Tijd Voor Geschiedenis: Tussen Koning En Kiezer PDF
Document Details
Uploaded by SpAcEbUnNy
Amstelveen College
Tags
Summary
This document appears to be part of a history textbook or study guide. It covers the topic of the relationship between the Dutch monarch and the electorate from 1815 to the present day, exploring key events and historical figures.
Full Transcript
Tijd voor Geschiedenis Tussen koning en kiezer 2.1. Tussen koning en kiezer, 1815 - heden 2.1.1 Wie heeft de macht? Vanaf 1815 kent ons land koningen en koninginnen uit de familie Oranje-Nassau. En elke nieuwe koning of koningin houdt bij zijn of haar aantreden een toespraak:...
Tijd voor Geschiedenis Tussen koning en kiezer 2.1. Tussen koning en kiezer, 1815 - heden 2.1.1 Wie heeft de macht? Vanaf 1815 kent ons land koningen en koninginnen uit de familie Oranje-Nassau. En elke nieuwe koning of koningin houdt bij zijn of haar aantreden een toespraak: 'de inhuldigingsrede'. Zo spraken Koning Willem I in 1815 en Koning Willem-Alexander in 2013 het parlement, de Staten-Generaal, toe. In de bronnen 1 t/m 4 zie je en lees hoe hun eerste toespraken verliepen. Ook al zitten er twee eeuwen tussen, bij beide toespraken spreekt het staatshoofd en luisteren de gekozen volksvertegenwoordigers en de regering. Veel is hetzelfde gebleven en veel is veranderd, zeker wat de macht van de koning en het door de kiezer gekozen parlement betreft. Daarover gaat dit onderwerp: wie heeft de macht in Nederland en hoe is dat gegroeid in de 19e eeuw? Of, met andere woorden: wat is er veranderd tussen koning en kiezer? 1815 Nederland wordt een Koning Willem I regeert als een machtig vorst. koninkrijk 1848 Grondwetsherziening Johan Rudolf Thorbecke legt de basis voor het van Thorbecke moderne bestuur van Nederland. 1880 Oprichting eerste Abraham Kuyper richt in 1879 de eerste politieke politieke partijen partij van Nederland op, de ARP. 1919 Invoering algemeen In 1919 krijgen ook vrouwen kiesrecht. Nederland kiesrecht is nu een echte democratie. 2013 Willem-Alexander Willem-Alexander is een afstammeling van Willem wordt koning van Oranje, stadhouder Willem V en koning Willem I. Verandering: continuïteit en verandering Een belangrijke taak van een historicus is om uit te zoeken of, hoe en waarom bepaalde zaken in het verleden jarenlang hetzelfde bleven of in korte tijd juist sterk veranderden. Als zaken hetzelfde bleven of op eenzelfde manier doorgingen wordt dit continuïteit genoemd. Een wijziging of breuk met een bestaande situatie of ontwikkeling wordt verandering (of discontinuïteit) genoemd. Continuïteit en verandering kunnen zich ook tegelijkertijd voordoen. In dat geval is er wel verandering op bepaalde gebieden, maar blijven andere zaken onveranderd. Met deze historische vaardigheden ga je aan de slag in opdracht 0. 2.2. Ik ben de man, 1815-1848 2.2. Ik ben de man, 1815-1848 Leerdoelen De leerdoelen van deze paragraaf zijn: Je kunt uitleggen waarom het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden is ontstaan. Je kunt uitleggen hoe de macht in Nederland verdeeld is ( driemachtenleer). Je kunt uitleggen waarom Willem I in 1840 afstand deed van de troon. 2.2.1 Een echte koning In 1815 besloten de belangrijkste leiders van Europa dat Nederland een sterk land moest worden. Nederland had vanaf 1795 onder Frans bestuur gelegen. Toen de Europese leiders samen de Franse keizer Napoleon bij Waterloo versloegen vonden ze dat Frankrijk een groot en sterk buurland nodig had. Zo zou Frankrijk minder gemakkelijk andere landen kunnen aanvallen. En bij een sterk land hoorde ook een sterke leider, een koning bijvoorbeeld. Daarom werden Nederland en België tot één land samengevoegd. Het nieuwe land heette het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem, prins van Oranje, werd de nieuwe koning. De familie Van Oranje speelde in de twee eeuwen voor 1815 ook al een belangrijke rol in het bestuur van Nederland. Het was dus logisch dat de nieuwe koning uit die familie kwam. De Nederlanders waren blij: eindelijk waren de Fransen weg en was Nederland weer onafhankelijk. Een nieuw land vroeg ook om een nieuw bestuur. De regels voor dat bestuur en de rechten en plichten van de inwoners van het land werden vastgelegd de grondwet. 2.2.2 Parlement van de koning Volgens de grondwet, de constitutie, had het volk inspraak via een parlement, een volksvertegenwoordiging. Koning Willem I had geen zin om zijn macht te delen met het volk. En zo regelde koning Willem I het ook in de grondwet. Het parlement, met de oude naam Staten-Generaal, bestond uit twee Kamers: de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Deze kamers keurden de wetten en de regels van het land goed. Het parlement was de wetgevende macht. De leden van de Tweede Kamer werden gekozen door de bestuurders in de provincies. De Tweede Kamer kon wel zelf wetten voorstellen, maar de wetten moesten ook nog goedgekeurd worden door de Eerste Kamer. En de leden van de Eerste Kamer werden door de koning zelf benoemd. Hij koos het liefst mensen uit die het met hem eens waren. Zo kon Willem I alle wetten tegenhouden die hem niet bevielen. 2.2.3 Regering van de koning Als het parlement een besluit had genomen, werd dat vervolgens uitgevoerd door de regering. De regering had de uitvoerende macht in het land. De regering bestond uit ministers, die elk op hun eigen terrein zoals economie, onderwijs of buitenlandse zaken moesten zorgen dat de zaken goed gingen. Koning Willem I vond zichzelf eigenlijk het meest geschikt om alles te doen. In de grondwet was geregeld dat hij ministers kon benoemen of ontslaan. Daar maakte koning Willem I gebruik van. De ministers waren daardoor eigenlijk zijn dienaren die precies moesten doen wat de koning zei. Nederland was kortom een constitutionele monarchie, waarin het parlement en de ministers weinig te vertellen hadden. 2.2.4 Teleurgestelde koning Willem I was koning van Nederland, maar ook van België. De Belgen vonden dat zij achtergesteld werden en wilden hun land zelf besturen. Zij kwamen in 1830 in opstand en er brak een korte oorlog uit. Na een paar maanden moest Willem I toestaan dat België een onafhankelijk land werd. Hij was nu alleen nog de koning van het Koninkrijk der Nederlanden. Willem I probeerde in 1831 België te heroveren, maar dit mislukte. De koning kon het verlies van België niet accepteren. Een paar jaar later kreeg Willem I ook nog veel kritiek omdat hij wilde trouwen met een Belgische katholieke hofdame. In 1840 trad Willem I af en werd opgevolgd door zijn zoon, koning Willem II. 2.3. Een verandering in één nacht, 1848 2.3. Een verandering in één nacht, 1848 Leerdoelen De leerdoelen van deze paragraaf zijn: Je kunt het verschil tussen liberalen en conservatieven uitleggen. Je kunt uitleggen waarom Willem II aan Thorbecke de opdracht geeft om de grondwet aan te passen. Je kunt de grondwetswijzigingen van Thorbecke uit 1848 benoemen en uitleggen. 2.3.1 Ouderwets of modern? In 1840 volgde koning Willem II zijn vader op. De nieuwe koning was conservatief: Willem II wilde alles bij het oude laten. Dat betekende: veel macht voor de vorst en weinig voor de regering en het parlement. De welgestelde burgers waren liberalen en waren het daar niet mee eens. De liberalen vonden dat alle mensen vrij en gelijk moesten worden behandeld. Ze waren echter geen voorstander van gelijke rechten voor de armere (arbeiders-)bevolking. Voor de armere (arbeiders-)bevolking kwamen de socialisten op. Liberalen vonden dat ieder mens, koning of niet, verstand had en daarom een rol kon spelen in het bestuur, mits je voldoende belasting betaalde. Wie betaalde, moest ook kunnen meebeslissen in het bestuur. Koning Willem II moest alleen niets weten van deze liberale ideeën. 2.3.2 Red de troon In 1848 veranderde alles. Al enkele jaren zorgde een aardappelziekte in Europa voor een tekort aan eten. Omdat mensen te weinig te eten hadden, braken er besmettelijke ziektes uit waaraan veel mensen stierven. Toen ook nog een strenge winter de ellendige situatie verergerde, was voor veel mensen de maat vol. De burgers hadden al geen inspraak in de politiek en nu konden hun koningen niet eens de problemen oplossen. In veel Europese landen braken opstanden uit en zelfs een revolutie. Zo werd in Frankrijk de koning afgezet. Ook in Den Haag, waar Willem II woonde, en in andere Nederlandse steden braken relletjes uit. Willem II werd bang. Zou hij, net als de Franse koning, ook afgezet worden? Hij was liever een minder machtige koning dan helemaal geen koning. Daarom vroeg hij de liberaal Johan Rudolf Thorbecke de grondwet te veranderen. Die grondwet moest de positie van de koning redden, maar zou Willem II ook minder macht geven. Zo werd Willem II in één nacht van conservatief tot liberaal. 2.3.3 Parlementaire monarchie De grondwet van Thorbecke leek op het eerste gezicht niet heel anders: er was een koning, er was een regering en een parlement. Maar er waren verschillende belangrijke veranderingen doorgevoerd. Zo bepaalde de koning niet alles meer, maar het parlement. Vanaf nu werd de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen door de bevolking. Alle mannen van 23 jaar en ouder die veel belasting betaalden, mochten dat deel van het parlement kiezen. En die Tweede Kamer kreeg de wetgevende macht. Dat betekende dat de Tweede Kamer bepaalde welke wetten en regels er wel of niet kwamen. Tweede Kamerleden mochten ook zelf wetsvoorstellen doen (recht van initiatief ) en wetsvoorstellen van de regering veranderen (recht van amendement). Dat laatste mocht vóór 1848 alleen de koning. De Eerste Kamer, die nu door de provincies werd gekozen, werd minder machtig. Die Kamer mocht alleen nog maar wetten goed- of afkeuren. De regering die tot 1848 verantwoording schuldig was aan de koning, moest nu verslag uitbrengen aan de Eerste en Tweede Kamer. Eigenlijk kon een regering, met haar uitvoerende macht, niets doen zonder een meerderheid in het parlement. De koning werd op een zijspoor gezet, maar kon niet meer worden afgezet. De koning was in de nieuwe grondwet onschendbaar geworden. De regering was verantwoordelijk voor de uitspraken en het gedrag van de koning. Dat werd ministeriële verantwoordelijkheid genoemd. Nederland was een parlementaire constitutionele monarchie geworden. Daarmee is de grondwetswijziging uit 1848 van Thorbecke de basis voor het huidige bestuur van Nederland. En koning Willem II? Zijn gezondheid was al niet goed en een val van een trap verergerde alles. In maart 1849 stierf Willem II aan een hartstilstand en werd Willem II opgevolgd door zijn zoon, koning Willem III. 2.4. Voor elk wat wils, 1848-1919 2.4. Voor elk wat wils, 1848-1919 Leerdoelen De leerdoelen van deze paragraaf zijn: Je kunt de slechte relatie tussen koning Willem III en het parlement verklaren. Je kunt verschillende politieke partijen benoemen die eind 19 e eeuw opgericht worden én je kunt van elke partij standpunten uitleggen. Je kunt de drie politieke discussiepunten rond 1900 benoemen en uitleggen. 2.4.1 Willem III, een conservatieve koning Na de dood van koning Willem II kwam zijn zoon aan de macht. Koning Willem III had vaak ruzie met het parlement. Willem III werd door zijn tegenstanders ook wel 'Koning Gorilla' genoemd omdat Willem III zo lomp en bruut was. Willem III deed net alsof er helemaal geen grondwet van 1848 was. Willem III wilde niet regeren als zijn vader Willem II, maar als zijn grootvader Willem I. Steeds probeerde Willem III zijn eigen zin door te drijven. Verschillende keren moesten er nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven, omdat de koning het niet eens was met het parlement. Maar elke keer waren de nieuw gekozen parlementen het niet eens met Willem III. Pas twintig jaar na de 'grondwet van Thorbecke' gaf de koning eindelijk toe. Het parlement kreeg definitief de macht, precies zoals in de grondwetswijziging van 1848 stond. 2.4.2 Rijke mannen in het parlement Met de grondwet van 1848 kreeg het parlement wetgevende macht. De Tweede Kamer werd rechtstreeks gekozen door het volk. Thorbecke vond alleen niet iedereen geschikt om volksvertegenwoordigers te kiezen. Je kon pas goed voor het land zorgen, als je goed voor jezelf kon zorgen. Dus moest je geld hebben en onderwijs hebben gevolgd. Daarom voerde Thorbecke het censuskiesrecht in voor mannen boven de 23 jaar. Als zij een bepaald belastingbedrag konden betalen, mochten ze bij Tweede Kamerverkiezingen stemmen. Zo was de Tweede Kamer in 1848 wel een parlement, maar nog geen echte volksvertegenwoordiging: vrouwen en niet-rijke mannen mochten niet naar de stembus. 2.4.3 ARP: de eerste politieke partij De liberalen vonden onderwijs heel belangrijk. Liberalen zorgden er daarom voor dat de overheid het onderwijs betaalde. De protestantse predikant Abraham Kuyper wilde dat de overheid ook godsdienstige scholen bekostigde. Maar daar waren de liberalen in de regering en het parlement het niet mee eens. Liberalen vonden de algemene openbare scholen meer dan genoeg. Er volgde een schoolstrijd in de Nederlandse politiek. Om zijn doel te bereiken en om de 'kleine luyden' ('gewone' protestantse mensen) invloed te geven, richtte Kuyper in 1879 een politieke partij op. Kuyper noemde zijn partij de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), omdat Kuyper tegen de ideeën van de Franse Revolutie was. In die revolutie kreeg het volk meer te zeggen in het bestuur en werd de invloed van God en de godsdienst kleiner. Kuyper vond juist dat het woord van God het belangrijkste was. De ARP was daarmee een confessionele partij. De ARP kreeg veel aanhangers en in 1901 werd Kuyper zelfs minister- president. 2.4.4 Katholieke en liberale partijen Na de oprichting en het succes van de ARP kwamen er in Nederland meer politieke partijen. De katholieken, onder leiding van de priester Herman Schaepman, begonnen in 1896 de RKSP (Rooms Katholieke Staatspartij). De katholieken voelden zich achtergesteld door de liberalen en de protestanten. De RKSP zou de rechten van de katholieken in het parlement gaan verdedigen. De RKSP nam het katholieke geloof daarbij als uitgangspunt. Daarmee behoorde de RKSP, net als de protestants-christelijke ARP, tot de confessionele partijen. Net als de ARP kwam ook de RKSP op voor de 'gewone' mensen en wilde de RKSP dat de overheid religieuze scholen financierde. De liberalen die als eersten in het parlement zaten, voelden zich steeds meer bedreigd door de opkomst van deze confessionele partijen. Maar omdat liberalen vrijheid van het individu erg belangrijk vonden, hadden liberalen weinig zin in een landelijke partij. Toch vormden de liberalen uiteindelijk in 1885 hun eerste politieke partij: de Liberale Unie. Al snel kwamen er andere liberale partijen met andere namen bij. De liberalen vonden het belangrijk dat de economie in Nederland alle vrijheid kreeg en dat de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeide met de burgers. Liberalen en conservatieven hadden in de eerste parlementen onder koning Willem III nog de macht, maar nu moesten liberalen en conservatieven die delen met de andere politieke partijen. En dat niet alleen, steeds meer mensen in Nederland wilden een stem in de politiek. De roep om algemeen kiesrecht werd steeds luider. 2.4.5 Arbeiderspartijen Vanaf 1870 kwamen er steeds meer fabrieken in Nederland. De arbeids- en leefomstandigheden van de fabrieksarbeiders waren echter heel slecht. De discussie over de armoede onder de arbeiders wordt de sociale kwestie genoemd. Bij de arbeiders groeide ook de behoefte aan een eigen politieke partij. Die arbeiderspartij moest in de Tweede Kamer opkomen voor de belangen van de arbeiders. Na enkele jaren wilde de arbeiderspartij niet meer via het parlement, maar via acties en stakingen, de positie van de arbeiders verbeteren. Daarom werd 1894 een nieuwe partij voor de arbeiders opgericht. Deze SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij). Deze partij had in Pieter Jelles Troelstra een aansprekende leider. Hij wilde wél via het parlement de situatie van de arbeiders verbeteren. De aanhangers van Troelstra wilden dat er in Nederland meer gelijkheid, dat wil zeggen minder grote verschillen tussen arm en rijk, zou komen. Om dat voor elkaar te krijgen, was wel algemeen kiesrecht nodig. Want als alleen de rijkeren mochten stemmen, zou de positie van de arbeiders niet snel verbeteren. 