Sociologie I Cursus - 1ste Bachelor Psychologie PDF
Document Details
Uploaded by manoliis
null
Mark Elchardus + Christophe Vanroelen
Tags
Summary
This document is a course handout on sociology for first-year psychology bachelor students, led by Mark Elchardus and Christophe Vanroelen. It delves into sociological theories, including the contingent nature of social rules and the debate between Enlightenment and Counter-Enlightenment thinkers. The document covers topics on the emergence of sociology, with a focus on major sociologists like Comte.
Full Transcript
Sociologie I 1ste Bachelor Psychologie HOC: Mark Elchardus + Christophe Vanroelen 1 De sociologische verzuchting Wat is sociologie? Met een definitie zouden we een poging kunnen doen om de sociologie te beschrijven. Toch hebben definities weinig te zoeken in een wetenschap. Je moet zeker niet vanui...
Sociologie I 1ste Bachelor Psychologie HOC: Mark Elchardus + Christophe Vanroelen 1 De sociologische verzuchting Wat is sociologie? Met een definitie zouden we een poging kunnen doen om de sociologie te beschrijven. Toch hebben definities weinig te zoeken in een wetenschap. Je moet zeker niet vanuit een definitie vertrekken. Ze helpen namelijk niet om begrippen te begrijpen. Wel kun je uiteindelijk tot een definitie komen die de kennis kernachtig samenvat. Toch ligt de nadruk op het begrijpen! De belangrijkste les is: “Alles is contingent, maar daarom niet arbitrair.” Alles is contingent, d.w.z. alles is afhankelijk van omstandigheden. Alles wat in onze samenleving bestaat (de wetten, wat wij eten, hoe we verliefd worden, …) had ook anders kunnen zijn. Zo bestaat de “plotse verliefdheid” bij ons pas sinds de 18de eeuw. Tot dan werd er vrijwel enkel gehuwd uit materiële, praktische overweging. Enkele jongeren verzetten zich hiertegen en zo ontstond de “plotse verliefdheid” zoals nu. Het besef van het contingente kwam er geleidelijk vanaf de ontdekkingsreizen omstreeks de 18de eeuw. Eerst was de opvatting dat de andere culturen achter waren op de Europese, Westerse en dat ze in de tijd tot onze cultuur zouden ontwikkelen. Nu weten we dat culturen van nature uit verschillen. Zo bracht G. Murdock zo veel mogelijk informatie over dode en levende culturen samen in de “Murdock-files”. Daaruit blijkt dat het huwelijk zoals wij dat kennen maar in de grote minderheid van de culturen voorkomt. Slechts 20% van de culturen is monogaam. Dit besef zorgde voor een ommekeer. Tot dan werden wetten door God of de natuur opgelegd. Nu werd duidelijk dat wetten en reglementen door de mens zelf gemaakt werden. Jean-Jacques Rousseau vroeg zich al in de 18de eeuw af hoe men mensen de wetten kan doen nakomen als ze beseffen dat ze die zelf gemaakt hebben. Volgens hem zouden enkel religies hierin slagen. Die nieuwe religies die de aandacht van de burgerdeugd centraal dienden te stellen (iets waar volgens hem het christendom niet in slaagde), noemde hij “civiele religies”. De regels zijn dan wel contingent, maar daarom niet arbitrair of willekeurig. We moeten ze met andere woorden wel nakomen en respecteren. Waarom het contingente niet arbitrair is, is trouwens nog steeds een open vraag in de sociologie. In de 18de eeuw kwam er de doorbraak van de verlichting en de reactie hiertegen: Verlichting Tegen-Verlichting De mens moet naar zijn natuur leren De verlichting is een naïeve voorstelling. Wanneer leven, waarover hij kennis krijgt via mensen vanuit hun natuur handelen, zal de focus op wetenschap. Die kennis zal redelijk eigenbelang en egoïsme liggen en dat leidt niet tot gedrag bevorderen. Zo raakt men bevrijd geluk, maar tot een wrede wereld. Je moet mensen van het geloof. Het laten leiden door de laten merken dat ze niet vrij zijn, maar onder het gezag rede zal bijdragen tot geluk. staan van bovenindividuele wetten die gehoorzaamd dienen te worden. De sociologie ontstond uit de discussie tussen verlichting en tegen-verlichting. August Comte (1798 – 1857) werd als grondlegger van de sociologie gezien, omdat hij voor het eerst met die term op de proppen kwam. Hij was een voorstander van de verlichting en onderkende 3 stadia in de menselijke ontwikkeling: 1. Religieuze stadium 2. Metafysische stadium 3. Stadium van het wetenschappelijk denken Toch was hij ook gevoelig voor de argumenten van de tegen-verlichting: men moest ervoor zorgen dat de mensen de wetten gehoorzamen. Hij herkende twee grote krachten in het menselijk handelen doorheen de geschiedenis: 1. De rede die gericht werd door de wetenschap en een positieve evolutie doorheen de geschiedenis kent. 2. De emotie die gericht werd door de religie. Hier zat volgens hem een crisis: de oude religies vond hij maar volksverlakkerij en hadden voor hem afgedaan. Ook het christendom richt volgens hem de emoties niet positief. Hij zag het hiernamaals waar het goed is om te leven bijvoorbeeld als een bevordering om het nu slecht te doen. Er was dus nood aan een nieuwe religie. Dit nam hij letterlijk op en hij richtte de religie van de Mensheid op, met bijhorende offerplaatsen, beelden, tekens, etc. Deze krankzinnige daad zorgde ervoor dat hij maar een minieme vermelding krijgt in de sociologische handboeken. De vraag “Hoe leven met het contingente?” blijft wel actueel. Hij komt o.a. aan bod in de discussie tussen Habermas en Luhmann. Habermas’ argumenten liggen in het verlengde van de verlichting. Volgens hem kan er bij gebrek aan eensgezindheid tot een consensus gekomen worden door een discussie waarbij iedereen eerlijk voor zijn mening uitkomt en luistert naar elkaar. Door redelijk de argumenten te beoordelen komt men tot eensgezindheid. De wetenschap geeft m.a.w. al een antwoord op de hoe-vraag (bv. hoe bestrijden we aids, hoe sturen we een raket de ruimte in, …), maar kan ook helpen om op een redelijke manier de wat/waarom-vraag (wat moeten we prioritair doen) te beantwoorden. Op die manier zal het arbitraire verdwijnen. Luhmann is eerder conservatief en beïnvloed door de tegen-verlichting. Volgens hem geraken mensen het zelfs met redelijke discussies nooit eens. Het maakt niet uit of we links of rechts rijden. Het is wel redelijk om eens dit is afgesproken, gehoor aan de regels te geven. We moeten ons dus neerleggen bij het arbitraire, dat bepaald wordt door een meerderheidsbeginsel (50% + 1% = meerderheid). Vergelijk met een sjamaan die in de darmen van een kalkoen ziet wat er gedaan moet worden. Ondanks het hilarische tweede beeld is er in wezen weinig verschil! Ook over het recht zijn ze het oneens. Luhmann is voorstander van het rechtspositivisme. We moeten de wet toepassen, ook al zijn we niet akkoord, anders loopt alles in het honderd. Habermas vindt echter dat het rechtvaardigheidsgevoel belangrijk is en het recht hieraan aangepast moet worden indien nodig. Waarom is ondanks de verschillen toch zo weinig conflict waar te nemen? Waarom is orde (tot nageleefde regels komen) belangrijk? Orde zorgt voor voorspelbaarheid en berekenbaarheid van het handelen van anderen. Dit resulteert in het feit dat ons leven gebaseerd is op verwachtingen. In onze postreligieuze samenleving kunnen we drie bronnen van niet-contingentie erkennen: - Natuur - Geschiedenis - Samenhang Natuur Alle individuen hebben dezelfde natuur en zijn een fysiek organisme met bepaalde beperkingen (we kunnen niet vliegen, we kunnen niet leven in extreme temperaturen, we planten ons biseksueel voor, we leven ongeveer 80 jaar, …). De beperkingen hebben dus een invloed op wat we maatschappelijk kunnen doen. Toch zijn we in staat om de beperkingen te overwinnen (we hebben vliegtuigen, we leven in huizen als bescherming, op 50 jaar tijd is de levensverwachting 13 jaar gestegen, …). De econoom Hayek (1899 – 1992) vond de vrije markteconomie een ordening die overeenstemt met de “aangeboren instincten” van de mens. Op de vraag waarom de vrije markteconomie dan pas zo laat ontstond, is zijn reactie dat de ware aard van de mens vroeger nog niet ontdekt was. Zo’n verklaring wordt nu niet meer ernstig beschouwd. In de jaren ’60 en ’70 was er al een grote terughoudendheid ten opzichte van verklaringen vanuit de natuur, terwijl men nu meer naar een evenwicht streeft: we weten dat de natuur een bron van niet-contingente regels is, maar weten niet precies welke regels. Geschiedenis Net zoals een persoon een verleden heeft, heeft ook de samenleving er een. Iemand kan scheiden, maar moeilijk leven alsof ze nooit getrouwd zijn geweest. Zo kan je ook moeilijk negeren dat bepaalde zaken die in de geschiedenis gebeurd zijn, de samenleving hebben beïnvloed. De technologische ontwikkelingen zullen bijvoorbeeld nooit kunnen verdwijnen zonder een spoor na te laten. We zagen eerder al de opvatting van Comte dat samenlevingen in het metafysisch stadium ten gevolge van de geschiedenis zullen ontwikkelen tot een positivistische samenleving. Volgens Marx kende de geschiedenis een dwingende evolutie waarvan zelfs het eindstadium al kon worden voorspeld, namelijk een samenleving zonder klassen, gekenmerkt door weelde en een aangename orde waarin niets nog arbitrair is. Deze opvattingen zijn natuurlijk overdreven, maar het is wel zo dat een samenleving bepaalde paden bewandeld en keuzes maakt die de samenleving beperkingen oplegt. Samenhang Een instelling als het gezin kan vele vormen aannemen, net zoals een economie. Toch zijn niet alle gezinsvormen met elk soort economie compatibel, zo denkt men. Het is in feite een soort pakket. De vraag is hoe groot de keuze in verschillende pakketten is. Volgens de gezinssociologen uit de jaren ’50 was het traditionele nucleaire gezin (waarin de man buitenshuis ging werken en de vrouw voor het huishouden en de kinderen zorgde) uitstekend aangepast aan de moderne economie. Men had hiervoor twee mogelijke verklaringen: 1. Natuur: Vrouwen zijn van nature uit meer verzorgend, mannen eerder agressief en krachtig en passen beide dus het best in hun rol. 2. Samenhang: Doordat men nu buitenshuis in een fabriek moest gaan werken, werd een herverdeling van de taken noodzakelijk. Vanaf de jaren ’70 kwam er echter een afbrokkeling van het nucleaire gezin, waarbij vrouwen ook buitenshuis gingen werken. De huidige situatie gaat vaak gepaard met spanningen, veel stress en weinig tijd en ruimte voor kinderen. Vandaag probeert de samenleving weer een betere afstemming te vinden via kinderopvang, individuele werktijdverkorting, loopbaanonderbreking, ouderschapsverlof, …. Het is niet uitgesloten dat ten gevolge van deze instellingen het kinderaantal weer zal stijgen. Rond de samenhang van verschillende maatschappelijke instellingen bestaan vele vragen. Hangt modernisering bijvoorbeeld samen met secularisering (als dat zo is vormt de VSA een uitzondering)? Kan de technologische ontwikkeling in de Arabische wereld doorgevoerd worden zonder een verandering in het denken. In de 19de eeuw dacht men in Japan bijvoorbeeld dat het mogelijk moest zijn, maar ze moesten uiteindelijk inzien dat het hen niet gelukt was. Betekent dit dat de Arabische wereld hierin ook niet zal slagen? Het beroep op de natuur, de geschiedenis en de samenhang is dus een manier om de bestaande orde te verantwoorden en te legitimeren. Het is dus eigenlijk een beroep op een legitimerende derde die buiten of boven de wil van de mensen staat. We zouden nog een vierde legitimerende derde kunnen toevoegen: de vanzelfsprekendheid. 2 De taak en de houding van de socioloog Volgens N. Elias moet de sociologie de sociale werkelijkheid voor de mensen doorzichtig en beheersbaar maken. Die taak kan op verschillende manieren worden opgenomen. We onderscheiden de empirisch-analytische, de kritische en de praktische taak van de socioloog. 1. De empirisch-analytische taak: Bij het vaststellen van een bepaald verschijnsel (bv. meisjes doen het beter dan jongens op school) moeten er 3 basisvragen gesteld worden: 1) Is dat echt zo? 2) Is dat een nieuw verschijnsel? 