🎧 New: AI-Generated Podcasts Turn your study notes into engaging audio conversations. Learn more

ontwikkelingpsychologie-samenvatting TOT DEEL 5.pdf

Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...

Full Transcript

lOMoARcPSD|42729624 Ontwikkelingpsychologie samenvatting Ontwikkelingspsychologie, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door...

lOMoARcPSD|42729624 Ontwikkelingpsychologie samenvatting Ontwikkelingspsychologie, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Ontwikkelingspsychologie DEEL 1: Ontwikkeling van het kind 1. Kennismaking en historiek 1.1. Kennismaking - Ontwikkelingspsychologie = wetenschappelijk studie van patronen van groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot hoge ouderdom o Gaat niet enkel over groei/ verandering maar ook over stabiliteit o Gaat over kinderen en jongeren maar ook over volwassenen en ouderen (is niet altijd zo geweest → zie geschiedenis) - In verschillende ontwikkelingsdomeinen → interdisciplinair veld o Fysieke ontwikkelingen (hersenenontwikkeling, fysieke groei) o Cognitieve ontwikkeling o Sociaal-emotionele o Persoonlijkheidsontwikkeling - We delen de ontwikkelingspsychologie in in verschillende ontwikkelingsfasen 1. prenataal 2. babytijd 3. peuter- en kleutertijd 4. schooltijd 5. adolescentie 6. ontluikende volwassenheid 7. volwassenheid 8. ouderdom o Worden in de ontwikkelingspsychologie ongeveer gelijk ingedeeld o = sociale constructies, veelal gebaseerd op onderzoek in “WEIRD” samenlevingen (western, educated, industrialized, rich, democratic) → in andere culturen zijn deze afbakeningen niet gelijk, verschillende fasen zijn relatief o Individuele verschillen: we bespreken algemene concepten die bij iedereen gebeuren maar er zijn grote individuele verschillen 1.2. Historiek Philippe Ariès (1914-1984) - ontdekker van “het kind” als voorwerp van historisch onderzoek - cultuurhistorische studie over kind en kindertijd sinds middeleeuwen aan de hand van afbeeldingen en dagboeken - historische evolutie: kindertijd geen natuurlijk biologische vorm, maar sociale constructie van vrij recente datum (rond 1600) - vroeger ging men er niet van uit dat de kindertijd anders was dan de volwassenheid o vroeger werden kinderen afgebeeld met volwassenlichaamsproporties en kenmerken o kindertijd als een aparte ontwikkelingsfase is een relatief nieuw sociaal construct ‘standing on the shoulders of giants’ → hij heeft voortgebouwd op vroegere ontdekkingen - Newton Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1.2.1. Vroege denkers: Locke en Rousseau - hebben basisgevormd voor theoretische perspectieven - 2 昀椀losofen John Locke (1632-1704) - Empiricisme = mens wordt geboren als een onbeschreven blad (‘tabula rasa’) - ontwikkeling gebeurt onder invloed van de omgeving, die vormgeeft aan het gedrag van het kind - alles wat een mens wordt, komt door ervaringen in de buitenwereld - “iedereen kan alles worden" (want het hangt er van af in welke omgeving je komt, wat je meemaakt, …) o Alle verschillen tussen mensen zijn toe te schrijven aan verschillen in ervaringen - Passieve manier van kijken naar kind als ontvanger van omgevingsinvloeden - Opvoeding heeft een maximale rol Jean-Jaccques Rousseau (1712-1778) - Nativisme = kinderen worden geboren met inherent potentieel en talenten - We kunnen er van uit gaan dat we ons ontwikkelen als mens zoals de natuur ons meegegeven heeft - Opvoeding heeft een minimale rol - ‘nobele wilden’ (in wezen goed) (zo noemde hij kinderen) - groei in afzonderlijke fasen die zich automatisch ontvouwen - als kinderen verzorgd en beschermd worden, bereiken ze vanzelf hun volle potentieel - als kinderen frustratie ervaren bij het proberen ontwikkelen van de aangeboren goedheid zullen ontwikkelingsuitkomsten negatief zijn 1.2.2. Start van de wetenschappelijke ontwikkelingspsychologie Charles Darwin (1809-1882) - evolutietheorie - parallel tussen de ontwikkeling van individuen binnen een soort en hoe de soort zelf ontwikkeld is (mensheid doorheen de evolutie) - als je naar verschillende diersoorten kijkt zullen er gelijkenissen zijn - gaf aanleiding tot nauwkeurig observeren van kinderen - schreef een babybiogra昀椀e over het eerste levensjaar van zijn zoon - systematische observatie van kinderen - start wetenschappelijke studie van ontwikkeling Granville Stanley Hall (1844-1924) - Amerikaans psycholoog - geïnspireerd door Darwin: ontogenese als herhaling van fylogenese (ontwikkeling van de mens als herhaling van de ontwikkeling van de soort) (van primitieve manieren van leren tot ingewikkelde manieren) - ontwikkeling als rijpingsproces (reeks genetisch bepaalde gebeurtenissen die zich automatisch ontvouwen, zoals een bloem) - "Men kan de typische wildheid van kinderen maar beter toelaten tot een jaar of twaalf" - stichter Child Study Movement (gebruik van wetenschappelijke methoden om kinderen te observeren) - stapte af van babybiogra昀椀eën - eerste gebruik van vragenlijsten, normatieve benadering - adolescentie als afzonderlijke ontwikkelingsfase (“storm en stress”)(grote emotionele kwetsbaarheid) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Arnold Gesell (1880-1961) - Amerikaans psycholoog en pediater - leerling van Stanley Hall - "father of child development" - bestudeerde 10.000 kinderen via observatie en ouderinterviews (hele grote groepen) - probeerde ouders te informeren over wat ze konden verwachten over de ontwikkeling van hun kind - "Als we e昀昀ectieve hulpmiddelen gebruiken, onthult het kind zichzelf aan iedereen die stopt en luistert naar wat het zegt en die met ziende ogen kijkt naar wat het doet.“ - alle kinderen doorlopen zelfde stadia, zij het op eigen tempo - sterke focus op maturatie, beperkte rol van ervaring (aanleunend bij nativisme) - veel aandacht voor motorische ontwikkeling + wees ons op 2 groeiprincipes (er zit een zekere volgorde in hoe de fysieke ontwikkeling gebeurt (hoofd sneller dan voeten)(van centrum naar buitenkant)) - Gesell Developmental Schedules Alfred Binet (1857-1911) - Frans psycholoog - eerste intelligentietest op vraag van het ministerie van onderwijs (had te maken met dat de leerplicht ingevoerd werd, kinderen die zwakkere cognitieve vermogens hadden gingen vroeger vaak niet naar school voor de leerplicht, dit zorgde voor speciale systemen voor kinderen met lagere cognitieve vaardigheden) - stimuleerde interesse in individuele verschillen in ontwikkeling Leta Stetter Hollingworth (1886-1939) - Amerikaans psycholoog - studie van intelligentie, met focus op hoogbegaafdheid - onderwijs en omgeving cruciale rol in ontwikkeling o ging in tegen wat veel van haar tijdsgenoten dachten (intelligentie wordt geërfd van ouders) - veel aandacht voor schoolpsychologische praktijk Maria Montessori (1870-1952) - Italiaanse arts en docent - onderwijsaanpak gebaseerd op zelfredzaamheid - “leer het mij zelf doen” → je moet niet alles doen voor kinderen maar je moet het ze leren zodat ze het zelf kunnen doen - “do not tell them how to do it. Show them how to do it and do not say a word. If you tell them, they will watch your lips move. If you show them, they will want to do it themselves” Lewis Terman (1877-1956) - Amerikaans psycholoog - Stanford University - oprichter Genetic Studies of the Genius (later: Terman Study of the Gifted) o gestart in 1921 o langstlopende longitudinale studie (eerste grootschalige longitudinale studies) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1.2.3. Besluit - deze wetenschappers hadden een gemeenschappelijk doel: groei, verandering en stabiliteit tijdens (vooral) kindertijd bestuderen - start van de wetenschappelijke studie van ontwikkeling - zolang klemtoon op erfelijke sturing → 'genetische psychologie’ - zodra meer aandacht voor ook context: 'genetische psychologie' → ‘ontwikkelingspsychologie’ - gaandeweg uitwerking nieuwe statistische methoden en nieuwe onderzoeksparadigma’s (gegevens konden veel beter geordend worden en conclusies konden beter