verder werken aan de taak. o Stap 3: Benoem hoe jij je daarbij voelt. ▪ Ik voelde me aan mijn lot overgelaten. 9 Thema en motief Motief Een motief is een klein, maar belangrijk element dat geregeld terugkeert in een verhaal. Het kan een kleur zijn, een naam, een zin… Een motief kan de betekenis van een verhaal versterken of veranderen. Bepaalde motieven komen vaak voor in verhalen. o Dubbelgangersmotief, het onbewoonde eiland, de femme fatale, de broedermoord… Thema Het thema is de korst mogelijke omschrijving van waar het verhaal over gaat. Een thema formuleer je steeds in een of enkele woorden. o Bekende thema’s: groei naar volwassenheid, eenzaamheid, de strijd tussen goed en kwaad, de dood, rijk versus arm, hoe liefde angst overwint, vriendschap, machtsmisbruik, de verloren zoon, het generatieconflict… De gebeurtenissen in een verhaal, de tijd, de plaats, de personages… geven vorm aan dat thema. In jeugd- en adolescentenromans is het thema vaak het probleem waarmee het hoofdpersonage worstelt of een maatschappelijk probleem. De grote klassiekers gaan vaak over levensvragen waarmee mensen worstelen. Soms heeft een boek verschillende thema’s. Het thema van een verhaal benoemen, is ook een persoonlijke interpretatie. Niet iedereen ervaart bij een verhaal immers hetzelfde thema. Belangrijk is dat je jouw keuze kunt onderbouwen met voorbeelden en argumenten. 10 Bronnen gebruiken Plagiaat en bronvermelding Als de geraadpleegde bronnen niet vermeld worden bij een tekst, dan is dat plagiaat. Dat betekent dat teksten identiek of licht gewijzigd zonder bronvermelding worden overgenomen. Een bronvermelding is een manier om bronnen die je geraadpleegd hebt te vermelden. Er zijn verschillende systemen in gebruik om een bron te beschrijven. Het meest gebruikte systeem in Vlaanderen is de APA-stijl. Bibliografie In de bibliografie neem je elke bron op die je raadpleegde voor een werkstuk. De bibliografie staat helemaal achteraan. De bronvermeldingen worden alfabetisch gerangschikt. 11 Humor Soorten humor Situatiehumor is humor die meestal op een toevallige manier voortvloeit uit een specifieke situatie. o Iemand glijdt uit over een bananenschil. Taalhumor is humor die ontstaat door bewust van het algemene taalgebruik af te wijken, zoals bij woordspelingen. o Is het goed dat ik gras eet? Of wil je dat ik Moskou? Ironie is een manier om op bedekte, milde wijze de spot te drijven met iets of iemand, bijvoorbeeld door het tegenovergestelde te zeggen van wat je bedoelt, of door sterk te overdrijven. o (als het hard regent) Ideaal strandweertje! Die huistaak maken, dat duurt een jaar! Bij bijtende spot spreek je van sarcasme. Bij sarcasme is de toon scherper en de houding kritischer dan bij ironie, al is de grens niet altijd goed te trekken. Of iets als milde of als bijtende spot wordt ervaren, wordt sterk bepaald door de context en de toon van de uiting, en door de persoonlijke gevoeligheden en opvattingen van de spreker en de ontvanger. o Een muziekleraar zegt tegen zijn leerling die vals zingt: ‘Je bent klaar m deel te nemen aan een talentenjacht!’ Absurde humor is humor die ingaat tegen alle logica. o Wat is het verschil tussen een vogeltje? Het middelste pootje. Bij een parodie gebruik je een spottende nabootsing van iets wat oorspronkelijk ernstig bedoeld was. Cynisme en zwarte humor Bij cynisme ligt de nadruk op de afwijzende houding van de persoon die het uitspreekt. Hij kijkt kritisch aan tegen de goede bedoelingen en waarden van anderen, en uit dat met bittere of wrede spot. o Waarom zou ik gaan stemmen? Het zijn toch allemaal zakkenvullers, die politici. Zwarte humor is gebaseerd op leed (van anderen of jezelf). Het draait vaak rond taboeonderwerpen die gevoelig liggen, zoals de dood, personen met een beperking of ernstige ziektes. Het doel is meestal dat het publiek zich ongemakkelijk of gechoqueerd voelt, maar het kan ook spanning wegnemen of leed relativeren o Een dokter zegt tegen zijn patiënt; ‘Eerst het goede nieuws: er zal een ziekte naar u genoemd worden.’ 