3) Doet het zich ook elders (in andere landen) voor? Indien de vragen met “ja” beantwoord worden (ja, het doet zich in meerdere landen voor en meisjes doen het eigenlijk al sinds de jaren ’50 beter op school), wil men meestal ook weten: 4) Waarom is dat zo? De verklaring kan zijn in jongens die zich stoer willen gedragen en daarom minder goed hun best doen op school. Men merkt echter ook dat meisjes meer problemen op de arbeidsmarkt hebben, waar jongens met hun agressieve karakter beter in thuishoren. Voor het waarnemen en analyseren van gegevens hebben sociologen allerlei methoden en technieken. Moeilijker is de interpretatie van de bevindingen op basis van theorieën. Dat zijn algemene uitspraken over het gedrag en de samenleving. Wanneer we een theorie toespitsen op een specifieke situatie leidt dit tot een toetsbarre uitspraak die we de hypothese noemen. Wanneer we merken dat na toetsing en observatie de hypothese niet blijkt te kloppen (bv. het nucleaire gezin past door de grotere arbeidsmarktparticipatie van de vrouw niet meer het best bij onze economie), moeten we niet meteen de hele stelling aan de kant schuiven en vergeten, wel moet de theorie bijgesteld en aangepast worden (de huidige gezinstoestand is een stressvolle situatie en er is nood aan verscheidene voorzieningen zoals kinderopvang). 2. De kritische taak: Wanneer een conclusie van een sociologisch onderzoek tegen de belangen van bepaalde groepen of tegen het gezond verstand indruist, zal men de conclusie gemakkelijk negeren, verwerpen of minimaliseren. Zo wijst onderzoek bijvoorbeeld uit dat criminaliteit weinig invloed heeft op de onveiligheidsgevoelens van mensen (iets wat politieke partijen met terugdringing van de criminaliteit op het agendapunt niet graag horen). Ook stelde men vast dat het individualisme, de opvatting dat wij tegenwoordig vrijer zijn in onze keuzes en minder tot niet meer door de samenleving beïnvloed worden, een fabeltje is. Sterker nog, we worden zelfs meer beïnvloed door de samenleving dan vroeger. Dit horen jonge mensen die sterk geloven in hun vrije wil niet graag. Men zal dus vaak moeten opboksen tegen belangen en het vasthouden aan oude zekerheden en het gezond verstand. Weerstand tegen een conclusie is dan ook een wijdverbreid verschijnsel. De kritische taak van de socioloog houdt bijgevolg in het verdokene toch aan het licht te brengen en tegen de weerstand in te gaan. De pioniers van deze kritische functie waren Karl Marx en Sigmund Freud. Marx zag in de gangbare economische leerstelsels slechts een uitdrukking van de belangen van de dominante groepen. De beschrijving van de werkelijkheid en de visie op de geschiedenis, die in een bepaalde maatschappij werden verspreid, waren volgens Marx in de eerste plaats opgezet om de sociale en economische positie van de dominante klassen te vrijwaren. Ook bij Freud vinden we het idee van een dubbele werkelijkheid. Volgens hem wordt het gedrag van mensen niet alleen bepaald door wat dezen bewust denken, maar ook door hun onderbewustzijn. De inhoud van dat onderbewustzijn kan volgens hem volgens analyse aan de oppervlakte van het bewustzijn worden gebracht. Eenmaal bewust van de voorheen verborgen drijfveren van zijn gedrag kan de patiënt een grotere mate van controle over zijn handelen en leven verwerven. 3. De praktische taak: Onder invloed van Nietzsche die vond dat men de gewone mensen niet de boeien van religie en moraal mag afnemen, willen de sociologen die de praktische taak uitvoeren de mensen helpen te leven. Ook illusies, mythen en bijgeloof dragen hiertoe bij. Volgens Alexander moeten mythes erkend worden in hun maatschappelijke rol. Maffesoli meende dat men om het dagelijks leven te begrijpen meer op empathisch vermogen moest steunen dan op de rede. Het begrip kritiek krijgt bij hen een andere, meer esthetiserende betekenis. Kennis moet niet alleen dienen om te beheersen en te veranderen, maar even belangrijk zijn zeker het leren en begrijpen, waarderen en genieten. Nu we weten wat sociologen doen, moeten we ook nog weten welke houdingen ze daarbij aannemen. De houding van de socioloog vertoont doorgaans vier kenmerken: - Belangstelling voor samenhang - Afstandelijke betrokkenheid - Empirisch gezind - Respectvol 1. Belangstelling voor samenhang Volgens Marcel Mauss moeten we sociale verschijnselen in hun totaliteit bestuderen. We komen pas tot echte inzichten als we de samenhang van diverse verschijnselen kunnen vatten. Zo beschreef hij in zijn boek “Le don” (over de gift) over een aantal stammen die spullen niet kopen of ruilen, maar uitwisselen via giften. Wanneer je een gift krijgt, ben je verplicht een gift op middellange termijn terug te geven (ook nu nog in onze samenleving met bv. uitnodigingen). Een extreem voorbeeld ontdekte Mauss in de Potlach, bij de Kwakioetel-indianen. In de winter gaven verschillende clans een feest waar zoveel mogelijk spullen werden weggegeven en zelfs vernield. Hoe meer spullen een clan kon consumeren en schenken, hoe hoger hun politieke en sociale rang. Je kan de betekenis hiervan volgens Mauss alleen bevatten als je de samenhang met het geheel van de bestudeerde samenleving ziet. De goederen die circuleerden hadden in de gemeenschappen een religieuze waarde. Men dacht dat er in de objecten een geest zat die een band schepte tussen de persoon die het object weggaf en die het in zijn bezit kreeg. De circulatie van de geschenken heeft dus een religieuze (geest in object), economische (circulatie van goederen), sociale (bepaling van stand) en politieke (bepaling van macht) betekenis. Ook bij ons zijn de principes van geschenken terug te vinden (bv. met kerstmis en verjaardagen). Als men de relatie wil onderhouden is men verplicht geschenken te geven als blijk van waardering, geschenken te aanvaarden en een wedergift te doen (reciprociteit) waarbij het geschenk gelijkwaardig of beter dan het gekregen geschenk is (proportionaliteit). Een goede les voor de hedendaagse sociologie is het oog voor samenhang te bewaren en over de verschillende specialisaties (onderwijs, media, economie, criminaliteit, etc.) heen te kijken. 2. Afstandelijke betrokkenheid De socioloog is wel betrokken bij zijn samenleving (passies, opvattingen, belangen, engagementen, …), maar kan regelmatig voldoende afstand nemen om deze te bekijken en is voortdurend kritisch ten opzichte van de dominante en eigen opvattingen. Max Weber gaf in 1918 een lezing waarin hij opriep om empirisch-analytische standpunten in te nemen en vond dat de socioloog zich de discipline van een specialist moet opleggen. Lees ook het voorbeeld in het handboek over de “roller coaster death” van D. Moller. 3. Empirisch gezind Emile Durkheim misprees de “filosofen” die op basis van abstracte opvattingen van het individu meenden te kunnen stellen hoe mensen moesten leven. De werkelijke mens kan volgens hem nooit tot een abstract principe herleid worden. Mensen worden namelijk voortdurend beïnvloed door hun omgeving en hun tijd. Absoluut is alleen de noodzaak van een voortdurende dialoog tussen ons denken en ons waarnemen en tussen wetenschappers onderling. 4. Respectvol Durkheim legde ook de basis van een houding die erin bestaat sociale verschijnselen met enige duurzaamheid nooit aan dwaasheid, onwetendheid of een vergissing toe te schrijven. Als we iets niet begrijpen zeggen we niet “dat is onbegrijpelijk”, maar wel “dat begrijp ik niet”. We moeten het geloof van anderen niet beoordelen in het licht van ons eigen geloof, maar antwoorden op de vraag waarom die overtuigingen voor de betrokkenen geloofwaardig zijn. 3 De ontdekking van de samenleving – De individualistische variant Hoewel sommigen de geschiedenis van de sociologie tot in de oudheid laten teruggaan, ontstond de sociologie pas in de 19de eeuw met enkele voorlopers in de 17de en 18de eeuw. De groei van de sociologie komt voort uit de polemiek tussen verlichting en tegen-verlichting en is eigenlijk een poging de twee met elkaar te verzoenen. Er zijn eigenlijk 2 origines van de sociologie: - Het sociale is verschillend van het individuele. - Het sociale is verschillend van het natuurlijke. De context van het ontstaan van deze origines, namelijk het mensbeeld van de verlichting, is noodzakelijk om het ontstaan te begrijpen. 1) Het belang van het individu wordt groter. 2) Elk individu is drager van een universele natuur. 3) De universele rede is onderdeel van die natuur. 4) Afwijkingen van de universele rede is het gevolg van traditie, geloof en bijgeloof. 5) De universele rede moet de traditie vervangen en nieuwe instellingen scheppen. Kort samengevat komt het er dus op neer dat door het gebruik van de rede men gemakkelijker kon streven naar geluk en betere samenlevingen. Condorcet was hier volledig voor te vinden. Volgens hem paste de vrije markt beter bij de menselijke rede en natuur dan andere economische regimes. Volgens hem zou vrije concurrentie tot gelijkheid leiden en de ongelijkheid binnen een land, maar ook tussen landen onderling opheffen. Een voorspelling die in ieder geval niet uitkwam. Als alle mensen drager zijn van dezelfde natuur is het best om die natuur te volgen bij het leven en bij het inrichten van de samenleving. De cruciale vraag die volgt is dan: Wat houdt die natuur in? De utilitaristen zetten een belangrijke stap om deze vraag te beantwoorden. Hume zocht naar het ultieme motief van ons handelen. Hij zei: “Vraag iemand waarom hij sport en hij antwoordt dat hij gezond wil blijven. Vraag hem dan waarom hij gezond wil blijven en hij zal antwoorden dat ziek zijn niet leuk is. Vraag hem waarom hij dat niet leuk vindt en hij zal antwoorden dat het pijn doet. Verder geraakt niemand.” Het is volgens Hume dus onze natuur die pijn tot een minimum wil beperken en plezier wil optimaliseren. Veel geld en macht dragen hiertoe bij. Bentham vatte de opvatting van Hume in 1789 mooi samen: “De natuur heeft de mens onder de heerschappij van twee absolute meesters geplaatst, namelijk pijn en plezier.” In de 19de eeuw kwam er een reactie op deze visie. Het idee van een rationeel uit eigenbelang handelend mens werd minder als uitgangspunt genomen. Wel ging men de mens geduldig en systematisch waarnemen. Er kwam dus een groeiende belangstelling voor de empirische waarneming van het sociale leven. Zo bestudeerde F. Le Play verschillende arbeidersgezinnen in verschillende Europese landen en bracht zijn beschrijvingen van hun leven samen in het boek “Les ouvriers européen” in 1855. Ook bij A. Quetelet vinden we eenzelfde empirische belangstelling. Hij vond dat gemiddelden de mens beter beschreven dan normen. Een resultaat van zijn onderzoek naar het gewicht en de lengte van rekruten van het leger was de BMI. C. Booth gaf in zijn werk “Life and Labour of the People in London” ook een beschrijving van de arbeidersgezinnen. Ook E. Zola beschrijft in zijn boeken het leven van mensen aan de hand van condities. Zo stelt hij dat iemand die in armoede opgroeit een ander mens wordt en zozeer gecorrumpeerd en bedorven wordt en dat dat via alcoholisme en wangedrag aangehouden wordt. De thematiek komt het best aan bod in zijn boek “L’assomoir”. We kunnen de twee verschillende paden naar de sociologie nu wat duidelijker omschrijven: Utilitarisme Empirische waarneming De opvatting dat er een menselijke natuur is De opvatting dat het handelen van de mens wordt die het handelen bepaalt De sociologie bepaald door de omstandigheden waaronder hij als poging om de samenleving te begrijpen leeft De sociologie als poging om het menselijk vanuit een vaste menselijke natuur handelen, denken en voelen te begrijpen vanuit de omstandigheden waarin mensen leven We bekijken in dit hoofdstuk het eerste pad in detail, namelijk vertrekkend vanuit de universele en bepalende natuur. Het uitgangspunt is dat de samenleving gewoon de optelsom is van de individuele leden. Bijgevolg moeten we de motieven en handelingen van de individuele leden bestuderen. Science Fiction kan men hierbij met sociologie vergelijken. Men denkt na over de implicaties bij het veranderen van bepaalde fundamentele kenmerken van de mens, zijn technologie of maatschappijinrichting. Het beste voorbeeld is de satire “Erewhon” van Samuel Butler. Het is een satire op de Victoriaanse samenleving, gekenmerkt door kolonialisme en sociale ongelijkheid. Waar in de Victoriaanse samenleving