Samenvatting - Deel 2 PDF
Document Details
Uploaded by StatuesqueMemphis
Universiteit Antwerpen
Femke Praet
Tags
Summary
This document provides a summary of Belgian and Dutch political and institutional history, focusing on the transition from the Ancien Régime to the modern era. It discusses key figures and events like the Brabant Revolution and the French influence.
Full Transcript
lOMoARcPSD|32376717 Samenvatting - Deel 2 Politieke en institutionele geschiedenis van België en de Nederlanden (Universiteit Antwerpen) Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Pol...
lOMoARcPSD|32376717 Samenvatting - Deel 2 Politieke en institutionele geschiedenis van België en de Nederlanden (Universiteit Antwerpen) Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Politieke en institutionele geschiedenis van België – vanaf 1795: Hoofdstuk 1 - Littekens voor 1830 – het ideologische en communautaire: Einde van ancien regime: Medio 18e eeuw: Politieke en maatschappelijke modernisering - 1795 is belangrijk jaar: einde ancien regime. De Zuidelijke Nederlanden in de 18e eeuw was conservatief ingestelde regio. Dit deels door de contrareformatie (herovering van de Spanjaarden), die ervoor heeft gezorgd dat al het intellectuele leven doodging. Ze blijven conservatief, zelfs wanneer de verlichting opkomt. In de rest van West-Europa werd het ancien regime wel in vraag gesteld door de middenklasse (nieuwe soort elite als gevolg van de economische groei, technologische innovaties). De middenklasse wil meer inspraak en vrijheid Aufklärung: Die trend tot politieke en maatschappelijke modernisering vertrok vanuit een nieuwe filosofie en politieke theorie, namelijk de verlichting. Die zou leiden tot Europese revolutiegolven (Brabantse omwenteling). Vanaf 1789 stapten de meeste Europese landen over van het Ancien Regime naar de Nieuwste tijd. De verlichting stapt af van het idee dat de maatschappij statisch en onveranderlijk is (statische maatschappij wordt op dat moment beschermt door de instellingen en de staat zelf, dat komt gedeeltelijk door de vorst die geen veranderingen), waarbij het verleden als norm gold. De verlichting gaat uit van de maakbaarheid van de samenleving, waarbij vooruitgang zou bijdragen tot de stijgende welvaart en welzijn. Secularisering: De positie van de kerk in de samenleving wordt in vraag werd gesteld, streeft dus naar een secularisering van de samenleving (scheiding van kerk en staat). De verlichting stelde ook het gezag in vraag dat de ondergang van veel monarchen uit het ancien regime betekende. Het zijn vooral de verlichte despoten die geïnteresseerd zijn. Absolute vorsten vinden belang in de verlichting omdat de kerk dan geen invloed meer zal hebben op hun macht. Jozef II 1780-1790: In 1780 volgde hij zijn moeder, Maria-Theresia, op, was een grote voorstanden van de verlichting. De kerkpolitiek van de keizer-Koster bracht ontevredenheid met zich mee. Vanaf 1787 ontstaan 3 strekkingen in de Zuidelijke Nederlanden. De Statisten of conservatieven o.l.v. Hendrik van der Noot en Pieter Simon van Eupen: behoudsgezind, traditionalisten die de bestaande toestand willen behouden. De Vonckisten of progressieven o.l.v. Brusselse advocaat Jan-Frans Vonck: democratische progressieven zijn aanhangers van de volkssoevereiniteit (verkiezingen). De extremisten o.l.v. Luikse advocaat Doutrepont: vinden dat het niet ver genoeg gaat en willen radicalere hervormingen en streven naar een pure onafhankelijkheid en soevereiniteit en stellen zich antiklerikaal op. Op dit moment is er nog geen zwaar geweld, maar dit verandert wanneer Jozef een belangrijke tekst intrekt De blijde inkomst is een charter uit 1356 en telt tot op vandaag. Jozef schaft dit af en Brabant ziet dit als een aanval op hun instellingen. Ze vormen een vrijwillig leger en trekken naar Noordelijke Nederlanden om de Oostenrijkers aan te vallen, verslagen Oostenrijkers. 1789 - Zuidelijke Nederlanden roepen zichzelf uit tot de ‘verenigde Belgische staten’. Het Graafschap Vlaanderen zal zich ook onafhankelijk verklaren en beroepen zich hiervoor op de ‘ius resistendi’ December 1790 - veroverden de Oostenrijkers opnieuw de Zuidelijke Nederlanden. 1792-93 - palmde de Franse revolutie het grondgebied in. 1793 - keren de Oostenrijkers terug 1794-95 - 2e Franse bezetting 1 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De Franse annexatie 1795-1814 en het koninkrijk der verenigde Nederlanden 1814-1830: Annexatie bij Frankrijk: Op 1 oktober 1795 worden de Belgische Nederlanden geannexeerd door Frankrijk Con De revolutie zorgt ervoor dat onze regio’s zullen verfransen, want er is idee dat als een volk soeverein wil zijn, dat het bedient moet worden in 1 taal. Vlaamse elite komt in problemen. Pro België wordt omgevormd tot een moderne staat en stappen over van ancien regime naar nieuwste tijd -> geünificeerd recht, scheiding der machten en volkssoevereiniteit. taal. Vlaamse elite komt in problemen. Op levensbeschouwelijk vlak komt er een splitsing; liberaal en katholiek, met elks bijkomende strekkingen De verfransing – communautaire problematiek: In het ancien regime gold het rechtsbeginsel van bestuur in volkstaal, maar tijdens de Franse periode mocht enkel Frans gebruikt worden in bestuur, gerecht en middelbaar onderwijs. De langdurige verfransing leidde tot de denationalisering van de elite (voor de ambtenaren en magistraten was het niet meer vanzelfsprekend om de volkstaal te gebruiken). Dit wordt pas echt problematisch wanneer de Nederlanders 20 jaar later aan de macht komen en Willem 1 wil het Frans afschaffen en verplicht in 1823 dat in Brussel en Vlaanderen enkel Nederlands gebruikt wordt gebruikt in de ambtsuitoefening De levensbeschouwelijke opsplitsing: De tegenstellingen ten tijde van Jozef II werden in de Franse periode op de spits gedreven. Onder Willem bleef het ideologisch conflict aanslepen omdat hij zich ook actief bemoeide met de godsdienstpolitiek. In de katholieke oppositie waren de liberaal-katholieken er belangrijk -> 2 opiniegroepen: De conservatieve opiniegroep – het traditionalisme: Is verwant met hedendaagse stromingen, zoals het fundamentalisme en integrisme. De conservatieve stroming is heel reactionair gericht tegen de Franse revolutie. Ze ontwikkelen conservatieve maatschappijvisie waarin: Het individu ondergeschikt is aan de gemeenschap. De mens is van nature onvrij (niet ongebonden), maar lid van een groter geheel, zoals gezin, staat). Het gezag is van groter belang in de samenleving. De mens is van nature ongelijk. Het gezag moet uitgeoefende worden door de traditionele elite. Het traditionalisme spiegelde zich aan de samenleving van vroeger. Onder de oude waarden die het in ere wilde herstellen nam de godsdienst een vooraanstaande plaats in. Er valt een nieuw onderscheid te maken binnen de groep van traditionalisten: Liberaal-katholieken (gematigde strekking) Vanaf 1828 kwam er een nieuwe katholieke generatie op o.l.v. de Franse priester Félicite de Lammenais. In deze opvatting bestonden elementen uit het traditionalisme (geloof in de natuurlijke onvrijheid en ongelijkheid) en integrisme (verdedigen de kerk zeer sterk) Deze zijn nog steeds voorstander van de traditionele normen, maar waren bereid om een onderscheid te maken tussen het domein van politiek en van het dagelijks leven. Ze zijn voorstander van bepaalde vrijheden en de volkssoevereiniteit Integristen/theocraten (extremistische strekking) Wijzen de Franse revolutie helemaal af en streven naar de herinvoering van het Ancien regime. Ze willen een theocratie (kerk en staat zijn 1). Ze zien het eigen standpunt als de enige mogelijke manier en er bestaan voor hen geen afwijkende meningen. 