12 De mindmap De mindmap Een mindmap is een diagram opgebouwd uit begrippen, teksten, relaties en afbeeldingen. Die onderdelenzijn geordend in de vorm van een boomstructuur rond een centraal thema. Een mindmap wordt gebruikt om creatieve processen te ondersteunen bij het studeren. Verbanden en signaalwoorden In een tekst kun je een of meerdere verbanden herkennen. Die vind je tussen alinea’s en in zinnen. Een opsommend verband geeft een opsomming weer. o Signaalwoorden: en, daarnaast, ten eerste, ten tweede, ten slotte, ook… In een vergelijkend verband vergelijkt de auteur een aantal elementen met elkaar. Hij kijkt naar de verschillen en de gelijkenissen. o Signaalwoorden: maar, daarentegen, hoewel, in tegenstelling tot, zoals gelijkaardig… Een verband oorzaak en gevolg geeft oorzaken en gevolgen. o Signaalwoorden: daarom, daardoor, met als resultaat, , als gevolg hiervan… In een redengevend verband worden redenen aangehaald. o Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is… In een voorwaardelijk verband worden de voorwaarden vermeld waaronder iets gebeurt. o Signaalwoorden: als, mits, wanneer, indien, op voorwaarde dat, tenzij, in het geval dat… In een concluderend verband wordt een conclusie weergegeven. o Signaalwoorden: dus, kortom, concluderend, samenvattend, alles bij elkaar… 13 Theater Tragedie en komedie Een tragedie, ook wel treurspel genoemd, is een toneelstuk met een droevige gebeurtenis die ervoor zorgt dat het slecht afloopt met het hoofdpersonage. Meestal wordt de hoofdpersoon gestraft vanwege trots, hebzucht of koppigheid. Ook zit er vaak een les in een tragedie Een komedie, ook wel blijspel genoemd, is een toneelstuk dat de toeschouwer vooral wil doen lachen. Het geeft een lachwekkende kijk op de mens en de realiteit in een gemakkelijk verhaal dat eindigt met een happy end. Theatermedewerkers De acteurs brengen de tekst tot leven op de scène. De regisseur is verantwoordelijk voor het tot stand komen van een theaterstuk. Hij begeleidt de acteurs bij het spelen en zorgt ervoor dat muziek, decor en belichting een geheel vormen. De dramaturg is de artistieke adviseur van een theatergezelschap. Hij moet goed geschoold zijn in literatuur- en theaterwetenschap en heeft verschillende taken: het samenstellen van het repertoire, het (laten) maken van vertalingen, het volgen van recente publicaties en producties en het bijstaan van een regisseur. De auteur is de schrijver van het theatertekst. De scenograaf is de decorontwerper, terwijl de choreograaf de dansbewegingen ontwerpt. Het grimeteam is verantwoordelijk voor de make-up en het kapsel van de spelers De theatertechnieker houdt zich bezig met licht en geluid. Theateretiquette In een theater gelden bepaalde afspraken. Het geheel van deze regels en omgangsvormen noem je theateretiquette. o Je gaat naar het toilet voor het begin van de voorstelling. o Je praat niet tijdens een voorstelling. o Je blijft rustig op je plaats zitten. o Je eet of drinkt niet tijdens een voorstelling. Het is geen filmvertoning. o Je zet je smartphone uit. o Je blijft rustig tijdens het binnenkomen van een theaterzaal. o Je fotografeert of filmt niet tijdens een theatervoorstelling. o Je lacht wanneer het grappig is, maar niet om aandacht te vragen. o Je stelt het applaus uit tot na de voorstelling bij het groeten. o Je begint niet te lachen of te roepen wanneer het zaallicht uitgaat bij het begin van een voorstelling. Dat kan de acteurs uit hun concentratie halen. 14 Taallab Klinkerbotsing Als je samenstellingen of afleidingen vormt, kan er klinkerbotsing optreden. Je gebruikt dan een woordteken om een foute uitspraak te vermijden. Bij een samenstelling met klinkerbotsing gebruik je een koppelteken. o Auto-ongeval, sla-emmer Bij een afleiding of in een grondwoord met klinkerbotsing gebruik je een trema. o Geërfd, poëzie Het aanwijzend voornaamwoord Een aanwijzend voornaamwoord (avn) duidt aan waar iemand of iets zich bevindt. Je past het voornaamwoord aan naargelang het aangewezene zich dichtbij of veraf bevindt. o Deze renner wil die trofee. o Dit meisje leest dat boek. o Met zo’n fiets kun je zulke topsnelheden behalen. Een aanwijzend voornaamwoord kan zelfstandig of bijvoeglijk worden gebruikt. Het onbepaald voornaamwoord Je gebruikt een onbepaald voornaamwoord (ovn) als je verwijst naar personen of dingen die je niet nauwkeurig wilt of kunt aanduiden of naar mensen in het algemeen. o Ik zal je wat vertellen: niemand had iets gemerkt. Een onbepaald voornaamwoord kan zelfstandig of bijvoeglijk worden gebruikt. Het betrekkelijk voornaamwoord Je gebruikt een betrekkelijk voornaamwoord (btvn) als je verwijst naar iets of iemand uit het deel van de zin dat net voorafging. Die iets of iemand uit het voorgaande deel is het antecedent. o Dat gebruik je na het-woorden. Die gebruik je na de-woorden.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser