Examenvragen PDF

Summary

This document contains exam questions focusing on the historical development of child care and educational practices in different time periods, including the Enlightenment, the period of military conflicts, and the time of rehabilitation. The questions explore societal influences, specific terms, and how these historical practices are reflected in contemporary society.

Full Transcript

Hoofdstuk 1: historisch stuk - De tijd - De mensbeelden - Maatschappelijke factoren - De manier waarop ‘zorg’ georganiseerd werd Vraag 1: In welke tijdsperiodes doorheen de geschiedenis wordt er effectief geïnvesteerd in de zorg voor kinderen/ jongeren met een ondersteuningsnood...

Hoofdstuk 1: historisch stuk - De tijd - De mensbeelden - Maatschappelijke factoren - De manier waarop ‘zorg’ georganiseerd werd Vraag 1: In welke tijdsperiodes doorheen de geschiedenis wordt er effectief geïnvesteerd in de zorg voor kinderen/ jongeren met een ondersteuningsnood. Op welke concrete manieren gebeurde dit? Benoem een aantal maatschappelijke factoren in die tijdsperiode die dit mee gestimuleerd hebben. Tracht ook de mensbeelden van waaruit die zorg georganiseerd wordt eraan te linken. Welke initiatieven zijn vandaag nog herkenbaar in onze samenleving? - De verlichting: het sensualisme = de ontdekking van het kind, het jonge kind is leerbaar via zintuiglijke ervaringen → Rousseau: kinderen beschermen tegen negatieve invloeden van maatschappij. Onderwijs voor iedereen: volksscholen en werkscholen. Diderot: meer menselijke behandeling van dove en blinde kinderen. Er wordt een eerste school geopend voor ‘doofstomme’ kinderen. Ook een eerste school voor zwakzinnige kinderen. Sensualisme: goede ervaringen leiden tot goede burgers De zorg wordt georganiseerd vanuit het mensbeeld defect - Tijd van militaire conflicten en vernietiging: Heilpedagogiek: heilen (genezen): door opvoedkundige maatregelen: opvoeden van doven, blinden, zwakzinnigen gebeurt door artsen en heil (religieuze betekenis): stimuleren van zedelijk gedrag en ‘innerlijk heil’ → Doel: maatschappelijk ongewenst gedrag bestrijden (stelen, liegen,...). Het leerplicht wordt opgesteld 1914 omdat onderwijs belangrijk is → het opleiden van goede werkkrachten. Ook speciale klassen en debielenscholen voor kinderen met een licht mentale handicap. Mensbeeld defect - Tijd van rehabilitatie, welvaart en verzorgingsstaat: buitengewoon onderwijs en jeugdzorg in België. Mensbeeld gelijkwaardig Vraag 2: Op welke manier segregeerde men doorheen de geschiedenis de zwakkeren in de samenleving? Geef dit weer voor de oudheid, de nieuwe tijd en de rehabilitatie. Geef per tijdsperiode die maatschappelijke factoren aan die dit mee in de hand werkten. Link dit vervolgens aan volgende begrippen: Kalokagathia, wisselkinderen & beschutte werkplaatsen. Geef ook de bijhorende mensbeelden per tijd/ begrip. Welke parallellen zie je met onze huidige samenleving? - De oudheid: zwakkeren worden als minderwaardig beschouwd. Hun misvorming of gebrek wordt gezien als straf van de goden: hun burgerrechten worden hen ontnomen. Een sterke samenleving vereist raszuivere en gezonde burgers → Kalokagathia is een Grieks staatideaal: een gezonde geest in een gezond lichaam. - De nieuwe tijd: kerkelijke moraal overheerst → mensen die afweken werden beticht van een zondig leven of banden met de duivel. Wisselkinderen is een voorbeeld hiervan: kinderen die door de duivel verwisselt zijn door zonden van ouders, kinderen werden verbrand/verdronken in de hoop hun eigen kind terug te krijgen. - De rehabilitatie: België investeert in instellingen voor revalidatie en zorg: groei