2 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De moderne vrijheden zoals persvrijheid wordt door hen ook niet getolereerd. De vrijheden waren hooguit te dulden als middel om de oude samenleving weer in te voeren (zelf pres gebruiken om propaganda te verspreiden). Progressieve opiniegroep – liberalisme: De progressieven sluiten zich aan bij de Franse revolutie. Ze aanvaarden de vrijheid van het individu en stelden deze voorop als ideaal. De liberalen vormen een uitgesproken antiklerikale groep, die ijveren voor een gecentraliseerde lekenstaat, waarin de burgerlijke maatschappij de kerk overheerste. Vooral de burgerij (juristen en advocaten) verzetten zich doordat de benoemingspolitiek onder Willem vooral de Noord-Nederlanders bevoordeelden. De liberalen worden buiten de macht gehouden. Liberalen waren sterk beïnvloedt door de Franse filosoof Benjamin Constant: De doctrinairen zijn de traditioneel liberalen = elite van gegoede burgers, die weinig belangstelling hebben voor gelijkheid (iedereen is vrij, maar ver van gelijk, iedereen is vrij om te ondernemen, maar niet iedereen is gelijk). Radicaal progressieven = in de jaren 40 begin liberalisme meer aanhang te verwerven bij de minder rijke, lagere burgerij. Deze stroming is voorstander van gelijkheid en vrijheid, wat uiteindelijke zal uitlopen tot de oprichting van de socialistische BWP. Gezinsdynamiek: In de 19e eeuw is de politieke wereld een mannenwereld. Juridisch blijven vrouwen en kinderen ondergeschikt aan de man. Idee van Napoleon: gezin is weerspiegeling van zijn rijk. Zijn overtuiging toont zich sterk in het Burgerlijk wetboek (overspel of echtscheiding = geen gevolgen voor man, maar als de vrouw overspel pleegt kan de man wegkomen met moord onder verzachtende omstandigheden. Vrouw die huwt werd handelingsonbekwaam, voor dagdagelijkse taken krijgen ze mandaat, maar voor grote handelingen toestemming van man nodig). De meerderjarigheid wordt verlaagd naar 21, maar toch hadden meerderjarige kinderen de toestemming nodig om te huwen. Het unionisme Hoe groot de kloof tussen de katholieken en liberalen ook was, vonden ze elkaar in 1828 in een gemeenschappelijk doel, namelijk vrijheid in alles en voor allen. Ze vormden de unie = vereniging van de oppositie tegen Willem, waarin er geen sprake was van revolutie. Hoofdstuk 2 – de oprichting van het koninkrijk België 1830-1831: De warme zomer 1830: Een voorlopig bewind, bestaande uit 9 leden, stelde zichzelf aan in september 1839: Roepen de Belgische onafhankelijkheid uit Kondigen voornaamste vrijheden af Zorgen voor een ontwerp van de Grondwet Organiseerde verkiezingen voor nationaal congres = 1ste Belgische parlement Begin: ‘La muette de portici’ België scheurt zich af, maar zorgt voor internationale problemen. Het VKN was opgericht als buffer voor Frankrijk, maar dat valt nu weg en het Europees continent is niet veilig meer. De grootmachten komen opnieuw samen in London. Frankrijk en de Britten zijn voor de onafhankelijkheid van België (buffer weg en schelde open) Het internationaal statuut van België: de opgelegde neutraliteit: Internationale erkenning van België was moeilijker, want de afschering van België verstoorde het Europese evenwicht van 1815, waarbij het VKN een neutrale buffertegen Frankrijk en het Duitse rijk. 3 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De onafhankelijkheid van België mocht geen bedreiging vormen voor de vrede in Europa. België zal enkel erkent worden als ze eeuwig neutraal blijven, ze moeten zich aan de zijlijn houden van iedere Europees conflict en nooit zelf een gewelddadig oorlog starten. Dit wordt vastgelegd in 2 verdragen die ongeveer hetzelfde zijn: Verdrag der XVIII artikelen: België krijgt heel groot gebied en Zeeuws-Nederland, maar Willem 1 is niet content, hij verliest de rijkste helft van zijn rijk. Op 2 augustus 1831 vallen de Nederlanders België binnen (10-daagse veldtocht), maar Nederlands leger moest terugkeren onder militaire en diplomatieke druk van de grootmachten, maar voor het vernederde België had deze oorlog grote gevolgen. Verdrag der XXIV artikelen – 15 oktober 1831: Zeeuws-Nederlands gaat terug naar Nederland… bovendien moet België moet opdraaien voor de staatschuld van het VKN en België gaat hiermee akkoord in, omdat ze weten dat ze een slecht leger hebben en niet veel ander keus hebben. Nederlanden aanvaarden pas na inmenging van de grootmachten in 1839. De interne machtsopbouw van België: enkele facetten: De verkiezingen: Revolutie schept meestal een machtsvacuüm, die opgevuld wordt door de machtigste groepen. Het voorlopig bewind maakt gebruikt van dit machtsvacuüm om verkiezingen uit te schrijven. Democraten: Democraten zijn een heterogenen groep (allegaartje), over alle progressieve trekkingen heen, die de macht in handen wilde van een zo groot mogelijke deel van de bevolking. De democraten behoren tot de intellectuele middenklasse, lagere burgerij. Ze zijn dus niet elite-gezind, maar willen een democratisering van de besluitvorming naar beneden toe en stelden zich in Vlaanderen Vlaamsgezind op. Ze willen bescherming van (private)eigendom om de economie te doen draaien en sociale wetgeving. Deze groep was politiek heel belangrijk, maar werd in 1830 uitgeschakeld door: 1. Kiescijns: Om te kunnen stemmen was rijkdom (cijns) een criterium en niet het oordeelsvermogen -> minder stemmen en vertegenwoordiging 2. Beperkt capaciteitskiesrecht: Bij de verkiezingen van het nationaal congres werd beperkt capaciteitskiesrecht voorzien: stemmen werden toegerekend aan universitair gediplomeerde vrije beroepen en aan pastoors -> ca. 50.000 stemmen, waarvan 7.000 capaciteitskiezers die niet aan de cijns voldeden. In 1831 werd capaciteitskiesrecht afgeschaft. De grondwet van 1831: Het nationaal congres zal de Grondwet opstellen die klaar zal zijn op 7 feb 1831. De grondwet werd op zeer korte tijd uitgewerkt, doordat de opstellers ervaren waren met de oude charters en keuren en de periode voor en van de Franse revolutie hadden meegemaakt. Die zullen uit al die verschillende periodes een gezond evenwicht zoeken tussen oude en nieuwe elementen = “pragmatisch conservatisme” De Belgische grondwet neemt het cijnskiesrecht op, maar schafte het capaciteitskiesrecht af. Een kieswet van 1831 werkte een gedifferentieerd cijns uit, van kleine (platteland) naar grote (stad) lokaliteiten (20-80 gulden). Nieuwe staatsstructuur – bicameraal stelsel: Kamer voor volksvertegenwoordigers bestaat uit jonge mensen (minstens 25 jaar oud). Ze worden voor 4 jaar verkozen, maar om de 2 jaar wordt de helft hernieuwd (geen plaatsvervangers). Bovendien zijn er geen cijnsvoorwaarden om verkozen te worden/ Senaat bestaat uit de helft van het aantal van de kamer. Het bestaat uit ouderen (minstens 40 jaar) die om de 8 jaar verkozen worden en waarvan om de 4 jaar de helft hernieuwd wordt (geen plaatsvervangers), bovendien moeten ze 1000 gulden betalen op verkozen te worden. De senaat moet het gevaar dat in de kamer schuilt minderen (de in de kamer gestemde wet