Cultural Psychology PDF
Document Details
Tags
Summary
This document provides an overview of cultural psychology, exploring definitions, goals, and origins of culture. It discusses the challenges of cultural bias in psychological studies and explores various factors that shape cultural values, beliefs, and norms. It also touches upon the concept of the "psychological toolkit" and its role in cultural adaptation.
Full Transcript
Cultural Psychology [https://quizlet.com/class/159298 hy63/materials](https://quizlet.com/class/159298%20hy63/materials) Contents {#contents.Kopvaninhoudsopgave} ======== [Chapter 1 3](#chapter-1) [Lecture 1 3](#lecture-1) [Lecture 2 4](#lecture-2) [Boek 5](#boek) [Hoofdstuk 2 13](#hoofdstuk-...
Cultural Psychology [https://quizlet.com/class/159298 hy63/materials](https://quizlet.com/class/159298%20hy63/materials) Contents {#contents.Kopvaninhoudsopgave} ======== [Chapter 1 3](#chapter-1) [Lecture 1 3](#lecture-1) [Lecture 2 4](#lecture-2) [Boek 5](#boek) [Hoofdstuk 2 13](#hoofdstuk-2) [Lecture 1 13](#lecture-1-1) [Lecture 2 13](#lecture-2-1) [Boek 15](#boek-1) [Hoofdstuk 3 & 4 18](#hoofdstuk-3-4) [Lecture 1 18](#lecture-1-2) [Lecture 2 19](#lecture-2-2) [Lecture 3 21](#lecture-3) [Boek 23](#boek-2) [Hoofdstuk 3 23](#hoofdstuk-3) [Hoofdstuk 4 27](#hoofdstuk-4) [Hoofdstuk Ward & Geerard 36](#hoofdstuk-ward-geerard) [Lecture 1 36](#lecture-1-3) [Lecture 2 40](#lecture-2-3) [Lecture 3 41](#lecture-3-1) [Lecture 4 43](#lecture-4) [Artikel 43](#artikel) [Hoofdstuk 5 46](#hoofdstuk-5) [Lecture 1 46](#lecture-1-4) [Lecture 2 48](#lecture-2-4) [Boek 49](#boek-3) [Hoofdstuk 6 53](#hoofdstuk-6) [Lecture 1 53](#lecture-1-5) [Lecture 2 55](#lecture-2-5) [Boek 58](#boek-4) [Hoofdstuk 8 64](#hoofdstuk-8) [Lecture 1 64](#lecture-1-6) [Lecture 2 66](#lecture-2-6) [Boek 67](#boek-5) [Hoofdstuk 9 74](#hoofdstuk-9) [Lecture 1 74](#lecture-1-7) [Lecture 2 76](#lecture-2-7) [Boek 78](#boek-6) [Hoofdstuk 11 t/m 13 84](#hoofdstuk-11-tm-13) [Lecture 1 84](#lecture-1-8) [Lecture 2 86](#lecture-2-8) [Lecture 3 88](#lecture-3-2) [Boek 90](#boek-7) [Hoofdstuk 11 90](#hoofdstuk-11) [Hoofdstuk 12 96](#hoofdstuk-12) [Hoofdstuk 13 104](#hoofdstuk-13) [Hoofdstuk 10 110](#hoofdstuk-10) [Lecture 1 110](#lecture-1-9) [Lecture 2 111](#lecture-2-9) [Boek 112](#boek-8) [Hoofdstuk 14 119](#hoofdstuk-14) [Lecture 1 119](#lecture-1-10) [Lecture 2 120](#lecture-2-10) [Lecture 3 121](#lecture-3-3) [Boek 122](#boek-9) [Hoofdstuk 15 131](#hoofdstuk-15) [Lecture 1 131](#lecture-1-11) [Lecture 2 132](#lecture-2-11) [Lecture 3 133](#lecture-3-4) [Boek 134](#boek-10) Chapter 1 ========= Lecture 1 --------- *Definitie van cultuur: "a unique meaning and information system, shared by a group and transmitted across generations, that allows the group to meet basic needs of survival, pursue happiness and well-being, and derive meaning from life"* Culture can be seen as a [pair of glasses] helps in [evaluating] and [organising] information **Doelen van culturele psychologie** - Kennis over de mens vergroten - Het leven van anderen verbeteren **Probleem met huidige psychologie: Sampling bias** Focust zich vrijwel exclusief op [westerse, rijke groepen] (WEIRD-groepen) niet representatief (12% van de populatie van de wereld) Verschillen in bevolking bij culturele psychologie: - Grote industriepopulatie -- kleine maatschappijen - Westers -- niet-westers - Amerikanen -- andere westersen **Ethnocentrisme** The tendency to view the world through one's own cultural filters **Oorsprong van cultuur** Cultuur ontstaat door aanpassing aan de omgeving op gebied van: - Klimaat - Soms ik combinatie met middelen. Personen die niet de middelen hebben om het klimaat aan te passen, moeten zich hier meer op aanspassen - Middelen - Bevolkingsdichtheid Lattitudinale psychologie theorie: gebieden dichter bij de evenaar kunnen leiden tot meer omgevingsgerelateerde stress, waardoor de leefstijl wordt aangetast. Mensen dicht bij de evenaar hebben vaak een [achterstand op het gebied van creativiteit en sociale vaardigheden] **Waarom zijn er verschillen tussen cultuur?** - Absolutisme psychologie is overal hetzelfde (komt niet overeen) - Relativisme onderliggende processen van psychologie zijn verschillend - Universalisme onderliggende processen zijn hetzelfde, uitingen kunnen verschillend zijn (niet in het boek) Ethiek vs emiek - Ethiek: Universele psychologische processen in gedrag - Emiek: Cultuur-specifieke verschillen in gedrag **Wat is ras?** Ras is niet hetzelfde als ethniciteit, maar is meer [gebonden aan cultuur en sociale constructies] Ethniciteit = groepen die gebonden worden door [overeenkomstige nationaliteit, geografie, taal,] etc. Lecture 2 --------- **Subjective elements of culture** - Values: Hofstede's cultural values - General framework to classify cultural patterns - Work related values - 4 dimensions - Power distance - [Individualism/collectivism] (most research) - *The degree to which groups will encourage tendencies for member to look after themselves and their immediate family only, or for them to belong to in-groups that look after its members in exchange for loyalty* - *Western countries: collectivistic* - *Latina/mediterranean/African countries: middle* - *Eastern, central american countries: individualistic* - Masculinity/femininity - Uncertainty avoidance - 2 extra - Long-term/short-term orientation - indulgence - Beliefs: Bond & Leung's social axioms - Social axioms = general beliefs and remises about oneself, the social and physical environments and the spiritual world; they are [assertions] about the [association between two or more entities or concepts] - [Dynamic externality]: beliefs concerning external forces fate, supreme beings (gods, deities) and spirituality - High scores in southern-asian countries (Pakistan, Indonesia, Vietnam, etc.) - [Societal cynicism]: Apprehension or pessimism of the world - High scores in western-european countries - Norms: Gelfand's tightness-looseness - Tightness and looseness in culture refer to [how strong norms or deviances of behaviour are in countries] - Econological and historical factors are able to shape societal norms - Tight cultures: threatening environments or more limiting political structures create tighter societies - Stronger sanctions for deviations of the norm - Worldviews: Markus & Kitayama's independent and interdependent self - The self/Self-concept is the mediator of the individualist/collectivist cultural differences - Independence (individualist): The self has clear boundaries personal attributes are reserved to the individual - Interdependence (collectivist): personal attributes are shared with family, close friends, etc. less boundaries - The most important parts (relationships with other people) overlap with others - (Attitudes) Boek ---- Goals of psychology Probleem met cultuur en psychologie: slechts een klein deel van de bevolking, voornamelijk Amerikaanse studenten aan de universiteit, worden onderzocht voor psychologische studies. Dit geeft geen correct beeld weer van de hele wereld. Het grootste deel van het onderzoek is gebaseerd op de [WEIRD-populatie]: White, Educated, Industrialized, Rich, Democratic.\ Psychologie moet de het gedrag en karakteristieken van [elke populatie] kunnen onderzoeken [Cross-cultureel onderzoek]: onderzoek met personen van verschillende culturele achtergronden. De verschillen tussen deze achtergronden worden in het onderzoek met elkaar vergeleken.