residentiële zorg → totaalinstituten en beschutte werkplaatsen worden massaal gebouwd voor personen met een handicap. Beschutte werkplaatsen = werkplekken die speciaal zijn ontworpen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking. Het doel van deze werkplaatsen is om een beschermde en ondersteunende werkomgeving te bieden waar deze individuen kunnen werken, leren en zich ontwikkelen. Vraag 3: Geef weer hoe (= concrete aanpak en initiatieven) er met kinderen en volwassenen die problematisch gedrag stelden werd omgegaan in de Nieuwe tijd, de Verlichting en de tijd van de militaire conflicten. Bespreek voor elke tijd 2 maatschappelijke factoren die hierin een rol speelden en vermeld op welke manier er naar deze mensen gekeken werd (mensbeelden). Welke parallellen kan je leggen met onze huidige samenleving? - Nieuwe tijd: Mensen die afweken werden beticht van een zondig leven of banden met de duiven → wisselkinderen: kinderen die door de duivel verwisselt zijn door zonden van ouders, die kinderen werden verbrand/verdronken in de hoop hun eigen kind terug te krijgen. De grote opsluiting: ze willen de criminelen heropvoeden, maar eigenlijk sloten ze hen op → heropvoedingsgestichten (hetzelfde als gevangenis) Mensbeeld: onvolwaardig Parallellen met huidige samenleving: kinderen en volwassenen die problematisch gedrag tonen worden ook opgesloten in bv. instellingen,... - De verlichting: “Morele behandeling”: een benadering van geestelijke gezondheidszorg die gericht was op menselijkheid, respect en behandeling van patiënten met geestesziekten in plaats van hen te straffen of op te sluiten en William Tuke (York retreat): hervormer van de geestelijke gezondheidszorg die de York Retreat oprichtte, een instelling die bekend stond om haar humane en therapeutische benadering van geestesziekten. Mensbeeld: defect - Parallellen met huidige samenleving: in een psychiatrie kan er nog onmenselijke zaken gebeuren zoals een man die werd doodgeslagen door 6 agenten - De tijd van militaire conflicten: Action T4: euthanasie programma, in psychiatrische instellingen worden psychisch zieke volwassenen en kinderen gedood en ontstaan rassentheorieën → Armoede, zwakzinnigheid en criminaliteit werden als biologisch bepaald beschouwd. Ze deden aan sterilisatie: 1 conclusie → mensen van bepaalde sociale klassen = bedreiging voor de samenleving = leidde tot grootschalige sterilisatie Mensbeeld: onvolwaardig Parallellen met huidige samenleving: etnische zuiveringen: nog steeds worden mensen op basis van hun etniciteit, religie of andere kenmerken gediscrimineerd Vraag 4: Welke maatschappelijke factoren en mensbeelden hebben er in het verleden voor gezorgd dat segregatie in het onderwijs de regel was? Geef de betreffende tijden weer en verbind ook met de bijdrage van Séguin en Bladergroen, IQ-test en het concept M-decreet. Welke parallellen zie je binnen ons huidige onderwijssysteem? - Tijd van rehabilitatie: België minder ambitieus, hierdoor ontstonden totaalinstituten en segregatie. In België nog steeds totaalinstituten gebruikt (mensen met beperking in grote instellingen wonen waar alle aspecten van hun leven bv. winkelen binnen de instelling plaatsvinden. Dit wordt geleid door het Medisch Model van zorg → nadruk op medische behandeling en de instellingen afgelegen liggen in groene gebieden. Dit systeem lijkt op instellingen zoals Abendberg en York Retreat uit de Verlichtingstijd. Het gevolg: mensen met beperkingen gescheiden leven van de rest van de samenleving = leidt tot stigma en isolatie → segregatie Séguin gaf de zorg voor zwakzinnige kinderen samen met Itard, de Abendberg van Guggenbul