zal naar het senaat gaan en die zullen de tekst controleren). Het 4 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 nadeel hieraan is dat het niet vooruitgaat (iedereen wil eigen visie inbrengen en de tekst blijft heen en weer gaan). Nieuwe staatsstructuur - het meerderheidsstelsel (kijk politicologie) Fundamentele vrijheden: De Belgische grondwet nam een stelsel van moderne persoonlijke vrijheden op en stond steeds bekend als 1 van de meest liberale en moderne grondwetten van de wereld tot eind 19 e eeuw. Vooral de persvrijheid is cruciaal. In de jaren 1830 kwamen veel politieke vluchtelingen (Marx, Hugo) naar Brussel. Politieke persmisdrijven werd behandeld in het hof van assisen (jury, bestaande uit maatschappij vertegenwoordigende burgers). De achterliggende reden is dat de als de jury de teksten niet erg vindt, dan wie zijn wij als staat om daartegenop te treden? Verhouding tussen de uitvoerende macht en wetgevende macht: De monarchie als instituut: In België wordt er gekozen voor een monarchie, met als doel de continuïteit van het land belichamen. De grondwet kent de koning echter geen persoonlijke macht toe en de vorst is onschendbaar en onafhankelijk, want enkel op die manier kan de monarchie erfelijk zijn. Nadat België in juni 1831 de internationale regeling had aanvaard die de mogendheden hadden uitgewerkt, ging men op zoek naar goede kandidaten uit verschillende vorstenhuizen. De kroonprins van Frankrijk wordt naar voren geschoven als potentiële koning van België. De Engelsen en Belgen zijn tegen en een Nederlandse koning is sowieso buitengesloten! -> wie dan? Leopold van Saksen Coburg Gotha uit het Duitse rijk aanvaard het aanbod met de toezegging dat hij zijn kinderen een katholiek opvoeding zal geven in het overwegend katholieke België. Het feit dat hij alleen Frans en geen Nederlands spreekt, is voor de Belgen geen probleem. Hij legt zijn eed af op 21 juli 1831. Wetgevende macht: Wordt uitgeoefend door de 3 takken: koning, kamer en senaat, hoewel de koning het hoofd is van de uitvoerende tak heeft jij ook nog een rol binnen de wetgevende macht: Koning heeft initiatierecht: kan mensen aansporen om regels te maken Gestemde wetgeving bekrachtigen, op dat moment is het wet effectief een wet (ratificatie). De koning mag de kamers bijeenroepen (1914 wanneer Duitsland België binnenvalt) De koning het parlement ontbinden Dit alles mist tegentekening van een minister. Bovendien geeft de wetgevende macht vertrouwen geeft aan de uitvoerende macht (vertrouwensstemming) Uitvoerende macht: Koning staat aan het hoofd van de uitvoerende macht en ten tijde van Leopold de 1 ste beschouwt hij de ministers als zijn persoonlijke medewerkers en vertrouwelingen. De koning benoemt en ontslaat ministers, maar een tegentekening is vereist. Van cruciaal belang is dat de koning daarbij beperkt is door de samenstelling van het parlement, want de ministers moeten het vertrouwen hebben van de Kamers (parlementaire monarchie) De uitvoerende macht beschikt over een administratief bestuur, die alles praktisch uitwerken. Destijds vijfministeries: Ministerie van Defensie Binnenlandse- en buitenlandse zaken Financieren Justitie Taken van de uitvoerende macht: Wetten uitvoeren, wetten afkondigen, neemt uitvoeringsbesluiten (KB’s en MB’s) Voert algemeen beleid van ’s lands belangen, zoals de benoeming van de ambtenaren, het bevel over landen zeemacht (luchtmacht). 5 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Hoofdstuk 3 – de periode van het Unionisme 1831-1847: Omwille internationaal statuut tot 1839 “L’union faite la force” = eendracht maakt macht. Het monsterverbond tussen de katholieken en de liberalen leidde tot het unionisme in België. Het unionisme verdwijnt echter niet met de onafhankelijkheid door de onzekere internationale rechtsposities van België tot in 1839 leverde een gunstig klimaat om het unionisme voor te zetten, maar niet meer vanwege een gemeenschappelijke vijand, maar door harmonieus samenlevingsverband. De katholieken en liberalen weten dat ze niet echt goed met elkaar overeenkomen, maar beseffen dat ze beter samenblijven om ervoor te zorgen dat het land niet uit elkaar valt, ze blijven dus samenwerken, zelf nadat ze Willem I hebben buitengezet. Het land was nog niet sterk genoeg om conflicten op te lossen. Wijze Op politiek vlak was België nog fragiel, dus kon het zich niet veroorloven om uiteen te vallen in politieke twisten. Vandaar dat: Het unionisme een politiek systeem was waarbij de regering naar een beleid streefde dat op een zo ruim mogelijke consensus in het parlement kon rekenen. Door middel van vlottende wisselende meerderheden = constant nieuwe meerderheden creëren, dat kan omdat er op dat moment geen partijpolitiek is, het zijn allemaal individuele leden die een eigen visie hebben Het was een duaal systeem: de regering werkt niet met een vaste meerderheid in het parlement, dat betekent dat de regering niet meer vasthangt aan een bepaalde meerderheid in het parlement. Er bestonden nog geen politieke partijen, waardoor parlementsleden niet partijgebonden waren en een eigen standpunt vertolkten. Invloed van koning en ministers: De koning en zijn ministers deden alles om de individuele parlementsleden te beïnvloeden Het parlement is nog niet zo onafhankelijk in het begin van België). Leopold had een sterke voorkeur voor het unionisme omdat hij vanuit een fundamenteel conservatieve ingesteldheid de voorkeur gaf aan behoudend en weinig ingrijpend beleid. Hij aanzag de partijstrijd als funest voor de interne vrede. Het unionisme bleef tot 1839 werd het gezien als een goed systeem, omdat men nog steeds bang was dat België zou verdwijnen, maar van 1939-1847 beginnen de interne strubbelingen naar boven te komen. De levensbeschouwelijke en sociaaleconomische tegenstellingen: De katholieken Liberaal-katholiek – integristen: De liberaal-katholieken waren meer bereid de politiek niet meer geheel ten dienste te stellen van de kerk en de parlementaire democratie tolereren. De integristen daarentegen willen radicaal terugkeren naar het Ancien Regime (conservatieven). Integristen aanvankelijk sterk: De integristen krijgen steun van de paus Gregorius XVI, die in 1832 de moderne vrijheden veroordeeld, waardoor de integristen de grondwet met argwaan bekijken. ze zijn wel niet tegen het unionisme, maar willen toch terug naar het Ancien regime en gaan daarvoor de vrijheden misbruiken: Zegelbelasting pers = extra betalen om bv een krant te lezen -> enkel de rijken kunnen dit veroorloven. 