\ Cross-cultureel onderzoek wordt gebruikt om te testen of bepaalde psychologische principes [universeel] of juist [cultuur-specifiek] zijn Doel van culturele psychologie: - Begrijpen van culturele invloeden op gedrag - Limitiaties van huidige kennis testen door middel van cross-cultureel onderzoek In de laatste 20 jaar is het belang naar culturele psychologie gegroeid **Wat is cultuur?** *Cultuur = Een uniek betekenis- en informatiesysteem, gedeeld door een groep en doorgegeven aan generaties, waarmee de groep kan voorzien in de basisbehoeften van overleving, geluk en welzijn kan nastreven en betekenis kan ontlenen aan het leven.* Cultuur wordt gebruikt om veel aspecten van een samenleving te omschrijven (bijv. kleding, regels, normen, religie, welzijn, eten, etc.). De betekenis van cultuur is niet volledig vaststaand, maar het houdt een breder aspect in dan ethniciteit, land van herkomst en/of normen. Cultuur bestaat door de [psychologische toolkit] waarmee de mens zich aanpast aan de omgeving toolkit produceert gedrag, leefstijlen, denkpatronen, etc. [cultuur]\ Levensstijlen worden aangepast om de sociale orde aan te houden stijlen doorgegeven naar volgende generatie rateleffect (ratchet effect) ![](media/image2.png) *Waar komt cultuur vandaan?* 4 belangrijke bronnen van de herkomst van cultuur: - Groepsleven: mens is evolutionair gezien een kuddedier groepen zorgen voor veiligheid, efficientie en verdeling van werk - Nadeel: hoger kans op sociale conflicten - Omgeving: omgeving heeft veel invloed op hoe mensen leven. - Verschillen in klimaat hebben veel invloed op de algemene leefstijl (bijv. kleding, werk, slaap, etc.) - [Verwijdering van een gematigd klimaat]: mensen die verder zijn verwijderd van een optimaal klimaat (22^o^ celcius) moeten hun leven meer aanpassen op de omgeving - Afhankelijk van financiele middelen! (airco, isolatie, etc.) - Bevolkingsdichtheid: - Belangrijk: hoeveelheid mensen in vergelijking met [vruchtbaar land] - Meer land (eten) voor minder mensen meer welvaart - Middelen: - Natuurlijke middelen (water, eten, etc.) - Landbouw: samenwerking in een groep worden benadrukt en versterkt - Geld - Meer geld: minder samenwerking nodig om jezelf te onderhouden meer individualistisch - Evolutie van de mens: evolutionair perspectief aanpassing aan de omgeving verhoogt overlevingskans - Benodigdheden en motieven: - Universele benodigdheden - Fysiek (eten, drinken, slaap, reproductie, etc.) - Veiligheid (hygiene, onderdak, etc.) - Basisbehoeften: sociale motieven - Motief doelen te bereiken - Motief met anderen in contact te komen - Sociale problemen: moeten opgelost worden om sociale status hoog te houden - Universeel probleem: aanpassen aan de omgeving - Oplossing verschilt per bevolkingsgroep - Universele psychologische toolkit: aangeboren vaardigheden die mensen hebben om hun basisbehoeften en sociale motieven te behalen en [zich aan te passen aan de omgeving] - - Sociale cognitie: - Empathie/inlevingsvermogen - Moraliteit: het houden aan normen - [Gedeelde intentionaliteit]: het vermogen om intenties te delen met anderen en kennis te hebben over wat toepasselijk gedrag is voor een bepaalde groep - [Rateleffect]: Middelen en strategieën worden constant verbeterd, en gaan niet achteruit - Persoonlijkheid - Cultuur kan de algemene persoonlijkheid van de populatie beïnvloeden (bijv. introvert-extravert bij oost-west) - Groepen met bepaalde persoonlijkheid vormen aparte groepen binnen de cultuur of vormen de cultuur **Is cultuur puur menselijk?** Dieren hebben tot op een bepaald gebied ook vormen van cultuur en sociale regels en normen Verschillen tussen menselijke en dierlijke cultuur: - Cumulatieve cultuur: kennis, regels, technologie, etc. worden constant verbeterd - Verschillen in [complexiteit, differentiatie en institutionalisatie] - Gespecialiseerde socio-cognitieve vaardigheden: verbale instructies, imitaties en andere sociale vaardigheden **Verschil tussen maatschappij en cultuur** Maatschappij = een systeem van interrelaties tussen personen structuur van relaties die bestaan tussen individuen. De maatschappij bestaat uit complexe sociale kringen die elkaar kunnen overlappen Cultuur: betekenis en informatie die gegeven wordt aan deze sociale kringen (bijv. de betekenis van familie, of de betekenis van leden in deze familie) **Groepen met cultuur** - Cultuur en nationaliteit: nationaliteit = land van herkomst - Landen zijn afgegrensd (individualistisch) - Eigen klimaat, middelen, geografie - Eigen historie, economie, politiek - Verschillen binnen het land blijven altijd aanwezig - Cultuur en taal: verschillende taalgroepen hebben vaak hun eigen cultuur - Verschillende dialecten binnen dezelfde taal cultuur - Cultuur en etniciteit: wordt gebruikt om iemands [oorspronkelijk ras, nationalteit of cultuur] aan te geven, vaak binnen een land waarbij deze etniciteit [niet als meeste voorkomt] - Etniciteit heeft geen uitleggende waarde voor cognitie, emotie, etc. - 3 aspecten waarbij etniciteit met cultuur te maken heeft - Culturele normen en waarden - Betekenis van etnicische identiteit - Houdingen geassocieerd met een minderheidsstatus - Cultuur en gender - Seks rollen: gedragspatronen van mannen of vrouwen die direct gerelateerd zijn aan hun biologische achtergrond (niet cultureel, maar universeel) - Genderrollen: de mate waarin een persoon gender-specifiek en gender-passend gedrag oppakt in zijn/haar cultuur - Cultuur en wenselijkheid - Cultuur van handicaps hoe er naar personen met een handicap gekeken wordt tussen verschillende culturen - Cultuur en seksuele orientatie - Mensen met dezelfde of een afwijkende seksuele orientatie kunnen gezien worden als een andere cultuur (bijv 'homocultuur') **Groepen zonder cultuur** - Ras: Ras en cultuur is niet hetzelfde in een cultuur kunnen meerdere rassen worden opgenomen - Verschil tussen rassen is kleiner dan men denkt - Zelfde oorsprong out of africa theory - Ras is geen sociale constructie - Persoonlijkheid: een unieke opeenhoping van eigenschappen, attributen en kwaliteit die [uniek zijn voor elk persoon] - Populariteitscultuur: trends in kleding, muziek en kunst die populair worden bij een bepaalde groep mensen. Verschillen - Populaire cultuur volgt geen levensstijl of bepaalde regels - Geen opbouw: trends komen en gaan **Inhoud van cultuur** Kan onderverdeeld worden in [objectieve elementen] en [subjectieve elementen] - Objectieve elementen: fysieke elementen - Architectuur, kleding, voedsel, kunst, etc. - Subjectieve elementen: psychologische processen en gedrag - Waarden: Doelen die een bepaald gedrag bekrachtigen - 2 soorten waarden - Culturele waarden: gedeelde, abstractie ideeën over wat goed en gewenst is - Persoonlijke waarden: doelen die dienen als 'gids' in het leven van het individu - Hofstede: dimensies van waarden - [Individualisme vs collectivisme]: meest gebruikt om verschillen tussen bevolkingsgroepen aan te duiden - [Triandis]: ideocentrisme vs allocentrisme - [Horizontale collectivisme & individualisme:] Individuen zijn in een groep/gelijk aan elkaar - [Verticale collectivisme & individualisme]: Individuen zijn in een hierarchie/ongelijk aan elkaar - Machtsafstand - Onzekerheidsvermijding - Mannelijkheid vs vrouwelijkheid - Lange- vs korte termijnorientatie - ![](media/image4.png) - Schwartz: - Embeddedness. The degree to which cultures will emphasize the maintenance of the status quo, propriety, and restraint of actions or inclinations that might disrupt the solidarity of the group or the traditional order. It fosters social order, respect for tradition, family security, and self-discipline. - Hierarchy. The degree to which cultures emphasize the legitimacy of hierarchical allocation of fixed