Begrippenlijst Ontwikkelingspsychologie PDF
Document Details
Uploaded by SuitableSanDiego
Katholieke Universiteit Leuven
Henry Winter
Tags
Summary
This document is a glossary of terms related to developmental psychology, specifically focusing on concepts from a course at the Katholieke Universiteit Leuven.
Full Transcript
lOMoARcPSD|42729624 Begrippenlijst ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund do...
lOMoARcPSD|42729624 Begrippenlijst ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Begrippenlijst ontwikkelingspsychologie Fysieke ontwikkeling Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap. Cognitieve ontwikkeling Ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens, zoals denken, leren, geheugen en probleemoplossing. Sociaal-emotionele ontwikkeling Ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties, interacties met anderen en het omgaan met emoties. Persoonlijke ontwikkeling Ontwikkeling van duurzame gedragingen en (karakter)-eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden. Sociale constructie Een idee over de realiteit dat weliswaar breed geaccepteerd is, maar afhangt van de maatschappij en cultuur op een bepaald moment. Prepuberteit De periode voorafgaand aan de puberteit, waarin al (hormonale) veranderingen in het lichaam optreden, maar deze zijn nog niet van buitenaf zichtbaar. Opkomende volwassenheid Term van psycholoog Jeffrey Arnett om aparte levensfase aan te duiden, die loopt van de late tienerjaren tot midden twintig. In deze fase zijn mensen niet langer adolescenten, maar hebben ze evenmin de verantwoordelijkheden van de volwassenheid volledig op zich genomen. Cohort Een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren. Cohorte-effecten Invloeden van cohorten op de ontwikkeling Historisch bepaalde invloeden Omgevingsinvloeden en biologische invloeden die verbonden zijn aan een specifiek historisch moment. Leeftijdsgebonden invloeden Zijn biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar of wanneer ze opgroeien. Sociaal-culturele invloeden Invloeden zoals etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van subcultuur etc. Continue verandering Geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een bepaald niveau voorvloeien uit die op de vorige niveaus. Discontinue verandering Ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in een eerder stadia. Kritieke periode Een specifieke tijdsspanne in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste- en zelfs onomkeerbare gevolgen heeft. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Stimuli Prikkels, oftewel veranderingen in de uitwendige of inwendige omgeving waarop een organisme reageert. Plasticiteit De mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is. Maturatie Het proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie Nature Verwijst naar eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders erven. Nurture Verwijst naar de omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen. Theorie Verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relatie tussen een reeks feiten of principes te begrijpen. Psychodynamisch perspectief Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft. Psychoanalytische theorie Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. Id Het primaire, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het genotsprincipe. Ego Het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe. Superego Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Psychoseksuele ontwikkeling Vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam. Fixatie Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict. Psychosociale ontwikkeling De veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij. Behaviouristisch perspectief Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van een individu te begrijpen. Stimulus-respons leren Vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen va stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Klassieke conditionering Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt. -> Pavlov Operante conditionering Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties. -> Skinner Gedragsmodificatie Een op het behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen. Sociaal-cognitieve leertheorie Benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon ( model ) te observeren en na te doen. Cognitief perspectief Benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken. Schema’s Georganiseerde manieren om betekenis te geven aan ervaringen. Assimilatie Het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren adhv hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze. -> verklaard