Hfdst 14 Anaërobe Grampositieve bacillen PDF
Document Details
Uploaded by BraveForgetMeNot
Karel de Grote Hogeschool
Tags
Summary
This document covers the topic of anaerobic gram-positive bacilli. It describes different types of bacteria, and potential diseases or issues related to their properties.
Full Transcript
Medische microbiologie: bacteriologie theorie BL 2 Anaërobe Grampositieve bacillen Inhoud 14. Anaërobe Grampositieve bacillen 14.1 Clostridium 14.2 Actinomyces 14.3 Bifidobacterium 14.4 Eubacterium 14.6 Cutibacterium (vroeger Propionibacterium) 3...
Medische microbiologie: bacteriologie theorie BL 2 Anaërobe Grampositieve bacillen Inhoud 14. Anaërobe Grampositieve bacillen 14.1 Clostridium 14.2 Actinomyces 14.3 Bifidobacterium 14.4 Eubacterium 14.6 Cutibacterium (vroeger Propionibacterium) 3 2 subgroepen endosporenvormende bacillen (Clostridium) niet-sporenvormende bacillen (Actinomyces, Bifidobacterium, Cutibacterium en Eubacterium) normale commensale flora van orofarynx, gastro-intestinale (GI) en urogenitale (UG) tractus Sommige Clostridia → ernstige infecties 4 14.1 Clostridium saprofyten in grond en humus meestal onschadelijke commensaal van de dikke darm kunnen eventueel ernstige infecties veroorzaken! endogene ↔ exogene infecties TOXINES strikt anaëroob sommige aërotolerant (C.perfringens) 5 katalase en oxidase negatief endosporen (uitzondering C.perfringens) microscoop: dikke, Grampositieve staven met afgeronde uiteinden (hoe ouder, hoe langer, hoe meer sporen) 6 14.1.1. Clostridium perfringens Pathogeen vermogen verwekker gasgangreen (in aansluiting met wondinfecties) Vermenigvuldiging van Clostridia → dood of slecht doorbloed weefsel necrotiserende toxines (lecithinase) en enzymen (collagenase, hyaluronidase, desoxyribonuclease) → bijkomende weefelbeschadiging + sterke gasophoping tussen de cellen → gasgangreen gangreen = necrose, afsterving van weefsel 7 Opgelet 8 9 belangrijke rol bij intra-abdominale infecties, emfysemateuze cholecystitis, postpartumendometritis en bacteriëmie → via ingangspoort: slecht gevasculariseerd slijmvlies of wonde enteritis: voedselintoxicatie: abdominale krampen + diarree 10 Cultuur snelgroeiend + veel gasproductie bloedagar: grijze kolonies + dubbele zone β-hemolyse 11 Identificatie: omgekeerde CAMP-test suikervergistingen in CTA (Cystine Tryptic Agar) nitraatreductie en indolproductie (indol-nitrietbodem) Clostridium perfringens Streptococcus agalactiae 12 14.1.2. Clostridium botulinum verwekker van botulisme (voedselintoxicatie) door productie van krachtig neurotoxine besmettingsbron: besmet vlees of andere geconserveerde voedingsmiddelen 13 Strenge inblikprocedures! → groenten onvoldoende hoge temperatuur ingemaakt → sporen overleven → anaëroob milieu: sporen ontwikkelen → productie neurotoxine → toxine weerstaat aan zure maaginhoud → thermolabiel (vernietiging 15 min op 80°C) 14 7 toxinetypen: A → G botulisme bij mens door toxine A,B of E (C en D → vogels en zoogdieren zeer uitzonderlijk wondbotulisme 15 Pathogeen vermogen Botulisme: neuroparalytische ziekte: aantasting perifere motorische zenuwen: inhibitie vrijzetting acetylcholine thv neuromusculaire synaps → “slappe” verlamming tot gevolg droge mond, verlamming van de oogspieren, verlamming van de slikspieren, braken tot verlamming van de ademhalingsspieren tijdens het verloop → aantasting autonome zenuwstelsel → hartritme-bloeddrukstoornissen infantiel botulisme! → bv. honing 16 17 18 Cultuur isolatie uit voedselresten, (wondvocht) of faeces toxine isoleren uit deze stalen = belangrijker 4 groepen (op basis toxines): groep I: C.parabotulinum (toxine A,B en F) groep II: niet-proteolytische bacteriën groep III: dierpathogenen (toxine C en D) groep IV: (toxine G) – lipase negatief 19 Dierproef: toxine opsporen in voedselresten, faeces en serum 20 Antibiogram antibiogram niet noodzakelijk behandeling: toedienen polyvalent of specifiek anti-toxisch serum preventie: correcte naleving reglementering sterilisatieproces voor voedingsmiddelen! Bij vaststelling botulisme: zo snel mogelijk bron achterhalen