Bladergroen: belangrijk figuur in het integreren van orthopedagogiek in het reguliere onderwijs, met focus op inclusie. LOM-scholen (leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Leer en gedragsproblemen worden gelinkt aan motorische en ruimtelijke stoornissen. Spelen en bewegen als voorwaarden tot leren. Theorie van het partieel defect IQ test: leerplicht 1914 → onderwijs belangrijk: opleiden van goede werkkrachten, niet eerder gedetecteerde groep wordt zichtbaar ‘achterlijk of debiele kinderen’ kunnen onderwijsprogramma niet aan M-decreet: M-decreet (2015): antwoord op grote stijging BO → ieder kind met handicap heeft: Recht op inschrijving in gewone school, Recht op redelijke aanpassingen, Recht op ondersteuning... Tenzij het niet haalbaar is... → Veel weerstand doet het M-decreet kelderen Hoofdstuk 2: Orthopedagogiek als wetenschap Vraag 1: “Buitengewoon onderwijs is noodzakelijk om kinderen/ jongeren met een ondersteuningsnood voor te bereiden op participatie in de samenleving.” Hoe heeft orthopedagogiek als jonge wetenschap bovenstaande stelling mee ondersteund? En hoe gaat het nieuwe paradigma om met bovenstaande stelling? - De term orthopedagogiek stamt voort uit de naoorlogse periode, toen op een internationaal congres in Amsterdam 1950 de term heilpedagogiek werd gebruikt omwille van de negatieve bijklank door de gebeurtenissen in WO2. In de jaren 60 ontstaan faciliteiten voor psychologische en pedagogische wetenschappen, waarin hoogleraren worden benoemd met een leeropdracht voor orthopedagogiek - Nieuw paradigma (burgerschapsparadigma) → maatschappij-theoretisch-empowerment en quality of life paradigma: inclusie, gewone voorzieningen en inclusieve tewerkstelling → ondersteuning in regulier onderwijs. Burger met rechten en plichten, keuze en controle verwerven. Vraag 2: Wat is de visie van W. Bladergroen op leerproblemen en op het buitengewoon onderwijs? - Volgens Bladergroen zijn leerproblemen niet het gevolg van algemeen zwakke beschaafdheid, maar eerder een partieel defect. Eventuele hiaten (iets dat ontbreekt) in de basisvaardigheden kunnen verholpen worden met functietrainingsprogramma’s. - Volgens Bladergroen moeten er aparte scholen zijn voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom). In 1949 startte de eerste LOM-school in Nederland. Met het remedial teaching (remediëring) introduceerde zij de pedagogische of didactische hulp aan kinderen met leerproblemen of -stoornissen, hier werd gekeken naar de leervoorwaarden. Hierbij maakte ze algemene leervoorwaarde: motivatie, concentratie, taalontwikkeling,… en specifieke leervoorwaarden die op specifieke momenten onderdeel van het didactisch proces van toepassing zijn Vraag 3: Hoe kijkt Van der Ploeg naar gedragsproblemen en bijgevolg naar gesloten jeugdinstellingen? - Van der Ploeg legt problemen niet alleen bij de jongeren maar kijkt ook naar de omgeving van de jongeren. Van der Ploeg onderscheidt 4 criteria om probleemgedrag te detecteren. Meervoudig risicomodel: kijken waar de problemen liggen op vlak van gedrag: er zijn factoren die gedragsproblemen uitlokken. Bijgevolg voor hulpverlening: onderzoek naar/ontwikkelen van hulpverleningsprogramma’s voor specifieke groepen. Belang van ‘labeling’: juiste toegangspoort tot juiste aanpak. Vraag 4: Benoem de/ het paradigma(’s) dat/die momenteel nog steeds ons onderwijs aanstu(u)rt(en). Leg duidelijk uit en illustreer met concrete voorbeelden. - Het traditioneel paradigma (individueel-theoretisch, medisch-institutioneel defectparadigma) en de nieuwe paradigma (maatschappij-theoretisch-empowerment-burgerschap- en QOL-paradigma) - Volgens van Gennep daartussen