2.4.6 Nederland wordt een democratie Drie grote onderwerpen beheersten dus de Nederlandse politiek rond 1900: 1. De schoolstrijd. 2. De kiesrechtstrijd. 3. De sociale kwestie. De confessionele partijen en de arbeiderspartijen begrepen dat ze moesten samenwerken als ze iets voor elkaar wilden krijgen. Door samen te werken vormden deze politieke partijen een bedreiging voor de liberalen. Om meer onrust te voorkomen besloot de regering in 1917 de grondwet te veranderen. De protestantse en katholieke partijen kregen hun zin, want de religieuze scholen werden vanaf 1917 betaald door de overheid. De arbeiderspartijen waren ook tevreden, want in de grondwet kwam te staan dat alle mannen, dus ook de arbeiders, mochten stemmen. In de grondwet van 1917 werd een soort vrede gesloten tussen politieke kwesties en politieke partijen. Daarom wordt die nieuwe grondwet ook wel de 'Pacificatie van 1917' genoemd. De groep die met lege handen achterbleef, waren de vrouwen. De rijkere en gestudeerde vrouwen begonnen daarom een feministische beweging. Twee jaar later hadden de vrouwen succes met hun emancipatiestrijd toen het vrouwenkiesrecht in de grondwet opgenomen werd. Daarom zeggen we dat vanaf 1919 Nederland een echte democratie werd. Vanaf dat moment koos het hele volk rechtstreeks de wetgevende macht: het parlement. 2.5. Kiezer, Kamer en Kabinet 2.5. Kiezer, Kamer en Kabinet Leerdoelen De leerdoelen van deze paragraaf zijn: Je kunt uitleggen hoe de Eerste Kamer en Tweede Kamer in Nederland tot stand komen. Je kunt uitleggen wat de rol van het kabinet ten opzichte van het parlement is. Je kunt uitleggen hoe een formatie in Nederland tot stand komt. 2.5.1 Politiek in Tijd voor Geschiedenis In de vorige paragrafen las je over de politieke geschiedenis van ons land in de periode 1815-1919. Met de grondwet van 1848 en met de invoering van het vrouwenkiesrecht in 1919 werd Nederland een volwaardige democratie. In andere delen van Tijd voor Geschiedenis wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van het Nederlandse bestuur. In paragraaf 6 van 'Nooit meer' staat hoe onder de Duitse Bezetting de democratie in ons land uitgeschakeld werd. Hoe het politieke landschap veranderde na de Tweede Wereldoorlog lees je in 'Verzorgingsstaat onder druk'. Daar zal het onder andere gaan over verzuiling, ontzuiling en de opkomst van politici Pim Fortuyn en Geert Wilders. In deze paragraaf kijken we naar de werking van de huidige politiek. Daarbij blikken we ook regelmatig terug op het verleden om te ontdekken hoe het verleden het heden bepaald heeft. 2.5.2 Links en rechts We zagen in paragraaf 3 en 4 van ' Tussen koning en kiezer' dat in 1848 het parlement de machtigste rol heeft gekregen in het bestuur van ons land. De volksvertegenwoordiging, de Staten-Generaal, heeft de wetgevende macht en is daarmee de belangrijkste politieke instelling. Iedereen in Nederland kan een politieke partij oprichten en meedoen met de vierjaarlijkse verkiezingen voor de Tweede Kamer, het belangrijkste deel van ons parlement. Aan de landelijke rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer doen altijd veel partijen mee en uiteindelijk bezetten zo'n tien tot vijftien partijen de 150 zetels. De Eerste Kamer telt 75 zetels, maar wordt niet rechtstreeks gekozen. Als een overblijfsel van de positie die de provinciën eeuwenlang in het bestuur van ons land innamen, komt de Eerste Kamer tot stand via getrapte verkiezingen. De stemgerechtigde Nederlanders (iedereen boven de 18 jaar) kiezen eerst de Provinciale Staten, het bestuur in elke provincie, en vervolgens kiezen die provinciale vertegenwoordigers de Eerste Kamer. De partijen in de Kamers worden fracties genoemd. De leiders daarvan, de fractievoorzitters, spelen een belangrijke rol in de politiek en zijn vaak in het nieuws te zien en te horen. Zoals we in paragraaf 3 zagen, heeft de Tweede Kamer in 1848 meer rechten (o.a. recht van initiatief en recht van amendement) gekregen dan de Eerste Kamer. Dat maakt de Tweede Kamer machtiger en belangrijker dan de Eerste Kamer. Als we spreken over ons parlement wordt daarmee meestal alleen de Tweede Kamer bedoeld. De politieke partijen worden vaak ingedeeld in linkse en rechtse partijen met daartussen de middenpartijen. Van oudsher wordt 'links' verbonden met een progressieve, veranderingsgezinde, politiek en 'rechts' met een conservatief, behoudend, beleid maar de laatste jaren blijkt dat niet meer op te gaan. Drie voorbeelden daarvan: 'Linkse' partijen waren in de jaren zestig en zeventig van de 20 e eeuw voor de invoering van wetten die de werknemers moesten beschermen tegen slechte arbeidsomstandigheden, ziekte, werkloosheid en ouderdom. 'Links' was in die tijd hervormingsgezind, maar wil nu die ingevoerde wetten handhaven. Daarmee is 'links' op dit sociaaleconomisch gebied van progressief veranderd in conservatief. Daarnaast zijn sommige partijen 'links' bij het ene onderwerp (veel overheidsingrijpen) maar 'rechts' (weinig overheidsingrijpen) bij een ander onderwerp. Ten slotte vervaagden aan het eind van de 20e eeuw de grenzen tussen 'traditioneel links' en 'traditioneel rechts'. Tussen 1994 en 2002 werkten de 'linkse' PvdA en de 'rechtse' VVD samen in twee regeringen. Tussen 2012 en 2017 deden beide partijen dit weer in het VVD-PvdA-kabinet Rutte II. De kabinetten Rutte III (2017- 2021) en Rutte IV (Vanaf 2022) waren weer meer ʻrechtsʼ georiënteerd door deelname van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. 