6 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Kieswetgeving van 1842: voordeel voor de katholieken doordat ze het kiezerscorps in de steden opsplitsing in verschillende kleine districten (verschil gulden op platteland en stad). De katholieken wonen op het platteland en kunnen sneller kiezen. Doordat te doen drukken ze hun stempel op het beleid en zijn in staat om de kerk op 2 domeinen heel prominent te maken: Liefdadigheid Dit gebeurde vanzelf. De kerk ontving veel giften van gelovigen voor ‘goede werken’ en nam zelf initiatieven voor de ondersteuning van de behoeftigen. Haast iedereen vond goed dat de kerk dit deed. Invloed op onderwijs Ze bouwde eigen onderwijs uit. Er kwam een eigen universiteit en legde beslag op het lager onderwijs, door zelf alle initiatieven te nemen -> geestelijken richten vanaf 1830 in elke parochie een kosteloze lagere school in en wist op die manier een belangrijke positie te winnen in de middelbare scholen. De organieke wet op het lager onderwijs van 1842 (unionistisch compromis) In elke gemeente min. 1 lagere school. De gemeenten moesten er zelf geen oprichten als het privéonderwijs (vrije scholen) voldoening schonk, kregen zelfs subsidies. De onderwijzers werden benoemd door de gemeenteraad De geestelijkheid kreeg alleen toezicht over het godsdienstonderwijs De liberalen: De liberalen zijn aanhangers van de Franse revolutie, ze stellen zich antiklerikaal op, maar niet antigodsdienstig. Het unionisme zou voortbestaan tot 1847, maar vanaf 1839 beginnen de liberalen zich te verzetten tegen de katholieke machtsontplooiing, want ze hebben door dat de katholieke integristen terug naar het ancien regime willen. Vanaf dan beginnen ze met de voorbereiding voor de oprichting van een partij. Meer verzet tegen de katholieken: Het verzet van de liberalen kwam langzaam op gang en werd pas in de jaren 50 zeer sterk. Naast economische motieven, lagen religieuze motieven aan de grondslag van het streven van de kerk. Ook de liberalen steunen de kerk tot op zekere hoogte (wet 1842) Juni 1846 – partijprogramma: Het wordt steeds duidelijker dat de kerk de machtspositie uit het Ancien Regime heroverde. De liberale ontevredenheid over de katholieke suprematie heeft aanleiding gegeven tot het eerste nationale partijprogramma. 1. Verlaging van de kiescijns tot op grondwettelijk vastgelegde minimum (20 gulden) + invoering van capaciteitskiesrecht. 2. Echte onafhankelijkheid van het burgerlijk gezag (scheiding kerk en staat) 3. De staat moet van zijn grondwettelijk recht gebruik maken om het openbaar onderwijs de middelen te verschaffen om te kunnen concurreren met het vrije net, terwijl de geestelijkheid zich niet mag inlaten met de organisatie van het rijksonderwijs. 4. Intrekking van ‘reactionaire’ wetten (kieswet 1842) 5. Verbetering van het lot van de arbeider en van de behoeftigen. Formeel gezien is er nog geen spraken van een liberale partij, er was geen overkoepeld bestuur, partijtucht was er niet en er was een algemene consensus dat een ‘imperatief mandaat’ niet kon worden opgelegd aan een verkozene. Op basis daarvan komen en zich verkiesbaar stellen en zal de verkiezing ook winnen. De taalkwestie: 7 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De Belgische revolutie van 1830 werd gevoerd in het thema ‘vrijheid is in alles en voor alles’. De grondwet kondigde dus logischerwijs de taalvrijheid af, toch drong de verfransing in heel het staatsapparaat door. Frans want: Het is een politiek en bestuurlijk interessante taal: éénduidig jargon en het Frans is sterk ontwikkeld. Nederlands had administratief probleem: er was geen consensus over een algemeen aanvaard administratief en juridisch vocabularium. Levensbeschouwelijke redenen: sommige liberalen vonden het Vlaams verdacht omdat de kerk deze taal ondersteunde. Een natiestaat of onafhankelijk land heeft bij voorkeur slecht 1 taal. Frans is een taal van cultuur, het wordt overal gesproken. Het voorlopig bewind zijn allemaal Franstaligen. Hoe verliep de verfransing concreet: In het leger: 1 commandotaal, hoog aantal Franse officieren In Brussel: verfransing trad op bij de omwenteling, men wilde de hoofdstad openstellen voor de Walen In Vlaanderen: geleidelijk, vloeide voort uit de denationalisering (niet zozeer algemene beleidsoverwegingen). Vlaamse beweging: De gewone burger had niet zo veel problemen over de verfransing van de instellingen. Het waren vooral intellectuelen (Hendrik de Conscience) uit de lagere middenklasse (progressieven) Leeuw van Vlaanderen vertelt het verhaal van de guldensporenslag. Het boek is niet historisch correct, het enige wat wel juist is dat de Fransen verslagen zijn door een Vlaams leger te voet, omdat men heeft gekozen voor een moeras en de Franse paarden kunnen daar niet tegen. 3 jaar later keren de Fransen terug en worden terug dominant in onze streken => romantisering De katholieken steunen de Vlaamse strijd en vanaf 1840 komt de Vlaamse beweging op en die zal zich profileren als een cultuurbeweging met als doel een bewust te kweken voor de Vlaamse taal en al haar voordelen. De Vlaamse beweging gaat zich opwerpen als die van de ‘ware Belg’, omdat België tweetalig was, was het de bedoeling dat een Belg beide talen kon spreken en zij konden dat, het waren de Franstalige, die het vertikte om Nederlands te spreken. Leopold gaat om deze reden de Beweging steunen sinds 1830 De verhouding tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht: Eigen, volle bevoegdheid van de koning als hoofd van de regering: De eerste 3-4 weken had de koning volle bevoegdheid, koning Leopold stelt zichzelf aan het hoofd van de regering. Constitutioneel gewoonterecht: De koning benoemt de ministers, tegentekening is praktisch formaliteit Ontlaat zelf ministers Hij gaat regering zelf voorzitten Voert persoonlijk opperbevel over het leger. Hij leidt het buitenlands beleid: 2 augustus 1831 dreigt Nederland België binnen te vallen en Leopold neemt zelf initiatief om de fransen te vragen om troepen te sturen, hij kreeg een scherpe reactie van de regering -> hoe onafhankelijk de koning ook was, moet hij rekening houden met ministeriële verantwoordelijkheid. In de periode van het unionisme was de invloed van de koning heel groot en konden de minister zogezegd ‘de zijne’ zijn, daarom benoemde hij vooral kleurloze ministers of een gemengd kabinet waarin gemodereerde liberalen en gematigde katholieken elkaar neutraliseerden. De verhouding tussen regering en parlement: De vorst was een voorstander van unionistische regeringen om de vorming van partijen zo veel mogelijk tegen te gaan. Hij wilde de band tussen de ministers en het parlement ook zo zwak mogelijk houden. 8 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De ministers moeten het uitgestippelde beleid voor het parlement verdedigen -> duidelijke dualiteit tussen parlement en regering. De grondwet kondigt bovendien aan dat het parlement onafhankelijk moet zijn van de uitvoerende macht en indien nodig een tegengewicht moet vormen. Deze dualiteit werd tot 1848 fel afgezwakt doordat ambtenaren en magistraten lid konden zijn van de Kamer, zij hingen voor hun benoeming en promotie af van de regering -> oppositie loze groep Toch moest de koning rekening houden met een onwillig parlement en tegenspartelende ministers: Het parlement ontbinden kon hij niet meer zomaar Verkiezingsuitslag moest worden afgewacht Kan ministers niet dwingen tot bepaald beleid Toen Leopold in 1832 eigen buitenlandse politiek bleek te voeren tegen de regering in, namen zijn ministers ontslag. Hoofdstuk 4 – partijregeringen en cijnskiesstelsel – 1847-1884: Inleiding: Bij de verkiezingen verloren de katholieken zwaar en de liberalen veroverden een parlementaire meerderheid en hadden nu: (Zwakke) partijorganisatie Vastomlijnd partijprogramma De regering Theux-Malou wordt vervangen. Dit homogeen katholiek kabinet beweerde unionistisch te regeren door te streven naar politieke consensus, maar de tijd van het unionisme is voorbij. De koning vormt in 1874 een homogeen-liberale regering o.l.v. Rogier Frère-Orban, maar tegen zijn zin. Dit kabinet streeft ernaar om zijn partijprogramma uit te voeren en willen zo veel mogelijk mensen