Summary

This document discusses ideologies, defining them as systems of thought that propose, motivate, or explain the goals and means of social action. It explores various perspectives on ideologies, touching upon historical interpretations and the concept of cultural hegemony. The document also includes a discussion of the morphology of ideologies, highlighting their descriptive, prescriptive, and operational elements.

Full Transcript

Hoofdstuk 2: Ideologieën ACTUA: zie notities Inleiding: Ideologieën worden vaak gevormd op de uiterste posities van de breuklijnen. Geen wetenschappelijke theorieën , want die zijn empirisch. Ze beschrijven en verklaren wat is- een ideologie schrijft wat het zou moeten zijn. Een oud, felbediscus...

Hoofdstuk 2: Ideologieën ACTUA: zie notities Inleiding: Ideologieën worden vaak gevormd op de uiterste posities van de breuklijnen. Geen wetenschappelijke theorieën , want die zijn empirisch. Ze beschrijven en verklaren wat is- een ideologie schrijft wat het zou moeten zijn. Een oud, felbediscusieerd concept: Waar kom het vandaan? Het woord ideologie is een kind van de Verlichting en zou voor het eerst gebruikt zijn door Antoine Destutt de Tracy (1754-1836). Hij had een nieuwe empirische wetenschap voor ogen, de idee-ologie, de (neutrale) wetenschap van ideeën die valse van ware zou kunnen onderscheiden. Eerste steunde Napoleon de ideeën van de Tracy maar toen hij eenmaal aan de macht kwam verdween deze steun. Een ideoloog was wie blind was voor de werkelijkheid en zich enkel door abstracte idealen liet leiden. Dit was het begin van negatieve connotatie die over de ideologie zou komen te vallen. à Hij zag het niet als wetenschap Marx: omschreef (samen met Engels ‘De Duitse Ideologie’) ideologie als vals bewustzijn, een manier om ons te misleiden over hoe de samenleving in elkaar zit. Ideologie is een aanduiding van ideeën zonder basis in de materiële werkelijkheid. Die interpretatie gaf haar een zeer negatieve connotatie. Ideologie is onwaar en dient vooral om de machtsposities van een bepaalde klasse te legitimeren. Lenin: zag ideologie eerder als een neutraal begrip en moet het proletariaat ook over een ideologie beschikken, die door de intellectuele voorhoede in het proletariaat geïnjecteerd moet worden. (ideologie had hier dus geen negatieve bijklank) Antonio Gramsci: werkte in zijn boek “Prison Notebooks” rond het begrip ‘culturele hegomonie’: het wereldbeeld van een bepaalde klasse is dominant omdat het door andere klassen stilzwijgend geaccepteerd wordt (‘common sense’). Daarom in het proletariaat in het kapitalisme niet revolutionair. Ideologie is voor Gramsci een soort (psychologisch) cement dat maatschappelijke verhoudingen in stand houdt, ingebed in cultuur en maatschappelijke gedragingen, in het zogenaamde ‘gezond verstand’ van mensen. Na de perioden van de WOI, WOII en de koude oorlog kreeg het begrip opnieuw een zeer negatieve bijklank deze keer ook door de conservatieven. Vaak met veel wantrouwen tegen abstracte principes en filosofie, tegen rationalisme en vooruitgang. De wereld is zeer complex en die veranderen ligt buiten de capaciteiten van de menselijke geest. Wat is ideologie? Het concept staat voor een brede waaier aan betekenissen. Ideologie staan daarin steevast o.a. voor verbale beelden van de good society en de manier waarop die geconstrueerd kan worden. Heywood ‘Coherent geheel van opvattingen over de organisatie van de samenleving’ à Geen wetenschappelijke theorieën , want die zijn empirisch. Ze beschrijven en verklaren wat is- een ideologie schrijft wat het zou moeten zijn. 18 Syntheseomschrijving: (begrijpen) We kunnen ideologie dus omschrijven als een neutraal concept dat verwijst naar een actiegericht gedachtesysteem, naar een set van ideeën die de doelen en middelen van sociale actie poneren, motiveren of verklaren, ongeacht de vraag of die actie de sociale orde wil bevestigen, omverwerpen of langzaam aanpassen. Ideologie is dus goed noch slecht, waar noch vals, open noch gesloten, bevrijdend noch beklemmend. Ideologie kan verschillende gedaanten aannemen. Morfologie van ideologieën: Morfologie = vormleer Elke ideologie bestaat uit 3 bestanddelen: 1. DescripOef element (analysekader): Hoe zit de wereld in elkaar? Welke problemen zijn er? Afwijkingen tussen het ideaal en de realiteit Bijv: een poli9cus beschrij; een probleem in de samenleving 2. PrescripOef of normaOef element (omschrijving van de ideale samenleving): Belangrijke waarden en normen van de ideologie Hoe moet de samenleving eruitzien, wat is het doel? 3. OperaOonele element (hoe van 1 naar 2): Hoe van de bestaande naar de ideale samenleving overgaan? Welke maatregelen zijn hiervoor nodig? In stap 1 zijn ideologieën descrip_ef, ze vormen een kaart over het func_oneren van de bestaande samenleving. In stap 2 zien we prescrip_eve, norma_eve stellingen waardoor de ideologie niet enkel feiten maar ook waarden bevat. Een ideologische analyse kan niet volstaan als een wetenschappelijke analyse doordat ze een norma_eve grondslag heea en de nodige interne kri_ek mist. De ideologische maatschappijanalyse werkt met eigen subjec_eve kwaliteitscriteria en respecteert onvoldoende de wetenschappelijke deontologie. Ideologie isgeen waarheid, maar een middel om een waarheid te construeren en vaak om macht te verwerven. Op het opera_onele niveau werken de ideologieën strategieën uit die door poli_eke bewegingen gebruikt kunnen worden en die gericht zijn op machtsstrijd en de mobilisa_e van poli_eke steun. De ideologie komt hier tot ui_ng in regeringsvoorstellen, par_jprogramma’s, … Elke ideologie kent ongeveer deze morfologie, te begrijpen als een cluster van een reeks fundamentele kerngedachten, met daarrond een periferie en allerlei aangrenzende begrippen die niet essentieel zijn om van een ideologie te kunnen spreken of die in een welbepaalde ideologie niet allemaal even centraal staan. Ideologie beschikt over een analysekader en zijn normatief. Maar dit ster normatieve karakter zorgt ervoor dat het niet gezien kan worden al een wetenschap. Bovendien beschikt het ook niet over een methodologie, maar werken ze eerder met eigen subjectieve kwaliteitscriteria. Voorbeeld schema Morfologie ideologie: 19 (vertrek vanuit de ideale samenleving) Vb: Liberalisme Analyse huidige situa_e / Ideale samenleving / Prescrip_ef Hoe van 1 naar 2 / Oppera_oneel descrip_ef De overheid speelt een te Vrijheid / gelijkheid van het Klassiek liberalisme / grote rol individu neoliberalisme (revival): Onvrijheid (toenemnde Macht bij het volk Sociaalliberalisme: bedreiging van vrijheid Conserva_ef Liberalisme: door overheid, privacy...) Links en rechts: een GPS in de politiek? à (ordening van ideologieën) Intuïtief systeem om ideologieën en partijen te rangschikken, een soort onbewuste politieke gps. Verschil tussen links en rechts verschuift doorheen de geschiedenis en de inhoud van die begrippen hangt af van hoe de meerderheid van de burgers ze invullen. Zo was ecologie vroeger rechts (behoud van natuur en conservatisme) en nu eerder links. Onderzoek leert dat veel kiezers een globale links-rechtsindeling gebruiken om hun stem te bepalen. Oorsprong: Ontstaan 1789 in het debat over de nieuwe machtsverhoudingen: Het onderscheid is ontstaan wanneer de Franse koning (Louis XVI) de Staten-Generaal bij elkaar riep doordat hij in financiële problemen was geraakt (vorige vergadering was in 1614). In deze vergadering moest gekozen worden tussen een motie van een conservatieve, koningsgezinde vertegenwoordiger en die van een hervormingsgezinde (burgersgezinde) vertegenwoordiger. Men telde de stemmen door de vergadering in 2 op te delen. Was je voor de uitbreiding van de voorrechten van de koning à ga naar rechts (behoudingsgezind) Tegen de uitbreiding van de voorrechten van de koning à ga naar links (progressief, meer inspraak van de burger) Het was dus in de eerste plaats een opdeling in koningsgezinden en “burgergezinden”, maar de tegenstellingen hield stand en zou een ideologische invulling krijgen. Nadien is deze term over de hele wereld verspreid, maar niet in gelijke mate: eerst over continentaal Europa, later over de rest van de wereld. In landen met een tweepartijstelsel sloeg de indeling minder aan. Relevantie van Links-Rechts: Via een eenvoudige lineaire links-rechtspositionering kunnen we partijen of zelfs politici naast elkaar zetten en posities met allerlei kenmerken verbinden. Volgens empirisch onderzoek verwijzen links en rechts wel degelijk naar een min of meer omlijnde politieke inhoud. Links-rechts maakt het mogelijk om het ingewikkelde politieke schouwspel een beetje te ordenen, overzichtelijker te maken. 20 De discussie over de zin van links-rechts houdt verband met de toenemende complexiteit van het breuklijnenlandschap. Links-rechts lijkt echter wel niet de begrippen conservatief en progressief helemaal goed te dekken. De eendimensionale opdeling lijkt dus niet steeds voldoende. à Vroeger was L: progressief en R= conservatief à Nu is dat anders De politicologische en sociologische literatuur bevat heel wat onderzoek en hypothesen over nieuwe breuklijnen, waarvan de populairste luidt dat er een nieuwe breuklijn tussen materialisten (economische groei, welvaart, orde om die te realiseren) en postmaterialisten (individuele vrijheid, zelfontplooiing, zorg voor het milieu) zou ontstaan zijn. Dit kon de opkomst van de groenen verklaren, maar niet die van extreemrechts. Zo kwam men bij de sociaal- culturele’ linksrechtsbreuklijn. Bijv.: Vlaams belang heeft wel bepaalde sociaaleconomische standpunten die progressief zijn à zijn ze daarom sociaaleconomisch links? Ontdubbeling van Links en Rechts: → Links-rechts wordt ontdubbeld: klassieke opvatting verwijst naar het sociaaleconomische links en rechts, moderne opvatting verwijst naar sociaal-cultureel links en rechts Klassieke opvatting: links is alles wat tot meer gelijkheid tussen burgers leidt ook al is dit ten koste van de vrijheid, rechts is alles wat tot meer vrijheid leidt ook al kan dit voor meer ongelijkheid zorgen Moderne sociaal-culturele opvatting: links is alles wat tot meer vrijheid leidt (goed dat we niet allemaal dezelfde zijn), rechts is alles wat tot meer gelijkheid leidt (iedereen moet zich aanpassen aan de normen en waarden) Sociaal-economisch: Sociaal-cultureel: Links = gelijkheid Links = vrijheid Rechts = vrijheid Rechts = gelijkheid Productie, welvaart... Cultuur, gender, identiteit... Links: herverdeling SZ, Links: Diversiteit (respect voor belastingen eigen taal, gewoonten...), ethisch progressief Rechts: kleine staat (lage belastingen, private SZ...) Rechts: Assimilatie (iedereen dezelfde taal, integreren) ietisch conservatief, 21 Waarom werd Vlaams Belang zo populair? Ex-socialisten stemden opeens extreem rechts. à Verklaring: breuklijn ontdubbelen: Nieuwe culturen (“Wij verliezen onze jobs aan die alloctonen”) à Dus: nog steeds sociaal-economisch links Maar: sociaal-cultureel rechts (heeft gezorgd voor de eerste zwarte zondag) Alternatieve voorstellingen van Links-Rechts: Het hoefijzermodel (Ω), waarbij de uiteinden – links communisme en rechts fascisme – elkaar bijna raken, met het liberalisme bovenaan, het socialisme middenlinks en het conservatisme middenrechts. Een andere voorstelling combineert de traditionele sociaaleconomische horizontale links- rechtsas met een verticale as. Die kan gebaseerd zijn op de tegenstelling tussen autoritarisme en democratie of tussen multiculturele openheid en monoculturele geslotenheid. Overzicht van enkele ideologieën: We bespreken: Liberalisme, Conservatisme, personalisme, socialisme, nationalisme en ecologisme. Vb examenvraag: (toepassingsvraag) Leg uit hoe een personalist de kwestie kinderopvang ziet à vanuit de ideologie én togepast op de actua. 