een overgangsparadigma: Vanaf de jaren 70 nemen de kritieken op defectdenken toe en vanuit wetenschappelijke onderzoeken ontstaat het ontwikkelingsparadigma → de ontwikkelingstheorie staat centraal = mensen met een verstandelijke beperking doorlopen dezelfde ontwikkelingsfasen als mensen zonder beperking alleen langzamer - Het defect paradigma stuurt onze scholen nog steeds aan, tot voor het M decreet waren het de gespecialiseerde scholen (bijzonder onderwijs) die de speciale totaalzorg aan deze mensen verleende, een professionele hulpverlening. In de huidige hulpverlening (lees gewone scholen) is de relatie met de zorgverleners eerder passief, de diversiteit bij de leerlingen is te groot, de leraren zijn niet specifiek opgeleid om de zorgbehoevende leerlingen correct te begeleiden. Vraag 5: Hoe heeft de ‘orthopedagogiek als wetenschap’ bijgedragen tot apart onderwijs voor kinderen met een beperking? - Volgens Vliegenthart een hoogleraar psychologie, pedagogie en didactiek van het gehandicapte kind. “Gehandicapte kinderen zijn kinderen die anders in de wereld staan. Om dit anders zijn te begrijpen, maar ook het mee gaan doen vormt het startpunt van de orthopedagoog. Om tot het onderwijs te komen dat wij nu hebben, moeten we adequate hulpverlening bieden. In Nederland is eerst een school gekomen voor kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden. Hier wordt de theorie ingevoerd van het partieel defect: Sommige kinderen moeten afhaken bij de ontwikkeling van bepaalde structuurgebieden van de intelligentie. Hier is te zien dat het kind met een beperking individueel wordt opgevolgd. Hoofdstuk 3: Orthopedagogische concepten Vraag 1: Hoe verhouden het normalisatieprincipe, het integratieprincipe en de inclusiegedachte zich ten opzichte van de stelling “Buitengewoon onderwijs is noodzakelijk om kinderen/ jongeren met een ondersteuningsnood voor te bereiden op participatie in de samenleving” - Het normalisatieprincipe: het leven van personen met een beperking zo dicht mogelijk moet aansluiten bij de leefpatronen en leefomstandigheden die gebruikelijk ‘normaal’ zijn voor mensen van eenzelfde leeftijd en cultuur. - Het integratieprincipe: een poging tot aanpassing aan of inpassing van bepaalde mensen of groepen in de hoofdstroom van de maatschappij. → Het integratieprincipe betekent dat we mensen met verschillende achtergronden en mogelijkheden helpen volledig mee te doen in de samenleving door aanpassingen en ondersteuning. - De inclusiegedachte: vertrekt vanuit het idee dat iedereen anders is, maar iedereen wel kwaliteiten heeft (we gaan niet labelen). Inclusie is context geboren. Iedereen moet de kans krijgen om verder te ontwikkelen binnen zijn of haar natuurlijke omgeving, om gerespecteerd en gewaardeerd te worden, om zelf keuzes te maken en invloed uit oefenen, om betekenisvolle relaties te onderhouden, eigen mogelijkheden te benutten Vraag 2: Leg grondig uit wat het Quality of Life – model ons wil bijbrengen en hoe het daardoor al dan niet ingaat tegen de stelling “Normalisatie en integratie werken segregatie in de hand” - Centraal begrip in de zorg. Factoren die levenskwaliteit van mensen bepalen = voor iedereen. Het bevorderen of op zijn minst behouden van de kwaliteit van leven zou onze focus moeten zijn - Deze stelling suggereert dat pogingen om mensen met beperkingen te normaliseren en te integreren eigenlijk kunnen leiden tot meer segregatie, mogelijk omdat de focus op 'normalisatie' kan impliceren dat afwijking van de norm ongewenst is, wat stigma en uitsluiting kan bevorderen. - Het Quality of Life-model biedt een tegenwicht aan de stelling dat normalisatie en