Deel VI Cursus Grondwettelijk recht 2023-2024 PDF

Summary

This document is a section of a larger course in constitutional law for the 2023-2024 academic year. It covers topics like freedom of the press, freedom of assembly, and related legal concepts in Belgium.

Full Transcript

5. De drukpersvrijheid. Bron: M. VAN DAMME, Overzicht van het Grondwettelijk Recht, Brugge, die Keure, 2015, 389-393. a. Principe en verbod op preventieve maatregelen. Artikel 25, eerste lid Gw.: “De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van...

5. De drukpersvrijheid. Bron: M. VAN DAMME, Overzicht van het Grondwettelijk Recht, Brugge, die Keure, 2015, 389-393. a. Principe en verbod op preventieve maatregelen. Artikel 25, eerste lid Gw.: “De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers.” Artikel 25, eerste lid Gw. huldigt het principe dat de drukpers vrij is en somt een aantal preventieve maatregelen op die verboden zijn (censuur en borgstelling). Ook andere preventieve maatregelen zijn verboden. b. Verbod op censuur. Artikel 25 Gw.: “De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.” Elke vorm van censuur is verboden, ook de indirecte vorm van censuur. Daarom werd een systeem van ‘getrapte’ of ‘cascade’ aansprakelijkheid ingevoerd. Dit betekent dat de vervolging moet gebeuren in een welbepaalde volgorde waarbij de vervolging van de ene de vervolging van de andere uitsluit. Er is dus maar 1 persoon aansprakelijk in geval van een drukpersmisdrijf. Dit geldt op strafrechtelijk en op burgerrechtelijk vlak. c. Toch beperkingen mogelijk. De vrijheid van drukpers is niet absoluut. Bv. vervolging van misdrijven die bij het gebruik maken van de drukpersvrijheid worden gepleegd; bijeenkomst in open lucht. d. Begrip “drukpers”. Een drukpersmisdrijf veronderstelt 4 elementen: - de uiting van een mening of gedachte 319 - deze uiting moet op zichzelf strafbaar zijn - het misdrijf moet worden gepleegd d.m.v. een drukpers Discussie over wat hier precies onder valt: vallen bv. ook meningen geuit via internet hieronder? “Drukpers” vereist in principe gedrukte geschriften. Sommige rechters passen artikel 25 Gw. evenwel ook toe op radio- en televisie-uitzendingen - er moet daadwerkelijke ruchtbaarheid of publiciteit aan het geschrift zijn gegeven e. Jury-rechtspraak. Artikel 150 Gw.: “De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” Behalve als het drukpersmisdrijven betreft die door racisme of xenofobie worden ingegeven (deze komen voor de correctionele rechtbank), worden drukpersmisdrijven door het Hof van Assisen en dus door middel van jury-rechtspraak berecht. Aldus wordt de maatschappij betrokken bij de beoordeling van drukpersmisdrijven. In de praktijk gebeurt dit zeer zelden. 6. De vrijheid van vergadering. Bron: M. VAN DAMME, Overzicht van het Grondwettelijk Recht, Brugge, die Keure, 2015, 416-418. a. Het recht van vergadering. Artikel 26 Gw.: “De Belgen hebben het recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar de wetten, die het uitoefenen van dit recht kunnen regelen zonder het echter aan een voorafgaand verlof te onderwerpen. Deze bepaling is niet van toepassing op bijeenkomsten in de open lucht, die ten volle aan de politiewetten onderworpen blijven.” Voorwaarden: - Vreedzame vergadering - Ongewapende vergadering - De deelnemers aan de vergadering moeten zich gedragen naar de wetgeving die het uitoefenen van het recht kunnen regelen 320 Begrip “vergadering” = ruim te interpreteren. b. In principe geen voorafgaand verlof. Tenzij indien het bijeenkomsten in open lucht betreft, die blijven ten volle aan de politiewetten onderworpen. Dat betekent dat wel preventieve maatregelen mogelijk zijn om het recht op vergadering uit te oefenen. Bv. betoging: kan aan preventieve maatregelen worden onderworpen of zelfs verboden worden. Preventieve maatregelen moeten een wettig doel nastreven, zoals de handhaving van de openbare orde, rust en veiligheid. Zij moeten steunen op pertinente motieven en evenredig zijn. Zo is een algemeen en permanent verbod van vergadering ontoelaatbaar. c. Locatie van de vergadering. - Vergadering in besloten plaats, vrij toegankelijk voor iedereen, bv. na tonen van een toegangsticket: regelende maatregelen zijn mogelijk, preventieve niet. - Vergadering in besloten plaats met privé-karakter, enkel toegankelijk mits persoonlijke uitnodiging: geen regelende noch preventieve maatregelen mogelijk; worden beschermd door de onschendbaarheid van de woning. - Vergaderingen in open lucht: preventieve en verbodsmaatregelen zijn mogelijk - Vergaderingen in een ‘neutrale zone’: algemeen verbod van vergadering in open lucht bv. in een bepaalde perimeter rond het federaal Parlement en het koninklijk paleis te Brussel. d. Toepassing in de rechtspraak van de Raad van State. RvS 17 april 2024, nr. 259.510, Mathias Corvinum Collegium Alapítvány: Bij arrest nr. 259.510 van 17 april 2024 schorst de Raad van State het besluit van de burgemeester van Sint-Joost-ten-Node van 16 april 2024 dat het “National Conservatism”- congres verbiedt op het grondgebied van de gemeente. Dat congres gaat door op 16 en 17 april 2024. De burgemeester motiveerde zijn besluit in essentie door te verwijzen naar de risico’s op verstoring van de openbare orde door de manifestaties van tegenstanders die tot ernstige confrontaties zouden kunnen leiden. De Raad van State wijst erop dat in dergelijke gevallen eerder maatregelen moeten genomen om de manifestaties op de openbare weg te beteugelen, dan dat een besloten vergadering kan worden verboden. De overheid moet minstens een 321 inspanning leveren om de personen te beschermen die hun grondwettelijk vergaderingsrecht willen uitoefenen. De omstandigheid dat er volgens het OCAD een “gemiddelde” bedreiging bestaat voor de deelnemers aan het congres, vereist volgens de Raad van State geen onevenredig zware inspanningen van de politiediensten in een grootstedelijke context. De Raad van State besluit bijgevolg dat het middel dat de schending van het grondwettelijk recht om vreedzaam te vergaderen aanvoert, ernstig is.1 7. Vrijheid van vereniging. Bron: M. VAN DAMME, Overzicht van het Grondwettelijk Recht, Brugge, die Keure, 2015, 418-424. Artikel 27 Gw.: “De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen.” Positieve vrijheid: het recht om een vereniging op te richten en het recht om zich bij een vereniging aan te sluiten Negatieve vrijheid: het recht om niet gedwongen te worden om zich bij een vereniging aan te sluiten of verplicht te worden lid van een vereniging te blijven Bv. de geldigheid van een arbeidsovereenkomst afhankelijk maken van het al dan niet aansluiten bij een vereniging is strafbaar. Zie ook artikel 11, eerste lid EVRM: “Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.” → waarborgt ook expliciet de syndicale vrijheid Bv. verbod op closed shop-overeenkomsten. 8. De bescherming van het privé-, familie- en gezinsleven. a. Bronnen: 1 Toelichting overgenomen van de website van de Raad van State (geconsulteerd op 18 april 2024), Nieuws - Raad van State. 322 Artikel 15 Grondwet: “De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.” Artikel 22 Grondwet: “Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.” Artikel 29 Grondwet: “Het briefgeheim is onschendbaar. De wet bepaalt welke agenten verantwoordelijk zijn voor de schending van het geheim der aan de post toevertrouwde brieven.” Artikel 8 EVRM “Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven 1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.” Artikel 7 Handvest van de Grondrechten van de EU “Eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.“ Artikel 8 Handvest van de Grondrechten van de EU “Bescherming van persoonsgegevens 1. Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens. 2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan. 3. Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.” 323 Artikel 9 Handvest van de Grondrechten van de EU “Recht te huwen en recht een gezin te stichten Het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen.” b. Afweerrecht, vrijheidsrecht. Het recht op eerbied van het privé-leven omvat twee componenten. Het betreft enerzijds een afweerrecht (de onschendbaarheid van de woning; de onschendbaarheid van het briefgeheim; het recht op geheimhouding van persoonlijke informatie; het recht op rust en afzondering; het recht op fysieke, morele en psychische integriteit). Als afweerrecht strekt het recht op eerbiediging van het privé-leven ertoe de overheid en de medeburgers ervan te weerhouden binnen te dringen in de intieme levenssfeer, d.i. de levenssfeer waarvan men zelf moet kunnen bepalen of men die met iemand deelt, en zo ja, met wie. Het betreft anderzijds een vrijheidsrecht, zijnde het recht om zelf te bepalen wat men in zijn private levenssfeer