22 Politieke ideologieën moeten mensen overtuigen en zijn dus mee geëvolueerd met de veranderingen van de samenleving, nieuwe problemen vragen om bijsturing, actualisering van ideologieën waarvan de essentiëlewaarden onveranderlijk zijn. Deze essentiële waarden zoals gelijkheid, vrijheid moeten soms geherinterpreteerd worden om te kunnen antwoorden op nieuwe vragen. (zich aanpassen aan de veranderende samenleving) We proberen op basis van de ‘basiskeuken’ elke ideologie in kaart te brengen: de fundamentele kernconcepten, assumpties, opvattingen en waarden. Liberalisme: Kan beschouwd worden als de dominante ideologie van de westerse samenleving. (bij ons Open VLD) Liberale principes krijgen gestalte in een reeks rechten en vrijheden: het recht op vrije meningsuiting of vereniging, op privébezit, beperking van de staatsmacht, persvrijheid, rule of law, constitutionalisme, het belang van privé-initiatief en een vrije markt, democratie enz. Mensen worden beschouwd als individuen, niet als leden van een gemeenschap. Belangrijke grondleggers: Thomas Hobbes: macht uitoefenen is geen privilege van de heersende klasse, staat komt voort uit de behoefte van individuen aan bescherming John Locke, grondlegger politiek liberalisme: de staat is het resultaat van een sociaal contract tussen individuen met als doel de bescherming van de natuurlijke rechten vanhet individu (leven, vrijheid en eigendom). Adam Smith, grondlegger economisch liberalisme: verdedigde economische vrijheid enstelde dat individuen zich laten leiden door hun eigenbelang en streven naar nutsmaximalisatie. Als iedereen streeft naar eigenbelang levert dat via de ‘onzichtbare hand’ (marktmechanisme) het beste collectieve resultaat. Marktverstoring door overheidsingrijpen moet beperkt worden. Kernconcepten: Afwezigheid van externe dwang en mogelijkheid om talenten te ontplooien PosiEef mensbeeld: Elk individu is raAoneel en in de mogelijkheid om het eigenbelang na te streven Rechtvaardigheid: Alle mensen worden gelijk geboren en hebben dezelfde fundamentele rechten. Zij die hard werken en hun talenten benuHen, verdienen meer & dit is een prikkel die economische vooruitgang sAmuleert. ToleranEe en diversiteit: Respect voor die diversiteit leidt tot toleranAe voor uiteenlopende ideeën en gedrag 23 Diverse stromingen binnen het liberalisme: Binnen het liberalisme bestaan verschillende stromingen, die bepaalde aspecten meer of minder beklemtonen: Klassiek liberalisme: benadrukt het egoïs_sche, ra_onele individu en de nega_eve invulling van vrijheid. De staat wordt beschouwd als een noodzakelijk kwaad. De samenleving komt immers automa_sch tot een evenwicht, net als de economische markt. Legt ook sterk de nadruk op de posi_eve effecten van de vrije markt. Sociaaldarwinisme: de smanleving is een natuurlijk selec_eproces. Sociale ongelijkheid wordt beschouwd als een goede zaak in het voordeel van de kwaliteit van de samenleving en moet door de overheid zeker niet geremedieerd worden. Neoliberalisme: vernieuwing van het klassiek liberalisme in de jaren 1970. Dat onder Thatcher en Reagan zijn opmars deed. Het heea ook nauwe banden met “the new right” of het neoconcerva_sme. à Het moderne liberalisme legt in tegenstelling tot het klassieke liberalisme sterker de nadruk op een positieve vorm van vrijheid, een uitgebreidere invulling van rechtvaardigheid, tolerantie en diversiteit. In tegenstelling tot het neoliberalisme is het moderne (sociale, linkse) liberalisme een progressieve stroming. Conservatisme: Heeft een heel ander mensbeeld dan het liberalisme omdat ze veelal de menselijke beperkingen benadrukt. Vrijheid leidt voor conservatieven vaak tot normvervaging. Het heeft een afkeer voor hervormingen en revolutie. Het wil eerder de bestaande traditiesconserveren. Behalve traditie, zijn de centrale ideeën van het conservatisme: menselijke imperfectie, regulering, scepticisme, de organische samenleving, pragmatisme, hiërarchie, leiderschap en bezit. 24 Kernconcepten van conservatisme: 1. Respect voor (religieuze) traditie Gebruiken en instituties die test van tijd hebben doorstaan, dienen met respect behandeld en geconserveerd te worden want ze hebben hun nut bewezen Noodzaak behoud door godsdienst: organisatie van samenleving is werk van God Traditie zorgt voor stabiliteit en zekerheid, geeft individuen het gevoel dat ze historisch en sociaal ergens toe behoren 2. Menselijke imperfectie, pragmatisme en regulering - Mensen zijn afhankelijke wezens die zekerheid en herkenbaarheid zoeken, daarom is sociale orde noodzakelijk - Mensen zijn intellectueel beperkt en egoïstisch, belang van hiërarchie en autoriteit - Belang van normen die verhinderen dat maatschappij verzwakt 3. Organische samenleving - Samenleving is cruciaal voor de mens, mens staat niet los van andere individuen maar heeft nood om tot een groep te behoren - Vrijheid wordt bereikt door niet te vervallen in egoïsme en geweld, en door te voldoet aan de plichten die samenhangen met het behoren tot een samenleving - Samenleving is niet maakbaar zoals bij liberalen, ze is een historisch gegroeid organisch geheel - Cruciale organen van samenleving zijn familie, het geheel van waarden en normen dievoor cohesie zorgen en de natie als een bron van identiteit - 4. Sociale hiërarchie - Sociale gelijkheid is onmogelijk en niet wenselijk, elke groep in de samenleving heeft een bepaalde rol en plaats. Sommige groepen hebben kwaliteiten om verantwoordelijkheid te dragen - hiërarchie is dus een natuurlijke zaak - Elk heeft zijn rol zoals organen in lichaam, statusverschillen zijn geen basis voor conflicten want iedereen is organisch verbonden via wederzijdse rechten en plichten (bv rijken hebben plicht armen te steunen) 5. Autoriteit en leiderschap - Geen contracttheorie, macht wordt niet van beneden gedelegeerd maar wel van bovenaf opgelegd. Mensen hebben nood aan leiders die regels bepalen, zo niet dreigt moreel verval. 6. Bezit - Bezit verschaft psychologisch veiligheid en sociaal zekerheid verschaft - Geen voorstander van laissez-faire, samenleving kan grenzen stellen aan bezit. Als het in het voordeel van de samenleving is, heeft de O de plicht om in te grijpen in de economie - Bezit is een te respecteren traditie Verschillende vormen van conservatisme: 1. Autoritair conservatisme: nadruk op autoritair leiderschap 2. Hedendaags conservatisme: NVA 3. Christendemocratie, pragmatisch of paternalistisch conservatisme CD&V 25 - Burke: verandering is onvermijdelijk, O moet pragmatisch beleid ontwikkelen om de centrale waarden van het conservatisme te beschermen - O handelt als een patriarch die weet wat beste is voor familie Christendemocratie: à De christendemocra_e benadrukte conserva_eve waarden zoals religie, de organische opbouw van de samenleving, het pragma_sme en de kleine staat. Kernconcepten: 1. Christelijke waarden en normen 2. Personalisme: Volgens het personalisme is de menselijke persoon het hoogste goed, niet de parAj, een ideologie of de staat. De persoon is de hoogste vorm van ‘zijn’; alleen de persoon heeU een vrije wil en heeU waarde.Zet zich af tegen materialisme, raEonalisme, ongebreideld kapitalisme en liberalisme, omdat die de mens te veel beschouwen als een economisch instrument (anA- economisme). Tegen klassenstrijd en voor consensus. De staat moet enkel de noodzakelijke randvoorwaarden scheppen waarbinnen individuen zich via de gemeenschap, in eigen kring kunnen ontwikkelen. 3. Anti-etatisme en subsidiariteit: Staatsmacht over verschillende niveau’s verspreiden en zo dicht mogelijk bij persoon uitoefenen. Subsidiariteit: staat kan enkel aanvullend optreden, voor beslissingen die de natuurlijke gemeenschappen overstijgen. Klassensamenwerking: consensus in economische conflicten, welvaart moet hele gemeenschap ten goede komen Socialisme: Ontwikkelde zich vanuit het Marxisme. Deze andere methoden en middelen, al duurde het echter lang vooraleer ze de Marxis_sche ideeën helemaal lieten varen. Het marxisme gelooft dat de kapitalistische samenleving onvermijdelijk zal verdwijnen en wil niet via geleidelijke verandering binnen het kapitalistische systeem hervormingen doorvoeren, maar wel het systeem bruusk tot een einde brengen De sociaaldemocratie, daarentegen, denkt, dat ook in een kapitalistisch bestel de omstandigheden geleidelijk aan verbeterd kunnen worden. Het ontstaan van het socialistische ideeëngoed is intrinsiek verbonden met de industriële revolutie in Europa en vooral met de sociale gevolgen ervan voor de groeiende groep arbeiders die in grote armoede leefde. Vanaf de 20ste eeuw deed het socialisme het ook goed in andere werelddelen. Daar richtte het zich echter wel meer op het antikolonialisme. Kernconcepten van het socialisme: 1. Gemeenschap en samenwerking; - Mensen zijn in essen_e sociale wezens en van de gemeenschap gaat een grotekracht uit. - Samenwerking genereert gevoelens van collec_viteit, van solidariteit en 26 betrokkenheid, wat een s_mulans betekent om hard te werken voor het gemeenschappelijke doel. 2. Gelijkheid - Voor het socialisme is gelijkheid zoveel mogelijk een sociale of reële gelijkheid in uitkomst (in tegenstelling tot een formele gelijkheid of gelijkheid als uitgangspunt)én een belangrijk doel (in plaats van onwenselijk). - Kwes_e van rechtvaardigheid. - Sociale gelijkheid is nodig om vrijheid te bereiken. - Gelijkheid impliceert voor hen ook herverdeling. 