integratie segregatie bevorderen door een holistische en inclusieve benadering te promoten. Het model richt zich op het verbeteren van alle aspecten van iemands leven, erkent diversiteit en individualiteit, en streeft naar inclusie door te zorgen dat iedereen de ondersteuning en middelen krijgt die nodig zijn voor een bevredigend leven. Hierdoor kan het QoL-model bijdragen aan een samenleving waarin mensen met beperkingen niet alleen geïntegreerd zijn, maar ook echt deel uitmaken van de gemeenschap met een hoge levenskwaliteit. Vraag 3: Hoe biedt het ondersteuningsmodel concrete handvaten om een inclusieve samenleving te realiseren? Leg uit. - Het ondersteuningsmodel biedt een uitgebreide en flexibele benadering voor het creëren van een inclusieve samenleving door zich te richten op de levenskwaliteit van het individu binnen de gemeenschap. Door ondersteuning te bieden zonder voorwaarden, aanpassingen aan de omgeving te maken, en eerst natuurlijke bronnen te benutten, helpt dit model om barrières te verminderen en gelijkwaardige participatie voor iedereen te bevorderen. Hierdoor wordt de focus verschoven van segregatie en afzonderlijke zorg naar inclusie en volwaardig burgerschap. Vraag 4: Hoe benadert Ter Horst probleemgedrag bij een kind? Wat zijn zijn stokpaardjes hierbij? - Dialogische grondvormen = groepen vaardigheden die een kind moet leren beheersen om zich te kunnen redden. Wanneer de opvoedingssituatie stroef loopt spreekt Ter Horst over een vastgelopen dialoog → door professionele hulp kan deze dialoog weer op gang komen. Door in dialoog te treden kan het kind betekenis geven aan zijn leefwereld en tot ontwikkeling komen. - Ter Horst's Benadering: Relatiegericht: Bouw een sterke band met het kind. Contextueel: Kijk naar de omgeving en omstandigheden van het kind. Holistisch: Beoordeel het kind als geheel (emotioneel, sociaal, cognitief). Preventie: Signaleer en grijp vroeg in. - Zijn Stokpaardjes: Dialogische Grondvormen: Open communicatie en samenwerken met het kind. Empathie: Begrip en geduld tonen. Samenwerking: Werk samen met ouders en anderen. Individueel: Pas aanpak aan op het unieke kind. Ter Horst focust op het bouwen van een goede relatie, het begrijpen van de omgeving, het kind als geheel bekijken, en vroeg ingrijpen. Hij benadrukt open communicatie, empathie, samenwerking, en maatwerk voor elk kind. Vraag 5: Hoe kijkt Van der Ploeg naar gedragsproblemen en bijgevolg naar gesloten jeugdinstellingen? - Van der Ploeg: legt problemen niet alleen bij de jongeren, maar kijkt ook naar de omgeving van de jongeren. Hij ontwikkelt het meervoudig risicomodel waarin hij in kaart brengt hoe gedragsproblemen ontstaan en welke factoren een rol kunnen spelen. → moet de opvoeder helpen om het risico op probleemgedrag te herkennen - Van der Ploeg ziet gesloten jeugdinstellingen als een noodzakelijk, maar laatste middel voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Hij benadrukt het belang van een omgevingsgerichte en holistische benadering binnen deze instellingen, waarbij zijn meervoudig risicomodel helpt om alle factoren die bijdragen aan probleemgedrag te identificeren en aan te pakken. Hoofdstuk 4: Het beroep Vraag 1: Hoe link je de stelling “Buitengewoon onderwijs is noodzakelijk om kinderen/ jongeren met een ondersteuningsnood voor te bereiden op participatie in de samenleving.” aan de tegenstelling: “Hulpverlening als handicapsituatie”. - De hulpverlening als handicapsituatie ontstaat daar waar de omgeving barrières tot participatie in stand houdt. Mensen die voortdurend afhankelijk zijn van hulpverlening kunnen dat als een handicap ervaren, als iets dat in de