doet en op welk wijze men dat domein invult. (het recht op menselijke en sociale contacten; de eerbiediging van het gezinsleven) c. Voorbeeld uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. GwH 14 januari 2021, nr. 2/2021: (zie bespreking door L. Boghaert, “Vingerafdruk op e_ID doorstaat toets Grondwettelijk Hof”, De Juristenkrant 27 januari 2021, 1-3.) Bij de bestreden bepaling van artikel 27 van de wet van 25 november 2018 « houdende diverse bepalingen met betrekking tot het Rijksregister en de bevolkingsregisters » wordt aan alle Belgen die zijn onderworpen aan de verplichting om een identiteitskaart te bezitten, namelijk alle Belgen vanaf de leeftijd van 12 jaar (artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 « betreffende de identiteitskaarten »), het nemen van twee vingerafdrukken en de opslag van het digitale beeld ervan op de identiteitskaart opgelegd. De bestreden bepaling van artikel 27 van de wet van 25 november 2018 « houdende diverse bepalingen met betrekking tot het Rijksregister en de bevolkingsregisters » is relevant met het oog op het verwezenlijken van de nagestreefde doelstellingen, aangezien de bewaring van het digitale beeld van de vingerafdrukken op de identiteitskaart, enerzijds, het risico van vervalsing van identiteitskaarten kan verminderen en de taak van de autoriteiten die met name aan de grenzen de authenticiteit ervan moeten onderzoeken, kan vergemakkelijken en, anderzijds, het frauduleuze gebruik van identiteitskaarten kan voorkomen, zoals het Hof van Justitie inzake 324 paspoorten heeft geoordeeld met betrekking tot de verordening (EG) nr. 2252/2004, 13 december 2004. (HvJ, 17 oktober 2013, C-291/12, Schwarz t. Stadt Bochum). Naast het formele wettigheidsvereiste legt artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de verplichting op dat de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en in het recht op bescherming van persoonsgegevens in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen wordt geformuleerd die het mogelijk maken de hypothesen te voorzien waarin de wetgever een dergelijke inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven toestaat. Uit de bewoordingen van de bestreden bepaling duidelijk dat het digitale beeld van de vingerafdrukken op de identiteitskaart enkel elektronisch leesbaar is, en niet met het blote oog, en dat die informatie definitief moet worden vernietigd aan het eind van de periode die nodig is voor de aanmaak en de afgifte van de identiteitskaart, die maximaal drie maanden mag bedragen, zonder mogelijkheid de gegevens achteraf te recupereren. De wetgever heeft de aan de Koning verleende delegatie ook beperkt tot het bepalen, enerzijds, van de voorwaarden en de nadere regels in verband met het nemen van het digitale beeld van de vingerafdrukken en, anderzijds, van de vorm en de nadere regels van de aanmaak, de afgifte en het gebruik van de identiteitskaart. Uit het voorgaande vloeit voort dat de wetgever de essentiële elementen heeft bepaald van de maatregelen waarvan hij de uitvoering aan de Koning delegeert en dat die delegaties bijgevolg niet strijdig zijn met het wettigheidsbeginsel vervat in artikel 22 van de Grondwet. Hoewel identiteitskaarten en paspoorten documenten van verschillende aard zijn, die over het algemeen bedoeld zijn voor onderscheiden gebruik, dient te worden vastgesteld dat identiteitskaarten thans vaak worden gebruikt als reisdocumenten binnen de Europese Unie, alsook in het kader van reizen naar een beperkt aantal derde Staten, en dat zij in dat opzicht het voorwerp kunnen uitmaken van controles. Identiteitskaarten kunnen ook dienen als « brondocumenten » voor het verkrijgen van een paspoort. Een analogie tussen paspoorten en identiteitskaarten is dus toegelaten. Toch kan worden aangenomen dat de noodzakelijkheids- en evenredigheidstoets voor de identiteitskaarten strikter dient te zijn dan voor de paspoorten, inzonderheid rekening houdend met het belang van de eerste in de handelingen van het dagelijks leven en met het verplichte karakter van het bezit ervan. Het staat dus aan het Hof na te gaan of de wetgever te dezen een maatregel heeft genomen die noodzakelijk en met de nagestreefde doelstelling evenredig is. In het kader van dat onderzoek houdt het Hof rekening met het voormelde arrest Schwarz t. Stadt Bochum van het Hof van Justitie. Bij de bestreden bepaling wordt geen centraal