wetenschappelijk verantwoord worden) - ook theorievorming kreeg nieuwe impulsen, met meer klemtoon op opvoeding en ervaringen o pedagogiek (belang van onderwijs, opvoeding) o behaviorisme - tot halfweg 20ste eeuw focus vooral op kindertijd - geleidelijk interesse in andere fasen, initieel vanuit andere disciplines o sociologie: interesse in adolescentie o geneeskunde: interesse in veroudering (volwassenheid lang onderbestudeerd, gingen er van uit dat er daar niet meer veel in gebeurde) - deeldisciplines aanvankelijk los van elkaar o kinderpsychologie o adolescentiepsychologie o (psycho)gerontologie - pas recent "levensloopperspectief“ Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2. Theoretische perspectieven 2.1. Kernvraagstukken A. Continuïteit versus discontinuïteit Continuïteit Discontinuïteit Geleidelijke ontwikkeling Ontwikkeling in aparte stappen of stadia Kwantitatieve verschillen Kwalitatieve verschillen Prestaties op bepaald niveau vloeien uit die op de Elk stadium levert gedrag op dat qua inhoud en vorige niveaus hoedanigheid anders is dan gedrag in eerdere stadia Het denken en het gedrag is anders is het ene stadium dan in het andere stadium ➔ Evidentie dat er vaak een combinatie is: continue ontwikkeling met soms sprongetjes B. Kritieke periode versus gevoelige periode Kritieke periode Gevoelige periode Bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk Extra ontvankelijk voor bepaalde soorten (bepaalde dingen moeten gebeuren) omgevingsstimuli Indien niet aanwezig: onomkeerbare gevolgen Optimale periode om bepaalde vermogens te (als deze dingen er niet zijn dan kan de ontwikkeling ontwikkelen zo verstoord worden dat er geen oplossing is) (als deze omgevingsstimuli niet aanwezig zijn, zijn er later toch nog mogelijkheden om de ontwikkeling te behouden, maar het is een minder optimale periode, zal misschien trager, moeilijker gaan) ➔ Evidentie voor grotere plasticiteit dan aanvankelijk gedacht : hersenen kunnen zich aanpassen (andere functies van de hersenen kunnen functies van andere delen die niet meer werken, overnemen) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 C. Een universeel traject versus vele mogelijke trajecten Een universeel traject Vele mogelijke trajecten Opeenvolging van stadia in universeel patroon Door unieke combinaties van persoons- en omgevingskenmerken veel mogelijke trajecten Iedereen zelfde stadia rond zelfde leeftijd D. Nature versus nurture Nature Nurture Ontwikkeling vooral het resultaat van het zich Ontwikkeling vooral bepaald door omgevingsfactoren geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische en ervaringen informatie (=maturatie) (het is bij de conceptie al aanwezig, moet zich enkel nog ontwikkelen) Nativisme Empiricisme (=anglicism) 2.2. 20e-eeuwse theorieën De opkomst van de ontwikkelingspsychologie als wetenschappelijke discipline bracht diverse theoretische perspectieven op ontwikkeling A. Psychodynamische theorieën Sigmund Freud (1856-1939) - Weense arts - Onbewuste krachten (het stuk van jezelf waar je je niet van bewust bent) - id, ego, superego (3 aspecten van wie je bent) o id: driften, behoeften, basisgedrevenheid om te zoeken naar dingen die prettig zijn, basisdriften die van aan de geboorte aanwezig zijn o ego: basisdriften worden naar een meer acceptabel niveau van bevrediging verplaatst o superego: het geweten, zorgt dat het individu zich conformeert aan wat er verwacht wordt van de waarden in de maatschappij - Psychoseksuele ontwikkeling (oraal-anaal-fallisch-latentie-genitaal) - Sterke focus op kindertijd o Niet veel geschreven over de ontwikkeling Erik Erikson (1902-1994) - Achtergrond o Geboren in Frankfurt o Joodse moeder, biologische vader niet gekend o Tijdlang stiefvader als biologische vader gezien o Eigen identiteitscrisis als inspiratiebron voor later werk - Levensloopperspectief + nadruk op sociale interacties - Theorie over de psychosociale ontwikkeling o 8 stadia volgens een vast patroon o In elk stadium een op te lossen crisis/uitdaging (als deze crisis goed doorlopen wordt dan verwerft men iets) ▪ Bv. babytijd: crisis is wantrouwen dus als men dit doorstaat dan verwerft men vertrouwen, baby leert dat er voor hem gezorgd wordt ▪ Als een fase niet goed gelopen is dat heeft dit risico’s voor de verdere ontwikkeling in de volgende fasen o Pionier in het levensloopperspectief o Een belangrijke rol voor ‘ego’ Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 B. Behavioristische theorieën Empirisme als 昀椀loso昀椀sche achtergrond: alles heeft te maken met ervaring, ervaring is de basis voor wat er gebeurt in de ontwikkeling John Watson (1878-1959) - Amerikaans psycholoog - exogene benadering - stimulus-respons leren o klassieke conditionering (cf Pavlov) o operante conditionering (cf Skinner) o alles is leren en het gebeurt door stimuli aan te bieden - “Give me a dozen healthy infants, well-formed, and my own speci昀椀ed world to bring them up in and I’ll guarantee to take any one at random and train him to become any type of specialist I might select— doctor, lawyer, artist, merchant-chief and, yes, even beggar-man and thief, regardless of his talents, penchants, tendencies, abilities, vocations, and race of his ancestors.” o Alles is eigenlijk mogelijk obv ervaring, we komen ter wereld met een onuitgetekend plan en de basis zijn leerprocessen - Little Albert experiment o Baby werd geconditioneerd om irrationele angsten te ontwikkelen, kind was initieel niet bang van een witte rat maar door conditionering met witte rat en heel hard geluid kreeg het kind wel schrik voor de rat, kind begon te huilen als hij de rat zag, toonde tekenen van angst als hij de rat zag ook al was er geen geluid o Niet enkel met rat maar met meerdere dieren en voorwerpen dus kind was van heel veel bang o Een van de meest onethische experimenten aller tijden Albert Bandura (1925-2021) - Canadees-Amerikaans psycholoog - leren door het gedrag van anderen te observeren en imiteren ('modeling') = observationeel leren - we moeten niet per se de consequenties van gedrag ondervinden (meemaken), het kan ook door het gedrag van anderen te zien - niet zuiver behavioristisch, ook cognitieve component (niet meer puur op gedrag) - sociaal leren in vier stappen o aandacht o retentie (onhtouden) o reproductie o motivatie (waarom wil je het onthouden) - Bobo Doll Experiment o Stanford University, jaren 60 o Kleuters in 3 groepen indelen en deze groepen kregen andere aanboden ▪ 1 groep: video waarin agressieve volwassene een pop mishandelt ▪ 1 groep: video waarin vriendelijke volwassene met een pop speelde ▪ 1 groep: controle o Kleuters daarna naar een kamer gebracht waar zo een pop was o Hoe gedraagt de kleuter zich tov de pop? ▪ Groep 1 vertoont veel meer agressief gedrag dan groep 2 en 3 o E昀昀ect nog sterker als het rolmodel (dus de volwassene) hetzelfde geslacht had als de kleuter Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 C. Cognitieve theorieën Jean Piaget (1896-1980) - geboren in Zwitserland - aanvankelijk actief in de natuurwetenschappen, doctoraat in de zoölogie - vanaf jaren 1920 interesse in psychologie, onder meer door observatie van eigen kinderen - werkte samen met Binet (maker van de eerste intelligentietesten) en ontdekte zo dat kinderen anders denken dan volwassenen - cognitieve ontwikkeling verloopt in 4 stadia : stadiumtheorie o universeel en in vaste volgorde o overgang naar volgend stadium als voldoende fysieke rijping en blootstelling aan relevante ervaringen → individuele verschillen in timing o handelen gaat vooraf aan begrijpen (actie = kennis) o kwalitatief verschillende fasen maar wel een geleidelijk proces, met tussen stadia overgangsperiode (sommige aspecten van gedrag nog kenmerkend voor vorige stadium, andere al passend bij volgend stadium) - begrip en kennis nemen niet alleen toe, ze veranderen ook kwalitatief o kind construeert een mentaal begrip van de wereld o schema’s als fundamentele bouwstenen ▪ = georganiseerde manieren