2.5.3 Kamer en kabinet Het parlement, met de Tweede Kamer voorop, heeft twee belangrijke taken: Het maken van wetten. Het controleren van de regering. De Eerste Kamer moet vooral de wetten beoordelen die de Tweede Kamer al heeft goedgekeurd. Pas nadat ook de Eerste Kamer vóór de wetten heeft gestemd, kunnen de wetten van kracht worden. De regering bestaat uit de ministers, en moet de wetten en besluiten van het parlement uitvoeren. Officieel hoort de koning ook bij de regering, maar dit is alleen een ceremoniële functie. De regering wordt geleid door de minister-president, oftewel de premier. Sinds 2010 is dit Mark Rutte. De ministers worden bijgestaan door staatssecretarissen; ministers en staatssecretarissen worden samen het kabinet genoemd. De ministers en staatssecretarissen mogen niet in de Tweede of Eerste Kamer zitten. Dan zouden de ministers en staatssecretarissen zichzelf moeten controleren en dat past niet in een democratisch land. De wetgevende en uitvoerende macht moeten gescheiden blijven. Ministers en staatssecretarissen zijn wel vaak op bezoek in de Tweede Kamer om: Verantwoording af te leggen voor hun beleid. De Tweede Kamer stelt dan vragen aan de ministers en dient voorstellen (moties) in, zodat de regering die plannen uitvoert waar een meerderheid van het parlement achter staat. De volksvertegenwoordiging kan haar controlerende taak alleen goed uitvoeren als de regering de juiste informatie geeft. In de grondwet is dit vastgelegd in de informatieplicht. Als een minister onjuiste of onvolledige informatie geeft, ziet men dit als een ernstige aantasting van de democratische verhoudingen. Wetten voor te stellen. Vaak heeft een minister zelf plannen om zijn beleid goed te kunnen uitvoeren. Daarom dient de regering regelmatig wetsvoorstellen in bij het parlement. De regering heeft dus een belangrijke rol in het wetgevende beleid van het land. De regering moet altijd kunnen rekenen op de steun van de meerderheid van het parlement. Alleen dan kan de regering haar werk goed doen. Daarom wordt na elke verkiezing voor de Tweede Kamer gekeken welke partijen in het parlement samen een meerderheid hebben en een regering willen steunen. 2.5.4 Formatie, coalitie en oppositie Het formeren van een nieuwe regering wordt de formatie genoemd. In de formatie bekijkt men welke politieke partijen samen een meerderheid hebben in het parlement. Daarna onderzoekt men of de verschillen tussen die partijen niet te groot zijn om een eensgezind en samenhangend beleid te voeren. Tot slot bekijkt men welke politici minister of staatssecretaris kunnen worden. Die worden dan geen lid van de Kamer, maar van het kabinet. Daarom gebeurt het vaak dat politici, waar je bij de Tweede Kamerverkiezingen op hebt kunnen stemmen, niet in het parlement plaatsnemen, maar doorschuiven naar het kabinet. De politieke partijen die samen de ministers voor de regering leveren, worden de coalitiepartijen of regeringspartijen genoemd. Deze partijen vormen een 'coalitie', een samenwerking, om te regeren. Het is nog nooit voorgekomen dat Nederland geen coalitieregering had. Soms zijn er partijen die geen ministers leveren, maar het regeringsbeleid wel willen steunen. Die partijen geven dan gedoogsteun (gedogen betekent toelaten/toestaan) aan het kabinet. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een regeringscoalitie net geen meerderheid heeft in de Tweede Kamer en met de steun van de gedoogpartij dit wel heeft. De partijen die de regering niet steunen, maar een ander beleid willen, noemen we de oppositiepartijen. Sommige van deze partijen debatteren heel fel omdat de partijen het totaal oneens zijn met de regering. Als de oppositie vindt dat de regering of de minister het slecht doen, kan de oppositie een motie van afkeuring indienen. Soms zal de oppositie zelfs proberen een minister of complete regering te dwingen af te treden. In dat geval komt er een motie van wantrouwen. Als die motie door de Tweede Kamer wordt aangenomen, moet de minister of de regering haar ontslag indienen. Meestal komen er dan nieuwe verkiezingen. 2.5.5 Ten onder in crisistijden Twee maanden voor de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 kwam het kabinet Rutte III in de problemen. Aanleiding was de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst. Heel veel ouders in Nederland kwamen in ernstige financiële problemen terecht maar hun klachten werden lang niet serieus genomen. Twee leden van de Tweede Kamer, Renske Leijten (SP) en Pieter Omtzigt (CDA) beten zich vast in dit onderwerp. Mede door hun vasthoudendheid is er uiteindelijk onafhankelijk onderzoek laten doen naar de Belastingdienst. De conclusies van dit rapport waren duidelijk: de overheid had gefaald. Omdat niet één minister verantwoordelijk was, maar de hele regering zich verantwoordelijk voelde, besloot Mark Rutte het ontslag van zijn kabinet in te dienen bij koning Willem-Alexander. Echter, Nederland moet wel bestuurd worden. Zodoende opereert het kabinet na het opstappen demissionair. In samenspraak met de Tweede Kamer wordt bepaald welke thema's wel en niet meer behandeld worden in de Tweede Kamer. Thema's die niet meer behandeld