stiptheid steeds belangrijker werd, waren uurwerken in Erewhon verboden. Ook waren er geen machines, omdat men in Erewhon vreesde voor een machtsovername van de machines. Verder leefde in Erewhon ook de averechtse moraal. Men bestrafte degene die ongeluk had, terwijl de gelukkigen werden beloond. Dit was iets wat in onze samenleving niet goedgekeurd werd. Maar leefden we er ook naar? Robert Merton was een pionier in onderzoek naar de sociologische vraag of mensen niet bevoorrechten wie al bevoorrecht is. Hij kwam tot de bevinding dat dit effectief zo was en noemde dit het Mattheus-effect naar een passage in het Evangelie van Mattheus (“Aan hen die heeft, zal gegeven worden… Van wie niets heeft, zal het weinige dat hij heeft, ontnomen worden.”). Er werd met de uitvinding van het Mattheus-effect een veelvoorkomend sociaal fenomeen zichtbaar gemaakt. Zo worden wetenschappers met een reputatie veel gemakkelijker beloond dan onbekende wetenschappers, ongeacht wat er gedaan werd. De Vlaamse socioloog H. Deleeck introduceerde het begrip ook in België, waar ook bv. het onderwijssysteem door alle belastingbetalers gefinancierd wordt, maar waar enkel de kinderen van welvarende ouders van kunnen genieten. Boudon ondervond dat individueel intentioneel handelen in combinatie met andere mensen die ook intentioneel handelen mogelijk onbedoelde (in een negatief geval zelfs perverse) effecten heeft. Het Mattheus-effect is hier een voorbeeld van. Individuele redelijkheid leidt dus niet altijd tot redelijke of gewenste gevolgen. Volgens Karl Popper was de belangrijkste taak van de fundamentele sociale wetenschappen de studie van de onbedoelde gevolgen van het intentionele menselijke handelen. Merton beschreef als voorbeeld van deze onbedoelde en perverse effecten de self-fulfilling prophecy en de self-denying prophecy. - Self-fulfilling De beurscrash in 1932 in de VSA is een goed voorbeeld. Er was een gerucht dat de banken hun deposito’s niet zouden kunnen uitbetalen. Dat is logisch want het geld van banken is geïnvesteerd. Als mensen echter in paniek naar de bank lopen om hun deposito’s op te halen, loopt dit fout. Dit had in 1932 de beurscrash tot gevolg. - Self-denying Stel dat er een tekort is aan opgeleiden met een diploma X. Na het volgen van zo’n opleiding is er dus veel werkgelegenheid. Als dan iedereen die opleiding hiervoor gaat volgen, is er wanneer zij afstuderen juist een overaanbod aan opgeleiden met dat diploma en dus weinig werkgelegenheid. Hetzelfde verschijnsel is er met de file-enquêtes. Men vraagt mensen op welke dag zij op vakantie vertrekken en publiceren deze gegevens in de krant zodat mensen een dag kunnen uitkiezen die niet zo druk is. Wanneer iedereen dan de minst drukke dagen kiest, zullen er toch files verschijnen. Men ging ervan uit dat als mensen weten dat er perverse gevolgen mogelijk zijn, gaan ze er spontaan iets aan doen, want we hebben te maken met rationele mensen. Ze zullen als ze goed geïnformeerd worden over de implicaties van hun keuze op redelijke manier hun keuzes kunnen maken. Mancur Olson formuleerde als eerste het probleem van de collectieve actie. Hij bouwde daarmee voort op de gedachten van Adam Smith (de grondlegger van de markteconomie) die zei dat je het brood niet te danken hebt aan het altruïsme van de bakker, maar aan het belang dat de bakker zelf bij het verkopen van het brood heeft. Olson redeneerde als volgt: Stel je hebt een vuile stad, een collectief probleem dus. Er is iemand van de Beweging voor Propere Straten die hieraan iets wil doen door een organisatie die de straten schoonhoudt op te richten. Hij gaat hiervoor rond bij de burgers en vragen of ze 5 euro willen geven en een petitie ondertekenen. Een petitie ondertekenen zullen de meeste mensen doen, maar met de 5 euro kunnen ze ook andere dingen doen. Ook rondgaan met petities zullen ze niet echt zien zitten. Ze willen dus geen tijd en geld in het project steken. Als iedereen zo redeneert mislukt het project natuurlijk, maar door niet mee te doen kun je natuurlijk wel in een positieve positie geraken: Je betaalt er niets voor en je hebt er toch profijt van als de actie lukt. De actie lukt De actie mislukt We doen niet mee Positieve uitkomst Neutrale uitkomst Gratis propere straten Gratis vuile straten We doen mee Neutrale uitkomst Negatieve uitkomst Tegen betaling propere straten Tegen betaling vuile straten De voorwaarde voor bovenstaand kader is dat het om een grote groep gaat (waar je individuele bijdrage weinig tot geen effect heeft op de kans van slagen) en dat het om collectieve goederen gaat (dat als ze er komen ze voor iedereen beschikbaar zijn) zoals wegen, veiligheid, voedselcontrole, politie, onderwijs, … De vraag die dan gesteld kan worden is waarom er dan toch zoveel collectieve acties zijn (betogingen, petities, stakingen, mosselavonden, jeneverstandjes, inzamelingen, …)? 1. De redenering klopt niet. 2. Het uitgangspunt dat mensen uit eigenbelang en rationeel handelen klopt niet. 3. De redenering klopt, mensen zijn rationele egoïsten en het bestaan van de collectieve acties moet op andere gronden worden verklaard. Volgens Olson was de redenering en het uitgangspunt juist en moesten er dus andere verklaringen zijn. Hij verklaarde het bestaan van collectieve acties door de wijze waarop kernleden van belangenorganisaties de leden manipuleren: - Door zachte vormen van dwang: “Alle buren doen mee…” - Door het particulariseren van voordelen: “Jaarlijks hebben we een gratis mosselavond…”, persoonlijke dienstverlening van vakbonden, … De gedachte dat als mensen een gemeenschappelijk belang hebben ze zich spontaan organiseren om dat te behartigen was niet waar. De markt volstaat dus niet en Smith was onvolledig. Volgens Olson moet men om tot collectieve actie te komen dwang uitoefenen of het strategisch particulariseren van belangen. Er is naast de markt ook de staat nodig. De tegenstanders van de theorie stellen echter ook het uitgangspunt van Olsons redenering in vraag. Handelen mensen echt altijd uit eigenbelang? Wanneer iemand een brandend huis binnenloopt om iemand te redden komt daar toch geen eigenbelang bij kijken? Voorstanders van de individualistische variant zeggen dan weer dat iemand die een brandend huis binnenrent twee pijnen tegenover elkaar afweegt: de pijn om een man te laten sterven in een brand of de pijn om het brandend huis binnen te redden. Uiteindelijk zal hij kiezen dat de pijn om het brandend huis binnen te rennen het kleinst is. Het probleem hiervan is dat we te maken hebben met niet-toetsbare uitspraken en de discussie dus onophoudelijk kan doorgaan. Hedendaagse vormen van het utilitarisme vinden we terug in: - De neoklassieke economie: Zo vindt Paul Samuelson dat de persoonlijke voorkeuren zich in het gedrag “openbaren”. Als iemand liever peren eet dan appelen, dan openbaart zich deze voorkeur in zijn koopgedrag. Het is dus een economie die steunt op het principe van utilitarisme. - Rational Choice Theory of nutstheorie. - De sociale ruiltheorie: In de sociologie ziet men het leven als één grote ruil met als doel plezier te maximaliseren en hun kosten en pijn te minimaliseren. 4 De ontdekking van de samenleving – De collectivistische variant Onder andere Emile Durkheim (1858 – 1917), die samen met Max Weber als grondlegger van de moderne sociologie wordt gezien, formuleerde een aantal kritieken op het utilitarisme. - De stelling dat mensen enkel handelen uit eigenbelang is een veronderstelling of dogma. - De sociologie moet geen genoegen nemen met de “geopenbaarde preferenties”, maar de voorkeuren van mensen ook verklaren. - Men moet kunnen aangeven wanneer mensen rationeel uit eigenbelang handelen en wanneer niet. - De utilitaristen zien de samenleving als vijandig (het sociale is het onaangename gevolg van botsingen tussen individuen) en zien het individu als bestaande los van de samenleving. Volgens Durkheim is het individu geen gegeven, maar zelf ook een product van de maatschappelijke evolutie en historisch gegroeid. Het individu zoals wij dat kennen komt dus ook niet in alle culturen voor. Een volwaardige wetenschap moet dus niet enkel van het individu uitgaan. Het geheel (de samenleving) is namelijk meer dan de som van de delen. Durkheim vergeleek dit met een chemische reactie. Een volwaardige wetenschap gaat bijgevolg wel uit van een eenheid tussen individu en samenleving die elkaar wederzijds beïnvloeden en bepalen. We noemen dit principe ook wel “emergentie”. M. Foucault schrijft in zijn “Histoire de la sexualité” (1984) over drie betekenissen van individualisering: 1. De waarde die aan het individu wordt gehecht of de mate waarin dat individu in zijn eigenheid wordt aanvaard. Bepaalde culturen bieden bv. weinig kans om de eigenheid te ontwikkelen, terwijl in onze cultuur dit juist heel belangrijk is. Zo heeft Japan een vergelijkbare maatschappij met de onze, maar leeft daar wel nog meer het groepsbelang. Bij Afrikaanse stammen is dit groepsgevoel zelfs allomvertegenwoordigd. 2. De waarde die aan het privéleven en aan intimiteit wordt gehecht. Zo bestond in onze vroegere cultuur het onderscheid tussen de publieke en private sfeer nauwelijks. Vanaf de 17de eeuw begon pas de opkomst van het belang van intimiteit. Zo gingen Hollandse kunstenaars, zoals Pieter Janssens Elinga (17de eeuw), intieme taferelen van gewone mensen schilderen in plaats van heroïsche taferelen uit het verleden. De filosoof Hegel (1770 – 1831) reageerde hierop met verbazing: “Geen enkel ander volk zou het in zijn kop hebben gehaald kunstwerken te maken met de afbeeldingen van zulke gewone en banale voorwerpen.” 3. Het zelfwerk: De mate waarin het individu zichzelf als voorwerp van zijn handelen neemt met het oog op het zich verbeteren, veranderen, ontplooien. Het huidige denkbeeld van “levenslang leren” past hier goed in. Hij besloot dus ook dat wat het individu zijn echt betekent, afhangt van de cultuur en de samenleving waarin het individu vorm krijgt. Wie het lokale karakter van het individu ontkent, stelt het gelijk aan het menselijk organisme. Volgens Durkheim moet de sociologie bijgevolg niet het individuele organisme bestuderen, niet de natuur van het individu bestuderen, maar wel de wijze waarop samenlevingen en culturen tegelijkertijd het individu als sociaal en cultureel gegeven maken en door de individuen worden gemaakt. Specifiek aan het sociale is volgens hem niet dat het iets toevoegt aan het individuele, wel dat het zich onderscheidt van het organisme en van de natuurlijke eigenschappen van dat organisme. Laten we nu ziekte bestuderen als een natuurlijk verschijnsel (alle organismen kunnen immers ziek worden). In Erewhon worden mensen die een misdaad plegen behandeld door een “rechtzetter” en krijgen ze een behandeling of een hospitalisatie. Bij een ziekte, die als slecht wordt gezien, wordt er echter een gevangenisstraf opgelegd. Dit lijkt eigenaardig. Iemand die ziek is treft immers geen schuld? Ziekte is een onderdeel van de universele menselijke natuur en bijgevolg moeten alle maatschappijen manieren ontwikkelen om mensen die ziek te zijn “op te vangen”. Sommige samenlevingen maken hierbij gebruik van berusting. Andere culturen (zoals de onze) zijn meer activistisch ingesteld en willen iets doen aan de ziekte en hem overwinnen. Er zijn ook verschillende manieren van genezing. Sommigen gaan naar de pendelaar, de handoplegger of het kruidenvrouwtje. Zij proberen voornamelijk door het woord te genezen. In onze cultuur wordt er meer vertrouwen gesteld in genezing via de tastzin. Er moet op een technologische manier ingegrepen worden op het lichaam. Toch vinden we ook psychiaters terug in onze samenleving die door het woord genezen. Wanneer nu een meisje in de puberteit last heeft van buikpijn en niet naar school wil hierdoor, zal men een dokter laten komen voor een observatie. De dokter zal snel merken dat het niet ernstig is, maar zal toch een briefje schrijven voor een of twee dagen om thuis te blijven van school. Hij heeft echter niet gezien of Laura ziek is, maar wettigt wel haar afwezigheid door haar ziek te verklaren. Er is dus een verschil tussen de ziekte zelf (de toestand van het organisme) en de ziekterol (het sociaal verschijnsel), wat in feite een culturele uitvinding is. Het was Talcott Parsons (1902 – 1979) die de ziekterol voor het eerst uitdrukkelijk beschreef en kende er 3 belangrijke kenmerken aan toe. 1. Iemand die ziek is mag afwijken van de gangbare verwachtingen. De persoon wordt onbekwaam geacht voor bepaalde activiteiten (naar school gaan, helpen in het huishouden, …). 