register ingesteld van de vingerafdrukken van alle houders van een identiteitskaart. Onder voorbehoud van het bewaren van het digitale beeld van de vingerafdrukken ten behoeve van het aanmaken en het afgeven van de identiteitskaart, gedurende een maximumtermijn van drie maanden, beperkt de bestreden bepaling zich ertoe 325 het digitale beeld van twee vingerafdrukken te integreren in de identiteitskaart en op die drager alleen. Het staat aan de Koning, bij de uitvoering van de delegaties die hem zijn verleend, de adequate technische en organisatorische maatregelen te nemen met het oog op de beveiliging van de gegevens, met inachtneming van, inzonderheid, de relevante bepalingen van de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en van de verordening (EU) 2019/1157, 20 juni 2019. Het staat aan de bevoegde rechter, in voorkomend geval, na te gaan of die maatregelen passende en specifieke maatregelen vormen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene, in de zin van artikel 9, lid 2, g), van de AVG. In zoverre zij voorziet in het nemen van twee vingerafdrukken en het bewaren van het digitale beeld ervan op de identiteitskaart, schendt de bestreden bepaling niet het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. d. Overige leerstof: Lesnota’s. 9. De sociale, economische en culturele grondrechten. Bron: J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, I, Brugge, die Keure, 2019, 433-449, 465-468. a. Juridisch kader: Artikel 23 Gw.: “Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 326 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing; 6° het recht op gezinsbijslagen.” b. Historiek en context: Ingevoerd door de wijziging aan de Grondwet van 31 januari 1994 Sociale verzorgingsstaat: niet enkel vrijheid en gelijkheid, ook solidariteit is van belang Grondwet waarborgde alleen de formele gelijkheid c. Het recht een menswaardig leven te leiden: Komt “eenieder” toe Artikel 23, tweede lid Gw.: wet, decreet, ordonnantie waarborgen ter verwezenlijking van het recht een menswaardig leven te leiden de sociale, economische en culturele rechten Artikel 23, derde lid Gw. somt 6 meest essentiële rechten op, maar niet exhaustief Opdracht voor wet-, decreet- en ordonnantiegever: schrijft zich in in bestaande bevoegdheidsverdeling MAAR: artikel 23, eerste lid Gw. omvat ook een afweerrecht, dat wel voor rechtstreekse werking vatbaar is. d. Juridische waarde/gelding? Rechtstreekse werking? Geen rechtstreekse werking, kent geen individueel afdwingbaar subjectief recht toe De erkenning van deze grondrechten verplicht de overheid “zich in te zetten voor de bevordering van de opgenomen rechten en voor de concrete uitwerking van de desaangaande in de Grondwet gehuldigde beginselen” (Parl.St. Senaat, BZ 1991-92, nr. 381/1, 9). Dus wel prestatieverplichtingen voor de overheid; inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis; biedt een raamwerk waarbinnen de wetgevers rechten kunnen vastleggen die door particulieren kunnen worden ingeroepen 327 MAAR: artikel 23, eerste lid Gw. omvat ook een vrijheidsrecht en een afweerrecht, dat wel voor rechtstreekse werking vatbaar is. Meer dan symbolische of politieke waarde, ook duidelijk juridische waarde Sedert 2003 rechtstreekse toetsing door Grondwettelijk Hof e. Legaliteitsbeginsel? Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel (…) → legaliteitsbeginsel, doch genuanceerd f. Standstill? In de toelichting over de juridische draagwijdte van de sociaal-economische grondrechten, waaronder het recht op bescherming van een gezond leefmilieu (Parl.St. Senaat, BZ 1991-92, nr. 100-2/3, 13; eveneens Parl.St. Senaat, BZ 1991-92, nr. 381/1, 8; Parl.St. Senaat, BZ 1991- 92, nr. 100-2/4, 87), wordt gewezen op het “standstill effect” ervan: “In elk geval brengt het erkennen van de sociaal-economische grondrechten met zich dat die als het ware in de Grondwet verankerd worden. Rechten die reeds erkend waren in de interne wetgeving kunnen niet meer afgebouwd worden zonder overtreding van de Grondwet”. Standstill-verplichting: wetgever heeft de plicht het niveau van bescherming te bepalen, maar eens bepaald, heeft de burger recht op dat niveau. Geldt voor alle door artikel 23 gewaarborgde rechten Standstill- verplichting heeft geen absolute, doch slechts een relatieve draagwijdte: verbiedt de wetgever om maatregelen te nemen die een aanzienlijke achteruitgang van de sociale, economische en culturele rechten betekenen, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang Voorbeeld uit de rechtspraak van de Raad van State (RvS 8 januari 2024, nr. 258.354, vzw Gelijke rechten voor personen met een handicap en consorten): De Raad van State vernietigt gedeeltelijk het besluit van 5 maart 2021 van de Vlaamse regering ‘tot wijziging van een aantal besluiten van de Vlaamse regering over de ondersteuning van personen met een handicap.’ De verzoekende partijen richten hun kritiek inzonderheid op de 328 erin vervatte regeling waarbij het aan de personen die op de wachtlijst staan voor een persoonsvolgend budget, hetwelk met een formeel volledige vraag werd aangevraagd voor 17 maart 2020, toegekende budget wordt “geactualiseerd” naar het moment waarop dat in de toekomst ter beschikking zal worden gesteld. Daarnaast bekritiseren zij de vermindering van de vergoeding van beheerskosten van 11,94% naar 10,35% voor de budgethouders die kiezen voor een cashbudget. De verzoekende partijen klagen aan dat in vergelijking met de voorheen geldende regeling, de nieuwe regeling het recht op sociale bescherming aanzienlijk vermindert zonder dat er motieven zijn die verband houden met het algemeen belang die zulks rechtvaardigen. De Raad van State stelt vooreerst vast dat de verzoekende partijen aannemelijk maken dat de bestreden “actualisatie” in de feiten neerkomt op een lineaire vermindering van dat budget voor bijna alle gerechtigden. Alle personen op een wachtlijst met een aanvraag van voor 17 maart 2020, gaan er systematisch op achteruit met een percentageverlies tussen 0,68% en 27,58% en een verlies van budget gaande van 615,43 euro tot 10.261,57 euro per jaar. Hij oordeelt vervolgens dat voor die personen met een handicap, die zich per hypothese in een kwetsbare toestand bevinden, een dergelijke vermindering ten opzichte van de voorheen geldende regeling, moet worden geacht aanzienlijk te zijn. Tot slot stelt de Raad van State vast dat uit geen enkel stuk enige reden of verantwoording blijkt die verband houdt met het algemeen belang die deze aanzienlijke vermindering verantwoordt. Deze afwezigheid van afdoende verantwoording stelt de Raad van State gelijk met de afwezigheid van deugdelijke materiële motieven waarop de regeling is gesteund, wat op zijn beurt de materiële motiveringsplicht schendt. g. Reflexwerking – grondwetsconforme interpretatie Zoals eerder gezien, betekent de grondwetsconforme interpretatie dat men wanneer wet- en regelgeving voor verschillende interpretaties vatbaar zijn, men moet kiezen voor die interpretatie die verenigbaar is met de Grondwet. Deze vorm van interpretatie genereert een ‘reflexwerking’. In de parlementaire voorbereiding van art. 23 Gw. wordt verwezen naar die reflexwerking: via de grondwetsconforme interpretatie kan de rechter bijdragen tot de effectieve verwezenlijking van de sociale, economische en culturele rechten. De rechter zal wetgeving interpreteren op een wijze die conform is aan art. 23 Gw. en de daarin vervatte grondrechten, wat kan leiden tot een ruimere interpretatie en invulling van wetgeving. h. Het recht op een gezond leefmilieu. 329 Bron: J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, I, Brugge, die Keure, 2019, 433-449, 465-468. Bron: A. Mast, J. Dujardin, M. Van Damme en J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2021, 448-450. Juridische waarde/gelding? Rechtstreekse werking? Geen rechtstreekse werking, kent geen individueel afdwingbaar subjectief recht toe; is niet van toepassing op de rechtszoekende in zijn verhouding tot de gewone hoven en rechtbanken, zodat een rechtsvordering niet uitsluitend kan worden gegrond op deze grondwettelijke bepaling; de grondwettelijke bescherming op een gezond leefmilieu is geen subjectief recht dat rechtstreeks afdwingbaar is voor de hoven en rechtbanken Standstill? Hierbij wordt niet de actuele toestand van het milieu beoordeeld, maar wel het normenkader dat het milieu moet beschermen. Artikel 23 Gw. impliceert inzake het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu een standstill-verplichting, die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. (GwH 15 juni 2017, nr. 72/2017) De overheid mag met andere woorden het regelgevend kader niet zo wijzigen dat het voorheen in dat kader voor die grondrechten verzekerde beschermingsniveau aanzienlijk wordt