roles and resources such as social power, authority, humility, or wealth. - Mastery. The degree to which cultures emphasize getting ahead through active self-assertion or by changing and mastering the natural and social environment. It fosters ambition, success, daring, and competence. - Intellectual Autonomy. The degree to which cultures emphasize promoting and protecting the independent ideas and rights of the individual to pursue his/her own intellectual directions. It fosters curiosity, broadmindedness, and creativity. - Affective Autonomy. The degree to which cultures emphasize the promotion and protection of people's independent pursuit of positive experiences. It fosters pleasure and an exciting or varied life. - Egalitarianism. The degree to which cultures emphasize transcending selfish interests in favor of the voluntary promotion of the welfare of others. It fosters equality, social justice, freedom, responsibility, and honesty. - Harmony. The degree to which cultures emphasize fitting in with the environment. It fosters unity with nature, protecting the environment, and a world of beauty - [Heilige waarden]: Culturele waarden die niet te veranderen zijn. Deze waarden wegen vaak zwaarder dan waarden die hier niet onder vallen - Beliefs: een aanname dat een bepaalde gedachte klopt '[social axioms]': algemene aannames over de [zelf, sociale/fysieke omgeving en de spirituele wereld]. Dit gaat over [relaties tussen 2 of meer personen] en [sturen het dagelijks gedrag]. 2 sociale axioms - Dynamische externaliteit: Kijkt naar externe bronnen zoals lot, god, religie, etc. - Gerelateerd aan [collectivistische, conservatieve, minder vrije armere culturen] - Maatschappelijk cynisme: pessimisme over confrontaties met anderen we wereld/het lot zorgt alleen maar voor slechte uitkomsten, je moet daar zelf verandering in brengen - Gerelateerd aan [individualistische, vrije, democratische] culturen - Religie: richtlijnen voor levensstijlen passend bij beliefs. Religie is niet altijd verbonden met cultuur: - In oosterse culturen sterk verbonden met dagelijks leven - In westerse culturen gecompartimaliseerd bijv. alleen naar kerk op zondag - Normen: algemeen geaccepteerd of gepast gedrag voor een culturele groep - Normaal gedrag verschilt per sociaal cultuur aangepaste 'rituelen' - Rituelen op basis van beleefdheid etiquette - Personen die zich niet volgens de norm gedragen 'vreemd', verstoten, sancties - [Tightness vs looseness] - Afhankelijk van: - Kracht van sociale normen - Ernst van de sancties - Tolerantie voor afwijking van de norm - Tight landen - Pakistan, Malaysia, Singapore, and South Korea; the loosest - Loose landen - Ukraine, Estonia, Hungary, and Israel. - Houdingen: evaluatie van objecten in een bepaalde gedachte of herinnering culturen kunnen deze attitudes bekrachtigen - Bijv: democratie is de beste vorm van politiek, kapitalisme is de beste vorm van economie, etc. - Wereldbeelden: Cultureel-specifieke beliefs van systemen rond de wereld samenvoeging van [attitudes, beliefs en waarden] - Zelf-concept: hoe wij (als culturele groep) denken over onszelf. - Onderwerpen: verbondenheid, verantwoordelijkheid, openheid, etc. - Het soort wereldbeeld hoeft niet altijd overeen te komen met het gedrag **Hoe beïnvloedt cultuur menselijk gedrag en mentale processen?** Cultuur beïnvloedt gedachten door situationele context leren van betekenis en informatie van sociale contexten aanpassing van sociale processen en gedrag [enculturatie] Daarnaast wordt gedrag aangepast door de [individuele factoren] van een persoon, waardoor waarden, beliefs en attitudes binnen de cultuur liggen, maar verschillend van een ander persoon kunnen zijn. De mate van invloed van cultuur op gedrag in vergelijking met persoonlijke factoren op gedrag [verschilt per cultuur] psychologie is daarom nodig om de [invloed van cultuur] te achterhalen *Variabiliteit van cultuur:* Cultuur kan snel verschillen door veranderingen in: - Populatie: volgende generatie, migratie, etc. - Het [individu heeft dus ook weer invloed op de cultuur!] - Geografische veranderingen - Technologische ontwikkelingen - Economische groei/krimp - Veranderingen in religie **Attributies** **Emiek en ethiek** - Ethiek: Processen die gelijk zijn tussen verschillende culturen universele psychhologische processen - Bijv. het gebruik van taal - Mensen hebben dezelfde basisbehoeften - Epiek: Processen die verschillen tussen culturen individuele psychologische processen - Bijv. het gebruik van bepaalde uitdrukkingen - Mensen gebruiken andere manieren om de basisbehoeften te bereiken - *Sometimes culture is like a multiplier, enhancing certain behaviors.* - *Sometimes culture is like a creator, producing new behaviors not seen elsewhere.* - *Sometimes culture is an enabler, facilitating and encouraging behaviors, and sometimes culture is a suppresser, discouraging behaviors.* *\ * Hoofdstuk 2 =========== Lecture 1 --------- **Soorten cultureel onderzoek** - Verkennend onderzoek: onderzoek het bestaan van cross-culturele overeenkomsten en verschillen - Voordeel: brede omgeving voor identificeren van gelijkheden en verschillen - Nadeel: beperkte capaciteit om oorzaken en verschillen op te lossen - Hypothese-test onderzoek: onderzoek waarom culturele verschillen bestaan - Onderzoek promoot bias - Structuur-georienteerd onderzoek: vergelijking van het construct, structuur of de relatie tussen constructen binnen de cultuur in vergelijking met andere culturen **Niveau van data** - Individuele studies: individuele participanten verlenen data - Ecologische studies: landen of culturen verlenen de data in een groep - Multi-level studies: datacollectie op meerdere niveau's (landen, klassen, groepen, individu, etc.) **[Isomorfisme]:** bij verandering van de populatie blijft de relatie hetzelfde In culture studies: geen garantie voor isomorfisme de relatie tussen variabelen is niet altijd hetzelfde tussen verschillende niveau **Challenges in cultural studies** Zijn de verschillen te betrekken op cultuur - Likage onderzoeken - Unpackaging studies: globale concepten van cultuur worden omgezet in specifiek, meetbare psychologische constructen - Pas als je een construct isoleert, kun je het verklaren - Experimenten - Priming studies: manipuleren van de mindsets van participanten om gedrag te veranderen - Gedragsmatige studies: manipulatie van de omgeving om veranderingen in gedrag te zien - Verschillen tussen individuen gebaseerd op data van landelijk niveau - Distributies kunnen overlappen - Verschil binnen groepen kan groter zijn dan verschil tussen groepen - Minder dichotoom dan verwacht Lecture 2 --------- **Bias** Bias = [systematische] verschillen die niet dezelfde betekenis hebben tussen samples (in dit geval: cultuur) Equivalentie: de mate van gelijkheid van betekenissen en empirische methoden tussen culturen **Soorten bias** - Construct bias - Construct bias - het woord 'blijheid' of 'angst' kan verschillende betekenissen hebben in andere landen - een term kan een breder of nauwer begrip hebben bijv. familie - Model bias - Methode bias - Meetniveau bias: test karakteristieken - Taalkundige bias: hebben items dezelfde semantische betekenis (puur taalkundig, geen verschil in construct) - Respons bias: verschillende culturen antwoorden anders op vragenlijsten (extreem -- gemiddeld) - Sampling bias: resulteert in confounding achtergrondonderzoek naar de gekozen populatie is altijd nodig - Procedure bias: bias door de bijv. de interviewer - Interpretatie bias: wat te doen - Non-equivalentie negeren - Non-equivalentie interpreteren - Vergelijking aanduiden - Verminderen van de non-equivalentie in de data verwijderen van een item dat de equivalentie vermindert **Aanpassingen aan test** - Forward/backward vertaling - Vragenlijst wordt heen-en-terug vertaald door tolken, zodat de probleem op het gebied van taal voorkomen kunnen worden - Commissies - Een groep gespecialiseerd om vragenlijsten te vertalen - Cognitieve interviews **Methode validatie en inheemse studies** Type studies: - Cross-culturele validatie studies: studies die onderzoeken of een schaal, test of meetwaarde die oorspronkelijk ontwikkeld is in de ene cultuur valide is in een andere cultuur - Doel: equivalentie van de schaal, test of meetwaarden onderzoeken - Inheemse culturele studies: brede omschrijvingen van complexe theoretische modellen in [één enkele cultuur] - Inzichten in deze studie worden vergeleken met andere studies Boek ---- **Types cross-culturele studies** - In cross-culturele studies is het nodig dat de [equivalentie] tussen verschillende groepen bewezen wordt om aan te duiden dat geen bias plaats vindt tijdens het onderzoek. Dit wordt gedaan door [cross-culturele validatiestudies] onderzoeken of een meetwaarde die gebruikt wordt voor de ene cultuur toepasbaar en equivalent is voor de andere cultuur - Ander type cross-culturele studie inheemse culturele studie: brede omschrijvingen van complexe theoretische modellen in [één enkele cultuur] complexe psychologische processen zouden alleen maar kunnen aansluiten bij een groep en zijn dus [niet equivalent] aan een andere groep (bijv. collectivistisch-individualistisch verschillende uitingen van emoties).\ De resultaten van deze studies kunnen wel vergeleken worden met soortgelijke studies in andere culturen wel cross-cultureel - Cross-culturele vergelijkingen: komen het meest voor in psychologie vergelijkt culturen op een bepaald psychologisch onderwerp of construct conclusie bepaalt overeenkomsten en verschillen tussen culturen - Vaak een hypothese dat [de ene cultuur significant beter scoort dan de andere] - Types cross-culturele vergelijkingen - Uitleggend onderzoeken vs hypothese testen - Bestaan van culturele verscillen - Testen waarom culturele verschillen bestaan - Aanwezigheid of afwezigheid van contextuele factoren - Bijv. participantinformatie, cultuur-informatie. - Structuur vs niveau georiënteerd - Vergelijking van constructen en metingen - **Vergelijking van gemiddelde niveau scores tussen culturen** - Individueel vs ecologisch (cultureel) level - Individueel: data per individu - Ecologisch: data per bevolkingsgroep - Multi-level: combinatie van individuele en culturele studies - ![](media/image6.png) **Problemen in cross-culturele vergelijkingen** *Verbanden tussen cultuur en psychologische variabelen* Verbandstudies: onderzoeken het verband tussen culturele inhoud en psychologische variabelen. Voorbeelden van verbandstudies zijn: - Uitpakstudies: Het brede begrip 'cultuur' wordt uitgepakt in kleinere, meer specifieke variabelen [context variabelen]: variabelen die verschillen in psychologische variabelen binnen een cultuur kunnen uitleggen. Soorten context variabelen: - Individueel-niveau metingen van cultuur: Beoordelen een variabele die ontstaan is door cultuur op individueel niveau - Zelf-construele schalen: culturen verschillen in zelf-concept (independent -- interdependent). Bepaalde eigenschappen, zoals vertrouwen, bescheidenheid, schaamte, etc. kunnen hiermee gekoppeld worden - Persoonlijkheid: Persoonlijkheid is [niet cultuur] wel verschillen in [gemiddelde persoonlijkheidskenmerken per cultuur] (extravert in westerse landen -- introvert in oosterse landen) - Culturele vaardigheden: bijv. kinderopvoeding, persoonlijke relaties, culturele wereldbeelden etc. verschillen per cultuur - Experimenten: Culturele groepen worden [zelf opgesteld door de onderzoeker] en worden gevraagd om onder bepaalde omstandigheden te handelen. Verschillende groepen zullen op een andere manier handelen - Cross-culturele studies meer observationeel geen gekozen of willekeurig verdeelde groep of gekozen omstandigheden. Typen experimenten: - Priming studies: mindsets worden gemanipuleerd en aangepast veranderingen in gedrag geobserveerd - Gedragsmatige studies: manipuleren van de omgeving van de participanten om verandering in gedrag te zien **Bias en equivalentie** Bias = verschillen die niet dezelfde betekenis in cultuur hebben Equivalentie = overeenkomst van conceptuele betekenis tussen culturen in een meetmethode Het doel van culturele studies is om een zo hoog mogelijke equivalentie te hebben en vormen van bias te voorkomen *Vormen van bias* - Conceptuele bias: Verschillende betekenissen van het algehele onderwerp waar het onderzoek over gaat (bijv. angst, familie, geluk, etc.) - Deze data is volledig onvergelijkbaar - Methode bias - Sampling bias: 2 verschillende culturele populatiegroepen die niet met elkaar vergeleken kunnen worden. - Zijn de samples [representatief voor hun eigen cultuur?] - Niet alleen hoog opgeleide, rijke, intelligente personen - Zijn de samples gelijk aan elkaar op gebied van demografische eigenschappen? - Oplossing: statistische controle of gerandomiseerde populatieverzameling - Taalkundige bias: De inhoud van de items in het onderzoek komt semantisch gezien niet overeen. Oplossingen - Back-translation (lijst-vertaling-terugvertaald) - Commissies: vertalen de vragenlijst (bijv. voor figuurlijke inhoud) - Procedure bias: Verschil in de manier van dataverzameling tussen culturen. Keuzes in de manier waarop een studie uitgevoerd wordt moet in beide culturen overeenkomen - Meetmethode bias: de manier van dataverzameling is niet even betrouwbaar of valide in beide culturen - Bijv: semantisch overeenkomende woorden kunnen een andere betekenis hebben in de verschillende culturen - De [operationalisatie] van de variabelen moet equivalent zijn manier waarop een variabele gedefinieerd en gemeten wordt - De variabelen moeten [psychometrisch equivalent] zijn: statistische equivalentie. Manieren: - Vragenlijsten moeten dezelfde structuur hebben [factor analyse] - Structurele equivalentie: wanneer dezelfde itemsgroepen (factoren) voorkomen in verschillende culturen - Interne betrouwbaarheid: de mate waarin de items in de vragen consistent en geralteerd aan elkaar zijn (Cronbach's alpha) - Respons bias: verschil op de manier waarop verschillende culturen een vragenlijst beantwoorden. Bijv: - [sociaal wenselijke antwoorden] - Self-deceptive enhancement: jezelf positiever inschatten [individualistisch] - Impression management: beter overkomen op een ander [collectivistisch] - - Toestemmingsbias: het altijd eens zijn met de vragen - Extreme antwoordbias: extreem positieve of negatieve antwoorden geven - Referentie groep effect: mensen maken constant [impliciete] sociale vergelijkingen met anderen, wat de beoordelingsschaal beïnvloedt (bijv. bias in collectivistische groepen die zich van elkaar proberen te onderscheiden) - Interpretatiebias - Data-analyse: Te veel waarde geven aan statistisch significante verschillen in data statistisch verschil tussen groepen beketent niet meteen praktisch verschil - Oplossing: kijken naar effectgrootte (cultural effect size) om werkelijke significante verschillen aan te tonen - Omgaan met niet-equivalente data: verschillende culturen hebben bijna altijd niet-equivalente factoren. Oplossingen: - Geen vergelijkingen maken toegeven dat er geen vergelijking te maken is tussen culturen - Verwijderen van niet-equivalente data bijv. items verwijderen in een vragenlijst - Interpreteren van non-equivalentie beste oplossing - Negeren van non-equivalentie geen goede oplossing, wel vaak gebruikt - Interpreteren van bevindingen: bias wordt vaak geinterpreteerd door eigen [culturele filters en beliefs] - Bijv. eigenschappen van een andere cultuur kunnen als negatiever worden geinterpreteerd of vervormd worden om in een bepaald stigma te passen ![](media/image8.png) Hoofdstuk 3 & 4 =============== Lecture 1 --------- *Waarom zijn mensen zo goed in elkaar begrijpen?