laten participeren aan de liberale partijpolitiek. In de praktijk breekt de politieke benoemingen in de overheidsdiensten door (op topposities liberalen zetten zodat liberalen aan belang blijven winnen). Koning Leopold I slaagt er nog in om in 1855-1857 een ‘unionistische’ regering op de been te krijgen, maar het bleek dat het katholiek kabinet een uitgesproken klerikaal beleid voerden. De liberalen vielen deze regering sterk aan. Sociaaleconomisch beleid: Circa 1850: doorbraak industrieel kapitalisme, geschraagd door politiek liberalisme als fundament van kapitalistisch systeem. Wijzigingen in de economische verhoudingen: Industrialisatie en mechanisatie: België neemt als industriële mogendheid een eersterangs (door de inkomst van de stoommachine) laats in op de wereldmarkt. De nood aan machines en spoorwegen. Dit stimuleerden de verschillende sectoren van de zware nijverheid. Dit leidde tot een verbetering van de mechanisatie en tot productiestijgingen. België is het eerste land in het Europees continent die een spoorweg zal aanleggen (Brussel en Mechelen) Duizenden arbeiders die bereid zijn om te werken voor lage lonen = productie stijgt en welvaart blijft bij burgerij. De liberalen zijn voor de industriële revolutie, want dat genereert de welvaart en hierdoor kan de mechanisatie en industrialisatie zich doorzetten. Tot aan WOI positioneert België zich in de top. Arbeidersproletariaat: Het inschakelen van massa’s onderbetaalde arbeiders maakt de Belgische nijverheid heel competitief, zeker in buiten Europa. Deze economische expansie blijft duren tot 1873. Uiteindelijk zorgen de erbarmelijke omstandigheden ervoor dat de arbeiders zich gaan verenigen (arbeidersproletariaat) Wijzigingen in de sociale verhoudingen: Er ontstaan 2 klassen 9 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Vooral de middenklasse ‘burgerij’ profiteerde van de industriële groei, er was namelijk nood aan geschoolden werknemers, die konden dan uiteindelijk wel opklimmen, maar toch wordt de grote massa van arbeiders uitgebuit. De arbeiders werken in mensonwaardige omstandigheden: Sociaal gezien maakt arbeider deel uit van geïsoleerde klasse (ghetto, beluiken) Lange werkuren Lage lonen Vrouwen- en kinderarbeid Bovendien werd het loon uitbetaald op 2 manieren, waardoor een deel van het loon terugvloeit naar de werkgever: Trucksysteem (uitbetaling van loon in natura) Gedwongen winkelnering (verplichting om voeding te kopen in de winkel van de werkgever. De burgerij is betoverd door het vooruitgangsoptimisme en vanaf de 2 helft van 19 e eeuw is dat terecht. Er gold als basisaxioma het zuiver economisch liberalisme: Gevoel van vooruitgang en het idee dat alle problemen opgelost zouden geraken als de economie bleef draaien. Als je genoeg werkt dan zal je er geraken Sparen Deze liberale ideologie overheerst het sociaal klimaat. De liberalen gaan het sociaal vraagstuk moraliserend benaderen –> zij hebben ook een taak, namelijk de arme mensen helpen en doen aan liefdadigheid (aalmoezen), maar armoede werd altijd gezien als een onvermijdelijk gegeven. De burgers willen een nachtwakersstaat: Regulerende rol Dient enkel burgerlijke belangen in de sectoren van de economie Geen overheidsinterventie die risico hebben op de vrije ontwikkeling van het kapitalisme. Economische en sociale politiek: Liberaal beleid: Buitenlands vlak België positioneert zich als een industrieland met liberaal beleid, dat is gericht op maximalisering van de individuele vrijheid, met vooral oog op import en export Dus in 1840-1860 sluit België bilaterale handelsverdragen, die zullen ervoor zorgen dat de economie nog groter wordt maar ‘quid neutraliteit’ = Wat met de neutraliteit als België handelt doet met Frankrijk, als oplossing sluit België akkoorden met alle omringende landen. Binnenlands vlak Het protectionisme verdwijnt, dus geen afscherming van de markt meer. België gaat zich richten op eigen markten en eigen industrie gaan bevoordelen. 1859 stedelijke octrooien afschaffen, België is een sterk exportland en de overheid gaat alle stedelijk belastingen op industrie afschaffen. 1863 koopt België de scheldentol af: de Nederlanders niet blij met Belgische onafhankelijkheid en hadden de Westelijke schelde geblokkeerd, Britten zijn boos die willen toegang tot Antwerpen. Nederland zegt oké, maar er moet tol worden betaald om de haven van Antwerpen te kunnen bereiken. Uiteindelijk geklaag over dat systeem van Nederland dus Belgische staat gat onderhandleen met de Nederlanders en kopen die tol af en de Schelde wordt terug open voor handelsverkeer 1872 geen overheidscontrole meer op naamloze vennootschappen Sociale politiek: 10 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De sociale politiek komt neer op de niet-erkenning van het recht op sociale ondersteuning door de staat voor de economisch zwakkere. De overheid zal ervoor zorgen dat de burgerij macht blijft behouden over de werkende klasse via centrale instrumenten: Werkboekje = document waarin de werknemer werd geïdentificeerd en wie de werkgever was. De werkgever neemt het boekje af aan het begin van de shift en als je goed had gewerkt, dan kreeg je het boekje op het einde terug, maar als niet goed gewerkt was, dan schrijft de werkgever iets op in het werkboekje. Het probleem is dat het boekje naar elke nieuwe werkgever moet en zonder dit document kon de werknemer niet aangenomen worden. Art. 1781 BW: geschil over inhoud van mondeling arbeidscontracten, dan geloven maar 1 partij, namelijk de werkgever. Coalitieverbod (afgeschaft 1921) – art. 415 Sw. Napoleontische Code Pénal: strafbaar gezamenlijke acties tot loonsverhoging door werknemers en gezamenlijke acties tot loonsverlaging van werkgevers De regeringen en de levensbeschouwelijk tegenstellingen: Liberale partij: Dominant 1847-1884: 1. 2. 3. 4. 5. Gematigd-Liberale regering de Brouckère 1852-1855 Katholieke regering de Decker 1855-1857 Doctrinaire liberalen 1857-1870 Opnieuw de katholieken 1870-1878 Radicaal-liberale regering 1878-1884 Regering Rogier – Frère-Orban: 1ste liberale partijregering Regering Rogier – Frère-Orban wordt meteen geconfronteerd met de revolutionaire golf die door Europa zwaait De februari-revolutie in Parijs is een radicaal-sociale revolutie die opkomt voor de sociaal en economische zwakkeren. In België slagen we erin om de revolutie af te werpen, maar toch zijn er losbarstingen in Vlaanderen i.v.m. de kerk via missies. De regering neemt meteen maatregelen om een revolutie in België te vermijden: Uitbreiding van kiesrecht tot op grondwettelijk minimum, geen capaciteitskiesrecht, maar algemene verlaging van kiescijns tot 20 gulden, hierdoor vergrotte ze hun kiezerspubliek. Dagbladzegel afschaffen, waardoor kranten in theorie goedkoper kunnen worden, maar in praktijk blijven ze enkel bereikbaar voor de rijkere klasse. Dit zal ervoor zorgen dat de liberale pers voordeel haalt, zij gaan nieuwe kranten oprichten. Wet op onverenigbaarheden (26 mei 1848): ambtenaren en magistraten mochten niet meer in het parlement zetelen, deze versterking van duaal systeem zorgde dat de macht van parlement groter werd. Gevolgen: Enerzijds democraten tegemoetgekomen: Aantal kiezers steeg van 4,5% naar 7% (man +21). De persvrijheid en onafhankelijkheid van het parlement werd versterkt De antiklerikale democraten werden met de liberale partij verzoend en sluiten