om betekenis te geven aan ervaringen - 2 basisprincipes van adaptatie o Schema’s worden omgebouwd en aangepast in directe interactie met de omgeving = accommodatie o Schema’s worden gebruikt om de omgeving te interpreteren = assimilatie o Vb. wol dier met 4 poten geleerd dat dat een hond is (assimilatie) maar mama verbeterd want het is een kat, schema’s wordt aangepast of er wordt een nieuw schema gemaakt voor kat (accommodatie) Ontwikkelingsfase Cognitieve fase Kenmerken 0-2 jaar Sensorimotorisch Zintuigen, motoriek, geheugen, objectpermanentie 2-7 jaar Preoperationeel Taal, 昀椀jne motoriek, symbolisch denken, egocentrisch denken 7-12 jaar Concreet operationeel Conservatiebegrip, reversibiliteit, logica 12 jaar – volwassenheid Formeel operationeel Logisch redeneren, abstract denken Informatieverwerkingstheorie - Recentere modellen gaan veeleer uit van een continu ontwikkelingsproces en zien cognitie als een set van afzonderlijke vaardigheden (i.t.t. Piagets stadia en Piagets systeem) - = focus op manieren waarop mensen informatie coderen, opslaan en terug ophalen - metafoor van mens als computer - informatieverwerkingssysteem bestaat uit drie delen: o zintuiglijk register o kortetermijngeheugen/werkgeheugen o langetermijngeheugen - wanneer informatie door het systeem gaat, passen we er mentale strategieën op toe o aandacht geven/coderen o opslaan o terug oproepen - activiteiten (coderen, opslaan, oproepen) worden gecoördineerd door 'central executive' o bewust, re昀氀ectief deel van het systeem o stuurt de stroom van informatie doorheen de informatieverwerking o implementeert zowel basisprocedures als vormen van complexer, 昀氀exibeler denken o hoe beter de central executive samenwerkt met het werkgeheugen, hoe automatischer de cognitieve processen lopen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - informatie komt binnen via het zintuiglijk register/geheugen o directe representatie en korte opslag van beelden en geluiden o verdwijnen snel weer tenzij de aandacht erop gericht wordt - informatie waarop aandacht gericht werd, gaat naar het kortetermijngeheugen/werkgeheugen o basiscapaciteit die beperkt is (2 tot 5 à 7 units) cf. kortetermijngeheugen o informatie kort bijhouden zodat erop gewerkt kan worden cf. werkgeheugen o herhalen en groeperen (als we groeperen ga je meer dingen kunnen onthouden in het KTG) - hoe e昀昀iciënter informatie verwerkt wordt, hoe groter de kans dat ze opgeslagen wordt in het langetermijngeheugen o permanente kennisopslag o gecategoriseerd op inhoud o onbeperkte capaciteit o informatie kan opnieuw opgeroepen worden - cognitie opgevat als verschillende typen afzonderlijke vaardigheden o aandacht o geheugen o categorisatie o... - cognitieve groei = o toenemende capaciteit van opslag, vooral in het werkgeheugen o toenemende snelheid van informatieverwerking o betere werking van de central executive - bijzondere aandacht voor "executieve functies" o = cognitieve operaties en strategieën die ons in staat stellen doelgericht te handelen o Zelfregulatie o worden aangestuurd vanuit prefrontale cortex o aandachtscontrole (focussen, shiften) o gedragscontrole ▪ inhibitie van impulsen en irrelevante informatie (doen of niet doen wat de situatie vereist) o 昀氀exibel sturen van denken en gedrag in functie van eisen van de taak of situatie o coördineren van informatie in het werkgeheugen o planning o... D. Systemische theorieën Systeem waar individu in opgroeit: plaatsen, objecten waar mensen mee in contact komen → fundamenteel voor ontwikkeling Er zijn verschillende lagen rond een individu die een grote invloed hebben op de ontwikkeling (beeld van Russische poppetjes: matroesjka) Urie Bronfenbrenner (1917-2005) - Achtergrond o geboren in Moskou in een joods gezin o emigreerde naar de VS op 6-jarige leeftijd o bachelor in psychologie en master en doctoraat in ontwikkelingspsychologie o veelschrijver o medeoprichter Head Start Project (zomerprogramma voor kleuters uit minder goede milieus om hun ontwikkeling te bevorderen - kritiek op gangbaar ontwikkelingspsychologisch onderzoek o te veel focus op individu, vaak los van context o laboratoriumstudies Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o unidirectioneel denken : er gebeurt iets in de omgeving en dat beïnvloedt het kind maar er wordt niet omgekeerd gedacht dat kind ook de ontwikkeling kan beïnvloeden o "the science of the strange behavior of children in strange situations with strange adults for the briefest period of time" - nieuw perspectief op menselijke ontwikkeling o ecologisch: individu in (interactie met) - gelaagde – context (niet enkel individu maar ook gezin, school, …) o fenomenologisch: de 'ervaren' omgeving (dezelfde objectieve context kan door 2 kinderen in dezelfde context, anders ervaren worden) o systemisch: wederzijdse beïnvloeding (van individu naar context en van context naar individu) (bv. vriendelijk kind lokt in omgeving 昀椀jnere reacties uit dan agressief kind) - inspiratiebronnen: o eigen ervaringen in kindertijd ▪ zijn vader was hoofd van een instelling maar hij merkte dat patiënten door in een instelling slechter gingen functioneren (geen natuurlijke context) dus hij ging patiënten laten inwonen in zijn huis, hier kwam er wel verbetering → kracht van sociale context o inspirerende seminaries en samenwerkingen o cross-cultureel veldonderzoek (sprak Russisch en Engels dus kon in meerdere samenlevingen onderzoek doen) (wat is het verschil tussen de russische en de amerikaanse maatschappij om op te groeien en hoe ingrijpend zijn deze maatschappijen in de ontwikkeling?) o impact van beleid op individuen - ecologische omgeving bestaat uit vijf niveaus o microsysteem o mesosysteem o exosysteem o macrosysteem o chronosysteem - microsysteem o dagelijkse, directe omgeving waarin kind leeft o voorbeeld: gezin, klas, vriendenkring, … o meest invloedrijke systeem in ontwikkeling - mesosysteem o de onderlinge relaties tussen twee of meer microsystemen o voorbeeld: thuis-school, vrienden-siblings,... (bv. mate dat ouders betrokken zijn in schoolleven, mate waarin juf betrokken is met thuiscontext) - exosysteem o systemen waar de zich ontwikkelende persoon niet actief deelneemt, maar die indirect toch invloed hebben o voorbeeld: werkcontext ouders, school sibling,... - macrosysteem o ‘cultureel-maatschappelijke factoren die vorm en inhoud van micro-, meso- en exosystemen mee bepalen' (blauwdruk voor microsystemen) o voorbeeld: schoolklassen in verschillende landen/culturen, relaties thuis-school in arme vs rijke gezinnen, juridische context, … o vb. culturele verschillen die erg verschillend zijn: hoe worden klassen/scholen georganiseerd in verschillende culturen = microsysteem dat wordt beïnvloed door macrosysteem → bv. door religieuze redenen klassen met enkel meisjes - chronosysteem (later toegevoegd) o veranderingen over de tijd in de systemen o voorbeeld: tijdperk waarin men leeft, belangrijke veranderingen in het leven (normatief of niet- normatief; komen bij iedereen voor of net niet : vb. op 6 jaar iedereen naar school (normatief) of een ernstige ziekte hebben (niet-normatief)), historische gebeurtenissen,... Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - model sloeg aan en werd alom gebruikt als referentiekader - maar slinger sloeg door in andere richting → het ging in ontwikkeling bijna meer over context dan over individu o alomvattende focus op contextuele aspecten van menselijke ontwikkeling o "context without development" - model kende herziening, maar die werd veel minder opgepikt dan het oorspronkelijke model o 'ecological systems theory' → bio-ecological model o individu als 'producer' van eigen ontwikkeling o "proximale processen": interacties tussen individu en omgeving als primaire drivers van ontwikkeling o impact ervan wordt bepaald door kenmerken van persoon, context en tijd (PPCT-model) Lev Vygotksy (1896-1934) - achtergrond o geboren in een joods gezin als tweede van acht kinderen o studies in rechtsgeleerdheid, literatuurwetenschap, geschiedenis en psychologie o brede interesse en veelschrijver o sterk beïnvloed door Karel Marx o sukkelt al op jonge leeftijd met gezondheidsproblemen (tbc) en sterft vroeg o werk pas laat bekend geraakt door actieve onderdrukking ervan in Stalinistisch Rusland - sociaal-culturele theorie: cognitieve ontwikkeling als sociaal gemedieerd proces (cognitieve ontwikkeling binnen de context) o kinderen leren de wereld begrijpen via probleemoplossende interacties met anderen (die meer weten en kunnen dan zij) ▪ volwassenen en leeftijdgenoten zijn mentors ▪ ze helpen, instrueren en motiveren o ontwikkeling als resultaat van wederzijdse transacties tussen kind en sociale omgeving o culturele en maatschappelijke factoren bepalen de aard van deze samenwerking ▪ bepalend voor de aard van instellingen (peuterspeelzalen, scholen,...)(inrichting van scholen) ▪ selectie van taken die kinderen moeten leren, waardoor in elke cultuur sterktes ontwikkeld worden bv. speelgoed: in culturen waar mobiliteit belangrijk is, zullen kinderen met auto’s spelen; als mobiliteit niet zo belangrijk is, zal dit minder voorkomen bv. in westerse culturen leren kinderen op vroege leeftijd met een computer werken; in aziatische culturen leren kinderen op vroege leeftijd schoonschrift o geleide participatie : volwassenen helpen kinderen met gedragingen te ontwikkelen die vasthangen aan de cultuur - zone van naaste ontwikkeling o actuele ontwikkeling = wat het kind zelfstandig kan o naaste ontwikkeling = wat het kind met hulp van anderen kan (wat hij nog NET niet zelf kan) o kind aanspreken via een aanbod net boven het niveau van actuele ontwikkeling, net in de naaste ontwikkeling (uitdagend, niet te makkelijk, niet te moeilijk) o steun aangepast aan het niveau van het kind en geleidelijk afbouwen tot het kind geen steun meer nodig heeft en een nieuw niveau van actuele ontwikkeling bereikt heeft ("sca昀昀olding")(beeld van stijgers) o vb. afstand uitdrukken in Amerika gebeurt in blokken maar hier is ons stratenplan anders dus zullen wij over kilometer spreken o vb. tijd om ergens te geraken uitdrukken, hangt af van meest gebruikte vervoersvoertuig: als gemotoriseerde voertuigen genormaliseerd zijn, zal dit de meest gebruikte manier van minutentelling zijn maar in landen waar dit niet zo is, zal bijvoorbeeld het aantal minuten wandelen normaler zijn Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 E. Evolutionaire theorieën Konrad Lorenz (1903-1989) - Oostenrijks zoöloog en ornitholoog - geïnspireerd door Darwin - aanhanger van de ethologische theorie o ethologie = wat zijn de adaptieve waarden van bepaalde gedragingen , hoe dragen bepaalde gedragingen bij aan de evolutie van een soort en het overleven van deze soort - bestudeerde instinctief gedrag bij ganzen (automatisch optredend gedrag kort na de geboorte, aangeboren gedragspatronen) - bracht meer aandacht voor aangeboren genetische patronen in menselijk gedrag - imprinting = proces waarbij een bepaalde stimulus tijdens een kritieke periode in de ontwikkeling wordt opgeslagen/ingeprent (zorgt dat bepaalde gedragspatronen voorkomen) o het eerste ding dat ganzen zien na de geboorte, zien ze als moeder; ze volgen de eerste bewegende prikkel en beginnen deze als moeder te beschouwen o hij zorgde er voor dat hij de eerste bewegende stimulus was dat ganzen zagen en hij zag dat ze hem begonnen te volgen - ethologie als basis voor hechtingstheorie John Bowlby - menselijke hechting is biologisch geprogrammeerd: glimlachen, brabbelen,... aangeboren signalen om nabijheid te bekomen - belang van kritieke/sensitieve periodes 2.2.1. Integratie Jaartallen en data niet gevraagd maar wel wie tijdgenoot van wie was Continuïteit Discontinuïteit Combinatie Niet gespeci昀椀eerd Watson Freud Lorenz Bronfenbrenner Bandura Erikson Vygotsky Informatieverwerking Piaget Een universeel traject Vele mogelijke trajecten Freud Watson Erikson Bandura Piaget Bronfenbrenner Informatieverwerking Vygotsky Lorenz Nature versus nurture - behavioristische theorieën leggen grotere nadruk op 'nurture' dan op 'nature'; alle andere theorieën gaan uit van een combinatie van genetische aanleg en ervaringen - soms verschillende invulling van 'nurture' o psychoanalytische en evolutionaire perspectieven beklemtonen vooral het belang van vroege ervaringen o alle andere perspectieven beklemtonen het belang van zowel vroege als latere ervaringen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2.3. Hedendaagse ontwikkelingspsychologie = genuanceerd standpunt met betrekking tot de kernvraagstukken - zowel continue als discontinue verandering (er zijn periodes waar groeien heel geleidelijk gaat maar er zijn ook periodes waar er sprongen zijn in de groei) - zowel universele als unieke kenmerken - combinatie van erfelijkheid en omgeving hedendaagse ontwikkelingspsychologie: levensloopperspectief Paul Baltes (1939-2006) - grondlegger levensloopperspectief - ontwikkeling is … o is levenslang o is multidimensioneel o is multidirectioneel (vaak vooruit (adolescentie) maar ook achteruit (ouderdom)) o is plastisch (organisme is in staat zich aan te passen aan verschillende condities) o wordt beïnvloed door meerdere met elkaar interagerende krachten ▪ normatieve gebeurtenissen (historisch, leeftijdsgebonden, sociaal cultureel bepaald)(gebeurtenissen die het leven van heel veel mensen beïnvloeden) ▪ niet-normatieve gebeurtenissen (ingrijpende gebeurtenis die speci昀椀ek in het leven van een individu voorkomen bv. een ziekte) - een veelheid van factoren binnen het individu en in de context spelen een rol in ontwikkeling - er zijn factoren die een positievere ontwikkeling voorspellen o bevorderende factor → positievere ontwikkeling - er zijn factoren die een negatievere ontwikkeling voorspellen o risicofactor → negatievere ontwikkeling - doorheen de ontwikkeling staan deze factoren in dynamische transacties met elkaar o transactie = reeks van dynamische, reciproke interacties o ze hebben niet allemaal een directe invloed maar ze interageren met elkaar waardoor ze wel invloed hebben o o Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Veel beïnvloedende factoren in dynamische transacties → grotere interindividuele variantie in ontwikkeling en de factoren die ontwikkeling beïnvloeden o o Equi昀椀naliteit = zelfde uitkomst , op heel veel verschillende manieren via verschillende combinaties van factoren zullen ze waarschijnlijk op een bepaald moment hetzelfde gedrag vertonen o Multi昀椀naliteit = meerdere uitkomsten , als je naar 1 factor kijkt zal je zien dat er meerdere uitkomsten zijn na de ontwikkeling "The discipline of human development is perhaps most like meteorology, the study of weather and climate, in that there are factors and forces to consider that interact in complex ways over time and space." → het is niet deterministisch maar eerder probabilistisch (Belsky, Caspi, Mo昀昀itt & Poulton, 2020, p. 6) POLL: rangorden in chronologische volgorde (van vroeger naar later) A. Fallisch B. Latentie C. Anaal D. Genitaal CABD POLL: hoe heet het bekende experiment van Bandura waarin observationeel leren bij kleuters onderzocht werd? – Bobo Doll Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 3. Onderzoeksmethoden Verschillende types onderzoeksdesigns laten toe verschillen types onderzoeksvragen te beantwoorden - Correlationeel/observationeel versus experimenteel - Cross-sectioneel versus prospectief versus cohortsequentieel 3.1. Correlationeel versus experimenteel Correlationele of observationele designs: onderzoeker grijpt niet in, hij/zij ‘kijkt’ gewoon (je bestudeert de variatie die er vanuit de natuur is) - Geen poging om de aard of het verloop v.d. ontwikkeling te veranderen - Centraal = monitoren of vaststellen wat gebeurt in het leven van individuen, hoe ze zich ontwikkelen en veranderen over de tijd - Alleen uitspraken over ‘samenhang’ - Correlatiecoë昀昀iciënt o Tussen -1 en +1 o Grootte als indicator van sterkte o Teken