3. Klasse; - Socialisme wordt sterk geassocieerd met de werkende klasse en is volgens de tradi_onele leer een instrument om de belangen van de arbeiders te behar_gen en hen te emanciperen. - Het ul_eme doel van het tradi_onele, radicale socialisme is te komen tot een klasseloze samenleving. - De klassen ideeën krompen in van het moment dat de bredere middenklasse de kop op stak. 4. Gemeenschappelijk bezit; - Privé bezit wordt nega_ef beschouwd en gezien als een bron van ongelijkheid. - Welvaart wordt door de gemeenschap geproduceerd en komt dan ook de gemeenschap toe, niet het individu. - Net als klasse is collec_ef bezit vandaag een minder belangrijk socialis_sch strijdpunt RevoluOonair socialisme: Het revolutionaire socialisme (o.a. marxisme, communisme, leninisme, stalinisme) wil het kapitalistische systeem via revolutie omverwerpen. Het revolutionaire socialisme acht een gewelddadige proletarische revolutie onvermijdelijk om tot een klasse- en staatloze socialistische samenleving te komen. Het prototype van de proletarische revolutie was de Bolsjewistische Revolutie in Rusland in 1917. Het verdwijnen van deze revolutionair socialistische regimes en de val van de Muur betekenden het einde van het orthodoxe communisme. Overgebleven communistische regimes (bv. China, Cuba) introduceerden in toenemende mate een marktgerichte economie Reformatorisch socialisme: Het reformatorische socialisme, bewandelt de weg van de parlementaire democratie om de kapitalistische samenleving in socialistische richting bij te sturen. De doelstellingen werden bijgesteld: het gaat niet langer om collectiviseren of klassenstrijd, om egalitarisme of kritiek op privébezit, maar om meer sociale rechtvaardigheid en herverdeling. De ‘derde weg’-visie: De sociaaldemocratie kreeg in de jaren 1970-1980 met een crisis te kampen door de 27 economische recessie. Als reactie hierop ontstond de ‘derde weg’, een alternatief dat zich situeert tussen het neoliberalisme en de traditionele sociaaldemocratie. De ‘derde weg’-visie plaatst de markt boven de staat en steunt het ondernemerschap en de competitieve markt. De staat dient de markt te ondersteunen door te voorzien in de nodige infrastructuur en opleiding. Ook de nadruk gelegd op de gemeenschap en op verantwoordelijkheid. Het sluit aan bij het communautarisme, dat de rol van normen en waarden voor het goed functioneren van een samenleving benadrukt: rechten en plichten moeten in evenwicht zijn. Nationalisme: Ontstond op het congres van Wenen. (1815) Nationalisme was dus vaak gelieerd aan liberale en progressieve bewegingen. Liberale principes zoals vrijheid en rechten werden toegepast op de natie, in de vorm van het verwerpen van buitenlandse dominantie en inmenging en het recht tot zelfbepaling in de vorm van zelfbestuur. Nationalisme vertoonde historisch ook expansionistische trekken. Het verheerlijken van de eigen natie mondde soms uit in een superioriteitsgevoel, dat onder meer het kolonialisme en een door Duitsland gedomineerde Europa legitimeerde. Het antikoloniale nationalisme, bijvoorbeeld, keerde zich tegen de koloniserende natie, die verworpen werd op basis van claims als vrijheid en zelfbeschikking. Kernconcepten van het nationalisme: 1. Erkenning van en autonomie voor de ‘na_e’; o Na_onalisten gebruiken verschillende criteria om ze te omschrijven, zoals taal, godsdienst, geschiedenis en tradi_e, het delen van bepaalde waarden, het samenleven op een bepaald territorium of het behoren tot eenzelfde ras. o Objec_eve en psychologische verschillen of zaken om een na_e te onderscheiden. 2. De na_e als organische (of ingebeelde?) gemeenschap; o Volgens veel na_onalisten is een na_e een organische gemeenschap die spontaan totstand komt. o stellen de na_onale indeling doorgaans boven andere soorten groepsvorming, bijvoorbeeld op basis van klasse, geslacht of religie. 3. Drijfveer: soevereiniteit en loyaliteit; o Het doel van veel na_onalisten is na_e en staat zoveel mogelijk te laten samenvallen en te komen tot de na_estaat. Dat maakt dat het na_onalisme een poli_eke ideologie (na_onaal-isme) is. o De achterliggende drijfveer is soevereiniteit of zeluestuur. Er zijn ook diverse vormen van nationalisme: progressief, bevrijdend en reactionair, verdrukkend, inclusief en exclusief, links en rechts... en combinaties van al deze posities. Het is volgens sommigen geen geloofwaardige ideologie, omdat het met andere waarden ingevuld moet worden. 28 Heywood onderscheidt echter vier vormen van nationalisme: 1. Liberaal; 2. Conserva_ef; 3. Expansionis_sch; 4. An_koloniaal. “NVA en Vlaams Belang streven beide naar Vlaamse onafhankelijkheid, maar verschillen in intensiteit waarmee ze dat bepleiten” Ecologisme: Het ecologisme bracht een fundamenteel nieuwe visie op de relatie tussen mens en natuur. Het onderscheidt zich van de klassieke ideologieën omdat het de natuur niet reduceert tot een hulpbron voor de menselijke (economische) ontwikkeling. Het uitgangspunt van het ecologisme is de visie op de natuur als een complex geheel van onderlinge relaties tussen levende organismen (waaronder de mens) en hun natuurlijke omgeving. Ecologisme situeert zich samen met de vrouwen-, vredes- en derdewereldbewegingen aan de postmaterialistische zijde van die breuklijn. Binnen het ecologisme is een onderscheid te maken tussen een lichtgroene en een donkergroene variant: Het lichtgroene (antropocentris_sche) ecologisme: de mens heea steeds een centrale plaats in het ecologische project: het evenwicht tussen mens en natuur moet (en kan) worden hersteld om het overleven van de menselijke soort te vrijwaren. Daarom kan kernenergie niet, in het kader van de duurzame ontwikkeling: mensen hebben recht op economische ontwikkeling, om in behoeaen te voorzien, maar zodanig dat de mogelijkheden van toekoms_ge genera_es hierdoor niet gehinderd worden. Het donkergroene (ecocentrische of deep) ecologisme: verwerpt het idee dat de mens een centrale plaats inneemt. De natuur is waardevol op zichzelf. De mens is een levend wezen zoals de andere en moet zich evenzeer inzeven voor het in standhouden van de natuur, niet omgekeerd. De biodiversiteit moet worden beschermd, zelfs al gaat dat in tegen de belangenvan de mens. Kernconcepten van het ecologisme: Het natuurlijke evenwicht (ecologie); - Wijzen op de verstoring van het natuurlijke evenwicht dat voor de mens noodzakelijkis door de explosieve groei van de wereldbevolking, de uitpuwng van natuurlijke rijkdommen zoals olie, de vervuiling van water en lucht, of ontbossing. Holis_sche wereldvisie; - Gaat ervan uit dat de wereld begrepen moet worden als een geheel (think globally, act locally), niet als een samenstelling van losse onderdelen. Duurzaamheid; 29 Bio-ethiek en zelfrealisa_e; - De natuur heea een belangrijke tot zelfs centrale rol heea, ter vervanging van conven_onele ethische systemen die essen_eel antropocentrisch zijn. - In het ecologisme staan zelfontplooiing en niet-materialis_sche waarden, zoals vredeof mul_culturele verdraagzaamheid, centraal. Einde of toekomst voor de ideologieën: à Einde? Neen, Klopt niet helemaal, ideologieën passen zich aan en we zien een heropleving van bijvoorbeeld nationalisme. Ideologieën zijn flexibel en passen zich aan aan nieuwe situaties. Studie van Bouteca wijst uit dat partijen vandaag soms nog meer verschillen dan in het verleden, er zijn wisselende momenten van convergentie en van divergentie. En het populisme dan? Par_jen en systeem zijn vijandig tegenover het volk. Het populisme wordt dan ook gezien als een tegenreac_e. Doordat velen vervreemd zijn van het democra_sch systeem. Technocra_e: macht gebaseerd op exper_se waarin ideologie minder belangrijk is. Volgens velen is het geen echte ideologie. Populisme staat voor de gedacht dat de samenleving kan opgedeeld worden in twee groepen: het zuivere volk vs. de corrupte elite. De populist geeft als enige uiting aan de wil van het volk omdat de elite het volk niet meer kan vertegenwoordigen. De populist belichaamt het volk. Als hij de macht neemt het volk als het ware de macht. Hierdoor zijnpopulistische leiders ook autoritaire figuren. Het uit zich vaak ook in een wantrouwen tegenover de klassieke media of in het parlementarisme. Uitleiding: Nurture vs Nature: is het gedrag of zijn de houdingen of opinies van mensen (zoals hun ideologie) eerder aangeboren (=nature), eigen aan de natuurlijke aard van het subject (genetisch gedetermineerd), of wel vooral het gevolg van het leven in een bepaalde omgeving, (=nurture) bijvoorbeeld van opvoeding en socialisatieprocessen? Agent vs structuur: Binnen de politicologie is er meer aandacht voor het agent- structuurdebat, dat verwijst naar de spanning tussen determinisme en vrije wil. Kortom, in welke mate kunnen individuen hun eigen levenskoers bepalen en vrij ideologische keuzes maken, en in welke mate is dat het resultaat van externe factoren die het individu niet ondercontrole heeft? Verschillende standpunten zijn mogelijk. Volgens de ene houding sluiten beide elkaar uit: ofwel bestudeer je individueel gedrag, ofwel instellingen. Studie van een van beide laat uitspraken over de ander niet toe. Het verstandigste is uiteraard om beide te bekijken: de rol van agenten binnen een bepaalde structuur en de wisselwerking tussen agent en structuur. Mensen worden 30 niet gedetermineerd, maarstaan onder invloed van externe omstandigheden die ze ook kunnen beïnvloeden. Maar om dat te doen, is vaak macht nodig. Vb: toepassingsvraag bij H2: ideologieën à Hoe beoordelen het liberalisme en het socialisme de beslissingen m.b.t. de begroAng? 1. Dossierkennis: pas de actua toe, of vertel welke ministers erbij betrokken zijn 2. Theorethische kennis: Wat weet je over het liberlisme en het socialisme? 3. Link 1&2 op bepaald punt aan elkaar 31 Hoofdstuk 3: Macht Inleiding: Macht is een onderdeel van elke sociale rela_e. Het is dus een sociaal fenomeen bij uitstek, en dus het uitgangspunt in de poli_cologie. Zonder aandacht voor macht kan je de samenleving niet bestuderen: macht is een belangrijk structurerend mechanisme voor het behoud of de aanpassing van de maatschappelijke orde. Macht, of beter de manier waarop die georganiseerd is, helpt dus om politieke systemen te catalogeren. We gebruiken de benaderingen: ‘potentiële macht’ (zichtbare) en ‘structurele macht’ (onzichtbare) als analytical tools om de complexiteit van macht te kunnen bepalen. Het is ook belangrijk om het verband te bekijken tussen de verdeling van machtsbronnen en de resultaten van conflict. Bij macht gaan we niet enkel streven naar de causale verklaring, maar ook naar een intentionele verklaring. - Een causale verklaring concentreert zich op de gevolgen van het activeren van machtsbronnen. - Een intentionele verklaring concentreert zich op het al dan niet bezitten van machtsbronnen en zal leiden tot die structurele/onzichtbare macht. Macht heeft vaak een negatieve connotatie, maar is in principe neutraal. Macht is een middel om idealen of doelen te realiseren: wie aan politiek wil doen, moet daarom macht verwerven. Het gaater vooral om hoe die verworven wordt en wat met die macht gedaan wordt. Wat is macht? Macht is een heel uiteenlopend begrip. De meeste omschrijvingen van macht beschouwen als essentieel element dat actor A (machthebbende) er via de machtsrelatie in slaagt om actor B (machtssubject/onderwerp, diegene waarop macht wordt uitgeoefend) iets te laten doen dat B zonder deze machtsrelatie niet zou hebben gedaan. Weber over macht: A heeft de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat B een handeling verricht die B anders niet zou verrichten. Weber maakte een onderscheid tussen macht en gezag. Macht staat voorde mogelijkheid van A om zijn wil in het kader van een sociale relatie op te leggen aan anderen, ook tegen eventuele weerstand in Gezag verwijst naar de machtsuitoefening die aanvaard wordt, en dus als legitiem wordt aangezien. Sadorno: macht gaat in zijn meest brede betekenis, om de capaciteit (een potentieel à afstamming van het Latijnse posse) om bepaalde uitkomsten (acties of resultaten) te veroorzaken, teweeg te brengen. De bestanddelen van macht: de visie van Dennis Wrong Macht is een: rela_oneel begrip: het kan enkel bestaan in een rela_e tussen individuen of groepen. ‘inten_oneels’ begrip: macht is de capaciteit van sommige mensen om geplande envoorziende effecten te produceren 32 Elk woord uit de omschrijving van Wrong – macht als de capaciteit van sommige personen om bedoelde en voorziene effecten bij anderen teweeg te brengen – is van tel. à Zo komt Wrong tot de verschillende aspecten (en problemen bij de analyse) van macht: 1. IntenOonaliteit: macht moet inten_oneel zijn, het gaat dus om bedoelde en effec_eve invloed. Zonder opzet is er voor deze auteur geen sprake van machtsuitoefening. 