om verdere verspreiding te voorkomen 21 14.1.3. Clostridium tetani tetanus: neurologisch syndroom veroorzaakt door neurotoxine oorsprong: wondinfectie Grampositieve, fijn, beweeglijke bacil, bevat terminaal uitpuilende spore => uitzicht van ‘trommelstok’ 22 Clostridium tetani in Gramkleuring 23 Pathogeen vermogen sporen → verspreid in de natuur + zeer resistent tegen antiseptica en verhitting vernietiging temperatuur > 100°C gedurende 4 uur of 121°C, 15 min. in wonde → ontwikkeling tot vegetatieve vorm → bij slechte doorbloeding 24 neurotoxine (= tetanospasmine) → endotoxine → komt vrij na lysis van de bacterie → opgenomen door perifere zenuwuiteinden → transport naar cerobrospinale motorische zenuwcellen → vrijstelling neurotransmitters (overdracht stof -> overdracht van zenuwimpulsen tussen zenuwcellen) verhinderd → permanente spiercontractie 25 26 onbehandeld is letaliteit hoog aangifte tetanus is verplicht (meestal ongevaccineerde mensen) systematische vaccinatie in geïndustrialiseerde wereld vaccinate = zeer goede bescherming, aanbevolen wegens hoge mortaliteit bij verwonding geeft men veiligheidshalve nog een vaccinatie behandeling: penicilline, na genezing is vaccinatie verplicht 27 Cultuur diagnose berust op anamnese en typische symptomen (Gram-kleuring = nutteloos, symptomen zijn duidelijk genoeg) meestal onmogelijk om kiem te isoleren uit wonde (te laat + ingangswonde onbekend) groeit traag, strikt anaëroob, vergist geen suikers, gelatinase en indol positief 28 Antibiogram zeer gevoelig voor penicilline voor behandeling zijn antibiotica slechts van secundair belang belangrijker: symptomatische behandeling neutralisatie toxine door inspuiting tetanus-antitoxine preventie: vaccinatie + hervaccinatie (1 spuit) na 10 jaar 29 14.1.4. Andere Clostridia Isolatie uit wondvocht, hemoculturen, … niet altijd klinisch relevant C.ramosum: abdominale infecties C.septicum: hemoculturen → colonkanker, borstkanker en bloedkanker beweeglijk β-hemolytisch identificatie: diagnostische kenmerken zie tabel 14.1 30 14.1.5. Clostridium difficile Pathogeen vermogen oorzaak van diarree en colitis na of tijdens inname van AB (specifieke) → gastro-intestinale pathologie: milde bloederige diarree tot ernstige pseudomembraneuze colitis → bejaarden bij 2-3% bevolking aanwezig eerste 8 levensmaanden: kolonisatie (>60%) ziekte: antibioticagebruik + aanwezigheid toxineproducerende stam → toxine A: beschadiging intestinale slijmvlies = enterotoxine → toxine B: verstoring cytoskelet = cytotoxine 31 Gezond darmslijmvlies pseudomembraneuze colitis door toxine van Clostridium difficile 32 Grampositieve (tot variabele), beweeglijke bacil die subterminale sporen vormt faecesstaal → toxine bepaling: cytotoxinetest → isolatie van de bacterie + aantonen van toxines → antigeenopsporing (glutamaatdehydrogenase, toxine A/B) sandwich ELISA (GDH, toxine A/B) → PCR meerdere technieken combineren → sensitiviteit ↑ 33 cytotoxine test Cellijn Intacte cellijn = Geen intacte cellijn = geen cytopathogeen effect cytopathogeen effect 34 cytotoxine test voor detectie van toxine van C.difficile cellijn (HELA of VERO) + antisera toxine A en B Suspensie maken van faecesstaal in verdunningsvloeistiof centrifugatie Bovenstaande vloeistof filtreren: celvrije supernatant enten op cellen 35 1 2 3 36 1 2 3 zonder antitoxine met antitoxine A met antitoxine B A of B Incubatie bij 37°C in 5% CO2 atmosfeer 37 → zonder antitoxine A of B: cytopathogeen effect Positief voor → met antitoxine A: geen cytopathogeen effect toxine A → met antitoxine B: cytopathogeen effect zonder antitoxine met antitoxine A met antitoxine B A of B 38 Isolatie van C.difficile CCFA (Cycloserine Cefoxitin Fructose Agar) of CDSA → selectief: cycloserine en cefoxitine → differentieel: fructose + neutraalrood (+eigeel) C.difficile: gele kolonies met gekartelde rand + paardenstalgeur → bevestigen met Gramkleuring indien toxine bepaling op faeces staal negatief + groei van C.difficile op CCFA → toxine bepaling op gegroeide kolonies = “toxinogene cultuur” → sensitiviteit ↑ 39 C.difficile op CCFA 40 