als indicator van richting o Hoe meer van het een, hoe minder van het ander - Geen causale inferentie mogelijk, ook niet als het een aan het ander voorafgaat o Temporale associatie ≠ causaal verband ▪ Zelfs bij longitudinaal onderzoek kunnen we geen causale uitspraken doen o verband tussen hoe vaak een baby huilt en stress bij de moeder (meer huilen, meer stress) 2 richtingen zijn mogelijk: door dat kind huilt krijgt mama stress, door dat mama stress heeft huilt het kind meer volgorde kunnen we wel bepalen door longitudinaal onderzoek maar niet causaal er kan ook een derde factor aanwezig zijn die het huilen en de stress veroorzaakt (bv. een ziekte) o correlatie tussen schoenmaat en hoe goed een kind kan rekenen als we vaststellen hoe groter schoenmaat, hoe beter het kind kan rekenen → niet concluderen dat grootte van de voeten een onmiddellijke invloed heeft op rekenvaardigheid → kan ook een derde factor zijn (bv. maturatieprocessen in de hersenen) Experimentele designs: de onderzoeker voert een manipulatie uit - Deelnemers worden at random aan condities toegewezen - Bij de ene groep wordt ingegrepen, bij de andere niet - Uitkomsten van beide groepen vergeleken - Causale inferentie mogelijk - Om ethische redenen vooral gebruikt voor manipulaties ‘ten goede’ o We gaan geen manipulatie uitvoeren met kindermishandeling 3.2. Meten van ontwikkeling Er zijn verschillende manieren om ‘ontwikkeling’ in kaart te brengen - Cross-sectioneel / dwarsdoorsnededesign = individuen van verschillende leeftijden met elkaar vergelijken - Longitudinaal / prospectief = individuen uit één cohort opvolgen over de tijd - Cross-sequentieel / cohortsequentieel / versneld longitudinaal = individuen uit meerdere cohorten opvolgen over de tijd - Cohort = groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren zijn (generatie) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Cross-sectioneel of dwarsdoorsnededesign - Bv. 3 cohorten vergelijken op 1 meetmoment o - Voordelen o Tijds- en kostene昀昀iciënt (bv. je kan vragenlijsten allemaal op hetzelfde moment laten invullen) o Geen herhaalde testing dus geen risico op test-wise (leere昀昀ecten) worden of drop-out - Nadelen o Leeftijdsverschillen niet te onderscheiden van cohortverschillen (bv. computationele vaardigheden: andere generaties zijn met andere context opgegroeid en zijn misschien minder vlot met een computer) o Geen intra-individuele vergelijkingen mogelijk (geen vergelijking binnen een persoon op een bepaald moment versus later in de tijd) Longitudinaal of prospectief design - Bv. 1 cohort doorheen de tijd opvolgen o - Voordelen o Algemene patronen over de tijd en intra-individuele verandering (bv. is het functioneren op 10j voorspellend voor het functioneren op 20 of 30j?) o Erg bruikbaar voor de studie van temporele associaties (wat volgt wat op in de tijd? Wat voorspeld wat op een later moment?) - Nadelen o Duurt lang en kost veel o Risico of (selectieve) drop-out (selectieve: diegene die je kwijt geraakt verschillen vaak van diegene die blijven) (vaak drop-out bij de groepen die kans hebben op problemen ontwikkelen) o Participanten kunnen test-wise worden o Theorieën en methoden kunnen verouderd raken - Bv. The Dunedin Study (stad in Nieuw-Zeeland) o Langstlopende geboortecohort studie o 1000 kinderen in het begin opgevolgd : nu nog altijd meer dan 90% van de levende dns doet mee ▪ Want strikte garantie op con昀椀dentialiteit ▪ Want ze laten dns die ergens anders wonen, laten ze afkomen en betalen vliegkosten + gaan dns die in gevangenis zitten ook opzoeken ▪ → ze doen er echt alles aan om nog veel dns te hebben o Studie is al 50 jaar aan de gang dus dns zijn rond de 50 nu = vergelijking cross-sectioneel en longitudinaal Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Cross-sequentieel / cohortsequentieel / versneld longitudinal design - Meerdere cohorten doorheen de tijd volgen o - Voordelen o Zowel cross-sectionele als longitudinale vergelijkingen mogelijk o Aanzienlijke besparing in tijd en middelen ▪ Als je begint bij 6- en 8j dan heb je op het einde 10- en 12j dus je hebt info van 6j tot 12j o Cohortverschillen kunnen onderscheiden worden van leeftijdsverschillen POLL: In een studie wordt een vragenlijst over mediagebruik afgenomen bij kinderen uit het eerste, derde en vijfde middelbaar. Een jaar later wordt de bevraging herhaald. Welk onderzoeksdesign wordt hier gebruikt? A. Cross-sectioneel B. Cross-sequentieel C. Crossmodaal D. Experimenteel Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4. Gen-omgevingssamenspel 4.1. Genetische constitutie - Kind is bij de geboorte geen onbeschreven blad - Genetische constitutie bepaalt startpositie en ontwikkelingsmogelijkheden o Menselijk genoom = 20.000 à 25.000 genen o Mijlpaal in 2001: speci昀椀eke genenvolgorde op elk chromosoom in kaart o Mogelijk gemaakt dankzij technologische vooruitgang - Uitdaging om variatie in gedrag (fenotype) te koppelen aan genetische variatie (genotype) - Nagaan of varianten van bepaalde genen in verschillende frequenties voorkomen bij mensen met versus zonder een bepaalde eigenschap/ziekte - Genen onderbouwd uit DNA en verdeeld over chromosomen o De meeste lichaamscellen hebben 23 chromosoomparen (= diploïd) o Deze cellen ontstaan via mitose of vermenigvuldigingsdeling o Nieuw gevormde cellen zijn identiek aan de moedercel - Geslachtscellen of gameten (eicel/ovum, zaadcel) hebben maar 23 chromosomen (= haploïd) o Ze ontstaan via meiose of reductiedeling o Er ontstaan 4 nieuw gevormde cellen met elk een unieke combinatie van DNA o Meiose verantwoordelijk voor de enorme genetische diversiteit 223 mogelijke combinaties o Bij de bevruchting smelten eicel en zaadcel samen tot een nieuwe cel, de zygote o Zygote heeft 23 chromosoomparen o Elk chromosomenpaar heeft 1 chromosoom geleverd door moeder en 1 chromosoom geleverd door vader - Elk individu wordt geboren met een unieke genetische code (uitzondering: ééneiige of monozygote tweelingen) - Geslachtschromosoom dat vader doorgeeft bepaalt geslacht van het kind o Van moeder krijgt het kind altijd X o Van vader krijgt het kind X of Y o XX = meisje o XY = jongen 4.2. Genetische overdracht A. Gregor Mendel - Oostenrijke monnik - Experimenten met erwtenplanten o Groene en gele kruisen → allemaal geel o 2e generatie kruisen met geel → ¼ groen, ¾ geel o 2e generatie behoudt info van ouders - Fenotype: uiting van de genetische informatie - Genotype: genetische, erfelijke informatie - Inzichten vanuit deze experimenten o Genen bestaan in varianten (allelen) o een nakomeling ontvangt van elk van beide ouders één allel o de twee ontvangen allelen vormen samen het genotype voor dat gen o sommige allelen zijn dominant, andere zijn recessief o dominante allelen komen tot uiting in het fenotype zodra er één van aanwezig is o recessieve allelen komen alleen tot uiting als er twee van aanwezig zijn - Mendeliaanse overervingswetten vormen de basis van de hedendaagse genetica; ze kunnen ook op mensen toegepast worden - ouders geven genetische informatie aan hun kinderen door via de chromosomen van de gameten o zelfde allele van beide ouders = homozygoot o verschillende allelen van beide ouders = heterozygoot Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - eigenschappen waarvoor dominante allelen coderen, komen tot uiting zodra er één allel aanwezig is (heterozygoot en homozygoot) - eigenschappen waarvoor recessieve allelen coderen, komen alleen tot uiting als beide allelen aanwezig zijn (homozygoot) - allerlei soorten eigenschappen en ook heel wat ziekten worden op Mendeliaanse wijze overgeërfd o dominant o recessief - ziekmakende allelen kunnen zich op alle chromosomen bevinden o autosomen (niet-geslachtschromosomen, niet bepalend voor het geslacht van het kind) o geslachtschromosomen (doorgaans X) - als we deze combineren … o autosomaal dominante overerving o autosomaal recessieve overerving o X-gebonden dominante overerving o X-gebonden recessieve overerving - Ziekten