worden tot er een nieuwe Tweede Kamer is, worden controversieel verklaard. Na de verkiezingen van maart 2021 dacht Mark Rutte als winnaar van de verkiezingen snel een nieuw kabinet te vormen. Zodoende werden Kajsa Ollongren (D66) en Annemarie Jorritsma (VVD) aangesteld als informateur. Echter, door een blunder van Ollongren kwam gevoelige informatie op straat te liggen. In het daaropvolgende debat in de Tweede Kamer kreeg Mark Rutte het zwaar te verduren omdat hij niet de waarheid verteld had, wat hem een motie van wantrouwen opleverde, die net niet door de Tweede Kamer aangenomen werd. Een deuk in het vertrouwen in Mark Rutte was echter wel één van de gevolgen. Het bleek het begin te zijn van een formatie die door wederzijds wantrouwen en botsende belangen lang zou duren. Na bijna een jaar formeren was kabinet Rutte IV in januari 2022 een feit. Toch zou de coalitie geen standhouden want het kabinet viel op 7 juli 2023 doordat de regeringspartijen het niet eens werden over migratieafspraken. Premier Rutte kondigde vervolgens na 13 jaar premierschap zijn politieke afscheid aan. Test jezelf Test jezelf Begrippenlijst Tussen Koning en Kiezer 1. Tussen koning en kiezer Democratisering Ontwikkeling waarbij steeds meer mensen een steeds grotere invloed krijgen op het bestuur van een land. Liberalen Politieke stroming waarbij de individuele vrijheid vooropstaat. Van: libertas = vrijheid. De liberalen komen oorspronkelijk uit de rijke burgerij en baseren hun vrijheidsidee op de verlichting. Ze zijn tegen overheidsbemoeienis. De VVD is een partij met liberale ideeën. Socialisten Groep die streeft naar een betere positie van de arbeiders en armen. Socialisten zijn tegen grote verschillen tussen arm en rijk en voor een eerlijker verdeling van rijkdom. De socialisten vinden dat de overheid zich door bijvoorbeeld wetgeving veel met de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders moet bemoeien. Confessionalisme Politiek-maatschappelijke stroming met het (christelijke) geloof als uitgangspunt. 'Confessie' betekent letterlijk geloof. De verschillende protestants-christelijke en katholieke groeperingen en partijen horen bij het confessionalisme en baseren zich op de Bijbel. De huidige Nederlandse confessionele partijen zijn: CDA, CU en SGP. Feminisme Politiek-maatschappelijke beweging die strijdt voor de emancipatie van de vrouw. De feministen aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw streden vooral voor vrouwenkiesrecht. Parlement Door het volk gekozen bestuur van een land. Ander woord voor parlement: volksvertegenwoordiging. De naam van het Nederlandse parlement: Staten-Generaal en bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer. Omdat de Tweede Kamer de meeste macht heeft, wordt met parlement vaak de Tweede Kamer bedoeld. Staten-Generaal Naam van het Nederlandse parlement. De naam Staten-Generaal wordt al sinds 1464 gebruikt. Vanaf 1814 is de Staten-Generaal een volksvertegenwoordiging en bestaat sinds 1815 uit twee Kamers. Regering Bestuur van een land dat zich vooral bezighoudt met het uitvoeren van besluiten. De regering bestaat uit de ministers. De leider van de regering is de minister-president (premier). Officieel is de koning(in) het hoofd van de regering. De regering is de uitvoerende macht. Democratie Bestuursvorm waarbij het volk het bestuur kiest. Democratie is van oorsprong een Grieks woord ( demos + kratein ) en betekent: het volk regeert. Dat bestuur van het volk is in een moderne democratie een door de bevolking gekozen parlement. Deze volksvertegenwoordiging heeft de wetgevende macht. 2. Ik ben de man Grondwet De belangrijkste wetten van een land waarin het bestuur van het land en de rechten van de burgers staan. Alle andere wetten en besluiten mogen niet in tegenspraak zijn met de grondwet. Ander woord voor grondwet: constitutie. Constitutie Grondwet (zie daar). Parlement Door het volk gekozen bestuur van een land. Ander woord voor parlement: volksvertegenwoordiging. De naam van het Nederlandse parlement: Staten-Generaal, en bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer. Omdat de Tweede Kamer de meeste macht heeft, wordt met parlement vaak de Tweede Kamer bedoeld. Volksvertegenwoordiging Door het volk gekozen bestuur van een land. Ander woord voor volksvertegenwoordiging: parlement. De naam van het Nederlandse volksvertegenwoordiging: Staten-Generaal, en bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer. Omdat de Tweede Kamer de meeste macht heeft, wordt met volksvertegenwoordiging vaak de Tweede Kamer bedoeld. Staten-Generaal Naam van het Nederlandse parlement. De naam Staten-Generaal wordt al sinds 1464 gebruikt. Vanaf 1814 is de Staten-Generaal een volksvertegenwoordiging en bestaat sinds 1815 uit twee Kamers. Eerste Kamer Deel van het Nederlandse parlement, sinds 1848 gekozen door de Provinciale Staten. Tweede Kamer Deel van het Nederlandse parlement, sinds 1848 rechtstreeks gekozen door de bevolking. De Tweede Kamer is een deel van de Staten-Generaal en heeft de wetgevende macht in Nederland. Wetgevende macht Deel van het bestuur dat de wetten en regels opstelt. Wie de wetgevende macht heeft, is de machtigste in het land. In Nederland heeft het parlement sinds 1848 de wetgevende macht. Uitvoerende macht Deel van het bestuur dat ervoor zorgt dat de wetten en regels in praktijk worden gebracht. In Nederland heeft de regering de