adaptatie van kinderen (1) -> gebruikt om de omgeving te interpreteren Accommodatie Het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen, veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen -> verklaard adaptatie van kinderen (2) -> opgebouwd en aangepast in directe interactie met de omgeving. Informatieverwerkingstheorie Benadering van cognitieve ontwikkeling doe probeert om te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen. Cognitieve neurowetenschap Benadering van de cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit. Systemisch perspectief Perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld ne sociale wereld. Bio-ecologisch model Model dat uitgaat van vijf omgevingsniveaus doe elk organisme tegelijk beïnvloeden. Microsysteem patroon van activiteiten, rollen en interpersoonlijke relaties die de zich ontwikkelende persoon ervaart in een bepaalde Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 setting met bepaalde fysieke en materiële kenmerken -> De dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven. => meest invloedrijke systeem Ouders, verzorgers, hun thuis = onderdelen van het microsysteem+ bouwen actief eraan mee Mesosysteem Zorgt voor connecties tussen de verschillende onderdelen in het mesosysteem. -> benadrukt de directe en indirecte invloeden die ons met elkaar verbinden Exosysteem 'settings waaraan de zich ontwikkelende persoon niet actief deelneemt, maar die indirect toch invloed hebben' -> Staat in voor algemenere invloeden; omvat sociale instituties. Macrosysteem Vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat. - cultureelmaatschappelijke factoren die vorm en inhoud van micro-, meso- en exosystemen mee bepalen' (blauwdruk) Chronosysteem Ligt ten grondslag aan alle systemen; omvat de invloed van verstrijken van tijd op de opvoeding van kinderen. Sociaal-culturele theorie Benadering binnen de psychologie die het verloop van de cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van sociale interacties tussen de leden van een cultuur. Evolutionair perspectief Benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders. Ethologie De wetenschap die kijkt naar de invloed van biologische kenmerken op gedrag. Imprinting proces waarbij een bepaalde stimulus tijdens een kritieke periode wordt opgeslagen/ingeprent Zelfdeterminantietheorie (ZDT) Theorie over menselijke motivatie uitgaande van kerngedachte dat er drie natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, het welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden : autonomie, verbondenheid en competentie. multideterminisme een veelheid van factoren binnen het individu en in de context spelen een rol in ontwikkeling Empirisch-wetenschappelijke methoden Procedures om ideeën en vragen te toetsen met behulp van zorgvuldige gecontroleerde technieken en systematische dataverzameling gebaseerd op eigen, objectieve waarnemingen. Operationalisering De vertaling van hypothesen in specifieke, toetsbare procedures die gemeten en waargenomen kunnen worden. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Experimenteel onderzoek Onderzoek dat bedoeld is om causale relaties tussen verschillende factoren te ontdekken. Correlationeel onderzoek Onderzoek dat bedoeld is om vast te stellen of er tussen twee of meer factoren en verband of correlatie bestaat. Steekproef De groep participanten die is geselecteerd voor een onderzoek, met de bedoeling dat de resultaten van het onderzoek gelden voor een soortgelijke grotere groep. Experiment Een onderzoeksmethode om een oorzaak- gevolgrelatie vast te stellen, waarbij de onderzoeker verschillende ervaringen voor verschillende groepen participanten creëert. Experimentele conditie De procedure, zoals een behandeling, die de onderzoeker bestudeerd en de omstandigheden waaraan de experimentele groep wordt blootgesteld. Experimentele groep De groep die in een experiment wordt blootgesteld aan de experimentele conditie. Controlegroep De groep die in experiment niet wordt blootgesteld aan de experimentele conditie. Onafhankelijke variabele De omstandigheid of factor die de onderzoek onder controle heeft of manipuleert. Afhankelijke variabele De variabele die de onderzoeker gaat meten en waarvan hij verwacht dat deze beïnvloed wordt door de onafhankelijke variabele. Surveyonderzoek Onderzoek waarbij aan een grotere groep mensen vragen gesteld worden over attitudes, gedrag of denkbeelden over een bepaald onderwerp. Natuurlijke observatie Onderzoek waarbij natuurlijk voorkomend gedrag wordt geobserveerd zonder in te grijpen in de situatie. Casestudy Studie waarbij de toestand van één individu of een groep individuen verkeert diepgaand