weg staat. Preventie en de overheersing van veiligheid en bescherming kunnen dus al even belemmerend werken als bv. psychische problemen. Daarom is het de missie om cliënten te begeleiden in het opnemen van hun vrijheid. Vraag 2: Wat is de ‘handicaparchipel’ en hoe verhoudt deze zich t.o.v. de stelling: “Inclusie is niet haalbaar voor iedereen, sommige doelgroepen zet je beter apart.” - Handicaparchipel: kinderen met een beperking worden al vroeg geconfronteerd met zorgverstrekkers of het zorgcircuit. O.b.v. hun ervaringen en expertise van diverse professionelen lijkt het volgen van buitengewoon onderwijs vervolgens vanzelfsprekend - De stelling dat "Inclusie niet haalbaar is voor iedereen, sommige doelgroepen zet je beter apart" staat lijnrecht tegenover het concept van de handicaparchipel. Deze stelling impliceert dat sommige groepen beter apart worden gezet, terwijl de handicaparchipel laat zien hoe kinderen met een beperking al vroeg in een gescheiden zorgsysteem worden geplaatst. Dit kan de segregatie versterken en de inclusie bemoeilijken. Vraag 3: Hoe kan het beroepsprofiel van de bachelor orthopedagogie ondersteuning bieden bij de uitwerking van het inclusieve onderwijs? - Scholen moeten vanaf het schooljaar 2015-2016 redelijke aanpassingen voorzien aan alle kinderen die dergelijke aanpassingen nodig hebben om te leren en te participeren aan de lesactiviteiten. Kinderen die vroeger automatisch in het buitengewoon onderwijs terechtkwamen, kunnen zich inschrijven in het reguliere onderwijs. Het vraagt praktijkgericht de nodige ondersteuning. - Beoordeling van Individuele Behoeften: Orthopedagogen kunnen individuele assessments uitvoeren om de specifieke onderwijsbehoeften van kinderen te beoordelen. Hierdoor kunnen redelijke aanpassingen op maat worden gemaakt die aansluiten bij de behoeften van elk kind. - Ondersteuning van Inclusief Klimaat: Orthopedagogen kunnen werken aan het creëren van een inclusief klimaat op school, waar alle kinderen zich welkom en ondersteund voelen. Dit kan onder meer het aanbieden van trainingen aan het schoolpersoneel en het bevorderen van positieve relaties tussen alle leerlingen omvatten. Proefexamen orthopedagogiek “Hoe we handelen en hoe we zorg organiseren wordt mee bepaald door hoe we als individu en als samenleving naar mensen kijken.” Leg dit uit door in je antwoord volgende elementen te bespreken: 1. Bespreek kort de verschillende mensvisies en de maatschappelijke factoren die ons handelen en de organisatie van de zorg mee hebben beïnvloed door de eeuwen heen. Illustreer dit a.d.h.v. volgende begrippen: Kalokagathia, armenpenning, Heilpedagogiek, Salamanca-verdrag. (6ptn) - ANTWOORD: - De oudheid… (dit heb ik even niet uitgewerkt, maar neem het voorbeeld van de middeleeuwen en pas dat ook op deze tijd toe) - In de middeleeuwen (de tijd) veranderde het mensbeeld deels door de opkomst van de kerstening en de caritasgedachte (maatschappelijke factoren). God als schepper van alles was ook schepper van de zwakkeren en ook zij waren dus kind van God. (de uitleg van de maatschappelijke factoren. Ik ben zeker dat je het snapt.) Daardoor werd men milder ten opzichte van zwakkeren en werden zij gedoogd en kregen zijn soms ook niet structurele hulp in de vorm van armentafels, aalmoezen, godshuizen (de organisatie van de zorg). De armenpenning werd bijvoorbeeld gegeven aan die armen die naar de kerkdiensten kwamen. Met deze penning konden ze deelnemen aan bv. De armentafels, feesttafels tijdens kerkelijke hoogdagen om zo de zwakkeren zoet te houden. (uitleg begrip) Mensbeeld ongelukkig nam zijn intrede. Men zag mensen met een handicap als lijdende