* Mensen kunnen [intenties met elkaar delen] andermans gedachten begrijpen [gedeelde intentionaliteit]. Dit is belangrijk, omdat culturele kennis is niet alleen van boeken, maar voornamelijk door andermans gedrag te leren [Complexe coöperatie] 2 belangrijke processen: - Enculturatie: Het proces waarin wij de manieren en regels van de [cultuur] waarin we opgroeien leren - Socialisatie: het proces waardoor wij regels en patronen leren en internaliseren van de [maatschappij] waar wij in leven - Socialisatie/enculturatie agenten: Personen die bijdragen aan socialisatie/enculturatie (ouders, vrienden, leraren, justitie, etc.) Betekenis van enculturatie en socialisatie - Universeel: mensen willen competente, productieve volwassenen zijn en deel uitmaken van de groep - Cultureel specifiek: betekenissen van competentie en productiviteit is cultuur-specifiek **Bronfenbrenner's ecologische systeem theorie** Menselijke ontwikkeling wordt bepaald door bepaalde 'lagen' van omgevingen van een persoon (plaatselijke factor) en eigen levenservaringen (tijdelijke factor) Lecture 2 --------- **Temperament** Wat is temperament? Een biologisch gebaseerde manier van omgaan met de omgeving die aanwezig is vanaf de geboorte. Soorten temperamenten: - Makkelijk: Aanpasbaar, mild - Moeilijk: intens, onregelmatig - Slow-to-warm up: kind heft tijd nodig om zich aan te passen op de omgeving en de stemming te veranderen *Goodness of fit*: De mate waarin het temperament van een kind overeenkomt met de waardes van een ouder, omgeving of cultuur - Goede match -- goede uitkomsten voor het kind - Slecht match -- slechte uitkomsten voor het kind Verschillen in cultuur: wat lastig is in een setting kan adaptief zijn in de ander! **Dimensies van temperament** - Activiteitsniveau - Emoties - Lachen - Angst - Emotionele controle - Distress - Troostbaarheid - Aandachtsniveau/oriëntatie - Gedragsmatige inhibitie meest onderzocht **Verschillen in temperament** Verklaard door: - Genetica - Geschiedenis in reproductie (teratogenen) - Invloed van omgeving en cultuur over meerdere generaties Deze factoren zijn sterk aan elkaar gerelateerd **Hechting** Hechting = een speciale band die ontwikkelt tussen een kind en de primaire verzorger - Emotionele veiligheid - Kwaliteit van hechting invloed op rest van het leven [Bowlby's evolutionaire theorie] - Kinderen hebben een pre-geprogrammeerde, biologische basis voor de hechting aan hun verzorgers - Aandacht voor de relatie tussen de verzorger en kind in een hechtingsstrategie [Ainsworth's driedelige classificatie] 3 hechtingsstijlen, onderzocht door [strange situation test] - Veilig: reactie als moeder weg is, behoefte aan troost als ze terug is - Ambivalent: extreme reactie als moeder weg is, gemixte signalen als ze terug is - Vermijdend: geen stress als de moeder weg is, vermijding als ze terug is Uitdagingen: - Betekenissen van scheidingen/ouderlijke gevoeligheid verschilt per culturen - Betekenissen van een 'vreemdeling' verschillen - Komen de hechtingscategorieën overeen? - Optimale hechtingsstijl kan verschillen **Culturele modellen voor verschillende vormen van hechting** - Psychosociale autonomie (Bolby & Ainsworth): sterke emotionele banden tussen kinderen en [één of meerdere verzorgers]. Kinderen zijn [autonoom en uniek] - Hierarchische relaties: veiligheid is niet gebaseerd op [relatie met de verzorger], maar veiligheid binnen een [netwerk of groep] - Hybride: combinatie van beide modellen **Ontwikkelingsmodellen en cultuur** *Piaget* Fasen van ontwikkeling: sensimotorisch pre-operationeel operationeel postoperationeel Cultureel onderzoek van de theorie: - Fasen zijn in dezelfde vaste volgorde in andere culturen - Variatie in de leeftijd van de derde en vierde fase tussen verschillende culturen - De volgorde waarin kinderen bepaalde vaardigheden leren binnen de fasen verschilt tussen culturen - Verschillende culturen en maatschappijen vinden andere vaardigheden en gedrag belangrijk en geven hier andere beloningen voor *Kohlerg* 3 fasen van morele ontwikkeling - Preconventioneel - Conventioneel - Postconventioneel Cross-cultureel onderzoek: - Fasen 1 en 2 zijn universeel - Fase 3 is niet overtuigend universeel tussen verschillende culturen - Mensen van verschillende culturen hebben andere redeningen voor morele dilemma's verschillen in moraliteit leidt tot conflicten tussen culturen Lecture 3 --------- **Withing & Withing: Six culture study** Collectie van data van [Mexico, India, Kenia, US, Okinawa en de Filipijnen] Bevindingen: - Het gedrag en **persoonlijkheid van kinderen is verbonden met de omgeving** - De werkrollen van de moeders en economische situatie dragen bij aan het sociaal gedrag van de kinderen - Als moeders voor het voedsel zorgen hoge verantwoordelijkheid en onafhankelijk - Als moeders alleen voor de kinderen zorgen hoge afhankelijkheid - Gedrag is slechte omgevingen - 'grove' opvoeding Weinig aandacht voor de baby Dimensies van opvoeding - Goals = expliciete doelen (bijv. autonomie - Beliefs = ideeën over opvoedingsrollen - Ethnotheorieën = culturele beliefsystemen **Culturele verandering, economische context en opvoeding** - Modernisatietheorie/convergentiehypothese: Ontwikkelingen in urbanisatie en industrialisatie zullen leiden tot meer [individualisatie], waardoor **alle culturen meer richting westerse culturen gaan** - Value of Children studie (VOC) (Kagitçibasi): onderzocht in 9 landen waarom mensen kinderen wilden krijgen. Bevindingen - Economische waardes: grootste deel van de wereld, bij onderontwikkelde landen die ondersteuning nodig hebben op latere leeftijd - Psychologische waardes: in het kleinere deel van de wereld, bij ontwikkelde landen die meer aandacht tonen aan emoties - Verschillende resultaten waren het gevolg van [verschillende familie inter-afhankelijkheden] 3 familie modellen - Tranditionele inter-afhankelijkheid = materiële en emotionele inter-afhankelijkheid - Boeren met geen/weinig scholing - Onafhankelijkheid = materiële en emotionele onafhankelijkheid - Komt het meeste voor in stedelijke middeklasse moderne geïndustrialiseerde maatschappijen - **Autonomie-gerelateerd** = materiële onafhankelijkheid maar emotioneel/psychologische afhankelijkheid - Stedelijke middeklasse in meer traditionele inter-afhankelijke maatschappijen **Independent opvoedingsstrategie** - Face-to-face-contact en object stimulatie - Minder lichamelijk contact en lichamelijke stimulatie - Exclusief moeder-kind relatie - Baby behandeld als gelijke met individualiteit en eigen voorkeuren **Inter-afhankelijke opvoedsstrategie** - Meer lichamelijk contact en lichamelijke stimulatie - Minder face-to-face contact en object stimulatie - Nauw verbonden sociaal netwerk - Kind wordt gezien als 'hulp' en moet bijdragen aan de familie **Autonomie-gerelateerde opvoedingsstrategie** - Gemixte strategie - Exclusieve moeder-kind relatie **Algemene opvoedingsstijlen (Baumrind)** Gebaseerd op 2 dimensies: controle en warmte/ondersteuning - Autoritair (hoge controle -- lage warmte) - Permissief (lage controle -- hoge warmte) - Autoratief (hoge controle -- hoge warmte) - Onbetrokken (lage controle -- lage warmte) Gebieden met veel variatie - Warmte en betrokkenheid: verschillen in culturen - In sommige culturen te veel, in sommige te weinig (helikoptermoeders) - Discipline - In sommige culturen zeer sterk benadrukt tijgermoeders - Stimulatie/leren **Opvoedingsgedrag en -strategieën** - Inter-afhankelijkheid (bonden met kinderen) - Onafhankelijkheid (man/vrouw relatie, onafhankelijke kinderen) Boek ---- ### Hoofdstuk 3 Mensen hebben de mogelijkheid [intenties met elkaar te delen], elkaar te begrijpen en ideeën vanuit iemand anders zijn blik te kunnen zien van belang bij [cultureel leren] [niet van anderen, maar door anderen leren] Doel van de mens: competent en productief zijn betekenis verschilt tussen culturen\ [Competenties verschillen tussen culturen]: wanneer educatie belangrijk is in cultuur (boeken)intelligentie gewaardeerd binnen de cultuur. Deze regels en bekrachtigd gedrag worden automatisch opgenomen in het gedrag op latere leeftijd Deze manier van het leren van gedrag is opgemaakt uit verschillende aspecten: [klassieke conditionering, operante conditionering en sociaal leren] **Socialisatie en enculuralisatie** *Socialisatie =* het proces waardoor wij regels en patronen leren en internaliseren van de [maatschappij] waar wij in leven. Betreft het **proces** en de mechanismen waarmee mensen de regels van de maatschappij leren *Enculturatie* = Het proces waarin wij de manieren en regels van de [cultuur] waarin we opgroeien leren. Betreft het **[resultaat]** van het socialisatie proces *Socialisatie agenten* = mensen, instituties en organisaties die ervoor zorgen dat socialisatie/enculturatie plaatsvindt (ouders, scholen, justitie, etc.) bekrachtigen normen en waarden die belangrijk zijn in de cultuur **Bronfenbrenner's ecologische systemen theorie** Geeft dimensies van enculturatie weer: menselijke ontwikkeling is een dynamisch proces tussen individuen en [proximale tot distale ecologieën]: - Microsysteem: directe omgeving familie, school, vrienden, etc. - Mesosysteem: links tussen microsystemen school, familie - Exosysteem: context die indirect effect heeft werkplaats van de ouders - Macrosysteem cultuur, religie en maatschappij - Chronosysteem: apart systeem: invloed van tijd en geschiedenis op de andere systemen [Wederkerig systeem]: systemen hebben invloed op het individu, individu heeft (indirect) invloed op de systemen **Super & Harkness's ontwikkelingsniche** Focust zich op een breder macrosysteem structuur geeft aan het microsysteem van een kind. Bestaat uit 3 componenten: - Fysiologische en sociale setting - Gewoontes van verzorging van kind en kinderopvoeding - Psychologie van de verzorgers Temperament, motivatie en cognities zijn ook belangrijk bij de ontwikkeling **Cultuur, opvoeding en families** Microsysteem [belangrijkste systeem voor ontwikkeling van kind]\ Observatie van opvoeding van ouders geeft inzicht in hoe [culturele normen en waarden bekrachtigd en overgedragen worden van generatie tot generatie] *Six cultures study (Whiting)* Laat zien hoe gedrag van een kind en de persoonlijkheid gevormd wordt uit omringende ecologieën. Niet alleen opvoeding, maar ook het werk van de ouders (voornamelijk moeders: onafhankelijkheid moeders = onafhankelijkehid kind) *Economische invloed* Economische omgeving heeft invloed op de opvoedingsstijl van de ouders en daarmee op de ontwikkeling. In een lastige omgeving moeten moeders zich aanpassen en de manier van opvoeden veranderen (bijv. meer afstand)\ Een verzorgende omgeving heeft een aantal doelen: - Fysieke gezondheid en overlevingskansen (primair doel) - Bekrachtiging van gedrag dat leidt tot zelfstandigheid (secundair doel, alleen met genoeg middelen) - Bekrachtiging van culturele waarden (secundair doel, alleen met genoeg middelen) *Doelen en beliefs van ouders* Alleen van waarde wanneer het primaire doel bereikt is. - Opvoedingsdoelen bestaan uit wat ouders denken dat de beste manier van opvoeding voor hun kinderen is (bijv. belang van autonomie -- inter-afhankelijkheid van het kind) - Beliefs van ouders hebben invloed op het gedrag van het kind: de rol die ouders spelen in de opvoeding is belangrijk (aanwezig-afstandelijk) of de manier van opvoeding en aanleer (verbaal -- observationeel) - Ouderlijke culturele belief systemen [ouderlijke ethnotheorieën] vormen structuur in opvoeding van het kind - Multi-generationele ontwikkeling: de manier van opvoeding beïnvloedt hoe de doelen en beliefs gevormd worden voor deze personen wanneer zij zelf een kind gaan opvoeden *Globale opvoedstijlen* 4 vormen van opvoedstijlen (Baumrind). Deze zijn gebaseerd op 2 dimensies: [warmte/betrokkenheid] en [controle] - Autoritair: lage betrokkenheid, hoge controle - Angstig en teruggetrokken - Minder spontaniteit - Minder intellectueel nieuwsgierigheid - Permissief: hoge betrokkenheid, lage controle - Onvolwassen - Moeite met impulscontrole - afhankelijk - Autoratief: hoge betrokkenheid, hoge controle (beste uitkomsten) - Betere schoolprestaties - Positieve stemming - Zelfvertrouwen - Hogere emotionele en sociale vaardigheden - Zekere hechting - Onbetrokken: lage betrokkenheid, lage controle (slechtste uitkomsten) - Niet-meewerkend - Veel aandacht vragend Problemen met Baumrind's theorie alleen gefocust op Amerikaanse families. - In andere culturen is een autoratieve opvoeding niet altijd ideaal. - De betekenis van de opvoedstijlen kan verschillen tussen culturen (chinees-autoratief = europees-autoritair) [Universele uitkomsten]: gebrek aan warmte en betrokkenheid wordt als negatief gezien in zowel individualistische als collectivistische families minder samenwerking en meer conflict in families. **[Autoratieve opvoeding beste optie voor bijna alle culturen]** *Opvoedingsgedrags en strategieën* - Slaap regels: - in Amerikaanse families is het belangrijk voor de baby om een nacht door te komen zonder bij de ouders te slapen ontwikkeling van onafhankelijkheid en autonomie - Geen wetenschappelijk bewijs voor deze claim - In andere families: wel slapen met of bij ouders - Interculturele verschillen algemene verhoging van co-slapen - Kan komen door culturele of financiele invloeden - HOME-inventarist: 3 algmene manieren waarop culturen verschillen in het huis - Warmte/responsiviteit - In US: fysieke affectie, spontane conversaties - In Nigeria: toon van de stem - Discipline - Simulatie/opleiding - Culturele overeenkomsten: - Aandacht voor manieren, schoolprestaties, emotionele aanpassing, autonomie rond adolescentie *Domein-specifieke benadering voor opvoeding* Tegenpool van globale opvoedstijlen. Kritieken op globale opvoedstijl theorie: - Negeert aanpassingen van gedrag afhankelijk van het kind, de situatie en de context - Geen focus op [gedrag van de ouders] **Domeinen van ouder-kind socialisatie**: - Bescherming: empathisch en met comfort reageren wanneer het kind in paniek is leert ontwikkeling van veiligheid en emotieregulatie - Controle: leren leven met de door cultuur gestelde regels drang om de regels te verbreken moet onderdrukt worden - Bij wangedrag meer controle of discipline houden aan de regels wordt uiteindelijk niet meer de rol van de ouders - Wederkerigheid: leren samenwerken - Begeleid leren: het aanleren van specifieke vaardigheden - Groepsparticipatie: leren samenwerken in sociale groepen De manier waarop wordt opgevoed is erg afhankelijk van de [context] (bijv. wel troosten als een kind gevallen is maar niet troosten als een kind geen snoepje krijgt) De 5 domeinen zijn universeel, maar kunnen variaties bevatten (verschillen in mate van controle, hoeveelheid begeleid leren, etc.) *Broers/zussen* Spelen een belangrijke rol in socialisatieprocessen van kinderen [waar vaak geen aandacht aan wordt gegeven in studies] langer durende relatie dan de primaire verzorger De definitie van broers/zussen kan verschillen. In westerse culturen: vaak bredere term door het aantal scheidingen en stief-families Oudere broers/zussen nemen vaak de rol van verzorger op zich op voor de jongere broer/zus in sommige culturen [zijn zij ook de primaire verzorger].