Antigeenopsporing (sandwich ELISA) toxine A, B en GDH (glutamaatdehydrogenase) bepaling rechtstreeks op stoelgang toxineproductie op kolonies van C.difficile 41 Antibiogram overbodig toediening uitlokkende AB stoppen + behandeling met orale vancomycine of metronidazole 42 Nieuwe trend: Faeces Microbiota Transfer FMT 43 Faeces microbiota Transfer (FMT) bij C.difficile faecale microbiota: meest diverse en rijkste microbiota in ons lichaam: 1 tot 1,5 kg micro-organismen 1013 micro-organismen = aantal cellen in ons lichaam darmflora in evenwicht: eubiose verstoorde darmflora: dysbiose (o.a. pseudomembraneuze colitis) 44 Toepassing Faecale Microbiota Transplantatie (FMT) geneest Clostridium difficile en blokkeert pathogenen die tegen meerdere medicijnen resistent waren 45 46 Donor: voldoen aan aantal criteria → verwant versus niet verwant → negatieve serologie (HIV, HBV HAV, HCV) → negatieve faeceskweek voor enteropathogenen (incl C.difficile) → normaal algemeen bloedbeeld → geen chronische constipatie/diarree → geen reizen naar “diarreegevoelige” landen (voorbije 6 maanden) → geen antibiotica, immunosuppressiva of chemotherapie (laatste 3 maanden) 47 Donorvoorbereiding: eventueel laxativum vermijden van allergeen voedsel (5-tal dagen) melding van ev. infectieuze symptomen Voorbereiding “ontvanger” darmvoorbereiding loperamide: vasthouden van het getransplanteerde materiaal (soms vancomycine) indien via nasogastritische tube: toedienen van proton-pompremmers: minder of zelfs geen zuurvorming in maag 48 Toediening nasogastritische of nasoduodenale tube of colonscopisch Belangrijk FMT is ondertussen vrij algemeen aanvaard voor de behandeling van terugkerende CDI goede donorscreening met “informed consent” “informed consent” voor acceptor correcte manipulatie en staalbewaring volgens advies van Hoge Gezondheidsraad (HGR) Verdere onderzoeken voor andere therapeutische doeleinden lopen 49 14.2. Actinomyces familie Actinomycetaceae Grampositieve lange vertakte draden → kenmerken van schimmels → gevoelig voor antibiotica → peptidoglycaan in celwand (↔ fungi: chitine) 4 belangrijke species: A.israelli, A.meyeri, A.naeslundii en A.odontolyticus commensale flora van keel-en mondholte 50 Grampositieven vertakte draden, niet zuurvast ↔ Nocardia typische gele “zwavelkorrels” in pus → macroscopische en microscopische kenmerken: diagnose van actinomycose 51 Pathogeen vermogen A.israelli: actinomycose actinomycose → chronische ziekte, multipele abcessen, weefseldestructie, fibrosering met vorming van fistels → “in vivo” kolonies → “zwavelkorrels” 2/3 letsels: cervicofaciale regio endogeen → tandextractie zeldzamer: thoracale, abdominale en pelvische actinomycose 52 Cultuur groeit traag in anaërobe atmosfeer moeilijk te isoleren omwille van andere bacteriën die op het mondslijmvlies bevinden na 5-10 dagen witgele kolonies + onregelmatig oppervlak geen vertakkingen in vitro onderscheid: zie tabel 14.2. 53 A.israelli op bloedagar + gramkleuring 54 Antibiogram heelkundige drainage + lange antibioticatherapie (3-12 maanden) + hoge dosis 55 14.3. Bifidobacterium strikt anaëroob enkel Bifidobacterium dentium pathogeen (long-of abdominale abcessen) commensaal mondslijmvlies en gastro-intestinale tractus polymorf Bij zuigelingen, die borstvoeding krijgen, maken de bifidobacteriën zelfs 95% uit van de totale darmflora Positief effect op gezondheid, beschermt tegen allergie! 56 Bifidobacterium in Gramkleuring 57 14.4. Eubacterium (Eggerthella) niet-sporenvormende, strikt anaëroob, Grampositieve staven commensale flora van intestinale slijmvlies 10 species nooit pathogeen 58 14.5. Atopobium 59 14.6. Cutibacterium Cutibacterium acnes anaërobe, niet sporenvormende Garmpositieve bacil commensale flora huid, nasofarynx, mondslijmvlies GI-UG tractus samen met S.aureus in acne puisten vaak bijbesmetter van hemoculturen uitzonderlijk: kunstklependocarditis → biofilmproductie sommige aërotolerant, micro-aërofiel zorgen voor gaten en smaak van emmentaler kaas (C.freudenreichii) 60 Cutibacterium in Gramkleuring 61 14.7. Anaërobe kokken 62 Vragen?