uitvoerende macht. Regering Bestuur van een land dat zich vooral bezighoudt met het uitvoeren van besluiten. De regering bestaat uit de ministers. De leider van de regering is de minister-president (premier). Officieel is de koning(in) het hoofd van de regering. De regering is de uitvoerende macht. Constitutionele Koninkrijk met een grondwet. monarchie 3. Een verandering in één nacht Conservatief Het bestaande willen behouden. Alles bij het oude willen laten. Van: conserveren = bewaren. Liberalen Politieke stroming waarbij de individuele vrijheid vooropstaat. Van: libertas = vrijheid. De liberalen komen oorspronkelijk uit de rijke burgerij en baseren hun vrijheidsidee op de verlichting. Ze zijn tegen overheidsbemoeienis. De VVD is een partij met liberale ideeën. Revolutie Snelle en totale verandering. Omwenteling. Recht van initiatief Het recht om wetsvoorstellen in te dienen. Sinds 1848 heeft de Tweede Kamer dit recht; de Eerste Kamer niet. Recht van Het recht om wetsvoorstellen te veranderen. amendement Sinds 1848 heeft de Tweede Kamer dit recht; de Eerste Kamer niet. Onschendbaar Waar je niet aan mag komen. Sinds 1848 is in Nederland de koning onschendbaar en zijn de ministers verantwoordelijk voor hem. Dit betekent dat de koning 1) niet afgezet kan worden en 2) moet doen wat de ministers zeggen en vinden. Zie ook: ministeriële verantwoordelijkheid. Ministeriële De ministers zijn verantwoordelijk voor het gedrag van de koning. verantwoordelijkheid Dit betekent dat de koning 1) moet doen wat de ministers zeggen en vinden en 2) niet afgezet kan worden. Zie ook: onschendbaar. 4. Voor elk wat wils Censuskiesrecht Stemrecht voor mensen die een bepaald belastingbedrag betalen. In 1848 was er censuskiesrecht voor mannen boven de 23 jaar. Dat betekende dat 11 procent van alle mannen boven de 23 mocht stemmen. Schoolstrijd De discussie in de Nederlandse politiek of de overheid, behalve de openbare, ook de bijzondere (= op godsdienstige grondslag) moet financieren. De schoolstrijd werd aan de ene kant gevoerd door protestante en katholieke politici en aan de andere kant de liberalen. In de grondwet van 1917 werd geregeld dat bijzondere scholen ook door de overheid werden betaald. ARP Anti-Revolutionaire Partij. Politieke partij opgericht door Abraham Kuyper voor de protestantse bevolkingsgroep. De ARP was de eerste politieke partij van Nederland, opgericht in 1879. De partij werd zo genoemd, omdat men tegen de ideeën van de Franse Revolutie was, waarin de invloed van de godsdienst op de politiek werd beperkt. Confessionalisme Politiek-maatschappelijke stroming met het (christelijke) geloof als uitgangspunt. 'Confessie' betekent letterlijk geloof. De verschillende protestants-christelijke en katholieke groeperingen en partijen horen bij het confessionalisme en baseren zich op de Bijbel. De huidige Nederlandse confessionele partijen zijn: CDA, CU en SGP. RKSP De Rooms-Katholieke Staatspartij. Politieke partij voor de katholieken, opgericht aan het einde van de negentiende eeuw. De RKSP is een confessionele politieke partij. Algemeen Het recht dat iedereen een stem mag uitbrengen bij parlementsverkiezingen. kiesrecht In 1917 kwam er algemeen kiesrecht voor de mannen en in 1919 algemeen kiesrecht voor alle vrouwen en mannen. Sociale kwestie De discussie over de armoede onder de arbeiders en wat de overheid daar aan moet doen. Deze discussie werd vooral gevoerd vanaf 1870. De socialisten vonden dat de overheid met veel regels moest komen om de arbeiders te beschermen. De liberalen waren tegen staatsbemoeienis. SDB Sociaal-Democratische Bond. Socialistische partij die eerst via de parlementaire en later via de revolutionaire weg de positie van de arbeiders wil verbeteren. Oprichter in 1882 was Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Socialisten Groep die streeft naar een betere positie van de arbeiders en armen. Socialisten zijn tegen grote verschillen tussen arm en rijk en voor een eerlijker verdeling van rijkdom. De socialisten vinden dat de overheid zich door bijvoorbeeld wetgeving veel met de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders moet bemoeien. SDAP Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. Socialistische partij die via de parlementaire weg de positie van de arbeiders wil verbeteren. Pacificatie van De grondwet van 1917 waarin de schoolstrijd en de kiesrechtstrijd werd geregeld. 1917 Pacificatie betekent 'vrede maken'. Over twee belangrijke politieke onderwerpen werd in de grondwet van 1917 overeenstemming bereikt: de schoolstrijd; bijzondere (godsdienstige) scholen worden gefinancierd door de overheid en de kiesrechtstrijd; algemeen mannenkiesrecht wordt ingevoerd Feminisme Politiek-maatschappelijke beweging die strijdt voor de emancipatie van de vrouw. De feministen aan het eind van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw streden vooral voor vrouwenkiesrecht. Emancipatie Streven naar gelijke rechten. Elke groep of persoon die opkomt voor gelijke rechten van een bepaalde groep of stroming doet aan emancipatie. Zo is er vrouwenemancipatie, jongerenemancipatie, et cetera. Democratie Bestuursvorm waarbij het volk het bestuur kiest. Democratie is van oorsprong een Grieks woord ( demos + kratein ) en betekent: het volk regeert. Dat bestuur van het volk is in een moderne democratie een door de bevolking gekozen parlement. Deze volksvertegenwoordiging heeft dan de wetgevende macht. 