2. EffecOviteit: macht moet ook effec_ef zijn. Dat wil zeggen dat proberen om macht uit te oefenen zonder het beoogde doel te bereiken, niet als macht kan worden beschouwd. 3. ‘Latency of power’: macht is niet enkel een waarneembare daad, maar ook het vermogen daartoe. 4. Asymmetrisch: machtsrela_es zijn niet per defini_e gelijkwaardig, ze zijn dus vaakasymmetrisch. De machthebber overheerst het machtssubject meer dan omgekeerd, maar dat betekent niet dat het machtssubject geen mogelijkheid heea om het gedrag van de machthebber te beïnvloeden. à Machts is vaak iets nega_ef (A) zal niet graag toegeven dat hij macht uitvoert én (B) geea het niet graag toe dat er macht op hem wordt uitgevoerd. (assymetrisch) 5. Zonder expliciete gedragsverandering: er kan sprake zijn van macht zonder expliciete gedragsverandering. Als je macht kan uitvoeren zonder dat iemand het door heea. a. Als A er niet in slaagt om het gedrag van B te veranderen, maar wel zijn awtude of overtuiging, is er dan sprake van macht? Ja, als dat tenminste de bedoeling was. b. Indien A echt een gedragsverandering bedoelde, dan is de wijziging van overtuiging enkel een “unintended influence”. De dimensies volgens Wrong: 1. Macht is extensief (uitgebreidheid): hoeveel B’s controleert A; 2. Macht is omvafend: op hoeveel domeinen kan A de B’s controleren (hoe omvavend, wat ishet bereik (op verschillende terreinen) van zijn macht ?); 3. Macht is intensief: welke beperkingen zijn er voor A, hoeveel op_es heea hij om het gedragvan B te sturen, wat wordt van A getolereerd of aanvaard? Macht sluit dus alle niet-bedoelde en niet-geanticipeerde gevolgen van macht buiten de omschrijving ervan. Dit intentionele criterium onderscheidt macht volgens Wrong van andere concepten, zoals invloed. Intercursieve macht: machtsrelaties bezitten elementen van wederkerigheid (A heeft macht over B op terrein x, maar B heeft macht over A op terrein y), of wordt de macht van de één over de ander op een bepaald domein (deels of geheel) 33 gecompenseerd door een omgekeerde machtsrelatie op een ander domein of tijdstip (bijvoorbeeld pluralisme). Integrale: van wederkerigheid is hier geen sprake is en één partij alle macht concentreert en monopoliseert (bijvoorbeeld: totalitaire regimes). Het verschil tussen macht en invloed volgens Wrong: Macht = bedoelde invloed, met voorziene, bedoelde effecten Niet-effectieve macht = zonder bedoelde effecten, mislukte poging tot macht Invloed = onbedoelde effecten (onzeker of onduidelijk) Vormen van macht: Waarom aanvaardt B de macht van A? Wrong onderscheidt vier verschillende vormen van macht: 1. Geweld: De uiterste vorm is fysiek geweld. Geweld, dat mensen behandelt als een fysiek object, kan echter ook sub_el zijn, zoals de onthouding van voedsel of slaap aan gevangenen. Geweld moet ook onderscheiden worden van de dreiging ermee. 2. ManipulaOe: uitoefenen van macht waarbij de machthebber zijn inten_e voor het machtssubject verbergt: het machtssubject kan er zich moeilijk tegen verzeven. 3. Overtuigingskracht: Gaat om macht omdat A erin slaagt om bij B het gewenste effect te bereiken volgens Wrong(hier is echter wel wat discussie over). Bijv.: een voorgeschreven pil toch nemen, door de ‘macht’ van de dokter, door z’n kennis. 4. Gezag: Het is vooral ‘gezag’, eerder dan de vorige drie ‘vormen van macht’, dat in depoli_cologie aandacht heea gekregen. Waar overtuigen te maken heea met het presenteren van argumenten, gaat het bijgezag om de legi_miteit (the right to rule) of de aanvaarding van macht. Wrong onderscheid vijf vormen van gezag volgens de mo_even op grond waarvanhet gezag wordt aanvaard: 1. Gebaseerd op dwang: het geloof dat de machthebber dwang kangebruiken is als voldoende. 2. Gebaseerd op beloning: hier gaat het om posi_eve prikkels. 3. Gebaseerd op legi_miteit: het machtsubject erkent het recht van demachthebber om bevelen te geven, alsook de plicht tot gehoorzaamheid. (bijv. poli9e) 4. Gebaseerd op competen_e en persoonlijk gezag: gezag berust louter op decompeten_e van de gezaghebbende. 34 Bijvoorbeeld charisma_sch gezag. Stabiele machtsrela_es zijn zelden op één vorm van macht gebaseerd. Vormen van macht lopen door elkaar, dus is het de taak van de poli9eke wetenschap om de combina9es en mengvormen te bestuderen. Bronnen van macht: Waarom kan A B macht doen aanvaarden? De relatie tussen machthebber en machtssubject is veelal asymmetrisch, net omwille van het ongelijke bezit van machtsbronnen. Men kan individuele en collectieve (macht van het geheel) machtsbronnen onderscheiden. n Collectieve macht: allerlei individuen die samenwerken en zo machtig worden. (= ‘de macht van het getal’) Het is geen liquide machtsbron: Je moet er veel moeite voor doen (solidariteit en organisatie). Daarnaast moet je bij collectieve macht individuen overtuigen om die macht collectieve macht te realiseren. à Veel moeilijker De positie van een actor in een gemeenschap bepaalt in grote mate over welke zaken iemand beschikt die als machtsbronnen beschouwd kunnen worden. Voorbeelden van machtsbronnen zijn tijd, geld, geweld- en dwangmiddelen, kennis, communicatie- middelen, een sociaal netwerk enz. Dat zijn vaak machtsbronnen van individuen, collectieve machtsbronnen resulteren dan uit de optelsom, het verzamelen van de individuele machtsbronnen. Sommige collectieve kunnen echter niet opgedeeld worden omdat zij enkel op een supra-individueel niveau kunnen bestaan: solidariteit en organisatie. De liquiditeit van machtsbronnen van groot belang: de mate waarin een machtsbron kan omgezet worden in politieke macht à hoe minder inspanning, hoe meer liquiditeit Wat is er meer liquide? Geld of solidariteitsmars à Geld: omdat je dat makkelijk kan omzeven in macht, je moet er niet veel moeite voor doen. Voor een solidariteitsmars moet je veel moeite doen. Dimensies van macht: Het onderscheid tussen drie dimensies van macht zoals we dat in deze paragraaf maken, legt andere accenten (dan Wrong) en is handig om inzicht te verkrijgen in de verborgen dimensies van macht: macht als beslissen en bevelen, macht als agendasetting en de macht als ideologische hegemonie. Het zijn de dimensies van macht zoals Steven Lukes ze heeft onderscheiden. (“Je begrijpt pas macht als je ze in drie dimensies kent”) De eerste dimensie (pluralisme) De visie van Dahl: Volgens het pluralisme is macht gespreid. Er is geen enkele groep die steeds aan het langste eind trekt. Soms krijgt de ene zijn zin en som de andere. Er bestaat dus een soort van natuurlijk evenwichtomdat iedereen evenveel toegang heeft tot de machtsbronnen. 35 De macht is dus gespreid: niemand heeft in de machtsstrijd een structureel overwicht en een continue machtselite bestaat niet. Ongelijkheid is niet cumulatief en dat machtsbronnen niet allemaal geconcentreerd kunnen zijn aanéén zijde van de machtsstrijd. Belangrijk zijn ook de behavioralistische uitgangspunten van de meeste pluralistische auteurs. Belang van een openlijk conflict in cruciale besluitvormingssituaties. Conflict is voor het pluralisme de ideale situatie om macht te bestuderen. Daarbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de preferenties of voorkeuren (concreet gemaakt in bijvoorbeeld eisen ofvragen) het gevolg zijn van een weloverwogen denkproces. De nadruk ligt duidelijk op de studie van concreet, observeerbaar gedrag. Gevaar voor de empirische invalshoek die ze zelf claimen, men kan immers geen sociale processenperfect gaan verklaren, men kan enkel verstehn. De tweede dimensie (agendasetting): In hun befaamde artikel ‘Two Faces of Power’ stelden zij (Bachrach en Baratz) de beperking van het onderzoek naar macht tot expliciete besluitvormingsprocessen rond geprofileerde conflicten aan de kaak. Volgens deze auteurs moet de aandacht immers ook gericht worden op wat aan de besluitvormingsprocessen voorafgaat. Want: “Macht is halfblind.”à wat voorafgaat, voor de agenda, zien we niet Macht(overwicht) doet zich niet enkel voor wanneer A zijn belangen tegenover B kan doordrukken, maar tevens wanneer A ervoor kan zorgen dat B’s belangen niet tot in het besluitvormingsproces doordringen en niet op de politieke agenda komen. De vraag is dus of alle politieke belangen wel de politieke agenda halen. Non-decision making (non-event): het is de beslissing om niets te doen of om iets niet te doen, dit is uiteraard ook een beslissing. Het is niet observeerbaar en gaat erom dat iets de agenda niet halt waardoor er niet over beslist kan worden, zelfs niet negatief. Latente kwesties: ook wat de agenda niet haalt is een deel van het besluitvormingsproces en dus vanmacht het gaat hier om agenda-setting. (de macht die bepaald om bepaalde zaken wel of niet te delen à waarover mag er een openlijke strijd losbarsten? Bijv.: het niet hebben over een loonsverhoging) Hun belangrijkste bijdrage is dat ze erop wijzen dat, door zich te concentreren op bestaande besluitvormingsprocessen rond belangrijke conflicten met een duidelijke inzet, onderzoekers (het gebruik van macht in) conflicten die het besluitvormingsproces niet bereiken, uit het zicht verliezen. Het is belangrijk om te onderstrepen dat A deze strategie niet louter betracht via een botte, openlijke machtsuitoefening, zoals het openlijk, expliciet weigeren om een kwestie op de politieke agenda te plaatsen. Deze tweede dimensie van macht is veel subtieler: A betracht 36 deze strategie door bepaalde sociale en politieke waarden te beïnvloeden of te accentueren, en door de institutionele regels van politieke besluitvorming bij te sturen of uit te spelen. Het gaat hier dus om een indirecte, sluikse strategie. De derde dimensie (thought control): Drie tekortkomingen van de tweede dimensie van macht volgens Lukes: 1. Ze blija te gehecht aan het behavioralisme: ze geea een verkeerd beeld over de wijze waarop individuen, en vooral groepen en instellingen, erin slagen om poten_ële kwes_es buiten het poli_eke proces te houden. 2. Commentaar op het feit dat het nog steeds over een bestaand observeerbaar conflict gaat bij B&B. Lukes valt dus de vereiste aan dat zonder conflict geen macht mogelijk is, precies omdat macht er vaak in bestaat om een conflict te vermijden. 3. de stelling van B&B dat non-decisionmaking-macht enkel bestaat waar grieven de toegang tot het poli_eke proces in de vorm van (beleids)kwes_es geweigerd worden. Dit komt er volgens Lukes op neer dat, wanneer actoren geen grieven hebben, zien of voelen, zij ook geen belangen hebben die gehinderd worden door de machtsuitoefening van andere actoren. Deze visie is volgens Lukes te eng. Ook de afwezigheid van het waarneembaar conflict kan bijvoorbeeld zijn invloed hebben. Lukes wijst er dus op dat de ‘objectieve’ belangen verschillen van wat actoren denken dat hun belangen zijn. De objectieve belangen zijn belangen waarvan de individuen of groepen zich niet bewust zijn. Dit komt erop neer dat er versluierde objectieve belangen zouden zijn die de mensen niet kunnen articuleren, maar die ze wel zouden willen als ze zich er bewust zouden van zijn. Dit is echter wel een gevaarlijke theorie, het heeft er in de geschiedenis toe geleid dat bepaalde verlichte figuren zoals Lenin zich het recht zagen om voor het volk zijn belangen gaan uit te stippelen. Hij gaat tevens nog een stap verder en meent dat machtsuitoefening er niet enkel in bestaat om mensen te verhinderen bepaalde dingen te doen, maar zelfs ook om bepaalde dingen te denken, om te verhinderen dat mensen zich bewust worden van hun eigen, objectieve belangen. (= thought control): als je mensen kunt overtuigen van wat hun wensen zin à = subtielste vorm van macht bijv.: een goedendag van de CEO Kritiek: Empirisch is deze visie zeer moeilijk te bewijzen Luke zelf werkt dit ook niet helemaal ui, dus wetenschappelijk tricky.) Daarnaast zou deze visie bekijken zijn vanuit een elitair standpunt. 