2. Er treft de zieke geen schuld en de zieke wordt bijgevolg ook niet gestraft voor zijn onbekwaamheid. Hierover bestaan soms wel wat spanningen. Zo worden er in Amerika bijvoorbeeld hogere premies gevraagd voor de ziekteverzekering van rokers. Toch worden rokers in het algemeen niet minder goed verzorgt als ze ziek zijn, laat staan gestraft. Ook bij de aidsepidemie werd de ziekte door sommigen een straf van God voor het verwerpelijk gedrag genoemd. Deze houding werd natuurlijk verworpen. 3. Er wordt een zekere graad van medewerking verwacht van de patiënt aan de genezing. Het kammen van het haar of de tandprothese inhouden worden in ziekenhuizen meestal geïnterpreteerd als tekenen van de wil tot genezing. In onderstaande figuur staan de houdingen tegenover ziekte van de verschillende varianten van de sociologie nog eens naast elkaar afgebeeld. De fysieke toestand van het organisme vormt samen met de ziekterol als een sociale voorziening en een cultuurelement de ziekte. We handelen ook in termen van die rollen. We weten hoe we “ziek” moeten zijn en de dokter moet de ziekterol ook niet uitvinden. De satire Erewhon is ook op vlak van ziekte en misdaad in onze maatschappij aanwezig en zet ons hierover ook aan het denken. De laatste 50 à 60 jaar van de evolutie dan zien we dat er een uitbreiding van de ziekterol is. Zo wordt gezondheid tegenwoordig gezien als een toestand van volledig fysiek, mentaal en sociaal welzijn. Onder invloed van deze uitbreiding krijgen we ook een verschuiving van misdadig gedrag naar een ziektebeeld. Zo ziet men iemand tegenwoordig sneller als geestesziek en moet zo iemand op behandeling bij psychiaters. De boelmaker van vroeger is tegenwoordig karaktergestoord en heeft ADHD. Drugsgebruik wordt door sommigen als een ziekte gezien, anderen blijven het zien als een eigen keuze en dus als misdadig. Er komt met andere woorden een veralgemening van het therapeutisch model, waarin niet zozeer straffen meer centraal staat, maar wel genezen. Er komt echter ook kritiek op de therapeutische samenleving waarin de problemen van het leven steeds meer gemedicaliseerd worden. De persoonlijke verantwoordelijkheid (van bv. daders) neemt af en de afhankelijkheid ten opzichte van artsen en therapeuten wordt groter. Verder faalt het hedendaagse medische model op vlak van zingeving. We sluiten dit hoofdstuk af met een samenvattende vergelijking tussen de individualistische en de collectivistische variant van de sociologie: Individualistisch Collectivistisch - Rational Choice - Individu is het product van de - Eigenbelang en rationeel handelen als samenleving en haar geschiedenis fundamentele verklarende principes - Organisme is niet hetzelfde als het - Onbedoelde en perverse effecten als het individu specifiek sociale - Verschil ligt onder meer in elementen als rollen We moeten echter een standpunt innemen en kiezen in deze inleiding voor de collectivistische variant. Er zal wel nog vaak verwezen worden naar en vergeleken worden met de individualistische paradigma’s. 5 Rol en zelf We zagen eerder al dat definities weinig te zoeken hebben in een wetenschap. Toch zullen we in de komende hoofdstukken een aantal fundamentele begrippen tegenkomen. Begrippen doen dienst als de lenzen waardoor de socioloog de samenlevingen bekijkt. Begrippen staan bovendien nooit op zichzelf, maar moeten ingebed zijn in een bepaalde theorie. We zullen ons in dit hoofdstuk toespitsen op het begrip “rol”. De rol is eigenlijk een bundel of een geheel van verwachtingen die gelden ten overstaan van een bepaalde persoon in een bepaalde positie of situatie. Rollen worden heel dikwijls gespecificeerd voor stabiele verhoudingen tussen mensen. Zo is er bijvoorbeeld een vaderrol die aangeeft wat een vader van zijn kinderen kan verwachten en wat die kinderen van hun vader mogen verwachten. Die vader heeft niet alleen verwachtingen ten opzichte van zijn kinderen, maar ook ten opzichte van verschillende andere mensen. We spreken soms van een “rollenset” om het geheel van rollen aan te duiden die aan één positie zijn verbonden. Neem het voorbeeld uit het handboek waarin de portier als prof optreedt, waarbij er nauwelijks tot niet geluisterd wordt. Het besluit dat we dan kunnen trekken is dat we niet naar mensen luisteren om te horen wat ze zeggen, ook niet voor wie ze zijn, maar alleen voor de rol waarin die persoon optreedt. De discussie die volgde bij studenten zorgde voor verdeeldheid. Eén groep dacht dat het feit dat men luisterde enkel en alleen met macht te maken had. De cursus interesseert hen niet echt, maar de prof kan wel examineren op het einde van het jaar en daarom luisteren de studenten wel naar de prof, maar niet naar de portier. De andere groep was niet akkoord met deze opvattingen. Ze vonden dat de cursus de meesten wel interesseerde en vroegen zich af waarom men dan ook naar experts op tv luistert, terwijl die nochtans geen examen afnemen. Ze wisten echter niet welke andere factoren dan macht en dwang er dan voor zorgden dat men luisterde. Toch heeft de sociologie zo’n verklaring te bieden. Er zijn heel wat mensen die menen dat ze ons van alles te vertellen hebben en het is heel moeilijk om te weten naar wie we moeten luisteren. In de overgrote meerderheid van de gevallen hebben we niet de kans zelf na te trekken of de anderen zin of onzin vertellen. Men heeft daarom iets anders uitgevonden: rollen die herkenbaar zijn aan een aantal tekens en die ons toelaten te vermoeden dat de persoon die een bepaalde rol bekleedt aan bepaalde verwachtingen voldoet. De rol is handig en vervult de functie ons te laten Het belang van de rol steunt op positie en weten wat we kunnen verwachten. Mensen macht. Mensen vertonen rolgedrag omdat ze vertonen rolgedrag omdat ze in die handelen conform de verwachtingen van de verwachtingen werden gesocialiseerd. machtigen. Functionalisme Conflicttheorie Het functionalisme verklaart het bestaan van sociale verschijnselen op basis van hun gevolgen of van de functies die ze vervullen voor andere verschijnselen. De functionele verklaring verschilt daardoor van de causale. Functies worden belangrijker beschouwd dan oorzaken. Men gaat zich dus de vraag stellen welke functie een verschijnsel in de samenleving heeft. Het is logisch dat samenhang hierbij centraal staat. Zo zagen we eerder al de functionele gezinstheorie. Vermits het gezin economische functies vervult, moeten economie en gezin dus op elkaar afgestemd zijn. Het traditioneel nucleaire gezin past het best bij de industriële economie. Als dit traditionele nucleaire gezin verdwijnt, dient er bijgevolg naar functionele equivalenten (kinderopvang, lager geboortecijfer, etc.) gezocht te worden. Functionalisme is eigenlijk ontstaan in de antropologie. Antropologen zoals B. Malinowski en A. Radcliffe-Brown vroegen zich bij het zien van een verschijnsel in de samenleving af wat de taak hiervan was. Talcott Parsons bouwde hierop verder en bracht de functionele analyse in verband met de systeemtheorie. De samenleving werd door hem beschouwd als een systeem dat bepaalde functies moet vervullen om te kunnen voortbestaan, zoals overlevingsmiddelen putten uit zijn omgeving, deze verdelen onder de leden van de samenleving, die leden bij elkaar houden en de onvermijdelijke spanningen en conflicten oplossen op zo’n manier dat de samenleving niet uiteenspat of wordt lamgelegd. Het bestaan van economie (die middelen moet genereren om mensen te laten leven en overleven), overheid (die voor iedereen bindende beslissingen moet kunnen nemen en voor iedereen geldende regels opleggen), onderwijs (dat om leefbaar te zijn aan de leden van de samenleving een aantal gedeelde opvattingen en vaardigheden moet bijbrengen) en gerecht (dat geschillen moet kunnen beslechten die onvermijdelijk rond de afgesproken regels ontstaan) wordt door Parsons beschouwd als een antwoord op die functionele vereisten. Daarbuiten werkte Parsons ook nog de functionalistische rollentheorie uit. De rol wordt in die theorie beschouwd als een cruciaal element van sociale organisatie. De rol verdeelt de samenleving in een reeks onderling zinvol verbonden posities, op zo’n manier dat aan elk van die posities systematische verwachtingen verbonden zijn. Parsons onderscheidde drie niveaus in de maatschappelijke organisatie: - De persoonlijkheid van individuen of “sociale actoren”. - De cultuur die het denken, voelen en handelen van actoren richt. - Het sociale of het samen handelen van actoren en de relaties tussen mensen. Dat sociale wordt vooral georganiseerd in rollen. Er moest volgens Parsons dus een wederzijdse afstemming of samenhang tot stand komen met een evenwicht of harmonie tussen de verwachtingen verbonden aan een bepaalde rol, de waarden en verwachtingen die en cultuur aan zijn leden meegeeft en de persoonlijkheden van individuen. Voor de functie van leraar moeten mensen gerekruteerd worden met een zorgzame en geduldige persoonlijkheid, want vanuit onze cultuur is onderwijs heel belangrijk en zijn kinderen een soort van heilig. Dit kan gebeuren door selectie of door vorming (socialisatie). Wanneer er nu schooldirecteurs gerekruteerd worden uit het lerarenkorps loopt het eigenlijk mis. Scholen zijn complexe organisaties en dus is een directeur een soort van “manager”. De persoonlijkheid van leraren passen dus niet bij de persoonlijkheid van een schooldirecteur. Vermits onze cultuur gezondheid erg belangrijk vindt, wordt de rol van arts als belangrijk gezien. Hierdoor komt er veel controle op artsen en moeten ze ook een lange opleiding doorlopen. Omdat de rol zo belangrijk is, zal men ook voldoende beloning geven en proberen bekwame mensen te rekruteren voor het beroep. De functionalistische benadering krijgt ook veel kritieken: - Men zegt van de bestaande instellingen en regels nogal snel dat ze functioneel zijn omdat ze bepaalde problemen oplossen of bestaan omdat ze aangepast zijn aan andere instellingen. Er wordt dus te snel naar samenhang als legitimerende derde gegrepen. Wat bestaat wordt al snel gelijkgesteld aan wat functioneel en nuttig is. - Er is een gebrek aan aandacht voor verschijnselen als eigenbelang en voor de conflicten die daaruit voortvloeien. - Men verwart soms functie met oorzaak. Als we terugkijken naar het voorbeeld van de dokters, dan zal de functionalistische theorie zeggen dat artsen veel verdienen omdat ze nodig en nuttig zijn. Ze vergeten echter zich af te vragen hoe het komt dat dokters veel geld verdienen en blijven verdienen. Dit is mede door de afscherming van hun beroep en de daarbij horende macht. Verpleegster zouden bepaalde taken van een dokter ook kunnen doen, maar mogen dit niet. De conflicttheorie is de tegenhanger van voorgaande theorie. Deze theorie heeft meer aandacht voor macht en zien dit conflict en de machtstrijd als nuttig. De maatschappelijke instellingen zoals de staat en het onderwijs volgen namelijk uit deze machtstrijd. Tijdens het Interbellum staken twee verschillende soorten conflicttheorieën de kop op. Zo had je enerzijds het Fascisme en Nazisme die aanhangers waren van het Sociaal Darwinisme, anderzijds had je het Marxisme. Het Sociaal Darwinisme is een gedachtegang die door H. Spencer gelanceerd werd. De auteurs van deze theorie beschouwen de mensen als berekende egoïsten die zich niet door waarden en normen laten remmen in het nastreven van hun belangen. Merk hierbij de gelijkenis op met de Rational Choice theorie. Het “struggle for existence”-principe en het utilitaristisch gedrag wordt als een natuurlijke universele drijfveer van het menselijk handelen gezien. Het Sociaal Darwinisme ziet dit als een positieve eigenschap, want op die manier