\ Daarnaast worden veel [culturele waarden] door de broer/zus gegeven en dienen vaak ook als [rolmodellen] voor het jongere kind *Muligenerationele families* Omschrijft familie buiten het gezin. In veel culturen worden familieleden buiten het gezin gezien als een [zeer belangrijk onderdeel van enculturatie]. Deze kunnen vaak taken overnemen van ouders of samenwerken om stress te verminderen **Cultuur en vrienden/leeftijdsgenoten** Enculturatie wordt voor een groot deel veroorzaakt door vrienden, en dus niet alleen door familie. Invloed van leefstijdsgenoten is [wederkerig]: beide personen of iedereen in een groep wordt beïnvloed.\ De invloed van leefstijdsgenoten komt vooral tot stand op scholen, educatieve omgevingen, omdat wij daar de meeste tijd doorbrengen 3 manieren verschillende culturen met verschillende niveau's van invloed van leeftijdsgenoten - Post-figuratieve culturen: trage culturele verandering, voornamelijk door familie op generaties overgebracht - Co-figuratieve culturen: gemiddelde culturele verandering socialisatie bij ouders, maar leeftijdsgenoten worden soms geraadpleegd voor hun mening of advies - Pre-figuratieve culturen: zeer snelle culturele verandering jongeren moeten ouderen leren over nieuwe vormen van socialisatie. Veel belang voor leeftijdsgenoten **Cultuur en het educatiesysteem** De rol van het educatiesysteem is [universeel] belangrijk als een enculturatiefactor/agent. Meerdere factoren binnen het educatiesysteem zijn belangrijk voor de vormeng van cultuur - Houding van ouder en kind - Educationele uitvoering - Vakken - Gedrag van de leraar - Etc. Scholen brengen op een directe manier kennis over de cultuur en maatschappij over aan kinderen. Verschillen in cultuur worden gereflecteerd in deze instituties en versterken de verschillen in waarden, beliefs, houdingen, normen en gedrag. ![](media/image10.png) ### Hoofdstuk 4 Menselijke ontwikkeling = hoe mensen gedurende een periode kunnen veranderen op [biologisch, fysiek, emotioneel en sociaal niveau]. Deze veranderingen zorgen voor meer [complexiteit, organisatie en competenties] *Ontwikkeling: universeel of cultuur-specifiek?\ *Gesell (1930-1940): universele ontwikkelingsvolgorde van motorfuncties bij baby's\ Recente studies: [timing] van fasen van ontwikkeling verschilt per cultuur Ontwikkeling wordt veroorzaakt door de [interactie] tussen nature en nurture: combinatie van de aangeboren karakteristieken (temperament) en aangeleerd gedrag (cultuur) [**Ontwikkelingscontextualisme**:] niveau van ontwikkeling van een kind wordt bepaald door de interactie van biologische, psychologische, sociale, en socioculturele niveaus **Cultuur en temperament** *Wat is temperament?* Elk persoon heeft aangeboren kwaliteiten en gewoontes die niet afkomstig zijn van de omgeving, maar bij de geboorte zijn meegegeven temperament\ Temperament staat [niet vast], maar kan veranderd worden door interacties met ouders en de omgeving. Soorten temperamenten - Makkelijk: positief, responsief, mild, aanpasbaar, normaal - Moeilijk: intens, onregelmatig, teruggetrokken, negatief - Slow-to-warm-up: hebben tijd nodig om zich aan de situatie aan te passen eerst negatief, daarna positief *Goodness of fit* Geeft weer hoe goed het temperament van het kind aansluit bij de verwachtingen en waardes van de ouder, omgeving en cultuur - Match: goede uitkomsten - Hoeft niet altijd bij makkelijk temperament te zijn in sommige culturen wordt een 'moeilijk' temperament gewaardeerd - Mismatch: slechte uitkomsten *Cross-culturele studies* Cross-culturele verschillen kunnen ontstaan door: - Verschillen in het temperament bij geboorte - Afrikaanse baby's: meer aandacht vragend en huilen - Aziatische baby's: stiller - Verschillen in reacties van ouders op bepaald temperament - Een goede fit ontstaat wanneer het temperament van de baby past bij de opvoedstijl die de ouders en de omliggende cultuur heeft - Wat voor temperament gewaardeerd wordt, is afhankelijk van welk volwassen gedrag ideaal is in een bepaalde cultuur - Bijv. Aziatische ouders bekrachtigen stil gedrag van baby De combinatie van deze verschillen kan zorgen voor [veel verschil tijdens ontwikkeling] en [verschillen in cultuur en wereldbeeld op volwassen leeftijd] *Dimensies van temperament* - Acitiviteitsniveau - Lachen - Angst - Verontrusting en limitaties - Troostbaarheid - Duur van orientatie - [Gedragsmatige inhibitie]: de mate waarin een kind verontrusting en discomfort toont bij nieuwe situaties - Veel gedragsmatige inhibitie kans op angstklachten op latere leeftijd (Kagan) - Waardering van gedragsmatige inhibitie verschilt per cultuur - Westers: niet gewaardeerd verlegen - Oosters: wel gewaardeerd respectvol/volwassen *Hoe ontstaan verschillen in temperament* - Omgevingsgerichte verschillen: uitdagende omgevingen kunnen leiden tot veranderingen van temperament (grote hoogtes, ondervoeding, armoede, etc.) - Culturele ervaringen van de moeder gedurende de zwangerschap (bijv. dieet, rituelen, etc.) - Verschillen in biologische kenmerken moeder (bloeddruk, familieziektes, etc.) **Cultuur en hechting** Hechting = een band die het kind ontwikkelt met zijn/haar primaire verzorger. Zorgen voor een veilige basis en geven het kind emotionele veiligheid.\ Bij een goede hechting raken baby's verontrust wanneer de verzorger weg is De effecten van hechting kunnen de rest van het leven effect hebben op de interactie met anderen [Bowlby's theorie]: kinderen hebben een pre-geprogrammeerde, biologische basis voor hechting koppeling met evolutie kinderen hebben een grotere kans van overleving als zij dicht bij hun verzorger blijven **Ainsworth's strange situation test** Distributies van veilige, vermijdende en ambivalente hechtingen verschillen per cultuur *Cross-culturele studies en kijk op hechting* Kritiek op Bowlby & Ainsworth's theorie: - focust zich op het hebben van [één primaire verzorger], terwijl dit niet in elke cultuur het geval is - Scheiding van ouders (in strange situation) heeft verschillende betekenissen in verschillende culturen - Sensitiviteit/responsiviteit leidt niet altijd tot een veilige hechting [Keller's culturele hechtingsmodellen] [Moderne kijk op hechting]: Hechting hoeft niet per sé plaats te vinden bij 1 verzorger, maar kan ook plaatsvinden in een groep van personen\ 'veilige' hechtingen worden omschreven als 'adaptieve' hechtingen relaties of een netwerk van relaties die het [maximale veiligheidsniveau voor het kind] binnen een specifieke culturele context bevorderen\ Optimale hechting kan dus op verschillende manieren worden bereikt **Cognitieve ontwikkeling** *Fasen van Piaget* **Het sensomotorische stadium (0-2 jaar)** In dit stadium beginnen baby's met het coördineren van gevoels- en bewegingsmogelijkheden, waarbij gedragsschema's worden gevormd die zorgen dat het kind bekender wordt met de omgeving In de eerste 2 jaar ontwikkelen baby's van slechts enkele reflexen tot het vermogen om problemen op te lossen en hebben zij al veel van zichzelf en de omgeving geleerd. De 3 belangrijkste aspecten van de sensomotorische ontwikkeling zijn: - Probleemoplossend vermogen - Imitatie: Baby's kunnen om nieuw gedrag van anderen (modellen) imiteren wanneer zij 8-12 maanden oud zijn, hoewel deze schema's nog niet goed ontwikkeld zijn - Groei in het concept van objecten Imitatie: Wanneer baby's ongeveer 8-12 maanden oud zijn, zijn zij in staat om nieuwe om nieuwe reacties op een nieuwe stimulus van een 'model' (bijvoorbeeld een ouder of iemand met wie de baby een band heeft) na te doen, ook al is dit op dit stadium nog niet heel precies\ In dit substadium kunnen zij deze reacties alleen maar recreëren wanneer zij deze pas net aan hen getoond worden.