37 Potentiële, ‘onzichtbare’ macht: Onzichtbare macht: macht die in een bepaalde situatie invloed heeft zonder dat iemand door heeft dat er macht is uitgevoerd. Bijv.: in een patriarchale samenleving. Zoals in de vorige paragraaf duidelijk werd, verwijst macht niet enkel naar een daadwerkelijke handeling, maar ook naar de mogelijkheid, de capaciteit, het vermogen om macht uit te oefenen. Deze mogelijkheid kan latent aanwezig zijn, zelfs wanneer een actor geen observeerbare daden stelt.Zo heeft de president van Amerika macht, zelfs als hij slaapt. Volgens Friedrich in zijn ‘regel van de geanticipeerde reacties’ is elke situatie van directe machtsuitoefening omgeven door een ‘atmosfeer van beïnvloeding’, zoals een magnetisch veld dat rondom de magneet hangt. Invloed sluipt dan ook in stilte en vaak onbewust in alle sociale relaties. Vandaar dat invloed zo moeilijk te meten is. De reden waarom invloed vaak ‘negatief’ werkt heeft volgens deze auteur precies te maken met de capaciteit van mensen om te anticiperen, om reacties in te schatten. Invloed dient er volgens Friedrich vaak vooral toe om de huidige stand te behouden voor de persoon in kwestie. Hoe vaker B gedrag aanpast op grond van anticipaties op mogelijke reacties van A, hoe meer de regeluiteraard zijn bewijs zal vinden. Hoe meer A in het verleden gedrag stelde en dus hoe meer zekerheid er bestaat over de juistheid van de anticipatie door B, hoe waarschijnlijker het is dat deze regel zal gelden. Macht kan potentieel en reëel zijn: Opdat beweerd kan worden dat A (individu of groep) over macht beschikt op grond van de ‘geanticipeerde reacties’ van B (individu of groep) à de 38 macht is potentieel want A kan over macht beschikken, en ze wordt reëel want B past zijn gedrag aan B dient er wel van overtuigd te zijn dat A over de mogelijkheid (machtsmiddelen) beschikt om zijn gedrag en beslissingen te sturen. à B stelt gedrag participerend op de verwachte reacties van A A moet ook steeds de perceptie van B over A kennen voor hij zich bewust kan zijn van de macht die hij bezit, het maakt hier echter niet uit of deze perceptie op foutieve veronderstellingen gebaseerd is. (Prospectie en empathie) à Het idee is dat effectieve besluitvorming vereist dat men vooruitkijkt en rekening houdt met de bredere gevolgen van acties, in plaats van alleen te reageren op directe en onmiddellijke prikkels. Op dit model kwam echt kritiek omdat het te zich te veel zou focussen op B (het omgekeerde probleem dus van het pluralisme). Kan A macht hebben als hij in casu geen observeerbare daad stelt? à JA, maar volgens Dennis Wrong zijn er wel voorwaarden voor je kunt spreken over onzichtbare macht. A mag niets doen om perceptie van B te weerleggen en moet de perceptie van B over hem kennen, stimuleren en ernstig nemen in zijn eigen strategie en optreden als B zijn wensen niet uitvoert Macht gaat uit van bezit van machtsbronnen (+ voorwaarden van Wrong die kritiek op deze regel moeten weerleggen) verdeling machtsbronnen is dus cruciaal: structurele macht Hoe macht meten? Macht is moeilijk te meten. Onzichtbare en structurele macht ontsnappen door de vaagheid en ongrijpbaarheid ervan vaak aan de aandacht van politicologen. Causaliteitsprobleem: macht kan zelden met zekerheid worden vastgesteld omdat het causale verband tussen oorzaak (machtspoging) en gevolg (gedrag van B) zo moeilijk te bewijzen is. Bovendien is de machtsuitoefening van A of de gedragswijziging van B niet altijd vast te leggen. En zijn er zeer veel externe factoren die moeilijk te controleren zijn (ceteris paribus). Bij het onderzoek naar de machtsverdeling, de verschillende methoden maakte men gebuikt van de Stratificatietheorie van macht: stelt dat de hoogste klasse (hoogste sociaaleconomische posities) de touwtjes in handen heeft, dat politieke en maatschappelijke leiders een ondergeschikte positiespelen t.o.v. deze hoogste klasse, dat er één machtselite in de lokale gemeenschap bestaat waarvan de macht zich over verschillende terreinen uitstrekt, dat de machtselite zo bestuurt dat vooral de belangen van de hoogste klasse gediend worden, en dat er sociale conflicten bestaan tussen de hoogste en de laagste klassen. Er werden enkele nuttige methoden ontwikkeld om macht te meten, deze worden hieronder besproken 1. Reputatiemodel: een methode om macht te identificeren door te kijken naar de zichtbare effecten van macht. Dit wordt gedaan door deskundige waarnemers te vragen wie binnen een politiek systeem als machtig wordt beschouwd. Bijv.: wie is volgens experten de machtigste partijvoorzitter? Er is echter kritiek op deze methode 39 vanwege de veronderstelling dat er überhaupt leiders met veel macht bestaan en de twijfel over of de beoordelaars in staat zijn om echte machthebbers te herkennen. Er zijn geen objectieve criteria beschikbaar dus de methode meet voornamelijk subjectieve percepties en reputaties van bepaalde individuen. 2. Decisie- of besluitvorming: Men gaat kijken naar wie welke belangen of doelstellingen had bij belangrijke conflicten en wiens eisen het dichtst bij het uiteindelijke resultaat van de besluitvorming liggen (input-output analyse). Die laatsten zouden dan de meest machtige mensen van de lokale gemeenschap zijn. Op basis hiervan gaat men bepalen wie de meeste macht heeft. Men focust op zichtbare beslissingen en conflicten. De studie beperkt zich tot wat wel op de politiekeagenda geraakt. Men houdt geen rekening met punten die de agenda niet halen. Voor een agenda wordt opgesteld zijn er al keuzes gemaakt! 3. Effectenonderzoek: Men brengt kenmerken van actoren (groepen of personen) in verband met drie effecten: 1. het al dan niet hebben van problemen; 2. het al dan niet pogen om daar een oplossing voor te vinden; 3. het al dan niet succesvol zijn van een dergelijke poging. Hiermee komt het hele traject, van probleem tot succesvol oplossen, in het vizier. Welke zijn de problemen, probeert men de overheid te beïnvloeden om daar iets aan te doen en hebben deze pogingen succes? Dat maakt de studie van verhoudingen mogelijk, namelijk tussen het aantal pogingen en het aantal geslaagde pogingen. Via deze methode kan men nagaan wie er uiteindelijk in slaagt om het meest problemen met het minst aantal pogingen succesvol op te lossen. Men kan nagaan welke soort actoren het meest of minst efficiënt is in het oplossen van hun problemen. Wie daar het best in slaagt, wordt algemeen als het meest machtig gezien. 4. Positiemethode/netwerkenonderzoek: bepaalde cruciale posities innemen. The power elite (Wright): Een hoge positie is een mogelijke bron van macht maar zegt weinig over de feitelijke macht van de actor. De mensen met het grootste netwerk hebben de meeste macht. (Meestal onbekende mensen) Netwerkmethode: Uitbreiding van de positiemethode. Concentreert zich op de verbindingen tussen verschillende posities. (Niet op afzonderlijke individuen). Oxfordbridge syndicaat: mensen uit de zakenwereld, media, politiek of justitie, die aan Oxford of Cambridge gestudeerd hebben, zouden met elkaar contacten blijven onderhouden en afspraken maken. Deze netwerken zijn communicatiepatronen. Zo kan worden nagegaan hoe en hoe vaak allerlei functies met elkaar verbonden worden. De netwerken tussen mensen wijzen op potentiële macht. (Bijv.: Informatievoorsprong tav deelnemers die niet in het netwerk zijn opgenomen.) De social network analysis: leent voor de empirische studie van de met elkaar verbonden –functies inverschillende organisaties, werd vooral ontwikkeld om elites en machtsstructuren rond economische beslissingen te onderzoeken. Deze beknopte, abstracte proeverij laat meteen het praktische nut zien van de 40 netwerkanalyse voor de studie van macht en elites. Ze helpt om verschillende boeiende vragen op te lossen: wie kent wie? Wie staat in het centrum van een netwerk en verzorgt de verbindingen? De kritiek is hier echter wel dat men de potentiële macht gaat onderzoek, maar niet de feitelijke. 4. Onderzoek van machtsbronnen: Wordt ook wel eens de uitkomstenmethode genoemd. Ze gaat ervan uit dat in een gemeenschap sommige zaken door bijna iedereen worden nagestreefd en dat de verschillen in beschikbaarheid daarvan voor mensen en groepen laten zien wie meer, en wie minder macht heeft. In de internationale politiek is de inschatting van de macht van staten t.o.v. elkaar van groot belang. Macht wordt afgelezen uit het beschikken over allerlei machtsbronnen (politiek, economie, landoppervlakte, militair, …). Essentieel hierbij is de beschikbaarheid over betrouwbare gegevens, de onderlinge vergelijkbaarheid en de mate waarin de beschikking over de machtsbronnen iets zegtover de feitelijke macht. 41 Hoofdstuk 4: Politieke élites Inleiding: Wie leidt ons? à Zegt veel over een politiek systeem: Het Belgisch systeem is ZEER ELITAIR! Élite: een kleine groep mensen die meer macht heeft dan anderen. (Er bestaan verschillende omschrijvingen en definities die complex en vaag zijn.) Bijv.: élitetroepen (de beste soldaten), de éliterenners à maar ook in de politiek nog steeds relevant: ENA: een éliteschool in Frankrijk, Oxford. Die scholen zeggen veel over een land. à In de sport vinden we élite niet zo erg, maar WEL in de politiek, want: democratie In België heeft niet iedereen evenveel kans om tot de politieke élite te horen. Vaak laaggeschoolden. De studie van élites is nauw verbonden met de studie van macht. Het doel in de studie van de élites is om de machtsstructuur in een samenleving te onderzoeken. De politieke élite is niet altijd zo machtig als het lijkt, en hoeft daarom dus niet problematisch te zijn. In een democratie beschikt slechts een klein deel van het volk over de macht om beslissingen voor een hele groep te nemen. De betekenis van democratie ligt dan primair in het feit dat de maatschappelijke machtsposities in principe voor iedereen toegankelijk zijn. De zogenaamde politieke élite is dan wel besluitvormer, maar in de praktijk nemen vele anderen uit het zicht eveneens belangrijke beslissingen. België is een élitair politiek systeem: In België is er zeker sprake van een politieke elite, waardoor de studie van elites meteen een vruchtbare onderzoeksactiviteit is om de Belgische politiek beter te begrijpen. België is: Neo-corporatisch Particratisch Federaal Pasificatiedemocratie Beschrijving: Er is sprake van een elite als de omschrijving van een groep van diegenen die op een bepaald domein het best presteren. Het begrip élite heeft -net zoals macht- een negatieve connotatie, nochtans is het een courant begrip dat in allerlei contexten opduikt. Elk maatschappelijk segment heeft als het ware zijn eigen élite. De élite kan niet zonder de niet-élite: De élite kan een land niet alleen besturen, daarvoor zijn vele handen nodig en ook daarin ligt macht. De relatie tussen élite en niet-élite is dus heel belangrijk. Syntheseomschrijving: Elite omschrijft een groep mensen die meer dan welke andere geleding een overwegend aandeel heeft in de politieke besluitvorming en maatschappelijke vormgeving, die dus over een disproportioneel groot deel van de macht in een samenleving 42 beschikt om voor die samenleving bindende beslissingen te nemen. Best en Higley omschrijven élites als: “individuals and small, relatively cohesive, and stable groups with disproportionate power to affect national and supranational political outcomes on a continuing basis.” Criteria: De elite wordt hier gezien als een groep van mensen met gemeenschappelijke kenmerken die in staat is om macht uit te oefenen over anderen. Voor James Meisel (1901-1991), die in The Myth of the Ruling Class: Gaetano Mosca and the Elite (1958), kan er slechts sprake zijn van een elite als aan de drie (vier) C’s voldaan is: 1. Group consciousness: de leden ervan zien zichzelf als een groep met een eigen idenOteit en eigen belangen; 2. Coherence: ze vertonen op grond van een bewustzijn van gedeelde groepssolidariteit en - verbondenheid een zekere samenhang; 3. Conspiracy: er is sprake van een wil tot gemeenschappelijk handelen. Het lidmaatschap van een elite kan dus niet zomaar gelijkgesteld worden met het bekleden van hoogste machtsposi_es. 4. ConOnuity: de elite moet een zekere conOnuïteit kennen. In elk geval is duidelijk dat (politieke) elite, zonder dat er een eensgezinde definitie voor te vinden is, verwijst naar “de sociale gestalte van leidende figuren”. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de élites, maar er is weinig (tot geen) (causale)theorie. Who governs? De vraag wie de macht in handen heeH en wie dus met andere woorden de poliIeke elite is kan op verschillende manieren benaderd worden. Uit deze benaderingen ontstonden enkele scholen. Hieronder worden er drie van dichter bij bekeken. 1. Rule by all: Pluralisme 2. Happy Few: EliOsme 3. Many : NeocorporaOsme Rule by all : Pluralisme ‘Traditionele pluralisme’ stelt dat macht wijd en gelijk verspreid is. Er is een groepsbenadering en geen rijke intellectuele traditie. “Macht is gefragmenteerd” (verspreid). Er is niet één monopolistische élite. Er is voor iedereen toegang tot macht in een democratie. Democratie is een open en competitief systeem (= democratisch ideaal). Zo ontstaat er een ‘natuurlijk evenwicht’ in de samenleving. ‘Nieuwe pluralisme’ erkent meer de imperfecties van die machtsspreiding, nl. Er bestaan 43 geprivilegieerde belangen binnen het raamwerk van de open machtscompetitie. à Het zijn allemaal veronderstellingen die ok veel kritiek kregen: op dat niet alle belangen een ongeveer gelijke plaats aan de onderhandelingstafel hebben. Een antitheorie? Macht is gefragmenteerd, ongelijk verdeeld, maar tevens verspreid, dankzij de vrijheid van vereniging en de open concurrentie om aandacht van besluitvormers. De VS zouden het dichtst in de buurt komen van een ideaaltypische beschrijving van het pluralisme. In essentie komt het (klassieke) pluralisme erop neer dat alle belangengroepen evenveel macht hebben, dat er een gelijke toegang is tot en invloed op de politieke besluitvorming, dat er in de politiek naar een democratische balans wordt gezocht en dat de overheid daarom vermijdt om een alte nauwe samenwerking met enkele belangengroepen te hebben. Geen enkele maatschappelijke groep kan alle deelgebieden en functies controleren. Om politieke invloed te hebben, moeten de vele verschillende groepen zich organiseren tot belangenorganisaties. Voor elitisten is de maatschappij één grote piramide, voor de pluralisten een reeks van kleinere piramides: leiders zullen in regel specialisten van een specifieke issue area zijn. De minderheid met de grootste macht in defensiezaken heeft bijvoorbeeld niets of weinig te vertellen in de sector van de sociale woningbouw. Welvaart, macht en status zijn drie verschillende zaken, die vaak ook gescheiden van elkaar terug te vinden zijn. Voor elitisten zijn ze cumulatief en zijn welvaart en status vormen van macht. De groepsbenadering (Dahl, Truman en Bentley): De groepsbenadering gaat ervan uit dat individuen meerdere en elkaar niet versterkende (nonreinforcing) lidmaatschappen van verschillende groepen hebben: individuen zijn niet gestratificeerd in grote, permanente groepen omdat de aggregatie van mensen die dezelfde gemeenschappelijke identiteit of dezelfde belangen t.a.v. één specifieke politieke inzet delen, niet dezelfde is als de groep die ontstaat t.a.v. andere politieke discussies. Vele verschillende machtsbronnen. Politiek is interactie tussen groepen die alk hun eigen machtsbronnen inzetten. Elite en overheid in het pluralisme: Er is niet één elite, maar vele strijdende elitegroepen die elk een afzonderlijke machtsbasis hebben. Democratie is een open en competitief systeem. Zeker wanneer, zoals in moderne samenlevingen, demachtsbronnen steeds diverser en gefragmenteerder zijn. De staat is een neutrale scheidsrechter die reageert op inputs van concurrerende groepen die macht uitoefenen. De taak van de overheid zou er dan in bestaan om de spelregels te bepalen, een publiek beleid te voeren dat de balans van de posities van alle actieve groepen in termen van hun belangen zoveel mogelijk benadert, teneinde deze evenwichtspunten als beslissingen vast te stellen en teimplementeren. 44 Elke groep kan zich volgens het pluralisme op cruciale momenten van de besluitvorming laten horen. Door deze concurrentie ontstaat een soort van natuurlijk evenwicht tussen alle groepen en hun belangen: er is immers sprake van countervailing powers. Roots van het pluralisme: De filosofische roots van het pluralisme liggen bij grondleggers zoals: Locke en Montesquieu. Maar de eerste systematische ontwikkeling kwam onder andere door de 4de president van de VS (1751-1836) James Madison: Hij was o.a. mede-auteur van ‘The Federalist Papers’ , daarin werd uitgelegd hoe de nieuwe United States georganiseerd zouden moeten worden, namelijk via federalisme, bicameralisme en de verdeling van bevoegdheden over de verschillende machten. Deze nieuwe organisatie zegt dat alle taken die niet aan de federale overheid zijn toegewezen, tot de afzonderlijke staten toekomen. à Dit toonde aan hoe belangrijk het pluralisme was in Amerikaanse politiek en staatsopbouw. Pluralisme in het dagelijks taalgebruik: De term pluralisme wordt in het dagelijkse taalgebruik aangewend om te verwijzen naar het geloof inof de gehechtheid aan diversiteit en multipliciteit. De normatieve basis ervan is dat diversiteit en spreiding gezond en wenselijk zijn, vooral omdat ze de vrijheid dienen en alle belangen aan bod laten komen. In de politicologie verwijst pluralisme dus naar een theorie over de verspreiding van macht in een samenleving. Philip Schmitter definieerde pluralisme als volgt: Kri_ek op het pluralisme heea geleid tot het neo-pluralisme: Deze stroming blija trouw aan het pluralisme, maar brengt wel nuances aan op de grond van o.a. het marxisme, eli_sme e, recente maatschappelijke ontwikkelingen. Charles Edward Lindblom is een bekende neopluralist en geea kri_ek op het vrijemarktsysteem: er zouden gepriviligeerden zijn binnen de open concurren_e in hun verhouding met de overheid in een polyarchie. Happy Few: EliEsme De klassieke elitisten gaan er in hun theorieën van uit dat ze een neutrale, objectieve bijdrage leveren tot de politieke wetenschappen. In hun ogen formuleren ze een algemene wet, namelijk dat elke samenleving door een elite bestuurd wordt. In elke samenleving domineert er zeker één élite. Elitisten gaan er, in tegenstelling tot pluralisten, van uit dat een beperkte groep continu over 45 macht beschikt, maar verwijzen daarvoor in tegenstelling tot marxisten niet uitsluitend of vooral naar een sociaaleconomische groep, met name de kapitaaleigenaars. Volgens deze theoretici is democratie niet meer dan een illusie en is het ontstaan van een dominanteelite onvermijdelijk. (Kritiek op democratie) Voor elitisme is macht cumulatief. Geen theorie: Het is onjuist om over een ‘theorie van het elitisme’ te spreken. Het gaat eerder om een paradigma: zoals we in hoofdstuk 2 aangaven, is dat een specifieke intellectuele kijk op de wereld. Het belangrijkste verschil tussen een paradigma en een theorie is dat het geheel van onderling verbonden concepten in een paradigma minder rigoureus gespecificeerd is en daarom minder productief is voor het formuleren van toetsbare hypothesen. Zetten zich af tegen de Marxisten die geen autonomie aan de politiek geven (doordat ze alles zien alseen strijd tussen de klassen), wat de elitisten echter wel doen Robert Michels: Zijn methode was wellicht de meest wetenschappelijk uitgewerkte van alle elitetheorieën. Macht van de elite berust op het vermogen tot organisatie. Volgens hem produceert elke organisatie haar eigen elite, de fameuze ‘ijzeren wet van de oligarchie. In elke vorm van organisatie ontstaat spontaan een oligarchie11, zelfs in sociaaldemocratische partijen. Hij ziet verschillende oorzaken voor deze oligarchisering: Individueel-psychologische: Organisatorische: (krijgen de grootste nadruk.) Door de aard van een organisa_e komt zoveel macht en invloed aan de leiders toe (centralisering is onvermijdelijk), dat het voor leden onmogelijk wordt om hen afdoende te controleren. Naarmate een organisatie groeit, neemt ook de interne arbeidsverdeling (specialisering, bureaucratisering, routinisering, Peterprincipe enz.) toe, en dus de noodzaak voor specifieke deskundigheid en expertise. Dat levert de leiders o.a. een informatie- voorsprong op. En macht zoekt macht: de leiders krijgen er nooit genoeg van. Massapsychologische: de meerderheid staat apathisch tov poli_eke kwes_es, de meerderheid weet er ook heel weinig van af en vormt daar ook geen tegengewicht. De ijzeren wet geldt volgens Michels voor alle organisaties, zelfs voor de staat. Democratie is daaromeen illusie, ondanks alle kiesrechten en democratische inspraak. Compromis met het pluralisme, namelijk democratie als de concurrentie tussen oligarchieën. 11 Bij een oliegarchie is de macht in handen van een kleine groep mensen die behoren tot een bevoorrechte klasse of stand. 