wordt de samenleving en het ras sterker. Je hebt hierin zowel de individuele variant waarbij de sterksten overwinnen en via voortplanting voor een sterker ras zorgen, alsook een collectieve variant waarbij bepaalde maatschappelijke organisaties beter zijn dan anderen en via eliminatie en onderdrukking van die organisaties door de sterkeren zal er een groep van superieure groepen ontwikkeld worden. De aanhangers van de theorie waren ervan overtuigd dat het onderdrukken of vervalsen van deze natuurlijke strijd negatieve gevolgen had. De menselijke natuur streeft namelijk naar zoveel mogelijk geld en macht en de samenleving is dus strijd: - In de economie komt die strijd tot uiting: de sterkste wint. - De staat is een voortzetting van die strijd. - Het gerecht staat ten dienste van de sterken. - Het onderwijs moet indoctrineren (systematisch en eenzijdig onderwijzen van aanvechtbare overtuigen met de bedoeling dat deze kritiekloos worden aanvaard). - Politiek is het onderscheid tussen vriend en vijand. Het Marxisme verwerpt het biologisch principe dat in het Sociaal Darwinisme terug te vinden. In de Marxistische visie ligt de conflictstof in de klassenverhoudingen. In een kapitalistische maatschappij hadden ze dezelfde visie als hierboven op de staat, het gerecht, het onderwijs en de politiek. Dit leidde tot een voortdurende strijd tussen de hoge klassen en het proletariaat. De strijd zou pas ophouden wanneer de finale oplossing bereikt wordt door een opstand van het proletariaat die de productiemiddelen gemeenschappelijk stellen en zo voor een communistische staat zouden zorgen. De klassieke conflictsociologie heeft de oorlog verloren: - Het Sociaal Darwinisme verloor de oorlog, niet zozeer het debat. - Het Marxisme heeft in de praktijk bewezen een mislukking te zijn. Er blijven echter nieuwe vormen van conflictsociologie aanwezig. Zo worden Simmel en Coser als de grondlegger van de moderne conflictsociologie beschouwd na hun werken waarin ze nadachten over de functies van conflict. Ook het Marxisme kent zijn uitloper in het Neo-Marxisme, waarbij de nadruk ligt op de belangentegenstellingen en het conflict rond die tegenstellingen. Volgens hen zijn niet de verwachtingen van mensen bepalend, wel de machtsverhoudingen. Ondanks enkele tegenstellingen worden de twee verschillende theorieën steeds meer als complementaire theorieën gezien in plaats van tegengestelde theorieën. Functionalisme Conflicttheorie De uiteindelijke verklaring ligt in de functies die De uiteindelijke verklaring ligt in eigenbelang iets vervult en die worden vervuld omdat de wat leidt tot een strijd die uiteindelijk beslecht mensen er via socialisatie toe worden gebracht. wordt door macht, maar die strijd krijgt beslag in Uiteindelijk steunt dit op consensus. wet en moraal. Toch zijn de theorieën complementair. Rollen zijn bundels van verwachtingen, waarvan het respect ook door macht wordt gegarandeerd, maar die samenlevingsproblemen oplossen. We gaan ook wat verder in op de rollentheorie van Parsons. Zo is het duidelijk dat er een onderscheid is tussen het individu of de persoon en de rol of het personage dat we spelen. De vraag die gesteld kan worden is welk van beide het belangrijkste is: het individu of de rol. In de hedendaagse Westerse cultuur vinden we de persoon veel belangrijker dan de rol. Voor ons is de persoon echt en van fundamenteel belang, terwijl de rol, zoals de dramaturgische metafoor ons voorhoudt, slechts gespeeld wordt. Volgens de antropoloog C. Geertz is dat echter een vrij uitzonderlijke opvatting als we ze tegen de achtergrond van de wereldculturen bekijken. In Bali zal men bijvoorbeeld overtuigd zijn dat de rol van fundamenteel belang is en dat er altijd wel andere individuen zullen zijn die de rol kunnen innemen. Westerse Dramaturgische Theorie Balinese Theorie De persoon is belangrijk en is hetgeen wat echt De persoon is voorbijgaand, mensen van vlees is. en bloed zijn incidenteel. De rol is oppervlakkig en wordt gespeeld. De rol en het schouwspel zijn blijvend en de rollen zijn hetgeen wat echt is. Erving Goffman (1922 – 1982) benadert het rolgedrag ook op basis van de dramaturgische theorie. Volgens hem proberen mensen zich door anderen in een bepaalde rol te laten erkennen en doen ze dat via de manipulatie van kledingsstukken, houdingen, poses, uitspraken en andere symbolen. Ze doen eigenlijk constant aan “impression management”. Als we in de spiegel kijken zien we niet onszelf, maar hoe anderen ons zien. Achter dat alles schuilen volgens Goffman “echte” personen die de indrukken “managen” en van maskers wisselen. Dit kan door een onderscheid te maken tussen de frontstage, waar mensen gezien worden door andere mensen en aan “impression management” doen, en de backstage, waar mensen “op hun gemak” zijn en hun maskers kunnen afzetten. Er is hier dus sprake van roldistantie, waarbij we in en uit de rollen stappen. Vanwaar komt dat individu dat rollen speelt dan? Hier duikt weer de utilitaristische visie op. Het individu verschijnt als een gegeven en is een rationele actor die uit eigenbelang indrukken manipuleert. Men is, ondanks de rollen die men speelt, echt zichzelf als men uit de rollen treedt. De visie van George Herbert Mead ging tegen bovenstaande opvatting in. Volgens Mead leert men samenleven door de rollen van de anderen te leren spelen. We worden wie we zijn door rollen te leren spelen. Zo leert een kind als eerste de rol van moeder kennen, later leert hij het speelkameraadje kennen, etc. Volwassen zijn betekent in die zin dat men een groot aantal rollen onder de knie heeft. Via de kennis van die rol kan men zich in anderen inleven en daar gaat het om. Volgens Mead wordt zelfbewustzijn verworven via kennis van rollen, niet via distantie van rollen. Roldistantie maakt juist deel uit van de rol (zo zal een leerkracht zijn eigen rol beter begrijpen wanneer hij zich in de rol van leerling kan plaatsen). Mead is bovendien de grondlegger van het symbolisch interactionisme. Dramaturgische Visie van Goffman Mead’s Visie Het zelf is gegeven en gaat vooraf aan het Het zelf wordt sociaal geconstrueerd via het sociale. aanleren van rollen. Men is ondanks de rollen die men moet spelen. Men is dankzij de rollen die men heeft geleerd. Men kan een rol of een bundel van verwachtingen ook als een geheel van regels beschouwen. Wat van ons wordt verwacht of wat wij van andere verwachten, kan steeds in de vorm van een regel worden geformuleerd. De dramaturgische opvatting richt de aandacht op de regels die als het ware buiten ons liggen en even gemakkelijk van onze persoon kunnen worden gescheiden als een toneelstuk van een acteur. Dat zouden echter wel eens de oppervlakkige en atypische regels kunnen zijn. Er zijn vele andere regels waarvan de overtreding afkeer of zelfs walging oproept. Toch zien we ook die regels over de tijd veranderen. Dit is precies wat Norbert Elias (1897 – 1990) in zijn invloedrijke boek “Het civilisatieproces” (1982) beschrijft. Elias gaat na hoe de gewone gedrag- en beleefdheidsregels die de dagelijkse omgang regelen zich tussen de vijftiende en achttiende eeuw hebben gewijzigd. In het boek zijn verschillende voorbeelden van omgangsvormen beschreven die in de vijftiende eeuw tot de gebruiken behoorden, maar dat nu niet meer zijn. De twee lessen uit Elias’ boek zijn: - Regels worden geïnternaliseerd. De regels nestelen zich in onze vezels als een soort van “tweede natuur”. - De regels veranderen niet alleen over de tijd, maar veranderen ook als een antwoord op specifieke maatschappelijke problemen. Door deze theorie van Elias wordt de dramaturgische theorie gerelativeerd. De vaststellingen van Elias maken duidelijk dat het dramaturgisch perspectief niet kan pretenderen een algemene rollentheorie te zijn. In het beste geval leert zij ons iets over hoe we omgaan met regels die we niet hebben geïnternaliseerd, die we daarom kunnen opnemen en afleggen met het gemak waarmee een acteur van kostumering verandert. Tot slot komen we nog even terug op de eerder gestelde vraag van orde. Waarom respecteren de mensen zoveel verwachtingen? We blikken daarom even terug op de al afgelegde weg. Thomas Hobbes (1588 – 1679) was in feite de grondlegger van het utilitarisme. Hij was van oordeel dat de mensen zich laten meeslepen door hun passies, vooral het behartigen van hun belangen. Hun verstandelijke vermogens wenden ze volgens Hobbes vooral daartoe aan. Als ze verstandig zijn, zo meende hij, dan zullen ze vooral streven naar macht. Een wereld waarin iedereen zijn eigen macht probeert te vergroten zal echter een zeer conflictvolle wereld zijn. Een dergelijke samenleving zou “een oorlog van allen tegen allen” en zeer wreed en armzalig zijn. Die samenleving kan alleen maar worden vermeden door boven de mensen een grotere macht te plaatsen, een overheid of staat (“een Leviathan”) die een monopolie krijgt op het gebruik van de middelen van geweld en de mensen de wetten doet naleven. Volgens Hobbes sloten mensen samen een sociaal contract om onder de hoede van een sterk gezag aan de oorlog van allen tegen allen te ontsnappen. De Hobbesiaanse oplossing voor het probleem van orde bestaat met andere woorden uit externe dwang uitgeoefend door de staat. Mancur Olson moderniseerde deze visie. Volgens hem zullen collectieve goederen er slechts komen als het nastreven ervan wordt bevorderd door het koppelen aan individuele belangen of door het te laten gebeuren onder lichte tot zware drang. Op het niveau van de moderne samenleving ziet Olson daartoe twee mechanismen, de markt en de staat. Toch liet deze theorie een groot aantal auteurs onbevredigd. Zo zagen we al dat Auguste Comte van oordeel was dat de aanvaarding van wetten en beperkingen toch niet alleen op dwang en geweld kan steunen. Hij was evenmin bevredigd door het antwoord van de voorstanders van de tegen-verlichting die stelden dat misleiding via de manipulatie van symbolen, via rituelen en religie noodzakelijk was. De bevindingen van Elias en de verklaring van Mead voegen aan deze discussie nog een nieuwe dimensie toe. Ze stellen dat dwang niet louter extern is. Het gedrag van de mensen wordt niet alleen geregeld omdat zij hun belangen nastreven en er door dwang toe gebracht worden normen en wetten te respecteren. Een aantal normen, regels en verwachtingen worden voor de mensen een “tweede natuur”, wordt door hen opgenomen of geïnternaliseerd. De eerste invloedrijke formulering van die stelling is die van Sigmund Freud die stelde dat waarden, normen en morele regels deel gaan uitmaken van de persoonlijkheid. De sociologische formuleringen van het idee vinden we bij Mead en bij Parsons. De kern van de stelling is dat orde er niet alleen is als een gevolg van externe dwang (conflictsociologie), maar ook van interne drang (functionalisme) omdat normen, regels en verwachtingen via opvoeding en interactie deel gaan uitmaken van de persoonlijkheid en het zelf. We kunnen de conflictsociologie en het functionalisme dus als complementaire theorieën zien. Voor een mooi voorbeeld ter illustratie hiervan kun je de toepassing van beide theorieën op de gifteconomie van Marcel Mauss lezen in het handboek. 