5. Kiezer, Kamer en Kabinet Rechtstreekse Verkiezingen waarbij de kiezer zonder tussenkomst de volksvertegenwoordigers kiest. verkiezingen Getrapte Verkiezingen waarbij de kiezer een vertegenwoordiging kiest en de vertegenwoordiging daarna weer verkiezingen vertegenwoordigers kiest. Senaat (in de Eerste Kamer. Nederlandse Leden van de Eerste Kamer worden daarom ook wel senatoren genoemd. politiek) De senaat was al in de klassieke oudheid de naam van de belangrijkste bestuursvergadering. In veel landen is de senaat een van Kamers van het parlement. Fractievoorzitter De leider van een groep Kamerleden van dezelfde partij. Tweede Kamerfractievoorzitters in 2015 van de vijf grootste partijen: VVD: Halbe Zijlstra, PvdA: Diederik Samsom, PVV: Geert Wilders, SP: Emile Roemer, CDA: Sybrand van Haersma Buma. Recht van Het recht om wetsvoorstellen in te dienen. initiatief Sinds 1848 heeft de Tweede Kamer dit recht; de Eerste Kamer niet. Recht van Het recht om wetsvoorstellen te veranderen. amendement Sinds 1848 heeft de Tweede Kamer dit recht; de Eerste Kamer niet. Links (in de Politieke stroming die het belangrijk vindt een sterke overheid te hebben, meer regelgeving en politiek) sociale gelijkheid. Traditioneel linkse partijen zijn de PvdA, SP en GroenLinks. Een linkse partij hecht in het algemeen meer aan milieu en ontwikkelingssamenwerking, dan aan economische groei en een sterke defensie. Rechts (in de Politieke stroming die hecht aan een terugtredende overheid, minder regelgeving en individuele politiek) vrijheid. Een traditioneel rechtse partij is de VVD. Een rechtse partij vindt in het algemeen economische groei en een sterke defensie belangrijker dan milieu en ontwikkelingssamenwerking. Progressief Het bestaande willen veranderen. Vaak wordt progressief gelinkt aan linkse politieke partijen. Conservatief Het bestaande willen behouden. Alles bij het oude willen laten. Van: conserveren = bewaren. Vaak wordt conservatief gelinkt aan rechtse politieke partijen. Regering Bestuur van een land dat zich vooral bezighoudt met het uitvoeren van besluiten. De regering bestaat uit de ministers. De leider van de regering is de minister-president (premier). Officieel is de koning het hoofd van de regering. De regering is de uitvoerende macht. Minister Regeringslid dat verantwoordelijk is voor een bepaald onderwerp. De minister moet het vertrouwen hebben van het parlement om zijn werk goed te kunnen doen. Een regering bestaat uit verschillende ministers: Financiën, Economische Zaken, Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Veiligheid en Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, et cetera. Minister- Leider van de regering, premier. president De minister-president is ʻminister van Algemene Zakenʼ en geeft zijn naam aan de regering/het kabinet. Staatssecretaris Ondersteunt een minister. Een staatssecretaris is een soort onderminister en draagt de verantwoordelijkheid voor bepaalde taken van een ministerie. De ministers en staatssecretarissen vormen samen het kabinet. Kabinet Ministers en staatssecretarissen. In de regering zitten formeel alleen de ministers, met als ceremonieel hoofd de koning. In het kabinet zitten ministers én staatssecretarissen en is de koning afwezig. Informatieplicht De regering is verplicht het parlement juist en volledig te informeren. De informatieplicht is vastgelegd in de grondwet. Als een minister of regering zich niet hieraan houdt, dan wordt dit door de volksvertegenwoordiging zwaar aangerekend. Formatie Het vormen van een nieuw kabinet. De kabinetsformatie heeft als doel te komen tot een kabinet dat kan rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer. Het kabinet zet ook een gezamenlijk beleid uit. Het slotstuk van de formatie is het zoeken van de ministers en staatssecretarissen. In 2012 werd besloten dat niet meer de koning(in), maar de Tweede Kamer opdracht geeft een nieuw kabinet te formeren. Coalitiepartijen De partijen die deelnemen aan een regering. Coalitiepartijen steunen de regering door het leveren van ministers en door in het parlement de regering te steunen. In Nederland zie je eigenlijk altijd coalities, zodat een nieuwe regering/kabinet kan rekenen op de steun van de meerderheid in de Kamers. Gedoogsteun Steun aan een regering geven zonder dat een partij ministers levert. Gedogen = toelaten/toestaan. Het laatste gedoogkabinet was het VVD-CDA-kabinet Rutte I met gedoogsteun van de PVV. Oppositiepartijen De partijen die de regering niet steunen. Oppositiepartijen proberen vaak kabinetsvoorstellen tegen te houden of in hun voordeel te veranderen. Motie van Uitspraak van de Kamer waarin het beleid van een minister of staatssecretaris wordt veroordeeld. afkeuring Als een motie van afkeuring wordt aangenomen, neemt de bewindspersoon meestal ontslag. Motie van Uitspraak van de Kamer waarin wordt gezegd dat er geen vertrouwen meer is in een minister, wantrouwen staatssecretaris of regering. Als een motie van wantrouwen wordt aangenomen, kan een bewindspersoon alleen nog maar ontslag indienen. Demissionair Werk doen terwijl je officieel niet meer in functie bent. Controversieel Een onderwerp dat dat pas in behandeling wordt genomen als een nieuwe Tweede Kamer is geïnstalleerd. Informateur Iemand na de Tweede Kamerverkiezingen in opdracht van de Tweede Kamer de mogelijkheden onderzoekt voor de vorming van een kabinet.