zich aan bij de liberalen. Anderzijds verwezenlijkt de liberale partij een deel van partijprogramma. De afschaffing van dagbladzegel had voordeel voor de liberalen (supra) Deugdelijkheid van parlementair regime en partijregering bewezen (vooral koning minder afkerig) 11 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Middelbaar onderwijs – wet 1850: De internationale spanningen na de revolutiegolf van 1848 waren afgenomen. Liberale partij start de organisatie van het officieel middelbaar onderwijs voor jongens. De wet van 1850 voorzag 2 soorten officiële scholen: Rijksinstellingen Gemeentelijke en provinciale instellingen Maar in ieder geval moest het onderwijs confessioneel (katholiek) zijn volgens de wet. Toch waren de Belgische bisschoppen niet tevreden omdat de regering de Godsdienstleeraars kon benoemen en de bisschoppen vonden dat de staatscholen de christelijke geest van de leraar niet kunnen garanderen en dat vinden ze gevaarlijk omdat de katholieke invloed dan zo verwijdert. Levensbeschouwelijk: Vanaf die periode zal ideologisch alles op een spanning komen. Liberalen worden steeds meet antiklerikaler en stellen zich meer antigodsdienstig op. Dit was vooral het geval bij de radicale linkerzijde van de liberalen en jongeren de unionistische geest en onafhankelijk niet hebben meegemaakt (hebben den revolutie van 1830 niet meegemaakt). Toont zich in de discussies over de Gentse professoren Brasseur en Laurent 2 professoren aan de universiteit van Gent (staatsuniversiteit) François Laurent = verdedigt het protestantisme, heel vooruitstrevend, werkt aan burgerlijk wetboek en vond dat gelijkheid en vrijheid overal kon. Hubeur Brasseur stelt goddelijke natuur van Christus in vraag “Jezus was een mens was een geen God” Aantal katholieke studenten zijn naar de rector gestapt, discussie over het ontslag van de 2 docenten is uiteindelijk in parlement gekomen. De vraag was: “Mag in een staatsinstelling de vrijheid van meningsuiting gegarandeerd worden, of moet er toch rekening gehouden worden met de confessionele overtuigingen?” De politiek zij ja. Toch is Hubeur weggepest door zijn studenten, terwijl François zeer ver geraakt is. Kloosterwet - 1857: Regering De Decker legt wetontwerp neer over de giften aan de kerk ten behoeve van de armenzorg. Als die wet doorkomt, dan wordt de kerk een rechtspersoon met rechtspersoonlijkheid: Wet erkent dat legaten en giften konden worden overgemaakt onder privé-beheer van de kerk. Dit leidt tot hevige debatten omdat de katholieken hun monopolie op liefdadigheid juridisch wilden verankeren -> uiteindelijk leiden debatten tot hevige staatprotesten -> protesten zetten zich door tot in het parlement. Kloosterwet leidt tot een van de ergste institutionele crisissen in België: Het ontwerp kwam niet door 1857: val van de regering de Decker 9 nov 1857 neemt homogeen-liberale ministerie frère-Orban de macht over 10 dec 1857 verkiezingen, liberalen halen 70 zetels en katholieken 35. Dit protest heeft aangetoond dat de liberalen en de katholieken lijnrecht tegen elkaar staan en er komt een einde aan het unionisme. Doctrinair versus radicaal De radicalen beginnen meer van zich te laten horen, hoewel de regeringen tot 1870 nog doctrinair waren. De liberale partij is intern steeds meer verdeeld. Willen een volledig gelaïciseerde staat en voeren vanaf 1860 actie voor de laïciseren van de kerkhoven. Ze richten zich tegen de economische politiek van de katholieken Antiklerikaal en antigodsdienstig Eisen democratische hervormingen 12 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Net zoals de radicalen, zijn de doctrinair liberalen gericht tegen de economische politiek van de katholieken, maar het verschil is dat de doctrinairen niet zozeer antigodsdienstig zijn en i.t.t. de radicale steunden zij op economisch liberalisme, grootnijverheid en financieel kapitalisme. Onderwijs: Bij de verkiezingen van 1870 leiden de liberalen een nederlaag (vanwege de interne verdeeldheid): 1870-1878: komen de katholieken aan de macht 1878 wint liberale regering met levensbeschouwelijk en radicaal profiel {Katholieken stonden 8 jaar aan de macht = liberalen steeds meer antiklerikaal} De radicaal-liberalen zien zichzelf als de behoeders van de Franse revolutie en hechten veel belang aan onderwijs in een open geest: 1881 vaardigt de regering Frère-Orban-Van Humbeeck een wet uit op rijksmiddelbaar onderwijs voor meisjes (enkel 3 lagere studiejaren) Vanaf 1880 accepteren de Belgische rijksuniversiteiten (Luik, Gent en Brussel) meisjes als studenten geneeskunde MARIE POPPELIN De liberalen nemen het voorbeeld van Frankrijk om het volledig door het rijk georganiseerd onderwijs te laïciseren: Wet op lager onderwijs - 1978 Deze wet zal ideologisch een breekijzer zijn: 1. Gemeentelijke autonomie werd beperkt ten voordele van de staat: Elke gemeente moest ten minste 1 officiële staatsschool bezitten. De katholieke scholen mogen blijven bestaan, maar hebben concurrentie van de staatscholen. De gemeente geen vrije scholen meer aanvaarden of subsidiëren. Alle onderwijzers moesten gediplomeerden zij van officiële normaalscholen. 2. Staatsonderwijs werd neutraal lekenonderwijs: Godsdienst werd van het leerplan geschrapt. De priester nog wel godsdienstonderwijs geven, maar wel buiten de klasuren en op uitdrukkelijk verzoek van de ouders. Aanleiding tot 1ste schoolstrijd 1878-1884. Wederzijdse geestelijke burgeroorlog. De schoolstrijd barst los. De bisschoppen reageerden heel sterk, terwijl de katholieke politici en hogere geestelijken matiging wouden, maar de bisschoppen hebben 1 machtig instrument, de preekstoel en gaan via de preekstoel de bevolking aanzetten om niet naar het staatsonderwijs te gaan. Bovendien namen veel leerkrachten ontslag onder de geestelijke druk. De liberalen zijn ook kwaad en gaan alle diplomatieke banden met het Vaticaan opzeggen. Liberale nederlaag: In elke gemeente werden nieuwe officiële staatsscholen gebouwd en dat heeft 26 miljoen gekost. Om dit te financieren stegen de belastingen, maar dit gaat in tegen de liberalistische principes, vandaar de vele doctrinairen en radicalen zich af tegen dit ideologisch beleid. 1884 werden de liberalen verslagen door de katholieken = eind liberaal overwicht sinds 1847 Katholieken: Begin verzuiling: Bij de liberale overwinning van 1847 realiseren de katholieken dat de regering niet noodzakelijk zou de kerk zou helpen bij de uitbouw van een Christelijke maatschappijstructuur. Maar kreeg steun door een nieuwe generatie leken en gegoede burgerij (aristocratie), die elkaar vinden in de wens om terug te gaan naar de Christelijke middeleeuwen. Om toch nog door te wegen willen de katholieken religie in het verenigingsleven een ruime plaats geven, aangezien het in de politiek niet het geval is = door uitbouw van zuilen: 13 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 De organisatie van de samenleving wordt opgesplitst in ideologisch gekleurde zuilen, elke zuil heeft eigen organisaties, die de leef-en denkwereld van een bevolkingsgroep omspannen (meer info p.123) Notabelen richten een katholieke kring ‘cercle catholique’ op, een vereniging die het lokale katholieke verenigingsleven ondersteunt. Ze baseren zich hiervoor op het vrijheden die in de Grondwet zijn neergeschreven. De reden waarom de katholieken wat wilden op de bevolking en waarom ze streefden