6 Verwachten en verklaren in de sociologie We zagen in hoofdstuk 5 al dat begrippen in theorieën ingebed moeten zijn. Als voorbeeld zagen we het begrip rol in de verschillende rollentheorieën. Dit hoofdstuk sluit hier nauw bij aan. We omschrijven rollen namelijk herhaaldelijk in termen van verwachtingen. Als we een blik werpen op ons eigen leven, merken we al snel dat we zeer veel verwachten. Als je naar de bakker gaat en je vraagt “een wit gesneden”, dan verwacht je dat je een wit gesneden brood krijgt en de bakker verwacht dat je ervoor betaalt. Harold Garfinkel (1917) liet zijn studenten vaak experimentjes doen. Zo moesten ze zich bijvoorbeeld thuis gedragen als een vreemde. Dit zorgt voor ongerustheid of zelfs woede bij de andere bewoners die bij de ordeverstorende experimentjes betrokken waren, omdat we er niet tegen kunnen als onze verwachtingen niet kloppen. Verwachtingen zijn gebonden aan routines en rollen. Als we op restaurant gaan, hebben we bepaalde verwachtingen van de ober. Elk detail dat hiervan afwijkt, wordt op zijn minst als vervelend geacht. Ook zijn verwachtingen gebonden aan de tijd. Als de telefoon om 3 uur in de nacht rinkelt, verwachten we iets onheilspellends, helemaal anders dan wanneer die telefoon om 3 uur in de namiddag rinkelt. Joseph Conrad was een romanschrijver en in zijn roman “The Secret Agent” uit 1906 vinden we een markante passage. Een Russische spion die geïnfiltreerd is in een groep anarchisten in Engeland krijgt van de Eerste Secretaris van zijn ambassade, die de anarchisten graag een aanslag zou zien plegen, de opdracht hiervoor te zorgen. De aanslag zou “onverklaarbaar” moeten zijn, “schijnbaar zonder precieze bedoeling,” niet reduceerbaar tot “honger, sociale afgunst of klassenhaat”, hij zou “absurd en ondenkbaar” moeten lijken. “Alleen krankzinnigheid is echt schrikwekkend,” legt hij uit. Conrad vat hier precies het belang van verwachtingen en de paniekstemming die zich van ons meester maakt als we het handelen van anderen niet meer met verachtingen in verband kunnen brengen. Verwachtingen zijn inderdaad niet alleen vooraf belangrijk, maar ook achteraf, om te verklaren waarom iets is kunnen gebeuren. Zo kan men de aanslag op de WTC-torens begrijpen, wat natuurlijk niet hetzelfde is als goedkeuren. Weber definieerde de sociologie als: “De wetenschappelijke poging om het sociale handelen te begrijpen, met de bedoeling op die manier tot een causale verklaring van het verloop en de effecten van dat handelen te komen.” - Er wordt dus naar een causale verklaring van het sociaal handelen gezocht door voor het grootste deel statistische analyse. Zo kan men op die manier het gedrag van mensen voorspellen. Dit komt eigenlijk overeen met hetgeen men in de natuurwetenschappen doet. - Bij de sociale wetenschappen speelt echter ook het begrijpen van dat verband in termen van verwachtingen een belangrijke rol. Men gebruikt ook wel eens de Duitse term “Verstehen” en spreekt van de Verstehende methode van Weber. Verklaren is dus het vaststellen van een statistisch verband alsook het begrijpen van dat verband in termen van verwachtingen. Het “verklarend begrijpen” is echter geenszins evident. Weber suggereerde dat men in de huid van de bestudeerde mensen kan kruipen en zich afvragen wat men in hun plaats zou doen. Als de zo gevormde verwachting overeenstemt met het waargenomen gedrag, kan men, volgens die subjectieve methode, aannemen dat men dat gedrag “verklarend begrepen” heeft. Als we als voorbeeld kijken naar het boek “L’Ancien Régime et la Révolution” van Alexis de Tocqueville (1856) waarin hij zich afvroeg hoe waarom er zo’n sterke economische groei in Engeland was, terwijl in Frankrijk een stagnatie van de economie waar te nemen was, die uiteindelijk tot de Franse Revolutie leidde. Hij merkte op dat in Frankrijk het belang van de overheid veel groter was. Zo werden er ook baantjes verkocht om de overheid van geld te voorzien. Zo was bekwaamheid geen vereiste voor die baantjes, maar kapitaal. In Frankrijk kocht dus iedereen die wat geld had zo’n baantje. In Engeland was de centralisatie van de staat niet zo groot en bestonden de baantjes niet (of in ieder geval veel minder), waardoor mensen eerder in de evolutie van de handel investeerden. De verklaring kan onder twee voorwaarden uitgroeien tot een Verstehende of interpretatieve verklaring: - Er is een statistische relatie waarneembaar tussen het aantal overheidsbaantjes en de economische groei (veel baantjes weinig groei). - Men moet het gedrag dat gesteld wordt (men kiest voor de zekerheid van een baantje dan voor een risicovolle investering van het kapitaal) begrijpen. Toch is er na 150 jaar nog steeds discussie over deze stelling en de optimale relatie tussen de omvang van de overheidssector en de economische groei. Verklaren is dus niet zo gemakkelijk. Verder is ook het begrijpen zoals Weber het aanraadt niet evident. Er is een duidelijke overeenkomst met de rollentheorie van Mead. Als we volwaardig lid worden van de samenleving door rollen van anderen te leren spelen, kunnen we ons natuurlijk ook in de rol van anderen plaatsen. De vraag is echter hoe ver die bekwaamheid reikt. Uiteraard kunnen we door roldistantie kennis krijgen van het nabije, van dat waar we mee vertrouwd zijn. Toch kan je je niet in de plaats stellen van alle Belgen, laat staan van iemand die leefde in de 18de eeuw. Wanneer er dus gedrag gesteld wordt dat een regelmaat produceert, is het belangrijk dat we dat gedrag ook begrijpen. Je kan dit proberen door in de huid te kruipen en proberen de menselijke “natuur” te doorgronden, maar zoals we hierboven al zagen is er hierop kritiek. De menselijk “natuur” is niet hetzelfde voor iedereen. Niet alle mensen hebben dezelfde gedachten, doelen en cultuur. Het is dus ook belangrijk om die cultuur te leren kennen. Dit noemen we de hermeneutiek (vernoemd naar Hermes, de boodschapper van de goden die de bedoeling van de goden moest interpreteren en duidelijk maken aan de mensen). De Duitse historicus Wilhelm Dilthey (1833 – 1911) reageerde tegen het individualistisch denken zoals bij Weber terug te vinden is. Waar Weber alle individuen als identiek beschouwde, verwierp Dilthey dit idee en stelde hij dat de reacties van individuen bepaald worden door de cultuur waaruit zij komen en de tradities waarin zij leven. Er is dus een diepgaande studie van de cultuur nodig. Berger en Luckmann stelden dat we leven in een voorstelling van de werkelijkheid en geconstrueerd wordt via de opvattingen die men over de werkelijkheid heeft (sociaal constructivisme). Daar onze perceptie van de werkelijkheid verschilt, gedragen we ons naar hoe we menen dat de werkelijkheid is. De sociologie moet zich bijgevolg vooral toespitsen op de processen via welke mensen tot een bepaalde voorstelling van de werkelijkheid komen, ertoe komen een bepaalde voorstelling voor echt, waar of overtuigend te beschouwen. Dit kan via dialoog, surveyonderzoek, analyse van brieven en dagboeken (uit het verleden) of schilderijen en gebouwen. Om rollen te begrijpen moeten we verwachtingen begrijpen. Het volstaat niet om in de huid van de ander te kruipen om de verwachtingen te begrijpen, maar we moeten ook de cultuur kennen om die verwachtingen te kunnen begrijpen. De vraag die zich nu opdringt is: Wat is cultuur? We proberen cultuur te verduidelijken aan de hand van het handelingsbegrip van Parsons. Elke sociale handeling heeft namelijk een aantal fundamentele componenten: - De bedoeling Als je geen bedoeling, zin of betekenis kan geven aan een handeling, is er geen sprake van sociaal handelen. - De situatie o De middelen o De condities - De normen o Cognitieve Als je een auto hebt en je wil ergens naartoe, moet je kunnen rijden. o Ethische Als je ernaartoe rijdt, moet je de wegcode respecteren. Een ander goed voorbeeld is het ethisch debat rond kannibalisme om te overleven. Onder cultuur verstaan we enerzijds de doelen, opvattingen over wat nastrevenswaardig is en anderzijds de normen, opvattingen en kennis over hoe die doelen of waarden kunnen worden verwezenlijkt. De situatie wordt ook wel eens de structuur genoemd, maar dit zullen we niet doen, omdat dat nogal slordig taalgebruik is (de cultuur is immers ook gestructureerd). We hebben voorlopig echter een belangrijke component over het hoofd gezien. Bij het sociaal handelen is immers ook een communicatieve component aanwezig. Dikwijls is ons handelen bewust op communicatie gericht. Wij willen dan bij de anderen een welbepaalde respons of reactie losmaken. Wanneer ons handelen door een andere persoon wordt geïnterpreteerd hebben we te maken met interactie. De communicatieve component bestaat uit: - De definitie van de situatie Er is een verschil tussen les volgen in een grote aula of naar een voetbalmatch gaan. Een zakelijk gesprek verschilt in vele opzichten van een romantisch gesprek. We gaan bijgevolg ons gedrag afstellen op de welbepaalde situatie. - Symbolen Het aspect van het handelen en van de voorwerpen, dat de betekenis of de definitie van de situatie communiceert, wordt symbool genoemd. o Verwijzende symbolen zoals een bordje met uitgang of verboden te roken. o Expressieve symbolen brengen ontroering of vreugde teweeg (bv. bij het zien van de nationale vlag, het kopen van een auto, de kleding, …). Deze symbolen zeggen iets over onszelf. Maar ook een combinatie van de twee is mogelijk! We kunnen nu een formele definitie van cultuur betekenis geven: “Cultuur is een overgeleverd geheel van betekenissen die vervat zijn in symbolen; een geheel van opvattingen uitgedrukt in symbolen via welke de mensen met elkaar communiceren, hun kennis van en hun houdingen tegenover het leven ontwikkelen en doorgeven.” (C. Geertz) INTENTIONELE COMMUNICATIEVE DOELEN SYMBOLEN CULTURELE COMPONENTEN NORMEN DEFINITIE SITUATIE SITUATIONELE MIDDELEN EN CONDITIES COMPONENTEN In bovenstaande tabel werden de verschillende componenten van de handeling samengebracht. Ze helpen ons om terug te blikken op een aantal stellingen en posities die we in de voorbije hoofdstukken hebben ontmoet en die, gebruikmakend van de figuur en de daarin vervatte begrippen, bondig kunnen worden geformuleerd. Het utilitarisme en de rationele keuzebenadering gaan ervan uit dat de intentionele aspecten van de handeling in alle culturen dezelfde zijn. De cultuur wordt bij hen dus als een vast gegeven gezien (met als doel plezier optimaliseren, pijn minimaliseren en rationaliteit de norm om dat te bereiken). Ze zullen verschillen tussen culturen dus eerder door variabele middelen (technologie) en condities (klimaat) verklaren. De functionalistische theorieën hebben echter ook oog voor de variabele culturele componenten. Weer wordt duidelijk dat die laatste theorie als vollediger beschouwd kan worden. 7 Socialisatie en methoden van samenleven Een eerste onderscheid dat in dit hoofdstuk van belang is, is het verschil tussen praktische en discursieve kennis. We kunnen ons goed voelen in een groep, maar toch onbekwaam zijn de verwachtingen te schetsen die de groep samenhoudt. We weten dus hoe we de regels moeten gebruiken en toepassen, zonder dat we ze expliciet kunnen formuleren. Dit is de praktische kennis. De discursieve kennis is de uitdrukkelijke formulering of interpretatie van de regels of normen die inzicht geven in het gedrag. Voor bijvoorbeeld een spion zal het noodzakelijk zijn die praktische kennis te hebben (kinderversjes, uitdrukkingen, liedjes, namen van filmsterren, geheel van lokale houdingen, …) om niet door de mand te vallen. Het geheel van processen via welke een persoon de regels, verwachtingen, kennis en vaardigheden leert, die nodig zijn om in een samenleving bepaalde rollen te vervullen, noemen we “socialisatie”. Vooral de praktische kennis is belangrijk. Je kan bijgevolg niet alles uit de “boekjes” leren (discursieve kennis), maar moet participeren aan sociale activiteiten zoals de school, de jeugdbeweging, de media, de vriendenkring of “peer group”. We passen bijgevolg veel regels toe. Zo zullen we beleefd eten wanneer we op restaurant gaan of zullen we onze ogen snel van iemand afwenden in de bus of in de metro (beleefde inattentie). Erving Goffman schreef in 1971 “Territories of the Self”, waarin hij beschrijft hoe mensen rond zichzelf een territorium proberen af te bakenen. Hij spreekt van “personal space” om de ruimte aan te duiden die een individu mentaal rond zich afbakent en waarvan het binnendringen wordt beleefd als een intrusie of een onbeschoftheid. Die eigen ruimte verschilt echter wel. Zo zal hij kleiner zijn in een volle wachtkamer dan in een lege wachtkamer. Goffman spreekt van “the stall” als een individu voor een langere tijd aanspraak maakt op een bepaald territorium (bv. door een handdoek te leggen op het strand). Hij concludeerde ook dat in de interactie mensen meer belang hechten aan lichaamstaal dan aan het gesproken woord. Boden en Molotch deden onderzoek naar het belang van lichaamstaal in face-to-face contact. Dit soort contact is superieur door de rijkere informatie waarbij inzicht in de intenties wordt verkregen. Ook krijg je sneller feedback en kun je ook sneller bijsturen en (zelf)correctie doen. Bovendien kun je storingen neutraliseren. Deze zaken kunnen verklaren waarom er nog steeds zoveel vergaderingen zijn terwijl de communicatietechnologie ook de mogelijkheid biedt om via een webcam contact te leggen. Zolang er geen oplossing is voor het minder inzicht in lichaamstaal, zal face-to-face communicatie superieur blijven. Bij het onderscheid tussen praktische en discursieve kennis werd al duidelijk dat we kunnen omgaan met meer tekens en betekenissen dan worden doorgegeven met gewone taal. De “blauwdruktheorie” van de sociale orde gaat er van uit dat regels een grondplan of blauwdruk van die orde uittekenen. De blauwdruktheorie gaat als volgt: 1. Men kan door observatie de regels ontdekken die het sociale leven beheersen. 