46 n Neo-elitisme: Field en Higley: ze zien een samenspel van keuzes van de elite en voorkeuren van de niet elite. Het bestaan van elites wordt verzoend met de electorale participatie van den bestuurden. Joseph Schumpeter: Spreekt over competitief elitisme. Bekritiseert de klassieke leer van democratie en concepten als ‘volkswil’ of ‘het algemeen belang’ en spreekt de gedachte tegen dat het volk zelf zijn zaken kan regelen. De meeste burgers zijn volgens Schumpeter niet in staat om redelijk na te denken over politieke kwesties, enkel over wat hen heel direct aanbelangt. Gemiddelde burgers zouden op politiek vlak terugvallen op ‘lagere geestelijke prestaties’ en emoties. Democratie is bestuur door en concurrentie tussen elites, met het volk als scheidsrechter. Een democratie betekend gewoon dat burgers de opportuniteit hebben om de mensen die de regels maken (de élite) te accepteren of te weigeren. Concurrentie tussen rivaliserende politici, georganiseerd in partijen, waarbij ze allen streven naar hetmandaat om te heersen. Duidelijk onderscheid tussen de elite en de massa, de rol van de massa in een democratie blijft volgens hem beperkt tot de verkiezingen. Rule by Many: Neocorporatisme: “België is één van de meest neocorporistische landen ter wereld” à Een beperkt aantal bestuurders van een land worden uitgenodigd om samen te werken aan het beleid van het land. à Dit is typisch voor kleine landen die economisch afhankelijk zijn van andere landen. (Peter Katzenstein) à De politiek houdt slechts rekening met enkelen. Bijv.: Er zijn maar 3 vakbonden die mee mogen besturen. De overheid doet graag zaken met een beperkt aantal vakbonden. De top van die vakbonden maken deel uit van het politieke systeem. à De groep van 10 (kennen) Oorsprong: In Europa worden de socialisten en communisten populair (rond 1885). De Kerk was bang om de macht te verliezen. Dus werd ze sociaal Katholiek (Rerum Novarum): de samenleving moet je zien als een menselijk orgaan à iedereen heeft z’n eigen rol in de samenleving. Wat leidt tot Solidarisme (‘een harmonische samenleving’) Hierdoor ontstaat het corporatisme. ‘Neo’ staat voor democratisch en moet het verschil maken met corporatisme in autoritaire regimes. Het corporatisme wordt wel een verbrandde ideologie vanwege de verwantschap met het fascisme van Mussolini. Korte beschrijving: Neocorporatisme is een vorm van politieke samenwerking waarbij de politieke partijtop en sociaaleconomische belangengroepen betrokken zijn. Vooral op sociaaleconomische kwesties wordt de politieke macht gedeeld met de niet-verkozen vertegenwoordigers van specifieke belangengroepen. De staat fungeert op als een actieve partner met een eigen élite, samen met de verkozen politici en de élite van de belangenorganisaties. 47 Het centrale idee is dat bepaalde belangenorganisaties, zoals corporaties, worden opgenomen in het overheidsbestuur, waardoor ze invloed krijgen op het beleidsformulering en beleidsimplementatie en een insider status verwerven. Volgens de auteur Sodaro is de kern van neocorporatisme de integratie van grote, hiërarchisch georganiseerde belangengroepen in het politieke systeem, waarbij ze regelmatig overleggen met elkaar en vertegenwoordigers van de overheid. Het neocorporatisme houdt in dat een beperkt aantal door de overheid erkende, monopolistische organisaties functionele belangen vertegenwoordigen en betrokken zijn bij verschillende fasen van het beleidsproces. Interest intermidaOon > interest atriculaOon: Interest ar_cula_on is en te eng begrip, je gebruikt beter interest intermida_on. Het gaat zowel om belangenbemiddeling als gedeelde beleidsverantwoordelijkheid. Zelfs in België hebben sociale partners , zoals vakbonden, medezeggenschap in het bestuur van sociale zekerheid. ‘joint-decision making’: in ruil zijn belangenorganisa_es betrokkken bij het gehele proces van beleidsvorming en implementa_e, waarbij ze medeverantwoordelijkheid dragen. Ruil of ‘deal’ is volgens velen een basiscompromis in het neocorporalisme. (een sociaal pact na WOII) De staat is een actor, geen nautrale scheidsrechter. De staat steunt wel organisa_es zoals vakbonden d.m.v. Een syndicale premie: een bedrag die leden van de vakbond krijgen ter compensa_e van hun lidgeld die ze betaalden à goedkoop in België om lid te worden van de vakbonden. Kritiek: Vanuit Moral Hazard: Deze belangengroepen zouden zich niet verantwoordelijk gedragen omdat ze met overheidsmiddelen werken. Daardoor nemen ze meer risico’s omdat ze de kosten niet zelf moeten dragen. Van de new Right auteurs: Democra_c overload als gevolg van onbeperkte groepsdruk. Poli_ci in onderlinge concurren_e moeten kiezers overtuigen door steeds meer beloaes te doen, die zwaar wegenop de economie. Dat is de zogenaamde economische prijs van de democra_e. Hedendaagse relevanOe: België is een typisch voorbeeld van een neocorpoa_s_sch stelsel. Maar als gevolg van het beperkte succes van het interprofessioneel federaal overleg, stelt men zich de vraag of het nc wel nog zo relevant is. Het NC staat onder druk in België, er is dan ook veel kri_ek op. Na onderzoek blijkt dat het Belgisch systeem van belangenvertegenwoordiging comete_ever is geworden. België blija een Nc, maar daarenbovenop komt een meer pluralis_sch systeem. Door het overwicht van de sociaal- economsiche belangenorganisa_es krijgen zij nu ook wel toegang tot het beleid van andere sectoren. à gepriviligeerde status. 48 Parate kennis: De top van de vakbonden: ABVV = Miranda Ulens / Thierry Bodson (groep van 10) ACV = Marc Leemans (groep van 10) / Ann Vermorgen (vanaf januari) ACLVB = Gert Truyens (groep van 10) VBO = Pieter Timmermans (groep van 10) UNIZO = Danny Van Assche (groep van 10) Sociale partners: VOKA (Vlaams netwerk van ondernemingen, = Vlaamse werkgeversorganistaie) = Rudy Provoost CM (Christelijke mutualiteit, Belgisch verzekeringsfonds) = Luc Van Gorp SM (socialistische mutualiteiten, Belgisch ziekenfonds = Paul Callewaert De groep van 10 (met 11): De 6 Vlaamse voorzitters: Op na_onaal vlak (interproffesioneel) onderhandelen vakbonden en werkgeversorganisa_es binnen de Groep van 10. Ze moeten de IPA’s maken voor de Belgische economie. Deze leden zijn nooit door de burgers verkozen, maar hebben toch een grote invloed à België = neocorporalis_sch ̶ Interproffesioneel akkoord (IPA): is een sectoroverschrijdend programma_e- of kaderakkoord dat de vertegenwoordigers van de sociale partners uit de privésector afsluiten om de 2 jaar. Een dergelijk akkoord komt tot stand in de zogenaamde Groep van 10. Vaak wordt de federale regering als derde partner nauw bij de onderhandelingen betrokken. België zou België niet zijn indien deze Groep van 10 de facto niet uit 11 personen zou bestaan. De voorziver van het VBO Pieter Timmermans, die een bedrijfsleider is en voor een periode van drie jaar VBO-voorziver is, zit tradi_oneel de Groep van 10 voor en probeert vanuit die func_e het overleg in goede banen te leiden. Omdat de afspraken die in deze Groep van 10 gemaakt worden betrekking hebben op alle werknemers en werkgevers van ons land en dus bedrijfstak-overschrijdend zijn, spreekt men in het jargon van “interprofessioneel overleg”. 49 50 Hoofdstuk 5: Macht in veel handen = Burgerparticipatie (‘de macht van de massa’) Politiek is geen exclusieve bezigheid van elites. Integendeel, de massa, het volk, de burgers, de mensen, de kiezers, de basis enz. spelen er een essentiële rol in. In een democratie (zie hoofdstuk 10) ligt de macht (officieel) bij het volk. Democratie op grote schaal vraagt om een arbeidsverdeling: burgers verkiezen enkele leden om in hun naam en belang de collectief bindende beslissingen te nemen. Burgers kunnen op verschillende manieren in het politieke systeem participeren. Een politieke cultuur, die wordt overgeleverd via politieke socialisatie (van generatie op generatie) een effect heeft op het politieke gedrag van mensen, zoals politieke participatie (= gedrag), waaronder mobilisatie en sociale bewegingen (bijv.: 11.11.11, vakbonden, milieuorganisaties...) = Het is een dynamisch geheel van 3 onderling verbonden concepten à Yves Leterme in een artikel: Verschil in gedrag met Zweden en Belgen. - “Een Zweed betaald evenveel belastingen als een Belg maar doet dit zonder morren” Zweden hebben meer burgerzin en een groter duurzaamheidsbesef. Artikel de Volkskrant: houding/ omgang met corona Nederlanders en Denen à dit heeft alles te maken met: Politieke cultuur Politieke cultuur: Politieke cultuur: in landen, tussen en binnen landen zijn er verschillende waarden, normen, symbolen,...die in deze gemeenschap met betrekking tot de politiek bestaan. Sommige zijn al eeuwenoud, zoals bijvoorbeeld de Japanners die veel aanzien hebben ten opzichte van hun politieke leiders. Dit zou te verklaren zijn door het feodalisme dat lang standhield op het eiland. Let op voor stereotypering! Stereotypen: bijv.: Belgen zijn plantrekkersà Wij durven wel al eens 50 rijden in een zone 30. Of Nederlanders zijn gierig... Nieuwe politieke cultuur’ (NPC): Het werd opgevoerd als de remedie bij uitstek om de zogenaamde kloof tussen burger en politiek te dichten. Als in het Belgische politieke debat de term politieke cultuur gebruikt wordt, verwijst die uitsluitend naar het functioneren van de politieke elite en de instellingen waarin ze opereert, naar de heersendeomgangsvormen en opvattingen in de politiek. Er werden enkele hervormingsvoorstellen gedaan onder NPC om de kloof tussen de burger en depolitiek te dichten: 51 Nieuwe deontologische code voor poli_ci; Doorbreken van de macht van poli_eke par_jen; Versterking van directe democra_e; Modernisering van de representa_eve democra_e; Afschaffing van de opkomstplicht; Rechtstreekse verkiezingen voor uitvoerende mandaten … Wetenschappelijke visie op politieke cultuur focust niet enkel op elite, maar wordt zowel door de massa als de elite gevormd. En vooral door de permanente wisselwerking tussen beiden. Wordt vooral overgedragen door socialisatie. Ordent en geeft betekenis aan politiek in een samenleving. à Politieke cultuur staat dus voor een gehaal aan opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen in de samenleving over politiek. - Met name over de inhoud van het overheidsbeleid (wat moet de overheid doen, welke keuzes maken, …?) - En over het poliOeke proces (verhouding tussen burgers en poli_ci, inspraak, vertrouwen in de poli_eke actoren, manier waarop ze beslissen, …) - Bepaalt de onderliggende regels en afspraken van een poli_ek system - Inhoud van socialisa_eproces: De ‘culturele’ aspecten IN het poli_eke domein zelf + De brede sociaal-culturele en cultureel-intellectuele inbedding VAN poli_ek in de samenleving In België: de minderheid heea een oprechte interesse in poli_ek à hangt af van je opvoeding, langgeschoolden/kortgeschoolden, hangt ook af van huis tot huis à = poliOeke cultuur * ‘Deus ex machina’: een onverwachte ontknoping van het verhaal à Hoe komt het dat er in België weinig referenda gebeuren? Onze volksaard zegt dat het eerder ‘gevaarlijk’ is The Civic culture: Almond en Verba: volgens Almond en Verba was de concrete houding van de bevolking t.o.v. de politiek van groot belang voor de politieke stabiliteit. Doelstelling van hun onderzoek: onderzoeken of bepaalde culturele voorwaarden tot bepaalde soorten politieke systemen (al dan niet stabiele democratieën) leiden. Hiervoor namen ze 5000 enquêtes af in vijf verschillende landen. Almond en Verba gebruikten als theoretisch kader het baanbrekende boek ‘The Social System’ van Pasons, die de samenleving vgl met biologische organismen. Ze waren geïnteresseerd in de ‘I’ van dit AGILmodel (van Parson). Ze vroegen zich af: Welke de kenmerken van een politieke cultuur hebben we nodig om een land democratisch te laten functioneren? De cultuur die deze kenmerken vertoonde, noemden ze de ‘civic culture’. 