naar een terugkeer van een christelijke volksgemeenschap heeft te maken met de opvattingen van het traditionalisme. Corporatisme Hiërarchische, onderlinge solidaire gemeenschap, bestaande uit een aantal solidaire cellen = corporaties. Het corporatisme betekent voor de aanhangers ervan het doorbreken van het egoïstische liberale samenlevingsmodel en het vervangen door de solidaire standenmaatschappij. De traditionalisten willen de staat organiseren op basis van deze opvatting en de integristen wilde de staat geheel katholiek maken = Het oude theocratisch staatsideaal. Rechtstreeks door het veroveren van een democratische meerderheid in het parlement (wettelijk land). Onrechtstreeks door katholieke actievoering naar de massa toe (werkelijk land). Kloosterwet 1857 – kloof tussen wettelijk en werkelijk: Er bestaat een onoverbrugbare kloof tussen het wettelijk land en het werkelijk land. Kloosterwet zal zorgen dat de verzuiling zal doorbreken. De verkiezingsuitslagen maakten de integristische katholieken duidelijk dat het katholieke wettelijke land het niet meer volgde in hun theocratisch streven = integrisme geen steun van politiek. Dus gingen de integristen zich richten op het werkelijk land werkte in alle dorpen aan de uitbouw van het katholiek verenigingsleven. Katholieken werken aan de opbouw van overkoepelende organisaties opgericht door de katholieken, we zien hier steeds terugkerende elementen (godsdienst, vechten voor landbouwer, opkomen voor de Vlaamse kwestie, anti-militair). Kort aan de macht: De katholieken komen kort aan de macht tussen 1870 en 1878, maar de eerste regering moest in 1871 opstappen ingevolge de liberale straatbetogingen -> katholieke partij in diepe crisis, want nu vroeg men af of de katholieken eigenlijk wel regering bekwaam waren? In 1871 – nieuwe katholieke regering Theux-Malou. Heel gematigde regering maar dat viel niet in de smaak bij vele katholieken en leidt in 1878 een grote nederlaag. Leo XIII – schaart zich achter GW: In 1878 werd Pius IX opgevolgd door Leo XIII. Leo maakte de integristische katholieken duidelijk dat zij achter de Belgische grondwet moeten staan (vrijheid van opinie respecteren). Het gevolg was afzwakken van de integristische gedachtengoed. Het aantreden van de radicale liberale regering in 1878 deed de katholieke cohesie vergroten. Schoolwet 1879 – definitieve doorbraak van verzuiling: In elk dorp aparte katholieke en liberale scholen met aparte leerlingen. Derde weg: 1848 uitgebreid kiezerscorps: Die uitbreiding van het kiezerscorps van 4,5% naar 7% zorgde ervoor dat het nu de kleinere burgerij (middenklasse) die de meerderheid van de kiezers leverde. Democratische strekking: 14 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Democratische strekking vormt zich in Antwerpen. Er waren interne meningsverschillen maar konden elkaar altijd vinden in gemeenschappelijke eisen: Verdere democratisering van stemrecht Vernederlandsing Sociale wetgeving Maar het meerderheidsstelsel (2 strekkingen katholiek en liberaal) betekende dat een aparte democratische strekking weinig kans maakt, waardoor een democraat ofwel bij de katholieke of liberale partij moest aanleunen -> dilemma Wie zich vooral bekommert om de sociale uitbuiting van de arbeiders leunde het dichtste aan bij de radicaal-liberalen – dilemma = liberalen zijn antiklerikaal en niet Vlaamsgezind De democraten die dichter bij de katholieken aanleiden – dilemma = moeten vrede nemen met sociaal conservatisme. De democratische strekking beïnvloedt het plaatselijke partijprogramma van de bestaande strekkingen. Bij de liberalen werden de progressieve strekking (radicaal-liberale) belangrijk vanaf jaren 60. Onder de katholieken woog het sociaal conservatisme door. De sociaal-progressieve in de katholieke partij beginnen zich vanaf 1890 te profileren als de Christendemocraten. Meetingspartij (derde weg): De (al 30 jaar bestaande) goed georganiseerde Meetingspartij in Antwerpen krijgt ‘derde weg’ grond = wording van de Christendemocraten. De meetingspartij groeide uit verzet tegen de plannen van de regering om een militaire fortengordel aan te leggen rond Antwerpen. De partij veroverde aantal Kamerzetels, naast de liberale en katholieken ‘le banc anversois’. De partij heeft bijgedragen tot een eigen politieke cultuur in Antwerpen, waarbij de stad zich als politiek radicaal profileert. Maar de forten kwamen er toch, waardoor de meetingspartij aan belang verloor en versmelt in de jaren 1860 meer met de katholieke partij (waardoor ze een vervlaamsende invloed had op de katholieke partij), aangezien het idee van de fortengordel onder een liberale regering werd doorgedrukt. De taalproblematiek in Vlaanderen (1847-1884): Katholieken flamingant: De Vlaamse bevolking wordt onderdrukt en het zijn de progressieven die vanaf 1840 de Vlamingen bewust willen maken van de bestuurlijke verfransing in Vlaanderen. Vooral de katholieke partij kon zich vinden in de flamingante eisen want ze konden de volkstaal niet loslaten, ze functioneren in de volkstaal (preekstoel, catechismus, lager onderwijs) en zijn traditioneel gericht tegen alles wat frans-revolutionistisch is en dus ook de Franse taal (ideologische kwestie). Dit alles versterkte de liberalen, als erfgenaam van de Franse revolutie, in hun argwaan tegen de beginnende Vlaamse beweging. Polarisatie taalkwestie: Katholiek versus liberaal: Meerderheidsstelsel doet de kwestie meer polariseren (extreme tegenstellingen): De katholieke profileren zich als Vlaamsgezind op progressieven voor hun partij te winnen Meeste liberalen hadden geen probleem met de verfransing van Vlaanderen Vlaamsgezinden Vanaf de jaren 1860 zullen de Vlaamsgezinden de macht verwerven en oefenen invloed uit op de liberale en katholieke partij en gaan op zoek naar manieren de bevolking bewust te maken van de verfransing (administratie, gerecht, leger, onderwijs…) Coecke en Goethals 15 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Het was vooral het gerecht dat eerst vernederlandst moest worden, omdat hier het makkelijkst schadelen konden worden aangeklaagd, namelijk spectaculaire rechtszaken zoals die van Coecke en Goethals Coucke was een aardappelverkoper en Goethals was actief als ploegbaas bij de spoorwegen nabij de steenkoolmijnen van Marcinelle-Couillet (seizoensarbeid in Wallonië). Beide mannen werden in 1860 ter dood veroordeeld op verdenking van roofmoord. Het proces verliep volledig in het Frans terwijl geen van beiden deze taal machtig was. Ze werden via onthoofding geëxecuteerd. Historici zijn het erover eens dat ze iets te maken konden hebben met de roofmoord. Het bleek dat Goethals wel een beetje Frans verstond, maar uiteindelijk is het verhaal een eigen leven gaan leiden. Dit verhaal wordt aangewend in het parlement met de bedoeling om de eerste taalwetten te introduceren: Taalwet strafzaken – 1873 Toepassing op Vlaams België Proces moet in Nederland worden gevoerd, tenzij wanneer de verdachte een Franse rechtspleging vraagt, als gevolg komen er overal taalfaciliteiten voor Franstaligen in Vlaanderen. De advocaat mag echter in een Nederlands proces in het Frans pleiten indien hij ervan overtuigd is dat de rechtspleging beter zal verlopen in het Frans en als zijn cliënt ermee instemt. Het OM en de rechter mogen dus ook Frans gebruiken Niet van toepassing in het eerste proces-verbaal, vooraleer er een verdachte is. Geen efficiënte taalregeling in Brussel. Hieruit blijkt dat zelfs de meest-radicale flaminganten wouden een tweetaligheid in Vlaanderen. De taalkwestie werd nog niet als heel belangrijk gezien. De meeste wetsvoorstellen kwamen pas ter sprake net voor de verkiezingen. Taalwet bestuurszaken – 1878 Nederlands in bestuurszaken. Deze wet bepaalde dat: Alle mededelingen, berichten van rijksambtenaren aan het publiek Nederlands of 2-talig moesten zijn. De correspondentie van gemeentebesturen met burgers in het Nederlands verliep, tenzij burgers anders wensten. 