2. Die regels oriënteren het gedrag van de mensen; omdat de meeste mensen de regels kennen en respecteren, verwerft het sociale leven een grote mate van voorspelbaarheid. De blauwdruktheorie denkt dus de sociale orde te kunnen doorgronden en zo het handelen verklaren door de regels discursief te verwoorden en te interpreteren. Harold Garfinkel heeft geprobeerd de bovenstaande stellingen te toetsen door een aantal ordeverstorende experimenten (“interactioneel vandalisme”) uit te voeren. Zo liet hij zijn studenten bij alle handelingen en conversaties die ze voerden het vanzelfsprekende in vraag stellen. De personen die met zulke vragen te maken krijgen, kunnen de vanzelfsprekend geachte kennis in zo’n geval niet verwoorden en dit zorgt voor irritatie. Het discursief expliciet maken van de veronderstelde betekenissen, regels en normen is dus niet mogelijk. Garfinkel besluit daaruit dat we niet kunnen aannemen dat er regels en betekenissen zijn die iedereen kent. Wat men volgens hem moet begrijpen, is de wijze waarop mensen via de wederzijdse interpretatie van het gedrag, tot wederzijdse verwachtingen en wederzijds begrijpen komen. Hij noemt dat etnomethodologie, de studie van de methoden die gewone mensen gebruiken om elkaars gedrag te interpreteren en tot wederzijdse verachtingen te komen. Waar de Verstehende methode van Weber en het sociaal constructivisme van Berger en Luckmann de nadruk leggen op het feit dat mensen handelen op basis van hun kijk op de wereld en de anderen, hun opvattingen, motieven en verwachtingen, willen de etnomethodologen nagaan hoe mensen, via interactie en communicatie, tot een bepaalde voorstelling van de werkelijkheid en gedeelde verwachtingen komen. De etnomethodologie besteed veel aandacht aan schijnbaar triviale aspecten van het leven (bv. hoe een beurtrol in een groep gerespecteerd wordt). Etnomethodologen waren ervan overtuigd dat men eerst moet weten hoe mensen in hun dagelijkse omgang met elkaar tot wederzijdse verwachtingen en wederzijds begrijpen komen, alvorens men de ontwikkeling van complexere gehelen als economische systemen, politieke staten of zelfs rollen kan bestuderen. In dat opzicht is de etnomethodologie nauw verwant aan bepaalde strekkingen van het symbolisch interactionisme. Sommige aanhangers van die strekking leggen eveneens veel nadruk op het individuele handelende individu. Zij zien normen als de uitkomst van interactie en zijn van oordeel dat normen worden gerespecteerd omdat zij in de interactie worden geproduceerd. De pertinente vraag blijft in hoeverre mensen op een gegeven moment cultuur en samenleving maken of daarentegen overgeërfde cultuur en samenlevingspatronen in hun denken en voelen laten blijken. De etnomethodologie stelt de hoop op de analogie met de taal. Kinderen leren de grammatica van de taal op een praktische manier, de regels van de grammatica worden voor hen pas discursief geïnterpreteerd als zij naar school gaan. De etnomethodologie hoopt om via geduldige waarneming ook een grammatica van het samenleven te ontdekken, voorlopig zijn ze er echter nog niet in geslaagd. Begrijpelijk is er ook een polarisering tussen het functionalisme en de etnomethodologie. Functionalisme Etnomethodologie Men moet rekening houden Men moet niet uitgaan van de elementen die buiten het individu met de situatie en gedrag liggen, maar nagaan hoe de individuen zelf de maatschappelijke interpreteren vanuit de cultuur. orde scheppen. (Blumer: “De natuur van een voorwerp bestaat uit de betekenis van dat voorwerp.”) Het probleem van de etnomethodologie blijft echter dat het moeilijk is om het gedrag van mensen te bestuderen zonder aan te nemen dat iets (situatie of cultuur) gegeven is. Er kan wel enigszins naar een balans gezocht worden tussen de gegevenheid van condities en de noodzaak van socialisatie enerzijds en de aandacht voor de actor en de flexibiliteit van regels en normen anderzijds. Wanneer we een terugblik op de verschillende sociologische theorieën werpen, is de onderverdeling die Jeffrey Alexander maakte erg interessant. De eerste tegenstelling die hij maakte heeft betrekking op de opvatting over hoe maatschappelijke orde tot stand komt. Men kan daarin twee duidelijke posities onderscheiden. De eerste veronderstelt dat de orde spontaan tot stand komt, de andere meent dat maatschappelijke orde voortvloeit uit controle op het denken en handelen van individuen. De tweede tegenstelling heeft te maken met het mensbeeld. Sommige theorieën gaan ervan uit dat men het handelen van mensen kan begrijpen omdat elk individu rationeel uit eigenbelang handelt. De andere theorieën zijn normatief. Zij gaan ervan uit dat het handelen van het individu kan worden gericht door geloof, waarden, overtuigingen en andere culturele elementen. Spontane Orde Orde door Sociale Controle Rationeel Handelend Individu Nutstheorieën Conflictsociologie Sociale Ruiltheorie Marxistische theorieën Normatief Handelend Individu Ethnomethodologie Hermeneutiek Symbolisch interactionisme Functionalisme Het is meteen ook duidelijk dat de sociologische theorieën raken aan en overlappen met ideologische en filosofische oriëntaties: - Liberalisme (vrije markt) Rationeel handelend individu + Spontane orde - Marxisme + Fascisme Rationeel handelend individu + Orde door sociale controle - Sociaal/Christen-democratie Normatief handelend individu + Orde door sociale controle - Anarchisme Normatief handelend individu + Spontane orde In de omgang met elkaar gebruiken mensen heel wat mechanismen om met gefrustreerde verwachtingen om te gaan zonder te moeten besluiten tot een overtreding van de regels f een ontwaarding van hun verwachtingen. De mechanismen die de frustraties opvangen vormen als het ware een buffer die conventies, rollen en verwachtingen tegen de wisselvalligheden van het gedrag beschermt. Vandaar dat ook “nieuwe” verwachtingen kunnen worden uitgeprobeerd zonder het risico te lopen meteen als afwijkend te worden beschouwd. - Humor De overtreding van een norm en de frustratie van een verwachting, scheppen meestal een gespannen situatie waarbij humor op twee manieren kan worden aangewend. Enerzijds kan men de overtreder doen alsof zijn misstap eigenlijk bedoeld was als grapje, anderzijds is het mogelijk dat de misstap wel degelijk als dusdanig wordt erkend, maar door humor wordt opgevangen. De personen die bij het incident betrokken zijn, maken er dan achteraf een grapje van. - Tact Wanneer iemand een leugen vertelt en we merken dit op, kunnen we tactvol doen alsof onze neus bloedt. Goffman spreekt in dit verband ook van beleefde inattentie. Als we op straat lopen doen we alsof we niet op de anderen letten. Dat draagt in grote mate bij tot het comfort. - Afwachten Als iemand echt iets onverwachts en onbegrijpelijks doet, zullen de getuigen vaak een afwachtende houding aannemen. Dat afwachten kan op verschillende manieren worden verantwoord. Misschien heeft men het niet goed gezien of begrepen wat er is gebeurd, misschien laat de situatie toe het storende gebeuren als een grapje te beschouwen. Bij verborgen camera zien we dat de mensen vaak een afwachtende houding aannemen. - Uitleggen Wie een verwachting heeft gekrenkt of een regel overtreden, kan natuurlijk ook proberen het “uit te leggen”. Men heeft het niet opzettelijk gedaan of de anderen hebben niet begrepen wat men heeft willen doen. Men heeft het wel gedaan, maar stond toen onder grote druk. - Verontschuldigingen aanbieden en vergiffenis vragen De dader bekent, maar zegt dat hij het eigenlijk niet had willen doen. Hij is het eigenlijk niet meer eens met de persoon die hij is geweest en die zich zo slecht heeft gedragen. Niet de verwachtingen en regels worden ter discussie gesteld, wel de persoon die ze heeft overtreden. Volgens Durkheim is afwijkend en zelfs crimineel gedrag normaal en eveneens onmisbaar. Precies omdat we kunnen optreden tegen afwijkend gedrag, precies omdat in zo’n geval publieke excuses worden aangeboden of straffen worden uitgedeeld, kunnen we de normen bevestigen. 8 Sociale controle We zagen in het vorige hoofdstuk al dat het overtreden van de norm de verwachtingen krent. Soms werkt de buffer van humor, tact, afwachten, uitleggen of verontschuldigen niet en verliest men zijn geduld. Men gaat dan moeten optreden en het gedrag sanctioneren. Op die manier wil men de sociale orde bewaren. Een oude theorie over sanctioneren is die van Jeremy Bentham (1748 – 1832), die dacht dat de natuur de mens onder de absolute heerschappij van twee meesters geplaatst, pijn en plezier. De mogelijkheid om te sanctioneren zal dus steunen op deze behoefte. Als iemand doet wat men van hem verwacht dan zal men hem belonen en ervaart hij plezier; als iemand doet wat men niet wilt dat hij doet, zal hij gestraft worden en ervaart hij pijn. Bentham onderscheidde vier verschillende sancties, die inspelen op pijn en plezier: - Fysieke sancties door de natuur (bv. een kater na te veel te drinken) - Politieke sancties door de overheid - Morele sancties door de reactie van de groep of de gemeenschap waartoe men behoort - Goddelijke sancties door God De hedendaagse theorieën doen echter geen beroep meer op God en ook de houding tegenover de natuur is veranderd. De natuur wordt beschouwd zoals Durkheim dat deed, als een gegeven conditie waarmee de cultuur en de samenleving creatief omgaan. In feite wordt er dus nog maar één bron van sanctionerend gedrag erkend: de mensen. De nieuwe theorie van sanctionering werd ontwikkeld door Talcott Parsons. In wat de leden van verschillende culturen als pijn en plezier ervaren, schuilt een grote mate van overeenkomst. Pijn en plezier zijn immers zeer algemene ervaringen. Men spreekt daarom ook wel eens van natuurlijke en universele behoeften. Dit is ten dele terecht, maar er kunnen toch ook enkele punten van kritiek opgemaakt worden: 1. De culturele invulling verschilt. Alle mensen voelen honger, culturen verschillen onderling echter sterk in de wijze waarop de honger wordt gestild, wat eetbaar wordt geacht, de wijze waarop voedsel wordt bereid, de frequentie van de maaltijden, etc. 2. Er zijn een aantal biologische behoeften die zich niet als behoefte laten ervaren. Een vitaminetekort uit zich via een reeks symptomen, doch wordt niet als dusdanig aangevoeld. Speciale medische kennis is vereist om het verband tussen vitaminetekort en bijvoorbeeld haaruitval vast te stellen. 