mensen, zielige, sukkelaars die lijden voor God (mensbeeld). Echter zorgde de opkomst van de verstedelijking en de invoering van het strafrecht (maatschappelijke factoren) er ook voor dat de zwakkeren in de steden in de weg liepen en als een last werden aanzien en dat een handicap een negatieve connotatie kreeg door de lijfstraffen. Mensbeeld onvolwaardig was dus ook nog steeds in opmars waarbij de zwakkeren gezien werden als onmensen, bezetenen die geen plek in de samenleving verdienden en uitgesloten of gedood mochten worden (mensbeeld). - In de nieuwe tijd…. (en ga dus zo maar door) - Door de eeuwen heen wordt dus duidelijk dat de mensbeelden en dus de manier waarop we naar zwakkeren in de samenleving kijken, een grote impact heeft op de organisatie van de zorg. Als zwakkeren worden gezien als onmensen is er ook sprake van onmenswaardige hulp/ handelingen Wanneer ze worden gezien als ‘zieken’ is er pas echt sprake van zorg voor deze mensen. Het is maar de laatste decennia dat het mensbeeld gelijkwaardig een heel andere invulling geeft aan de term zorg en het uit zijn medische kader haalt (link stelling) “Hoe we handelen en hoe we zorg organiseren wordt mee bepaald door hoe we als individu en als samenleving naar mensen kijken.” Leg dit uit door in je antwoord volgende elementen te bespreken: 2. Bespreek de paradigma’s en hun impact op de organisatie van zorg. Doe dit door ze te verbinden met volgende begrippen: genetische counseling, systeemecologische benadering. (6ptn) - ANTWOORD: - Het traditioneel paradigma (individueel-theoretisch/ medisch-institutioneel defectparadigma) focust op probleemgedrag als een individuele pathologie. (vanaf hier op focus op de manier waarop de hulpverlening georganiseerd is) We spreken over een patiënt. Via segregatie, normalisatie of integratie tracht men deze mensen te verzorgen, te trainen, vaak binnen gespecialiseerde voorzieningen. De hulp is overwegend aanbodsgestuurd. De expert weet wat de patiënt nodig heeft en zal dit inpassen in het bestaande aanbod. De focus ligt op verzorging, behandeling en bescherming tegen de maatschappij. - Genetische counseling kunnen we linken aan het defectparadigma. G.C. is het onderzoek van het risico op aandoening bij potentieel kind indien deze aandoening bekend is in de familie. Op deze manier worden kinderen met een genetische afwijking op voorhand al uitgesloten en krijgen zij geen bestaansrecht. Het mogelijke defect krijgt de focus en daar gaat veel geld en onderzoek naartoe. - Het burgerschapsparadigma (…. Idem als hierboven zie kader boek voor de verdere inhoud) “Hoe we handelen en hoe we zorg organiseren wordt mee bepaald door hoe we als individu en als samenleving naar mensen kijken.” Leg dit uit door in je antwoord volgende elementen te bespreken: 3. Hoe plaats je deze stelling binnen de theorie van Kok en Ter Horst. (3ptn) - ANTWOORD: - Ter Horst wil de mens zien als een Holon, als een geheel en niet los van zijn context. Het is de taak van de opvoeder om het verhaal van de cliënt trachten te begrijpen in de taal van de cliënt. Hoe kijkt de cliënt naar de wereld, hoe beleeft de cliënt de werkelijkheid? Hij vertrekt vanuit een ontmoetingsfilosofie waarbij je via dialoog met de ander en de wereld tot ontwikkeling komt. Is deze dialoog belemmerd, dan is er sprake van een opvoedingsbelemmering. Als de betrokken niet meer weten hoe verder dan is er sprake van een problematische opvoedingssituatie (POS). Het is de taak van de opvoeder om die POS op te heffen en terug perspectief te brengen. Hij tracht de opvoedingsvraag te begrijpen en tracht de dialoog terug op gang te brengen. Deze is gestokt als