die overgegeven worden o 1: Huntington o 2: Taaie slijm ziekte - Werkelijkheid veel complexer omdat vrijwel geen eigenschappen afhankelijk zijn van slechts 1 genenpaar o Voor de meeste eigenschappen zijn meerdere genenparen verantwoordelijk (polygenetische overerving) o Vb. huidskleur (donkere huid = dominant) (A: dominant; a: recessief) 4.3. Aangeboren of verworven? kernvraag: in welke maten zijn individuele verschillen in fysieke of mentale eigenschappen aangeboren of verworven? - typische onderzoeksdesigns = tweeling- en adoptiestudies (designs waarbij het anders is) (adoptie: geen genetische banden) (tweelingen: genetisch identiek (100% of 50%) - geen ingreep in / meting van genotype of omgeving nodig - focus op het verklaren van populatievariatie - rationale = als een bepaald kenmerk erfelijk is, zullen personen die meer genetische informatie gemeenschappelijk hebben in dat kenmerk meer op elkaar lijken - geen inzicht in welke speci昀椀eke genen een rol spelen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 tweelingdesign - meting van welbepaalde eigenschap bij grote groep tweelingen - eeneiige tweelingen versus twee-eiige tweelingen Eeneiige tweeling Twee-eiige tweeling 100% overeenkomst in genetische aanleg 50% overeenkomst in genetische aanleg 100% overeenkomst in gedeelde omgeving 100% overeenkomst in gedeelde omgeving 0% overeenkomst is niet-gedeelde omgeving 0% overeenkomst is niet-gedeelde omgeving Vergelijking gemiddelde correlatie tussen scores van siblings binnen elk type tweeling voor de eigenschap - bv. intelligentie (sterk genetische bepaaldheid) : kinderen van 1-ei hebben meer correlatie dan kinderen van 2-ei - bv. aantal uren slaap (zwakke genetische bepaaldheid) : kinderen van 1-ei hebben ongeveer de zelfde correlatie als kinderen van 2-ei - meer gedetailleerde vergelijking van correlaties levert informatie over het respectieve aandeel van genetische aanleg, gedeelde omgeving en niet-gedeelde omgeving o verschillende scenario's o 1-ei > 2 * 2-ei → sterk genetisch o 1-ei > 2-ei (maar niet 2x) → genetisch + gedeelde omgeving o 1-ei = 0 en 2-ei = 0 → alleen niet-gedeelde omgeving o 1-ei = 2-ei en beide >0 → alleen gedeelde omgeving - Aandeel van erfelijkheid versus omgeving kan doorheen de ontwikkeling veranderen *** Adoptiedesign - gebaseerd op vergelijking overeenkomst tussen genetisch ongerelateerde personen en genetisch gerelateerde personen - voorbeeld: adoptieouder/adoptiekind vs biologische ouder/adoptiekind - overeenkomsten tussen adoptieouder en -kind zijn aan gedeelde omgeving toe te schrijven; overeenkomsten tussen biologische ouder en voor adoptie afgestaan kind zijn aan gedeelde genen toe te schrijven - - Vb: percentage criminaliteit door kind is hoger wanneer biologische vader crimineel is dan wanneer adoptievader crimineel is Variant van adoptiedesign in bekende studie m.b.t. schizofrenie - Vergelijking risico op schizofrenie o geadopteerde kinderen van wie biologische moeder schizofrenie heeft o geadopteerde kinderen van wie biologische moeder geen schizofrenie heeft o populatierisico schizofrenie (= komt …% vaak voor in deze populatie) - eerste groep hoger risico dan tweede, en vergelijkbaar met populatierisico - methodologische kanttekeningen te maken o Heston wist tot welke groep kinderen behoorden en kwam tussen bij twijfelgevallen in de diagnostiek van schizofrenie (dus niet volledig 'blind') o onduidelijkheid over de gebruikte diagnostische criteria o kinderen van psychiatrische patiënten komen mogelijk in minder goede adoptieomgeving terecht Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4.4. Gen-omgevingssamenspel - elk individu heeft een unieke genetische code (uitzondering: ééneiige tweeling) - genetische constitutie bepaalt startpositie en ontwikkelingspotentieel (we zijn vanaf de start al verschillend omdat we een verschillende genetische code hebben) - op elk moment in de ontwikkeling stelt genetische constitutie grenzen aan wat mogelijk is - genetische constitutie draagt bij tot vrijwel elk fenotypisch kenmerk maar meestal is genetische constitutie niet alles bepalend: omgevingskenmerken en ervaringen spelen ook een rol - cruciaal om ontwikkeling te begrijpen: o GxE: gen-omgevingsinteracties o rGE: gen-omgevingcorrelaties o epigenetica: omgeving grijpt in op (manifestatie van) genotype GxE (gen-omgevingsinteractie) - genetische verschillen in sensitiviteit voor bepaalde omgevingsfactoren o vb. stress is een oorzaak van depressie: verschillende mensen gaan onder de zelfde mate van stress een ander level van depressie ontwikkelen → mate waarin omgeving een rol speelt, hangt af van genetische factoren o omgevingsfactor heeft een verschillende impact naar gelang van het genotype o genetische kwetsbaarheid/sterkte manifesteert zich alleen in bepaalde omgevingen - voorbeeld: positief verband in ernst van kindermishandeling en gedragsproblemen o 2 groepen die een ander genotype hebben (allel dat verschillend is die mee codeert voor gedrag) o De ene groep is sensitiever voor kindermishandeling op later gedrag - Voorbeeld: invloed van stress op depressie o Als je seratonine allele kort-kort is, heb je meer kans op depressie ontwikkelen dan kort-lang of lang-lang o Normaal verschillen mensen niet op dit level, de verschillen treden pas op als er stress is rGE (gen-omgevingscorrelatie) - er is een samenhang tussen iemands genetische constitutie en de omgevingen waarin hij/zij terechtkomt (→ dubbele dosis) - 3 manieren waarop die samenhang zich manifesteert - passief: kind erft bepaald talent/kwetsbaarheid en groeit op in een omgeving die vanuit zelfde talent/kwetsbaarheid (van de ouder) vormgegeven is o bijv. kind erft talent voor sport van ouders maar groeit ook op in een gezinscontext waar vanuit datzelfde talent bij de ouders veel sportieve activiteiten ondernomen worden o bijv. kind erft slordig van ouders maar groeit ook op in een slordig huis - evocatief (of reactief): kind erft bepaald talent/kwetsbaarheid van de ouders en lokt daardoor bepaalde (reacties in) omgeving uit o bijv. kind erft talent voor sport van ouders en wordt door deze sportieve aanleg vaak uitgenodigd op sportactiviteiten o bijv. kind dat slordig is, zal andere kinderen aansteken om ook slordig te zijn - actief: kind erft bepaald talent/kwetsbaarheid en kiest van daaruit bepaalde omgeving ('niche picking') o bijv. kind erft talent voor sport van ouders en kiest zelf vanuit dat talent sportieve hobbies o bijv. kind erft talen voor muziek van ouders dus gaat vrijwillig naar de muziekschool Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 vb. Ouders zijn avontuurlijk - Passief: opgroeien in huis met ouders die avontuurlijk zijn dus avontuurlijke vakanties - Evocatief: avontuurlijk waardoor je gevaarlijke dingen doet en leerkrachten gaan meer opmerkingen geven o Bv. agressie erven van ouders dus meer agressie tov anderen - Actief: avontuurlijk dus hobbies zoals klimmen, wandelen, … Epigenetische invloeden - Omgevingsfactoren hebben geen invloed op de genetische aanleg (verandert de code niet) maar wel invloed op de mate waarin de code zich kan manifesteren (uiten) - DNA-methylatie : genetische groepen die onder invloed van omgevingsfactoren zich gaan hechten aan de DNA-molecule : hierdoor kan het DNA niet meer goed afgelezen worden waardoor het niet tot uiting komt Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 5. Conceptie en prenatale ontwikkeling 5.1. Conceptie - bij de conceptie (=bevruchting) dringt een mannelijke voortplantingscel (zaadcel) door het membraan van een vrouwelijke voortplantingscel (eicel) - zaadcel en eicel fuseren tot één nieuwe cel, de bevruchte eicel of zygote - zaadcel en eicel hebben elk hun voorgeschiedenis Vrouw Man Bij geboorte 400.000 eicellen Vanaf puberteit aanmaak zaadcellen in de teelballen (testikels) Rijping vanaf puberteit Honderden miljoenen per dag Elke 28 dagen een eisprong Per ejaculatie 300 miljoen cellen Eicel blijft slechts 1 dag leven Max