3. Er is geen universele hiërarchie van behoeften. In sommige culturen zijn religieuze zaken belangrijker dan materiële zaken. Heel wat mensen zijn bereid te vasten of zelfs te sterven voor hun idealen. De sanctioneringsmogelijkheden ondergaan een kwalitatieve verandering als zij gekoppeld worden aan gemeenschappelijke waarden en aan sociale verbondenheden als vriendschap, liefde of, meer in het algemeen, solidariteit of lotsverbondenheid. Zodra mensen waarden of overtuigingen delen en zich onderling verbonden voelen, ontstaan nieuwe sanctioneringsmogelijkheden. - De band van het individu met anderen Gevoelens van verbondenheid en vertrouwen. - De band van het individu met waarden en opvattingen Plichtsbesef , gevoelens van integriteit. Het ontstaan hiervan is afhankelijk van een culturele en emotionele ontwikkeling. Talcott Parsons onderscheidde vier verschillende vormen van sanctionering en bracht ze onder in een tabel met cellen: Negatieve sanctie = Pijn Positieve Sanctie = Plezier Interne sanctie Type: Activeren van Type: Beïnvloeden via gevoel waardegetrouwheid Gevolg: Bevestiging verbondenheid en/of Gevolg: Schuldgevoelens Basis: Solidariteit overtuiging Basis: Waardegetrouwheid Medium: Invloed Medium: Veralgemenen waarden Externe sanctie Type: Bestraffen Type: Belonen via handeling Gevolg: Straf Gevolg: Het krijgen van een beloning van anderen Basis: Controle over middelen van Basis: Controle over “nuttige” middelen geweld Medium: Geld Medium: Reguliere macht Als we nu een vergelijking maken tussen de periode voor en na Parsons, zien we dat Parsons een gepaste oplossing aanbiedt voor de discussie tussen utilitaristen en niet-utilitaristen. Utilitaristen beweren dat de mens enkel pijn wil vermijden en plezier wil maximaliseren, tegenstanders vinden dat er ook uit altruïsme gehandeld wordt. De visie van de utilitaristen zit verwerkt in de externe sancties. Verder voegt Parsons ook het altruïsme toe door het zien van verbondenheid en waarden als principes van plezier en pijn. Dit zijn volgens hem de interne sancties. Hoewel de vier sanctioneringswijzen expliciet geformuleerd kunnen worden, gebeurt dit meestal impliciet. In een crisissituatie, als de buffers van het sociale de afwijkingen niet langer kunnen opvangen, wordt de sanctionerende gedragspropositie expliciet gemaakt. Verder wordt in vele gevallen niet de ene of de andere sanctie gebruikt. Om afwijkend gedrag extra moeilijk te maken, worden daarentegen voor heel wat handelingen de verschillende sanctioneringsmogelijkheden als het ware op elkaar gestapeld. Een goed voorbeeld hiervan is de echtscheiding. Vroeger gebeurde dit bijna niet, nu ligt het scheidingscijfer zeer hoog. Dit kwam omdat de echtscheiding vroeger meer gesanctioneerd was. Het vooruitzicht van armoede (vrouwen konden moeilijk in eigen levensonderhoud voorzien) en sociale isolatie (afkeuring van omgeving), de eigen opvattingen die tot schuldgevoelens leiden en de raad van mensen die het “goed met je menen”, spanden samen in het gevecht tegen de ontbinding van het huwelijk. De wetgeving zelf had hier veel beperkter een rol in. Het is de economische ontvoogding van de vrouw die voor meer scheidingen heeft gezorgd, niet zozeer de wetverandering. Wettelijke veranderingen bevestigen vaak immers maar de verandering, daar ze meestal achteraf pas worden aangepast. We zien ook een evolutie in het straffen. Waar vroeger gesanctioneerd werd op het lichaam, berust de controle nu “op de zachte vezels van de hersenen”, zoals Foucault het beschrijft. Volgens Foucault (1975) kan men een ontwikkeling in het strafrecht zien van de gewelddadige straf naar het activeren van waardegetrouwheid. Hij schets die ontwikkeling in zijn boek “Surveiller et punir” dat een belangrijke rol heeft gespeeld in de theorie van de sociale controle. Zijn boek opent met een terechtstelling in 1757 van Robert-François Damiens, beschuldigd van vadermoord (op Lodewijk XV). Met tangen werden zijn tepels afgerukt, alsook stukken uit zijn armen, billen en benen. Op de wonden die aldus ontstonden werd smeltend lood, hete olie en brandende teer gegoten. Daarna werd hij gevierendeeld. De uiteengerukte stukken van zijn lichaam werden verbrand. De as in de vier windstreken uitgestrooid. Minder dan honderd jaar later richt men gevangenissen op waarin men de gevangen via een stipte dagelijkse routine weer discipline wil bijbrengen. Nog later gebruikt men ten dele de modellen van de geneeskunde en de therapie om criminelen “te genezen”. De ontwikkeling die Foucault schets, is er ogenschijnlijk een van humanisering, gaande van de publieke lijfstraffen tot de pogingen om de criminelen weer op te voeden. Dit komt omdat zulke publieke lijfstraffen wel werken, maar dat je ze niet op grote schaal kunt uitvoeren. Dat is echter niet het centrale argument van zijn werk. Wat hij wel wil onderstrepen is de verschuiving van de sociale controle door gebruik van geweld en het manipuleren van materiële beloningen, naar een intenser gebruik van waarden en verbondenheid. Het gebruik van die laatste sanctioneringswijzen wordt mogelijk door het verspreiden van bepaalde waarden en opvattingen. Daarom legt Foucault heel veel nadruk op het vertoog of het discours. Dit discours houdt in dat men met de mensen praat, dat men hen overtuigd van bepaalde waarden en normen. Het is een manier van spreken die de perceptie van de werkelijkheid beïnvloedt en op die manier opvattingen en waarden aanreikt of versterkt. In feite beschrijven Foucault en Parsons hetzelfde: de toename van verbondenheid en overtuiging als middelen van sociale controle die door de jaren heen zijn toegenomen ten opzichte van materiële straffen. Er is echter een verschil in de betekenis die beiden aan deze ontwikkeling toeschrijven. Foucault ziet de ontwikkeling enkel als een grotere controle, daar je de publieke lijfstraffen niet op grote schaal kunt uitoefenen. Voor Parsons is er echter een kwalitatief verschil tussen beide vormen van sociale controle. Kunnen handelen volgens de eigen overtuigingen en op basis van de aangevoelde verbondenheden is een vorm van vrijheid, ook al zijn er in elke samenleving krachten werkbaar (de vertogen van religies, onderwijs en de massamedia bijvoorbeeld) die mensen beïnvloeden in hun overtuigingen en verbondenheden. Volgens Parsons is er dus een toename van persoonlijke vrijheid. Een vraag die tot slot ook gesteld kan worden, is: Hoe kunnen we niet sanctioneerbaar zijn? Dat zou enkel kunnen als we geen overtuigingen, geen vrienden, geen schrik voor ontbering en pijn en geen hongerigheid naar succes en rijkdom zouden hebben. Zo iemand zou echter volledig buiten de wereld staan. We kunnen dus besluiten dat we enkel deel van de samenleving kunnen zijn door sanctioneerbaar te zijn. De Griekse filosoof Epikoeros oefende op de Westerse levenskunst een blijvende invloed uit met zijn pleidooi om begeerte en angst te overwinnen. Epikoeros wou niet streven naar zo veel mogelijk levensgeluk, maar zich onthechten van begeerte en angst en op die manier gelukkiger leven. De Oosterse culturen (boeddhistisch en hindoeïstisch) hebben veel radicalere vormen van het streven naar onsanctioneerbaarheid voortgebracht dan de westerse. De Franse antropoloog Louis Dupont gaf aan dat de Westerse cultuur het ideaal van zelfverwezenlijking buiten de wereld (zoals in het Oosten) geleidelijk verlaten en vervangen heeft door een ideaal van zelfverwezenlijking in de wereld. Het is dat ideaal dat volgens hem het Westerse individualsime kleurt. 9 De voorwaarden van maatschappelijke schaalvergroting In de vorige hoofdstukken ging de aandacht vooral naar de begrippen die het mogelijk maken de interactie tussen mensen te analyseren en naar de inzichten die daaruit voortvloeien. Men noemt dat ook wel eens microsociologie. Macrosociologie daarentegen verwijst naar de studie van de eigenschappen van grotere gehelen, zoals grote bedrijven, landen en groepen van landen. In dit hoofdstuk verschuift de aandacht een eerste keer van het micro- naar het macroperspectief. We kijken nog eens terug naar de sanctioneringswijzen die in het vorige hoofdstuk geïntroduceerd werden. Volgens Talcott Parsons worden sanctioneringswijzen gekenmerkt door een complexe evolutie. In de loop van de geschiedenis worden zij “overdraagbaar” gemaakt (het wordt gemakkelijker de sanctioneringsmogelijkheden van de ene persoon aan de andere door te geven) doordat ze een symbolische vorm verwerven. Schaalvergroting van de sanctioneringswijzen wordt hierdoor mogelijk en is zelfs de voorwaarde voor de hedendaagse maatschappelijke organisatie. In het boek “Looking Backwards” van Edward Bellamy krijgen we het jaar 2000 voorgeschoteld gezien vanuit 1887. De schrijver doet een aantal voorspelling, waarvan er één daadwerkelijk is uitgekomen. Zo ziet de hoofdrolspeler dat iedereen in 2000 een sleutel heeft waarmee men alle betalingen kan verrichten. Tegenwoordig heeft iedereen zo’n sleutel, namelijk de bankkaart. De ontwikkeling van geld is interessant, zeker als het gaat om belonen als sanctioneringsmethode. Lange tijd hadden we immers te maken met agrarische samenlevingen waar men beloond werd met een nuttig voorwerp (gebruikswaarde). Een probleem was echter dat de ruilpartners elkaar moesten treffen. De oplossing die hiervoor bedacht werd was een symbolische voorstelling (munt, papierwerk, binaire code, …) van het medium om te belonen wat soepelere en grotere ruilnetwerken tot gevolg had. Dit symbolisch medium stelde immers een waarde voor, waarmee de basis voor de moderne economie gelegd werd. Noodzakelijk hierbij is wel dat de betrokkene personen vertrouwen in het medium moeten stellen. Wanneer dit vertrouwen verloren gaat (zoals in de Weimar-Republiek in Duitsland na de crisis van 1929), willen mensen niet meer de symbolische voorstelling in handen gestopt krijgen, maar de reële goederen. Aan de geschetste symbolische ontwikkeling van geld tot algemeen middel of medium van uitwisseling zijn ook neveneffecten verbonden. Eén ervan staat centraal in het werk van Karl Marx, namelijk het proces van “commodificatie”. De maatschappijontwikkelingen komen er in grote mate op neer dat meer en meer menselijke activiteiten worden geruild tegen geld en dat de waarde van steeds meer menselijke activiteiten daarom ook in termen van geld wordt beoordeeld. Steeds meer goederen en activiteiten worden als koopwaar op een markt aangeboden, daar gekocht en verkocht. Er is volgens Marx dus een overgang geweest daar we niet meer geleid worden door de gebruikswaarde van goederen, maar door de ruilwaarde van goederen. Denk maar aan een rijtjeshuis dat in een plattelandsdorp veel goedkoper zal zijn dan in een grote stad. Sommige mensen zoeken ook naar alternatieven. Zo bestaat er ook “time banking”, waarbij jij bijvoorbeeld een uur gaat babysitten bij je buurman en de buurman een uur komt poetsen bij jou. Een ander aspect van de symbolische ontwikkeling van geld en de commodificatie van goederen, activiteiten en menselijke relaties (bv. prostitutie) is volgens Georg Simmel de invloed van dat proces op het denken en voelen van mensen. Zo wordt de behoefte aan abstract denken en kwantitatief denken aangescherpt. De dubbele beweging (versymbolisering en schaalvergroting) kan volgens Parsons ook bij de andere typen van sanctionering onderscheiden worden. Bij het straffen ziet men dat men in plaats van het bedreigen met geweld, de middelen tot geweldpleging gaat symboliseren. Een goed voorbeeld hiervan is de politieagent met een penning en uniform. Deze symbolen representeren namelijk de “reguliere macht” met de mogelijkheid om straffen te initiëren. Schaalvergroting is bijgevolg mogelijk doordat de reguliere macht aan sommige personen gegeven wordt, waarbij men de sanctioneringsmogelijkheden aan anderen overdraagt. Dit noemen we ook wel het delegeren van de reguliere macht. Er is echter ook hier weer de voorwaarde van het vertrouwen in de reguliere macht. Het nodeloos dreigen of het niet uitvoeren van dreigementen zorgt voor een erosie van de macht en schaadt het vertrouwen in de reguliere macht, waardoor mensen sneller geneigd zijn burgerwachten op te richten, privébewakingsfirma’s in te schakelen, geweren te kopen en eventueel het recht in eigen handen te nemen (door bv. een inbreker neer te schieten). Invloed vloeit voort uit een gevoel van solidariteit en vertrouwen. Vaak hebben we dan ook te maken met intieme relaties. Toch is ook dat vertrouwen “versymboliseerd”. Het is inderdaad op basis van invloed dat bijvoorbeeld artsen pijnlijke behandelingen kunnen voorschrijven. De dokter zal zijn patiënt immers niet straffen als deze de behandeling niet volgt. Hij zal hem ook niet belonen als hij dat wel doet. Als artsen ons gedrag weten te beïnvloeden, gebruiken zij daarbij de twee andere sanctioneringswijzen: het activeren van waardegetrouwheid en het overtuigen. We hebben vertrouwen in dokters vanwege hun diploma en/of reputatie (en de daaraan verbonden kennis) en zijn er bovend