de zend- en ontvangstapparatuur niet op elkaar zijn afgesteld. Hij roept de opvoeders ook op om de dialoog open te trekken naar de dialogische grondvormen. (uitleg ter Horst) - Ter horst heeft een heel brede en open kijk. Hij spreekt niet over het probleem bij het kind maar over een POS. Hij trekt het dus open. Hij doet de begeleider ook stilstaan bij zijn eigen manier van handelen (de dialogische grondvormen) waardoor er ook een verscheidenheid in aanpak en zorg ontstaat. Door de manier waarop Ter Horst naar het kind en zijn opvoedingsvraag kijkt, wordt er ook gekozen voor een dialogale aanpak met veel reflectie bij de opvoeder zelf. - Kok…. (en ga zo maar door) “Hoe we handelen en hoe we zorg organiseren wordt mee bepaald door hoe we als individu en als samenleving naar mensen kijken.” 4. Maak in je antwoord ook verbinding met de volgende actueel maatschappelijke en wetenschappelijke orthopedagogische concepten ‘Quality of life’ en therapeutische gemeenschap’. (4 ptn) - ANTWOORD: - Quality of life is een begrip/ model dat Robert Shalock introduceerde. Via dit model kan je de kwaliteit van leven ‘meten’. Het legt de focus op deelnemen aan het gewone leven in het eigen gezin/ brede samenleving met de nodige ondersteuning, gerespecteerd en gewaardeerd worden door anderen zelf keuzes maken en invloeden uitoefenen op wat er in je leven gebeurt zich ondersteund en verbonden weten in affectieve relaties met mensen die een belangrijke betekenis voor je hebben erkend en ondersteund worden in je groeimogelijkheden. - Binnen het model vindt je volgende dimensies terug. 1) Dimensie van het welbevinden - Emotioneel welbevinden: gevoelens achterhalen, ook als er weinig taal is, krachten in de verf zetten,... - Materieel welbevinden: kans op werk en iets verdienen (bv. juf Cathy), kiezen waar je je centjes aan geeft, (bv. PAB) - Fysiek welbevinden: kans op sport, experimenteren met voeding,... 2) Onafhankelijkeidsdimensie - Zelfbepaling: persoonlijke doelen stellen, keuzes maken, ook al is begeleiding niet akkoord,... - Persoonlijke ontwikkeling: vormingen volgen, computer leren omgaan, 3) Sociale dimensie - Sociale inclusie: netwerken, participatie,... - Sociale relaties: recht op intimiteit en liefdesrelaties - Rechten: privacy bij persoonlijke hygiëne, deelname aan activiteiten (uitleg begrip) - De positieve kijk vanuit het Quality of life model dat erg de nadruk legt op burgerschap, eigen keuzes, ondersteuning, etc. geeft daardoor sterke richtlijnen naar de manier waarop hulpverlening georganiseerd kan worden. Dit model kan binnen hulpverlening gebruikt worden als blauwdruk om hulpverlening meer empowerment, meer inclusief te maken. (link met de stelling) “Hoe we handelen en hoe we zorg organiseren wordt mee bepaald door hoe we als individu en als samenleving naar mensen kijken.” Leg dit uit door in je antwoord volgende elementen te bespreken: 5. Geef een concreet voorbeeld uit de inclusiedag die deze stelling onderbouwt. (1pt) - VZW Konekt trekt voluit de inclusieve kaart. Zij willen mensen aanspreken op hun krachten en hun talenten en vanuit die gedachten realiseren zij dingen die andere instanties niet halen. Zo slagen zij erin om mensen met een handicap hun droomjob te laten uitvoeren door hen via ene aangepast traject en begeleiding on the job, mensen hun plekje te vinden als bijvoorbeeld ondersteuner in een kleuterklas of danser binnen een gezelschap. Deze organisatie staart zich niet blind op de handicap, maar vertrekt vanuit de krachten en mogelijkheden en werkt daar op verder. Met grote successen tot gevolg. (uitleg organisatie + link stelling)

Use Quizgecko on...
Browser
Browser