levensduur van 6 dagen Slechts 300 tot 500 bereiken eicel - meeste concepties vinden plaats als gevolg van geslachtsgemeenschap op de dag van de ovulatie of een tot twee dagen ervoor - conceptie is start van prenatale ontwikkeling, die opgedeeld wordt in drie stadia o germinaal stadium o embryonaal stadium o foetaal stadium 5.2. Stadia prenatale ontwikkeling A. Germinaal stadium - bevruchting t.e.m. week 2 - zygote begint zich te delen tot een bal van cellen met een glasvlies rond (→ morula) - reist naar de baarmoeder en plant zich een week na conceptie in - toename aantal cellen en complexiteit ervan (specialisatie) - celdelingen gaan door, morula barst uit glasvlies en organiseert zich in twee lagen (→ blastocyst) - binnenste celmassa (embryonale schijf) zal het nieuwe organisme worden - uit buitenste celmassa (trofoblast) ontwikkelen zich structuren ter bescherming en voor voedselvoorziening - trofoblast vermenigvuldigt zich snel en vormt een membraan (amnion), gevuld met vloeistof o temperatuur constant houden o beschermen tegen schokken - er ontstaat een dooierzak, die bloedcellen aanmaakt zolang lever, milt en beenmerg nog niet rijp genoeg zijn om die functie op te nemen - eerste twee weken = kritieke periode, waarin 30% van de zygoten sterft - op het einde van week 2 vormt het trofoblast nog een beschermende membraan: het chorion - vanuit chorion ontstaan vruchtwatervlokken (villi) die naar de baarmoederwand reiken om maximaal contact te zoeken met bloed van de moeder - op einde van germinaal stadium is organisme stevig ingenesteld in de baarmoederwand (→ embryo) B. Embryonaal stadium - week 3 t.e.m. week 8 - in week 3 wordt de embryonale schijf gereorganiseerd in meerlagige structuur (gastrula) o buitenste laag = ectoderm o middelste laag = mesoderm o binnenste laag = endoderm - uit de drie lagen zullen zich de belangrijkste organen ontwikkelen o ectoderm: huid, haar, tanden zintuigen, hersenen, ruggemerg o mesoderm: spieren, botten, bloed(somloop) o endoderm: lever, alvleesklier spijsverteringsstelsel, ademhalingsstelsel Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - in week 4 ontstaat vanuit het ectoderm de neurale buis (primitieve ruggengraat) o aan de bovenkant beginnen de hersenen zich te ontwikkelen - spieren, ruggegraat, ribben en spijsverteringskanaal vormen zich en hart begint bloed te pompen - een maand na bevruchting bestaat het organisme uit miljoenen georganiseerde groepen cellen met speci昀椀eke functies en is het een speldenkop groot - in week 5 start in de neurale buis de productie van neuronen o 250.000 per minuut o verplaatsen zich om de verschillende delen van de hersenen te vormen - ogen, oren, neus, kin en nek vormen zich - vanuit dunne knoppen ontstaan armen, benen, vingers en tenen - inwendige organen di昀昀erentiëren zich o hart ontwikkelt kamers o lever en milt nemen productie bloedcellen over - lichaamsproporties veranderen → houding meer rechtop - in week 8 ontstaan placenta en navelstreng - placenta zorgt voor toevoer van voedsel en zuurstof en afvoer van afvalsto昀昀en - navelstreng verbindt placenta met embryo - na 8 weken is embryo 2.5 cm lang en zijn de verschillende organen structureel uitgebouwd C. Foetaal stadium - week 9 tot geboorte - snelle toename lengte en gewicht - in derde maand raken organen, spieren en zenuwstelsel georganiseerd en met elkaar verbonden - longen beginnen primitieve bewegingen te vertonen - na 12 weken zijn externe genitaliën gevormd en kan het geslacht van de foetus gezien worden op een echo - foetus krijgt nagels, tandknopjes en oogleden - hartslag hoorbaar met stethoscoop - foetus erg actief, rond week 17 à 20 bewegingen voelbaar - op huid ontstaan lanugo (donsachtig haar) en vernix (vettige crème) om de huid te beschermen - na 20 weken meeste organen goed ontwikkeld en meeste neuronen aangemaakt en op hun plaats terechtgekomen - foetus nog niet levensvatbaar: longen niet matuur, hersenen niet in staat ademhaling en temperatuur te controleren - in het derde trimester valt productie van neuronen grotendeels stil - neuronen beginnen synapsen (verbindingen) te vormen - er worden wel nog steuncellen (gliacellen) aangemaakt, waardoor het brein sterk blijft toenemen in gewicht o ondersteuning en voeding van de neuronen o structuren en functionele opbouw van synapsen o gaat ook na de geboorte nog door - tussen week 22 en week 26 wordt de foetus levensvatbaar - longen zijn matuur maar kunnen wel nog niet zelfstandig werken - cerebrale cortex (de grote hersenen) wordt groter - door snelle toename neuroconnectiviteit en -organisatie is foetus meer wakker - tussen week 30 en week 34 ontstaat een ritmische afwisseling van slapen en waken - mate van activiteit in laatste weken voorspellend voor aanpassingsvermogen na geboorte Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 experiment DeCasper & Spence (1988) - tijdens laatste 6 weken zwangerschap o boek voorlezen - paar dagen na geboorte o zelfde verhaal o nieuw verhaal -  harder zuigen om vertrouwde verhaal te horen -  baby’s herkennen verhaal (primitief geheugen in baarmoeder 5.3. Problemen rond zwangerschap A. Onvruchtbaarheid - Gemiddeld 15% van de koppels - Positieve correlatie met leeftijd - Verschillende oorzaken Vrouw Man Geen ovulatie Te weinig of slecht functionerende zaadcellen Beschadigde eileider of baarmoeder Middelengebruik Verstoorde hormoonspiegel SOA in voorgeschiedenis Middelengebruik - Soms toch zwangerschap mogelijk met behulp van o Medicatie/heelkunde o Kunstmatige inseminatie (IUI) : zaadcellen worden rechtstreeks in gebracht in de baarmoeder ▪ Of eigen man of donor o In-vitro-fertilisatie (IVF) : eicellen worden uit eierstokken gehaald en worden in een proefbuis bevrucht ▪ Of eicel brengen in buis met veel zaadcellen ▪ Of zaadcel inbrengen in eicel B. Miskraam - spontane voortijdige beëindiging zwangerschap - 10-15% van zwangerschappen - meestal in de eerste 12 weken - mogelijke oorzaken zowel bij moeder als bij kind o kind: chromosomale abnormaliteiten o moeder: baarmoeder abnormaliteiten, auto-immuun ziekte - voorspellend voor internaliserende problemen bij moeder (angst, depressie) C. Abortus - vrijwillige voortijdige beëindiging zwangerschap - 1 op 36 zwangerschappen wereldwijd - hangt samen met beschikbaarheid anticonceptie o geen anticonceptie → meer ongewilde zwangerschappen → meer abortus - kan voorspellend zijn voor zowel positieve (opluchting) als negatieve gevoelens (depressie) bij de moeder - voorwerp van maatschappelijk debat o 6% van alle vrouwen wereldwijd leven op een plaats waar abortus in geen enkele mogelijkheid mag (Irak, VS) o Soms mag het enkel als het leven van de vrouw in gevaar is (Brazilië) o Soms om de gezondheid van de vrouw te bewaren (ook psycho-sociaal welbevinden) o Soms op allerlei brede socio-economische vlakken (niet de economische toestand om een kind op te voeden) (Indië, Groot-Brittannië) o 1/3 van alle vrouwen kan het tot op een bepaald termijn in de zwangerschap (België, Canada) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 5.4. Bedreigingen in prenatale omgeving A. Teratogene e昀昀ecten - = omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap die leiden tot miskraam, bevallingsproblemen of geboorteafwijkingen - speci昀椀eke teratogenen o middelengebruik ▪ excessief alcoholgebruik tijdens zwangerschap: foetaal alcohol spectrumstoornis ▪ 3 subvariantien: foetaal alcohol syndroom, ARND, ARBD ▪ Foetaal alcohol syndroom: alcohol tijdens zwangerschap wat zorgt voor groeiachterstand, kenmerkend uiterlijk en neurologische en gedragsproblemen ▪ Alcohol Related Neurodevelopment Disorder: enkel neurologische en gedragsproblemen ▪ Alcohol Related Birth Defects : enkel kenmerkend uiterlijk en groeiachterstand o Medicatie ▪ Softenon: middel tegen ochtendmisselijkheid → zorgt voor baby’s die ledenmaten missen ▪ Kankerbestrijding tijdens zwangerschap heeft geen echt zware impact o Leeftijd moeder ▪ Hoge leeftijd van de moeder geeft een snel verhoogd risico