52 Definitie van politieke cultuur volgens Almond en Verba: ‘Het is een patroon van oriëntaties op politieke objecten’ à 3 soorten oriëntaties: - Cognitief: de kennis van het individu over politieke objecten - Affectief: de gevoelens die het individu koestert voor politieke objecten - Evaluatief: het oordeel dat het individu velt over politieke objecten We kunnen de politieke objecten ook nog eens opdelen in 4 categorieën: 1. Het poliOeke systeem als geheel: algemene, globale kenmerken zoals de geschiedenis en destaatsvorm; 2. Het individu als deel van het poli_eke systeem: de rol die het individu vervult, zijn of haarrechten, plichten en kansen; 3. Inputobjecten: alles wat betrekking heea op het tot stand komen van een bepaald beleid,zoals de verschillende poli_eke eisen; 4. Outputobjecten: het beleid en alles wat betrekking heea op de uitvoering ervan. Behalve deze definitie ontwikkelden Almond en Verba ook 3 ideaaltypes van politieke cultuur. (op basis van hun enquêtes) Parochial poli_cal culture: (Mexico) - minst democra_sch - meer iden_fica_e met de lokale gemeenschap - gebrek aan kennis en betrokkenheid Subject poli_cal culture: (W-Duitsland, Italië) - onderdanig - gevoel v machteloosheid - voldoende kennis maar weinig par_cipa_e Par_cipant poli_cal culture: (VS, GB) - Trots op het poli_eke systeem - Veel kennis, veel par_cipa_e - Te veel aan ac_viteit Conclusie: in geen enkel van deze llanden wordt het ideaal bereikt à CIVIC CULTURE: we hebben een mix nodig van de 3 vormen. Levert op temrijn wel een stabiele democratie op. Het accepteren van het gezag van de overheid en ook actief en kritisch meedoen, maar met mate! (een balans vinden = evenwichtspositie) Voorwaarden voor een stabiele democratie: 1. voldoende betrokkenheid, maar niet overdreven veel 2. voldoende gemeenschapszin en verbondenheid 3. voldoende (geloof in de) legi_miteit 53 Het belang van sociaal kapitaal: Het geheel van bronnen en hulpmiddelen dat al dan niet aanwezig kan zijn in een samenleving, en gevormd wordt door relaties tussen individuen, met name door wederkerigheid, onderling vertrouwen, gedeelde normen en waarden, de kwaliteit van netwerken en lidmaatschap van groepen en organisaties. Het sociale kapitaal heeft invloed op de kwaliteit van democratie en het functioneren van overheid en economie. (zie hoofdstuk 10 democratie) Het belang van poliEeke kennis: The Good Citizen (‘monitorial citizenship’): de burger houdt de politiek in de gaten + wanneer nodig gaat hij ingrijpen Politieke legimiteit à ‘macht wordt gezag’ (zie hoofdstuk 3) Waarom gehoorzamen mensen? Vrijwillige aanvaarding van gezag. à Wij aanvaarden het gezag van de overheid omdat we over het algemeen vinden dat we goed bestuurd worden. Politieke legitimiteit verwijst naar de aanvaarding van gezag, het geloof dat machthebbers die het recht hebben om het volk te leiden ook de juiste mensen zijn = respect (ontstaan door specifieke bron van de macht). Gezag verwijst naar de aanvaarding van macht, naar macht die als legitiem wordt gezien. Politicologen bekijken in welke mate gezag een duurzaam patroon heeft, of het kan rekenen op vrijwillige gehoorzaamheid of vanzelfsprekende volgzaamheid. à Met andere woorden: Hoe groot is de kans dat de opdrachten van de gezaghebbende echt worden uitgevoerd? Verschillende vormen: InputlegiOmiteit: (=government by the people’) accent op poli_eke par_cipa_e + vertegenwoordigen van belangen van het volk OutputlegiOmiteit (= government fort he people): poli_eke keuzes zijn legi_em als ze opleveren, tot een goed beleid komen ProceslegiOmiteit (=throughtput): op basis van kwaliteit en aard van de procedures van besluitvorming Feedbacklegitimiteit: politici moeten zich verantwoorden + aandacht voor manier waarop De klassieke visie op legitimiteit door Max Weber. Hij stelde drie ideaaltypes op om de complexe politieke gebruiken inzake dominantie beter te kunnen ontrafelen Max Weber onderscheidt 3 vormen van gezag (autoriteit), elk met hun eigen bron van legitimiteit: 1. TradiOonele autoriteit: o legi_miteit uit gewoonte o gezagsdragers hebben eeuwenoude geschiedenis a hun kant 54 o kleine stammen, monarchieën (patriarchale/gerontologische gezagsbepaling) 2. Charismatische autoriteit: legi_miteit uit uitstraling van een krach_ge persoonlijkheid personencultus: leider is onfeilbaar/onbetwistbaar o Hitler, Napoleon 3. Rationeel-legale autoriteit: o legi_miteit door (ra_onele) toepassing van een formeel normenstelsel o basis: weven die vastleggen hoe ver de macht van een func_e reikt o minder kans op machtsmisbruik Politiek vertrouwen: = = onvermijdelijke band/voorwaarde voor legitimiteit : geloof dat bestuurders met goede bedoelingen effectief handelen bij het dienen vd publieke belangen. - B vertrouwt dat A de POLITIEKE MACHT ‘juist’ gebruikt. - positieve toetsing van gedrag van A aan de normverwachting van B - B zal zo gemakkelijker de beslissingen van A aanvaarden - ook wanneer de beslissing van A ingaat tegen de belangen van B - minder ‘free riding’, minder controlekosten: vertrouwen = bron Subculturen en breuklijnen: Nergens is er sprake van één nationale politieke cultuur. Er zijn vaak verschillende politieke subculturen naast elkaar. àEr is sprake van een subcultuur als de politieke cultuur van een bepaalde groep in een voldoende mate afwijkt van de politieke cultuur van een grotere groep. Er zijn heel wat politieke breuklijnen bijv.: Kerk – Staat, links – rechts... à wat zijn politieke breuklijnen? - Het is een blijvende fundamentele verdelende lijn (bijv.: Geen hoofddoeken aan openbare loketten. à Staat – Religie) - Het is een codeerschema voor politieke kwesties: tegenstellingen vertonen een duidelijke structuur ; ontstaan op fundamentele tegenstellingen (analogie met de aardrijkskunde à aardbevingen: wanneer doet een aardbeving zich voor in de samenleving? Als er te veel spanningen zijn tussen de tektonische platen.) - Onze samenleving is bepaald door die breuklijnen. 55 - Breuklijn verwijst naar een specifiek soort van duurzame conflicten - Conflicten kunnen OP of TUSSEN de breuklijnen plaatsvinden. o OP: bijv.: Wel of geen hoofdoek à Staat – Religie, loons-of dividendenverhoging à Arbeid – Kapitaal... o TUSSEN: bepaalde partijen die breuklijnen naar voren schuiven. Welke breuklijn overheerst? Sociaal-economische, sociaal-culturele, communautaire12...? Criteria breuklijnen: Bartolini en Mair: een conflict wordt een breuklijn als ze voldoen aan deze 3 componenten 1. Empirisch element (sociaal structureel, crea_e van groepen); 2. Norma_ef element (normen en waarden, iden_teit van een groep); 3. Organisatorisch/gedragselement (interac_es, ins_tu_es). Lipset en Rokkan Hoe komt het dat in zoveel verschillende landen (met verschillende kenmerken), ondanks de gigantische diversiteit toch dezelfde soort partijen/ideologieën naar voor komen? Lipset en Rokkan stelden vast in hun boek ‘Party System and Voter Alignments’ (=breuklijnentheorie) dat, ondanks de geografische, historische en culturele verschillen tussen landen, er overal min of meer soortgelijke partijen zijn, die op eenzelfde ideologie bouwen (christendemocraten, liberalen, socialisten, nationalisten). Volgens Lipset en Rokkan is dit te verklaren door de grote transformaties die de westerse wereld de voorbije 250 jaar onderging. Ze onderscheiden twee belangrijke revoluties, die telkens twee breuklijnen tot gevolg hebben: - De politiek/ nationale revolutie: de vorming van natiestaten en liberale democratie à heeft gezorgd voor het ontstaan van 2 breuklijnen. o kerk ↔ staat à bijv.: de secularisering van het onderwijs o centrum ↔ periferie à bijv.: Baskenland, Corsica en Vlaanderen - De economische/ industriële revolutie: oude rurale belangen van de landbouw botsten met de nieuwe industriële sector o primaire eco ↔ secondaire eco à bijv.: bij handelspolitiek Dan kwamen de werkgevers t.o.v. van de werknemers te staan o arbeid ↔ kapitaal à bijv.: typerend voor de links-rechts breuklijn 12 Vaak gebruikte term om de verdeeldheid tussen de Nederlandstalige en Franstalige gemeenschappen aan te duiden 56 → breuklijnen ontstaan in het verleden maar hebben veel later nog steeds invloed : langdurig + permanent karakter = freezing hypothesis aka freezing of party systems. In België zijn er traditioneel drie belangrijke breuklijnen: De levensbeschouwelijke breuklijn; Het conflict tussen de verschillende taalgemeenschappen; De strijd tussen arbeid en kapitaal. Op die breuklijnen zijn die poli_eke par_jen (socialis_sche, liberale en christendemocra_sche) ontstaan bijv.: werklieden par_j (nu: Vooruit en PS). Verzuiling : = niet alleen poli_eke par_jen enten zich op breuklijnen : in sommige landen (ook België) vormen ze zich uitgebreide netwerken van organisa_es In België zijn er 3 klassieke zuilen : katholieke (Vlaanderen), socialis9sche (Wallonië), liberale (kleinst) zuilen De mate waarin alle poli_eke kwes_es die niet verbonden zijn aan een poli_eke par_j is gestegen à absorpOe (bijv.: Vooruit die zich nu ook focust op milieu.) Alle bestaande par_jen hebben deze kwes_es geabsorbeerd à daarom kunnen we niet spreken (in België ) van specifieke par_jen Ontzuilingstrend: De laatste decennia steeds meer organisaties die zich niet meer specifiek aan één zuil willen binden. Bv. NCMV werd UNIZO. Cross-cusng cleavages : Zorgen dat een land niet ten onder gaat aan de conflicten. De doorkruising heea een ma_gend effect: de posi_e op de ene breuklijn heea invloed op de intensiteit van de spanning op een andere breuklijn. Je behoort uiteindelijk al_jd tot een andere zuil door de verschillende problemen die zich aankaarten. Voorbeeld van de Vlaamsgezinde, katholieke arbeider. Elk individu neemt slechts par_eel deel aan conflicten door verspreiding van socio-culturele kenmerken → geen enkele van de fundamentele spanningen kan zich optimaal ontplooien 57 Postmaterialisme en nieuwe breuklijnen Ronald Ingelhart: ‘The Silent Revolution’ à Ingelhart vindt dat de twee traditionele breuklijnen voorbijgestreefd zijn door welvaartsstijging en stelt er twee nieuwe voor: 1. Materialisme vs. postmaterialisme: hij ging uit van de behoeftepiramide van Maslow: mensen hebben eerst nood aan primaire behoeften & kunnen stijgen Mensen hebben dus de meeste waardering voor zaken die schaars zijn tijdens de periode waarin ze het meest gesocialiseerd worden (primaire behoeften). Plaats op breuklijn is afhankelijk van tijdskader waarin iemand opgroeit : meeste waardering voor zaken van schaarste in periode van socialisering. Jongeren die opgroeiden in de golden 50s 60s waren gewend aan vrede en welvaart. Hun ouders, opgegroeid in de oorlog hebben een andere visie. Auto’s, huizen enz. is allemaal heel belangrijk. Terwijl de babyboomers inspraak vooral belangrijk vonden. Daarnaast zegt de oudere generatie dat men moet gaan vechten in Vietnam Babyboomers: neen wij willen vrede à = onderwijsrevolutie à = generatiekloof : Materialisme Post-materialisme 2. Postmoderne/postmateriële vs. fundamentalisEsche waarden: Hoe welvarender een democraAe is hoe meer het postmaterialisten. Dit gaat gepaard met de Silent RevoluEon: Postmaterialisten worden gekenmerkt door een hogere scholingsgraad dan de vooroorlogse generaAes, waardoor een zogenaamde ‘secundaire’ elite ontstaat. En nog vele andere nieuwe breuklijnen (afgeleiden): Vb. 1: Allardt à de ‘stille revolutie’ gaat gepaard met de onderwijsrevolutie. Ook Stubager verwijst in zijn onderzoek naar de onderwijskloof: ‘libertarians’ (=tolerantie en nono-conformiteit) ‘authoritarians’ (= sociale hiërarchie) Vb. 2: Kriesi: winnaars verliezers van de globalisering: à Mensen die kunnen genieten en veel van de wereld weten = de winnaars van de globalisering. Mensen die geen wereldkennis hebben = de verliezers van de globalisering (zie ook T. Van Grieken, Vlaams Belang) Vb. 3: Elchardus en Pelleriaux : sociaal-economisch sociaal-cultureel: - Sociaal Economisch = de traditionele links-rechtsbreuklijn à de manier waarop middelen mo

Use Quizgecko on...
Browser
Browser