1883 Frère-Orban Humbeeck vaardigt wet uit op het algemeen taalgebruik in het officieel middelbaar onderwijs. De wet bepaalde dat: De lessen Nederlands, Engels en Duits in het Nederlands zouden worden gegeven De vaktermen in de exacte vakken moest men in beide talen kennen Regering kan altijd beslissingen dat de Nederlandstalige lessen in het Frans worden onderwezen, dit leidde tot de oprichting van Waalse afdelingen in scholen. Invoering van taalfaciliteiten had belangrijk gevolg voor de ambtenaren die onkundig zijn in het Nederlands, afkomstig uit Wallonië of Brussel. Voor een aantal ambten kwamen ze niet meer in aanmerking indien ze geen Nederlands konden. Hierdoor ontstond rond 1884 de Waalse beweging in Vlaanderen = houdt verband met de verkiezingsresultaten van 1884, alle verkozen uit Vlaanderen (Brussel niet meegerekend) waren katholiek. Verhouding koning – regering – parlement (1847-1884): Partijregeringen in meerderheidsstelsel: België als oligarchie: In deze periode bleef België een oligarchie. De verlaging van de kiescijns bracht het aantal kiezers van 4,5% naar 7%, maar dit was niet genoeg, aangezien in andere landen zich meer democratisch beginnen op te stellen door het introduceren van het AES. België staat achter. 16 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Partijstrijd n.a.v. de kloosterwet: Kloosterwet -> straatbetogingen -> 1ste institutionele crisis. Die kloosterwet toont aan dat er een probleem is in de democratie: Tijdens de betogingen moest de burgemeester, als hoofd van de lokale politie, de orde handhaven, maar omdat hij liberaal was, trad hij nauwelijks op. Geringe representativiteit in het parlement: de kamer van volksvertegenwoordigers blijken het volk toch niet te vertegenwoordigen + heel weinig kiezers Betogingen leiden tot ernstige onlusten in het parlement: Liberalen betogen tegen de katholieken parlementaire meerderheid en dat de katholieken hun ontwerp van de kloosterwet zouden intrekken en roepen de koning op de unionistische regering te ontslaan. Die betoging laten zien dat er nood is aan een algemeen stemrecht om een goede democratie te hebben die niet zal ondergaan aan interne strubbelingen. Testcase voor de 19e-eeuwe democratieën: Het Belgische politieke systeem leek onder te gaan aan een partijstrijd, er dreigt een mogelijkheid tot een burgeroorlog en Frankrijk maakte zich klaar om Leopold te helpen (niet op ingegaan want neutraal). Maar Leopold I heeft de zaak in 1857 kunnen redden door een publiekgemaakte brief aan de regering, waarin hij: De regering het bevel gaf om de bespreking van het wetsontwerp op te schorten De liberale betogers op de vingers tikte De onlusten kwamen tot een eind en de regering bleef overeind. Leopold had de censitaire democratie gered, maar toch ging het Unionisme ten onder. In 1857 verloren de katholieken de gemeenteraadsverkiezingen en kondigt de koning het ontslag van regering de Decker, op de nieuwe verkiezingen winnen de liberalen. Einde duaal systeem: De doorbraak van de liberale regering verzwakte de macht van de koning. De ministers stonden niet meer tegenover het parlement, maar werkten samen met ‘hun’ meerderheid = einde duaal systeem. Na 1857 kon de koning enkel op de rem duwen, maar niet het beleid tot stilstand te brengen. De regeringen voor en na 1857 namen meestal zelf ontslag als gevolg van interne moeilijkheden De band tussen parlement en regering was na 1857 verre van absoluut … Geschiedenis kolonialisme: Einde 19e eeuw = moment waarop België als industriële grootmacht zichzelf een positie wil verwerven als koloniale grootmacht. Koning Leopold I en II ijveren dus om zelf een kolonie te bekomen. Kolonialisme was in Europa sinds 16e eeuw een aanvaarde praktijk, vanuit de opvatting dat beschaafde landen recht hadden op grondgebied dat niet beantwoorden aan de Europese concepten van soevereiniteit en private en publieke eigendom. 16e eeuw: Kolonialisme kent een hoogtepunt in 16e eeuw, waarbij Spanje en Portugal de eerste landen zijn die beginnen te expanderen. De Portugezen gaan de kusten rond Afrika afvaren en handel drijven met steden aan de kust = economische component De Spanjaarden gaan daarin verder en organiseren ontdekkingsreizen, wat de aanleiding gaf voor de Spaanse kolonisatie in centraal en Zuid-Amerika. 17 Gedownload door Femke Praet ([email protected]) lOMoARcPSD|32376717 Economisch component: voornaamste doelstelling was het eigenen van rijkdom (enorm veel bloedvergiet). Gelovige component: missionarissen, die als doel hadden om ‘primitieve’ volkeren bij te brengen in het geloof. Vervolgens springen Nederland en Engeland mee op de trend met de stichting van de verenigde Oost-Indische Compagnie. 18e eeuw – verlichting, beschaving: Kolonialisme krijgt nieuwe dimensie. Onder invloed van de verlichting wilden Westerse landen de koloniale bevolking beschaving bijbrengen en een bestuur naar Westers model invoeren. Indien de ‘primitieve’ landen niet in staat zijn om dat systeem over te nemen, dan werd dat gezien als een bevestiging van de eigen ‘superioriteit’. De uitbouw van Amerika als nieuw blank koloniaal project (Britten gaan naar Amerika, die nemen dat model over en bestaat nog steeds) bracht de slavenhandel in een stroomversnelling = de verenigde staten van Amerika (opgericht is 1776) bouwde hun economische macht op door de import van slaven. Eind 18e eeuw destabiliseerde de massale slavenjacht de institutionele en sociale cohesie van Centraal-Afrika. 19e eeuw – nationalisme en industrialisering: Kolonies waren voortaan een prestigeproject voor het land dat zijn nationale identiteit tegenover andere landen wilden versterken en een manier om naar grondstoffen te zoeken, kolonie kan dus dienen als afzetmarkt. De kolonies ook een toevlucht zijn voor het arme deel van de bevolking. Idee Leopold: België is een handelsland en als er een ding is wat België verdient is een kolonie; idee van een sterke natiestaat. Eind 19e eeuw gingen raciale theorieën rond. De als inferieur beschouwde rassen werden ontmenselijkt, waardoor geweld minder hard doorweegt op het geweten = institutioneel racisme. Scramble for africa: Van 15 november 1884 tot 26 februari 1885 kwamen in Berlijn vijftien Europese landen bij elkaar, samen met de Verenigde Staten, om te praten over de koloniale verdeling van Afrika onder de grootmachten. Het congres is bekend komen te staan als de Conferentie van Berlijn en ook wel Koloniale Conferentie van Berlijn (18841885) genoemd. De Conferentie legitimeerde de zogeheten Scramble for Africa, de ‘wedloop om Afrika’, zoals het Europese imperialisme in Afrika in de jaren 1880-1914 ook wel is genoemd België focust op Centraal-Afrika Congo? Immens gebied dat bestond uit aantal feodale vorstendommen. Raakte in de 16e eeuw betrokken in