verminderd, behoudens indien dit kan worden gerechtvaardigd door redenen die verband houden met het algemeen belang. (RvS 18 april 2017, nr. 237.945, De Clercq en Raeymaekers) Twee nuances: → aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau → redenen van algemeen belang In de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof wordt zelden aangenomen dat sprake is van een aanzienlijke beperking van het grondrecht; soms wordt wel aangenomen dat sprake is van een aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau maar dat er dwingende redenen van algemeen belang zijn ter verantwoording. Slechts zelden vaststelling dat standstill-beginsel is geschonden; bv. bij afschaffing of versoepeling van verplichtingen inzake milieueffectenbeoordeling. Legaliteitsbeginsel? 330 Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel (…) → legaliteitsbeginsel, doch genuanceerd Reflexwerking – grondwetsconforme interpretatie Heeft in beginsel enkel verticale werking (geldt dus enkel t.a.v. overheid) maar kan via reflexwerking toch rol spelen in private geschillen Het grondrecht op bescherming van een gezond leefmilieu is samen te lezen met artikel 7bis Gw. (zie verder): duurzame ontwikkeling: de overheid heeft de plicht om erover te waken dat de volgende generaties nog over een leefbaar milieu zullen kunnen beschikken i. Het recht op arbeid en op vrije keuze van beroepsarbeid. j. Het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning. k. Het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en het recht op bijstand. l. Het recht op een behoorlijke huisvesting. m. Het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. 10. Het recht op eigendom. De Grondwet beschermt eigenaars tegen onrechtmatige inbreuken op het eigendomsrecht: - Bescherming bij onteigening door de overheid: grondwettelijke waarborgen wanneer de overheid iemand ontzet uit een eigendomsrecht; nadere uitwerking van voorwaarden en procedure in de onteigeningswetgeving - Bescherming tegen de algemene verbeurdverklaring van de goederen als straf; bijzondere verbeurdverklaring van goederen is wel mogelijk Artikel 16 Gw.: “Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.” 331 Artikel 17 Gw.: “De straf van verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd.” Het EVRM bevat een algemene bescherming van het eigendomsrecht: Artikel 1, eerste protocol bij het EVRM (zie ook artikel 17 Handvest van de Grondrechten van de EU): “Bescherming van eigendom Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.” Uit voorgaande bepaling blijkt andermaal dat geen sprake is van een absoluut grondrecht en dat beperkingen door de overheid mogelijk zijn mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. (vb. loonbeslag; ruimtelijke ordening en stedenbouw). Interessant is ten slotte te melden dat het Handvest van de Grondrechten van de EU expliciet vermeld dat intellectuele eigendom is beschermd (artikel 17, tweede lid). 11. De rechten van het kind. Met uitzondering van sommige politieke rechten, beschikken kinderen over dezelfde fundamentele rechten als volwassenen. Daarnaast voorziet de Grondwet in een specifieke bescherming voor de rechten van het kind. Artikel 22bis Gw.: “Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit. Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen. Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen. Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind.” 332 Naast de Grondwet dient rekening te worden gehouden met het Kinderrechtenverdrag (VN- Verdrag van 20 november 1989 inzake de Rechten van het Kind). Ten slotte, zijn twee bepalingen uit het Handvest van de Grondrechten van de EU van belang. Artikel 24 Handvest van de Grondrechten van de EU: “Rechten van het kind 1. Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in aangelegenheden die hen betreffen wordt passend belang gehecht in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid. 2. Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 3. Ieder kind heeft er recht op regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist.” Artikel 32 Handvest van de Grondrechten van de EU: “Verbod van kinderarbeid en bescherming van jongeren op het werk Kinderarbeid is verboden. De minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces mag niet lager zijn dan de leeftijd waarop de leerplicht ophoudt, onverminderd voor jongeren gunstiger regels en behoudens beperkte afwijkingen. Werkende jongeren moeten arbeidsvoorwaarden krijgen die aangepast zijn aan hun leeftijd en moeten worden beschermd tegen economische uitbuiting en tegen elke arbeid die hun veiligheid, gezondheid, lichamelijke, geestelijke, morele of maatschappelijke ontwikkeling kan schaden of hun opvoeding in gevaar kan brengen.” 