op een aantal problemen (o.a. zwangerschapsvergiftiging, laag geboortegewicht, miskraam) ▪ Prevalentie van chromosomale afwijkingen (zoals Down Syndroom) ligt hoger naarmate een hogere leeftijd ▪ Heel jong zwangerschap: sneller dan 2 jaar na 1e menstruatie heeft verhoogde risico’s omdat de vagina en baarmoeder nog niet rijp zijn + verhoogt risico op premature geboorte en miskraam o straling/vervuiling ▪ Luchtvervuiling heeft ook impact op de ontwikkeling van de baby : koolstofdeeltjes kunnen doorheen de placenta en de navelstreng tot aan de ontwikkelende organen komen o Infectieziekten ▪ Rode hond (Rubella) : belangrijke predictor voor ontwikkelingsproblemen bij het ongeboren kind (maar door vaccinatie niet meer veel in omloop) ▪ Toxoplasmose: veroorzaakt door parasiet: vrouw moet antisto昀昀en hebben hier tegen anders moet men goed opletten voor contexten waar deze besmetting kan gebeuren (rauw vlees, kattenuitwerpselen) ▪ Zikavirus van de zikamug: zorgt voor koorts en leidt tot ontwikkelingsproblemen o Voeding ▪ Gezond eten ▪ Aangeraden dat men extra foliumzuur neemt (al vanaf er een kinderwens is): goed voor ontwikkeling van de baby o emotionele stress ▪ emoties van moeder beïnvloeden ontwikkeling van het kind ▪ prenatale voorstelling van stress bij de moeder kan leiden tot ontwikkelingsproblemen (door verhoogde cortisol niveaus dat via de placenta het kind bereikt, heeft invloed op stressresponssysteem van de baby) Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o rhesusfactor incompatibiliteit ▪ eiwit dat op rode bloedcellen zit : als eiwit aanwezig is dan is men rhesuspositief (85% van de mensen) ▪ als een rhesus-negatieve moeder zwanger wordt van een rhesus-positief kind (geërft van vader) kan er bloed van het kind in de bloedbaan van de moeder komen : wordt als een indringer gezien en dan maakt de moeder antisto昀昀en aan ▪ bij geboorte van eerste rhesus-positief kind is dit geen probleem maar bij tweede zwangerschap van rhesus-positief kind kan het dat het bloed van de moeder het bloed van het kind aanvalt waardoor het kind bloedbaanproblemen kan ontwikkelen ▪ tegenwoordig niet meer zo een groot probleem want er zijn antisto昀昀en en injecties die dit voorkomen o gedrag vader ▪ levensstijl van vader kan impact hebben op spermakwaliteit waardoor het impact heeft op de baby (stress, roken, bloedvervuiling, obesitas, …) ▪ epigenetische factoren (omgevingsfactoren): kunnen impact hebben op hun genetische factoren zich uiten (blootstelling van teratogenen bij de vader kan invloed hebben op sperma) - impact teratogenen hangt af van o dosis ▪ dose-respons verhouding: impact is in verhouding tot de dosis die er was o timing (~sensitieve periodes) ▪ in kritieke periodes blootgesteld aan teratogenen meer impact o genetische aanleg kind en moeder o andere teratogenen of risicofactoren - in sommige sociale en culturele contexten meer kans op het voorkomen van teratogenen of bijkomende risicofactoren - naast onmiddellijke lichamelijke impact vaak ook uitgestelde impact en psychologische gevolgen 5.5. Prenataal onderzoek - overgrote meerderheid van kinderen wordt geboren zonder afwijking - bij kleine groep kinderen zijn er fouten in het genetisch materiaal, waardoor het kind een aandoening ontwikkelt o afwijkende genen o afwijkende chromosomen (vorm/aantal) - verschillende mogelijke oorzaken o fouten in celdelingsprocessen o beschadigde genen doorgegeven door ouders o blootstelling aan schadelijke sto昀昀en - teratogenen kunnen - ook zonder beschadiging van de genetische code - de gezondheid van het ongeboren kind bedreigen - er zijn verschillende technieken om de gezondheid van het nog ongeboren kind te beoordelen o niet-invasief: ▪ echoscopie/echogra昀椀e geluidsgolven met hoge frequentie → beeld van ongeboren kind doorgaans week 12, week 20 en week 30 ▪ niet-invasieve prenatale test/NIPT DNA van baby in bloed van moeder opsporen van syndroom van Down, syndroom van Edwards en syndroom van Patau vanaf week 11 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o invasief (en daardoor risicovoller): ▪ vruchtwaterpunctie analyse van staal van foetale cellen vanaf week 15 ▪ chorionvillusbiopsie/vlokkentest analyse van stalen van haarachtig materiaal rond embryo vanaf week 11 POLL: orden op volgorde A. endoderm B. foetus C. blastocyst D. zygote DCAB POLL: omgevingsfactor tijdens de zwangerschap, die kan leiden tot geboorteafwijkingen, bevallingsproblemen of een miskraam - teratogene factor Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 6. Geboorte 6.1. Geboorte - foetus is laatste weken van zwangerschap zo sterk gegroeid dat hij bijna hele baarmoeder inneemt o bewegingsmogelijkheden raken beperkt → vaste positie o meestal hoofdligging, soms stuitligging of dwarsligging o bij stuitligging en dwarsligging wordt geprobeerd de baby te laten draaien; als dat niet lukt: keizersnede - gemiddeld 266 dagen (38 weken) na conceptie komt het geboorteproces op gang (+-40 weken na start laatste menstruatie) o zwangerschapsduur en tijd na conceptie verschilt met 2 weken o geboortes tussen 35 en 40 weken na conceptie vallen binnen het normale bereik = voldragen of à term o geboorte vroeger dan 35 weken na conceptie = prematuur of preterm o geboorte later dan 40 weken na conceptie = postterm - hormonen brengen het geboorteproces op gang (oxytocine) o en zorgen tijdens het proces voor pijnstilling (endor昀椀ne) - baarmoeder begint samen te trekken (weeën), waardoor het hoofd van de foetus tegen de baarmoederhals drukt o door de kracht van de weeën produceert de foetus stresshormonen ▪ bloedtoevoer naar hersenen en hart ▪ longen voorbereiden op ademen ▪ verhoogde alertheid fasen in de bevalling 1. ontsluiting o weeën frequenter en langduriger o baarmoederhals opent zich volledig en rekt genoeg om het hoofd van de baby te laten passeren o gemiddelde duur: vele uren (langste fase) 2. uitdrijving o vagina opening raakt verder opgerokken o bij elke wee hoofdje van de baby meer zichtbaar o op einde verlaat baby het lichaam van de moeder volledig o navelstreng afgebonden en doorgeknipt o gemiddelde duur: 90 minuten 3. nageboorte o navelstreng en placenta worden uitgedreven o gemiddelde duur: enkele minuten Diverse plaatsen en manieren om te bevallen - thuis, in kraamkliniek - liggend, staand, hurkend - in bed, in bad - met/zonder epidurale verdoving - spontaan/ingeleid (extra hormonen toedienen) onmiddellijk na de geboorte: - zuurstofopname via placenta → zuurstofopname via eigen longen - ook spijsverteringsstelsel wordt opgestart: eerste stoelgang = meconium - lichaam bedekt met vernix (vettige crème die er voor zorgt dat huid van de baby niet uitdroogt) en lanugo (donzige haartjes) - gemiddeld gewicht 3.400 gram - eerste visuele inspectie van pasgeborene → APGAR-score o huidskleur, hartslag, re昀氀exen, spierspanning, ademhaling Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 mensenkinderen zijn bij de geboorte relatief hulpeloos, in vergelijking met jongeren van andere soorten - mensenkinderen zijn bij de geboorte relatief hulpeloos, in vergelijking met jongen van andere soorten - herseninhoud pasgeboren baby ~ 25% van herseninhoud van volwassene (cf. bij makaak: 65%) o maar als baby langer in baarmoeder zou blijven om hersenen verder te laten ontwikkelen, zou het hoofd te groot worden waardoor het niet meer langs het geboortekanaal kan passeren - toch ook veel dingen die pasgeborenen wel al kunnen o fysiek o cognitief o sociaal 6.2. Complicaties A. Zuurstofgebrek - Soms is er voor, tijdens of na de geboorte zuurstofgebrek - Meerdere mogelijke oorzaken o Loslatende placenta o Scheur in baarmoeder o Omklemming door navelstreng - Indien kort, niet noodzakelijk problematisch - Indien langer, aanzienlijk risico op hersenbeschadiging of -bloeding of beschadiging andere organen (nieren, lever) B. Zwangerschapsduur geboortegewicht - tijdstip geboorte o 40 weken na conceptie: postmatuur/postterm - geboortegewicht o

Use Quizgecko on...
Browser
Browser