en uitvoerig wordt onderzocht. Veldonderzoek Onderzoek uitgevoerd in een natuurlijke omgeving. Laboratoriumonderzoek Onderzoek uitgevoerd in een gecontroleerde omgeving die expliciet is opgezet om de gebeurtenissen constant te houden. Theoretisch onderzoek Onderzoek dat bedoeld is om verklaringen te toetsen en nieuwe wetenschappelijke kennis te vergaren. Toegepast onderzoek Onderzoek dat bedoeld is om praktische oplossingen voor directe problemen te vinden. Fundamenteel onderzoek Onderzoek dat gericht is op het verwerven van kennis over grondbeginselen en basismechanismen, zonder stil te staan bij de mogelijke toepassing van kennis. Praktijkgericht onderzoek Onderzoek waarvan de vraagstelling wordt ingegeven door de beroepspraktijk en waarvan Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 de kennis direct bijdraagt aan die beroepspraktijk Longitudinaal onderzoek Onderzoek waarin het gedrag van een of meerdere individuen door de tijd heen wordt gemeten. Dwarsdoorsnedeonderzoek of cross-sectioneel Onderzoek waarbij mensen van verschillende onderzoek leeftijden op hetzelfde tijdstip met elkaar vergeleken worden. Gameten De geslachtscellen van de moeder en de vader, die samen een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting. Zygote De nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces. Gen De basiseenheid van genetische informatie. DNA De substantie waaruit genen bestaan die bepalend is voor de aard en de functie van elke cel in het lichaam. Chromosoom Staafvormig stukje DNA, die georganiseerd zijn in 23 paren. Monozygotische tweeling Tweeling afkomstig va dezelfde oorspronkelijke zygote, die dus genetisch identiek is. Diszygotische tweeling Tweeling verwekt vanuit twee afzonderlijke eicellen die ongeveer tegelijk bevrucht worden door twee afzonderlijke zaadcellen. Dominante eigenschap De eigenschap die tot uiting komt wanneer er twee concurrerende eigenschappen aanwezig zijn. Recessieve eigenschap De eigenschap die enkel tot uiting komt als er twee recessieve eigenschappen aanwezig zijn. zo niet, dan blijft deze eigenschap onzichtbaar. Genotype De onderliggende combinatie van genetisch materiaal dat in een organisme aanwezig is. Fenotype Het geheel van uiterlijke waarneembare kenmerken van een organisme, als resultaat van genotype en de omgeving. Homozygoot Gelijke vormen van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap. Heterozygoot Verschillende vormen van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap. Polygenische overerving Overerving waarbij een combinatie van meerdere genenparen verantwoordelijk is voor de productie van een specifieke eigenschap. -> vb: lengte en huidskleur Reactierange De mogelijke variatie in de daadwerkelijke manifestatie van ene eigenschap als gevolg van een specifieke eigenschap. X-gebonden gen Gen dat zich alleen op het X chromosoom bevindt Gedragsgenetica Vakgebied dat onderzoek verricht naar de effecten van erfelijkheid op gedrag. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Epigenetica Studie naar de invloed van omgevingsfactoren op de uiting van genen en de ontwikkeling van een organisme over generaties heen. Downsyndroom Een aangeboren afwijking door de aanwezigheid van een extra chromosoom op het 21e paar, die gepaard gaat met een verstandelijke beperking, typerende uitwendige kenmerken en bepaalde medische problemen. Fragiele-X-syndroom Een stoornis die optreedt wanneer een bepaald gen op het X chromosoom beschadigd is geraakt, met een milde tot matige verstandelijke beperking als gevolg. Sikkelcelanemie Een erfelijke vorm van bloedarmoede, die zo genoemd wordt vanwege de afwijkende vorm van rode bloedcellen. Ziekte van Duchenne Een erfelijke aandoening van de spieren die bijna alleen bij jongens voorkomt een waarbij er sprake is van spierzwakte, gevolgd door een afname van de spiermassa. Syndroom van Klinefelter Een aandoening die alleen bij jongens voorkomt en die het gevolg is van de aanwezigheid van een extra X-chromosoom, leidend tot onder andere onderontwikkelde geslachtsdelen, extreme lengte en borstontwikkeling. Echoscopie / echografie Niet-invasieve test die door middel van geluidsgolven met een hoge frequentie een beeld schetst van het ongeboren kind. Vruchtwaterpunctie Een invasieve test om genetische afwijkingen op te sporen door een klein monster van foetale cellen uit de vruchtzak te onderzoeken. Vlokkentest of chorionvillusbiopsie Een invasieve test om genetische afwijkingen op te sporen door kleine monsters te nemen van het haarachtig materiaal om de embryo heen. NIPT Niet-invasieve prenatale test; voor opsporen van trisomie 21, trisomie 18 en trisomie 13 door het DNA van de baby in het bloed van de moeder te meten. Temperament Individuele stijl van reageren op de omgeving die redelijk consistent is, zowel in verschillende situaties als in de loop van de tijd. Multifactoriële overerving De bepaling van eigenschappen door een combinatie van genetische factoren en omgevingsfactoren, waarbij een bepaald genotype zorgt voor een bepaald bereik waarbinnen een fenotype zich kan manifesteren. Bevruchting of conceptie Het proces waarbij een zaadcel en een eicel samenkomen om één cel te creëren. Germinaal stadium Het eerste en kortste stadium van de prenatale periode, de eerste twee weken na de conceptie. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Placenta Orgaan dat tijdens de zwangerschap aangemaakt wordt in de baarmoeder en als doorgeefluik tussen moeder en kind fungeert, door voeding en zuurstof te leveren via de navelstreng. Embryonaal stadium De periode van twee tot acht weken na de bevruchting waarin de belangrijkste organen en de fundamentele anatomie zich ontwikkelen. Foetaal stadium Het stadium van prenatale ontwikkeling dat rond acht weken na de conceptie begint en eindigt bij de geboorte. Foetus Een zich ontwikkelend kind dat zich in het foetale stadium bevindt. ( na 8 weken) Onvruchtbaarheid Het onvermogen om zwanger te worden na twaalf tot achttien maanden proberen. Kunstmatige inseminatie Procedure waarbij een arts zaadcellen van een man direct in de baarmoeder(hals) van een vrouw plaatst. In-vitrofertilisatie (ivf) Procedure waarbij een aantal eicellen uit de eierstokken van een vrouw worden verwijderd, waarna deze in een laboratorium worden bevrucht door de zaadcellen van een man en vervolgens in de baarmoeder worden geplaatst. Teratogeen effect Omgevingsfactor tijdens de zwangerschap, die kan leiden tot een geboorteafwijking, bevallingsproblemen of een miskraam. Foetaal alcoholsyndroom (FAS) Een cognitieve stoornis veroorzaakt door alcoholmisbruik tijdens de zwangerschap. Episiotomie Een knip om de opening van de vagina te vergroten en de baby te laten passeren. Perinatale zorg De medische zorg aan zwangere en kinderen rondom de geboorte. Apgar-score Een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid van een pasgeboren baby kan worden bepaald aan de hand van verschillende factoren. Anoxia Gebrek aan zuurstof naar de hersenen. Hechting Het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder/ verzorger en kind, dat volgens sommigen in de periode direct na de geboorte dient plaats te vinden. Premature baby Baby die minder dan 38 weken na de start van de zwangerschap ter wereld komt. Baby met een laag geboortegewicht Baby die bij de geboorte minder dan 2500 gram weegt. Groeivertraagde baby Baby die als gevolg van een vertraagde foetale groei 90% of minder weegt van het gewicht van kinderen van dezelfde leeftijd. Respiratory distress syndrome Een ernstige longaandoening ten gevolge van onvoldoende rijping van de longblaasjes. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Baby met zeer laag geboortegewicht Baby die minder dan 1250 gram weeg en/ of minder dan dertig weken in de baarmoeder heeft doorgebracht Levensvatbare leeftijd Het moment waarop een te vroeg geboren baby kan overleven. Postmature baby Baby die twee weken na de uitgerekende datum nog niet geboren is. Keizersnede Een ingreep waarbij de baby operatief uit de baarmoeder wordt verwijderd i.p.v. geboren te worden via het geboortekanaal. Foetale monitor (CTG) Apparaat waarmee de hartslag van de baby kan worden gemeten. Zuigelingensterfte Overlijden van een kind binnen het eerste levensjaar. Postnatale depressie of postpartumdepressie Een somber, angstig, prikkelbaar en neerslachtig gevoel bij de moeder dat ontstaat na de geboorte van de baby, meestal pas enkele weken / maanden na de bevalling. -> dit gevoel kan lang aanhouden. Cefalocaudaal principe Het principe dat groei een patroon volgt dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam. -> gaat over richting van de groei Proximodistaal principe Het principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons lichaam naar buiten toe voltrekt. Principe van hiërarchische integratie Het principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, en later geïntegreerd worden in complexere vaardigheden. Principe van onafhankelijke systemen Het principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo kennen. Neuronen Basiscellen van het zenuwstelsel Neurotransmitters Stof die het mogelijk maakt dat neuronen met elkaar communiceren. Synaps Kleine ruimte tussen neuronen. Myeline Een vettige substantie die de neuronen beschermt en de overdracht van zenuwsignalen versnelt. Hersenschors De bovenste laag van de hersenen. Ritmen Zich herhalende, cyclische gedragspatronen Gedragstoestand De mate van bewustzijn van interne en externe stimuli. Rapid eye movement- slaap (REM-slaap ) De periode tijdens de slaap van oudere kinderen en volwassenen die geassocieerd wordt met dromen Lateralisatie Het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de andere hersenhelft vinden. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Reflex Niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli. Dynamische systeemtheorie Theorie dei de ontwikkeling van een kind ziet als een dynamisch systeem; alles ontwikkelt zicht tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet. -> Esther Thelen Normen Het gemiddelde functioneren van een grotere steekproef van kinderen van een bepaalde leeftijd. Bayley Scales of Infant Development (BSID-III- Instrument om de ontwikkeling van kinderen NL) vanaf 16 dagen t.e.m. 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen. -> mentale en motorische ontwikkeling Marasme Een door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien. Kwashiorkor Een door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij de maag, de ledematen en het gezicht van een kind water vasthouden en opzwellen. Failure-to-thrive syndroom Een stoornis waarbij kinderen stoppen met groeien door een gebrek aan stimulatie & aandacht van hun ouders. Obesitas Een chronische ziekte door te veel vetophoping in het lichaam, waarbij iemand een BMI heeft van 30 of meer. Links- of rechtshandigheid Een duidelijke voorkeur voor het gebruik van een bepaalde hand, die zich meestal aan het einde van de kleutertijd manifesteert. Pavor nocturnus Een slaapstoornis die leidt tot een versnelde ademhaling en hartslag, waarbij een kind in een intense paniektoestand wakker wordt. Kindermishandeling Lichamelijk of psychische mishandeling, seksueel misbruik of verwaarlozing van kinderen. Verwaarlozing Een vorm van kindermishandeling waarbij ouders niet voldoen aan de lichamelijke of emotionele basisbehoeften van hun kind, resulterend in risico op schade bij het kind. Intergenerationele overdracht van huiselijk Het fenomeen dat mensen die als kind zijn geweld mishandeld, een grotere kans hebben hun eigen kinderen fysiek te mishandelen en te verwaarlozen. Veerkracht Het vermogen om omstandigheden die kunnen leiden tot psychische of fysieke schade te boven te komen. Chronische ziekte Een aandoening die lange tijd aanhoudt en waarbij er geen uitzicht is op volledige genezing. Astma Chronische aandoening die wordt gekenmerkt door periodieke aanvallen van piepend ademhalen, hoesten en kortademigheid. Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Psychosomatische klachten Lichamelijke klachten waarbij de oorzaak niet (alleen) lichamelijk, maar ook psychisch is. Somatoforme stoornis Een psychische aandoening waarbij een persoon langdurig psychosomatische klachten heeft. sensatie Elementaire gewaarwording van een stimulus, zoals geregistreerd door een zintuig Perceptie Verwerking en interpretatie van zintuigelijke informatie door de hersenen, de eigenlijke waarneming. Contrastsensitiviteit Sensitiviteit voor verschillen in de hoeveelheid licht tussen aangrenzende regio’s in een patroon. Multimodale benadering van perceptie Benadering waarbij bekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd. Affordances De actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft. Perceptuele schematisering Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te onderscheiden. Visuele beperking Problemen met het gezichtsvermogen, zoals blindheid of slechtziendheid Auditieve beperking Probleem met het gehoor, zoals slechthorendheid of doofheid. Cochleair implantaat (CI) Een hoorapparaat dat de functie van het slakkenhuis overneemt en geluiden niet harder maakt, zoals een gewoon hoorapparaat, maar het geluid omzet in signalen, die naar de gehoorzenuw worden gestuurd. Spraakstoornis Spraak die zozeer van de spraak van anderen afwijkt dat communicatie moeilijk wordt of de spreker onaangepast gedrag gaat vertonen. Articulatiestoornissen Stoornissen in het spreken, waarbij klanken worden vervormd, vervangen of geheel weggelaten, zoals lispelen, slissen en neusspraak. Taalontwikkelingsstoornis (TOS) Stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling in het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt. Stotteren De meest voorkomende spraakstoornis, waarbij de vloeiendheid en het ritme van de spraak aanzienlijk zijn verstoord Attention deficit hyperactivity disorder ( adhd) Een gedragstoornis, gekenmerkt door gebrek aan aandacht; impulsiviteit en een lage tolerantiedrempel voor frustratie en overbeweegelijkheid. Gedownload door Henry Winter ([email protected])