12. Vrijheid van onderwijs. Leerstof: lesnota’s. 13. Het recht van gehandicapten op volledige inclusie in de samenleving. In 20212 werden de rechten van personen met een handicap in de Grondwet verankerd door de invoeging van een nieuw artikel 22ter, dat luidt als volgt:“Iedere persoon met een handicap 2 Herziening van de Grondwet 17 maart 2021 teneinde in titel II van de Grondwet een artikel 22ter in te voegen dat het recht van personen met een handicap op volledige inclusie in de samenleving waarborgt, BS 30 maart 2021. 333 heeft recht op volledige inclusie in de samenleving, met inbegrip van het recht op redelijke aanpassingen. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.” Inclusie betreft het volwaardig meedoen in onze samenleving, het niet hoeven te voldoen aan een bepaalde norm. Inclusie gaat ook over aanpassingen en ondersteuning zodat iedereen naar eigen mogelijkheden en ambities kan deelnemen. De toevoeging van het nieuwe artikel 22ter in de Grondwet geeft personen met een handicap alle rechten op inclusie in onze samenleving, inbegrepen het recht op redelijke aanpassingen. Het wordt beschouwd als een symbolische erkenning en tegelijk een versterking van de rechtspositie van mensen met een beperking. Aan de basis van deze herziening ligt het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap. Dit verdrag werd aangenomen door de Verenigde Naties op 13 december 2006. In België is dit verdrag sinds 1 augustus 2009 van kracht. Sinds 2011 is Unia belast met de bescherming, de promotie en de opvolging van de uitvoering van het verdrag in België. Artikel 8 van het Verdrag betreft de bewustwording over de rechten, de waardigheid en bijdragen van personen met een handicap: “Bevordering van bewustwording 1. De Staten die Partij zijn verplichten zich onmiddellijke, doeltreffende en passende maatregelen te nemen : a) teneinde binnen de gehele maatschappij, waaronder ook op gezinsniveau, de bewustwording te bevorderen ten aanzien van personen met een handicap, en de eerbiediging van de rechten en waardigheid van personen met een handicap te stimuleren; b) om op alle terreinen van het leven stigmatisering, vooroordelen en schadelijke praktijken ten opzichte van personen met een handicap te bestrijden, met inbegrip van die gebaseerd op grond van geslacht en leeftijd; c) om de bewustwording van de mogelijkheden en bijdragen van personen met een handicap te bevorderen. 2. Maatregelen daartoe omvatten : a. het opzetten en handhaven van effectieve bewustwordingscampagnes om : i) een ontvankelijke houding voor de rechten van personen met een handicap te bevorderen; ii) een positieve beeldvorming van, en grotere sociale bewustwording ten opzichte van personen met een handicap te bevorderen; iii) de erkenning van de vaardigheden, verdiensten en talenten van personen met een handicap en van hun bijdragen op de werkplek en arbeidsmarkt te bevorderen; b) het op alle niveaus van het onderwijssysteem, dus ook onder jonge kinderen, bevorderen van een respectvolle houding ten opzichte van de rechten van personen met een handicap; 334 c) het aanmoedigen van de media om personen met een handicap te portretteren op een wijze die overeenstemt met het doel van dit Verdrag; d) het aanmoedigen van het organiseren van programma’s voor bewustwordingstrainingen met betrekking tot personen met een handicap en de rechten van personen met een handicap.” België ratificeerde het verdrag op 2 juli 2009. In 2021 heeft de Belgische Staat symbolisch werk gemaakt om dit in de Grondwet in te schrijven. Daarmee komt België tegemoet aan de verbintenis t.o.v. de VN om de mensenrechten van personen met een handicap te garanderen, zoals ze beloofde aan de VN.3 14. Vrijheid van eredienst. Art. 19 Gw.: “De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.” Art. 20 Gw.: “Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.” Art. 21 Gw.: “De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking. Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn.” Art. 181 Gw.: “§ 1. De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. § 2. De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.” Art. 9 EVRM: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst 3 https://www.prebes.be/nieuws/2021/04/inclusie-personen-met-handicap-nu-in-grondwet, geconsulteerd op 25 november 2021. 335 “1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. 2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.” Leerstof: lesnota’s. 15. Vrijheid van taalgebruik. Art. 30 Gw.: “Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.” Art. 129 “§ 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, bij uitsluiting van de federale wetgever, elk voor zich, bij decreet, het gebruik van de talen voor : 1° de bestuurszaken; 2° het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen; 3° de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsmede de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet, respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, uitgezonderd wat betreft : - de gemeenten of groepen van gemeenten palend aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die van het gebied waarin zij gelegen zijn, voorschrijft of toelaat. Voor deze gemeenten kan in de bepalingen betreffende het gebruik van de talen voor de aangelegenheden bedoeld in § 1 geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid; - de diensten waarvan de werkkring verder reikt dan het taalgebied waarin zij gevestigd zijn; - de door de wet aangewezen federale en internationale instellingen waarvan de werking gemeen is aan meer dan één gemeenschap.” Art. 130 Gw.: “§ 1. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap regelt bij decreet: 336 1° de culturele aangelegenheden; 2° de persoonsgebonden aangelegenheden; 3° het onderwijs, binnen de grenzen bepaald in artikel 127, § 1, eerste lid, 2°; 4° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsmede de internationale samenwerking, daarin begrepen het sluiten van verdragen, voor de in 1°, 2° en 3° bedoelde aangelegenheden. 5° het gebruik van de talen voor het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen. De wet stelt de in 1° en 2° vermelde culturele en persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de in 4° vermelde vormen van samenwerking en de wijze waarop de verdragen worden gesloten. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet in het Duitse taalgebied.” Leerstof: lesnota’s. 16. “Duurzame ontwikkeling” als algemene beleidsdoelstelling in de Grondwet. Bron: J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, I, Brugge, die Keure, 2019, 127-135. TITEL Ibis Algemene beleidsdoelstellingen van het federale België, de gemeenschappen en de gewesten Art. 7bis Gw.: “Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieu-gebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties.” Historiek en context: Ingevoerd op 25 april 2007 – nieuwe titel in Grondwet met voorlopig enig artikel Voorlopig dus maar één beleidsdoelstelling in Grondwet “Duurzame ontwikkeling” quid? Begrip ontstaan in internationale context Brundtland-rapport (“Our common future”) - VN 1987 337 UNCED (United Nations Conference on Environment and Development – Rio de Janeiro) 1992 Art. 3, 3° VEU (ingevoegd door het Verdrag van Lissabon): “De (Unie) zet zich in voor duurzame ontwikkeling van Europa op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang.” Wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling – oprichting van de Federale Raad voor duurzame ontwikkeling Herziening van de Grondwet 25 april 2007 Art. 7bis Gw. richt zich tot alle overheden Geen definitie in Grondwet Duurzame ontwikkeling moet worden nagestreefd “in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten” 4 dimensies van duurzame ontwikkeling: ecologisch, sociaal, economisch, democratisch besluitvormingsproces Sterke band tussen artikel 7bis en artikel 23 Gw. “rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties” – beginsel van niet-afwenteling Algemene beleidsdoelstelling: geen grondrecht, geen afdwingbaar subjectief recht Juridische waarde/gelding? Wel bindend voor de overheid, heeft directe werking Inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis Geen (rechtstreekse) toetsing door het Grondwettelijk Hof 17. Rechten van personen met een vreemde nationaliteit. 338 Art. 191 Gw.: “Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.” Leerstof: lesnota’s. 339

Use Quizgecko on...
Browser
Browser