\ Op een latere leeftijd (18-24 maanden) kunnen zij wél reacties imiteren die slechts in het verleden zijn voorgedaan, omdat zij nu de mentale symbolen kunnen opslaan in hun geheugen en later kunnen gebruiken [deferred imitation]\ (huidige denkbeelden zeggen dat dit al eerder gebeurt) Object permanentie: De meest kenmerkende ontwikkeling in de sensimotorische ontwikkeling is het verstand van object permanentie. Jonge baby's begrijpen de wereld en objecten alleen aan de hand van hun motoriek en zintuigen. Dit zorgt ervoor dat zij denken dat een object alleen bestaat wanneer zij dit kunnen waarnemen.\ 1-4 maanden oude baby's zullen niet zoeken naar objecten die verborgen zijn\ 4-8 maanden oude baby's zullen alleen half verborgen objecten pakken: - A-not-B error: tussen de volledige ontwikkeling van object permantie zullen deze errors voorkomen. Kinderen kunnen zoeken voor een verborgen object, maar dit doen zij op de plek waar ze het het laatst hebben gevonden, niet op de plek waar het verborgen wordt. Dit laat zien dat zij denken dat het object afhankelijk is van hun handeling. 18-24 maanden: Kinderen kunnen een mentaal beeld van het object vormen en zullen object permanentie begrijpen **Preoperationeel stadium (2-7 jaar)** Het preoperationele stadium wordt gekenmerkt door het begrijpen van [symbolische functies]: kinderen krijgen de vaardigheden om een woord of object [iets anders te laten representeren].\ De vorming van dit [representationeel inzicht] zorgt voor een denkwijze die meer aansluit bij volwassenen dan bij baby's: denkprocessen verlopen door mentale symbolen te manipuleren door middel van hun [eigen gedachten]. Dit leidt tot - Vorming van taal (volgens Piaget geen cognitieve ontwikkeling) - Symbolisch spelen rollen aannemen tijdens het spelen (dokter, branweerman, etc.). Zo wordt een kind meer bekend met de wereld om zich heen Tekortkomingen en ontwikkelingen in de vroege ontwikkeling: - [Dual representation]: het vermogen om een object op meerdere manieren te interpreteren. Onderzoek van DeLoache: kinderen kunnen object niet vinden aan de hand van schaalmodel maar wel aan de hand van foto. De foto wordt gezien als symbool maar het schaalmodel als apart object kinderen kunnen het model niet zien als apart object én symbool.\ Dit ontwikkelt zich van 2 tot 3 jaar - [Animisme]: Kinderen in het preoperationeel stadium hebben nog niet voldoende schema's ontwikkeld om logisch na te denken. Levensachtige kwaliteiten worden gegeven aan levenloze objecten animisme\ Ontwikkelt van 3-7 jaar - [Egocentrisme]: Kinderen in het preoperationele stadium kunnen de wereld nog alleen vanuit hun eigen oogpunt zien en hebben moeite zich te verplaatsen in een ander draagt bij aan de andere intellectuele tekortkomingen\ Ontwikkelt van 3-7 jaar - [Appearance-reality distinction]: Kinderen zijn nog niet in staat om de werkelijke eigenschappen van een object te begrijpen, wanneer dit een [misleidende uitstraling] heeft (bijvoorbeeld: een kat verkleed als hond, een spons geschilderd als een steen), soms ook als dit voor hun neus gebeurt\ Ontwikkelt van 3-7 jaar - [Conservatie]: Kinderen kunnen bepaalde eigenschappen van een object (volume, massa, getal) in hun gedachten veranderen wanneer een object hetzelfde blijft, maar er anders uit ziet (breed glas, hoog glas). Dit komt omdat deze kinderen nog 2 cognitieve handelingen missen die helpen met het redeneren op basis van perceptie: - [Decentralisatie]: Het vermogen om zich op meer dan één aspect van een probleem tegelijkertijd te focussen - [Reversibel denken]: het vermogen om handelingen mentaal terug te draaien **Concreet-operationeel stadium (7-11 jaar)** Tijdens het concreet-operationele stadium ontwikkelen kinderen de mogelijkheid om nieuwe vaardigheden die zij hebben geleerd toe te passen op de objecten en situaties in hun dagelijks leven. Een cognitieve vaardigheid is een interne mentale activiteit die kinderen in staat stelt hun afbeeldingen en symbolen aan te passen en te reorganiseren om tot een logische conclusie te komen. Met deze krachtige nieuwe operaties in hun cognitieve opslag gaan kinderen op de basisschool veel verder dan het statische en gecentreerde denken van de preoperationele fase. ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image12.png). Er zijn twee voorbeelden van operationeel denken: conservation en relational logic. - Conservation → concreet-operationele kinderen kunnen makkelijk conservatie problemen oplossen. Het kind kan decentreren (focussen op zowel hoogte als breedte) en toont ook reversibility (een actie terugdraaien); - Relational logic; - Mental seriation; kinderen kunnen mentaal voorwerpen herschikken; - Transivity; relaties herkennen in een logische volgorde The Sequencing of Concrete Operations: Sommige vormen van conservatie worden eerder begrepen door sommige begrippen dan anderen. Sommige problemen die even lasting lijken kunnen verschillen in complexiteit, waardoor de een niet uitgevoerd kan worden en de ander wel [horizontaal decalagé] **The Formeel-Operationeel Stadium (11-12 jaar en ouder)** Formele handelingen: Mentale handelingen worden uitgevoerd op basis van ideeën en voornemens.\ Denken is niet meer alleen gekoppeld aan feitelijke observaties, maar kan geredeneerd worden van hypothetische processen en gebeurtenissen die los staan van de realiteit\ Voorbeeld: algebra kan geen feitelijke gebeurtenis meer aan gekoppeld worden (niet meer rekenen met appels en peren) Ontwikkelingen: - Hypo-deductief redeneren: De formeel-operationele mogelijkheid om hypothetisch te denken. Kinderen zijn niet meer gebonden aan eerder opgedane feiten, maar kunnen zelf hypotheses opstellen (abstract denken) - Inductief redeneren: Kinderen kunnen specifieke observaties uitbreiden naar brede generalisaties en hier hypotheses over opstellen Formeel-operationeel denken is [rationeel, systematisch en abstract] Persoonlijke en sociale ontwikkelingen - Voordelen - Kinderen ontwikkelen een stabiele identiteit en een beter beeld van de psychosociale perspectieven van anderen en wat hun gedrag veroorzaakt - Kinderen kunnen beter moeilijke beslissingen maken en uitkomsten van hun beslissingen van tevoren afwegen - Nadelen - Kinderen nemen minder aan van hun ouders en stellen hun regels in twijfel. Dit kan zich uitbreiden tot twijfels aan de overheid en autoriteiten. Wat kan leiden tot rebellie Het formeel operationeel stadium verloopt anders van persoon tot persoon. Er wordt gesteld dat dit stadium zeer geleidelijk verloopt en dat er geen verdere complexe ontwikkeling is na dit stadium.\ Er is echter bekend dat [niet alle volwassenen een compleet formeel-operationeel vermogen hebben]. Er wordt gespeculeerd dat ieder persoon in ieder geval een formeel-operationeel vermogen ontwikkelt op een domein waar zij zich het meest in verdiepen. *Cross-cultureel onderzoek op Piaget's fases* 4 centrale vragen: - Komen Piaget's fasen in dezelfde volgorde voor in andere culturen? - Ja, de volgorde in de ontwikkeling is universeel - Zijn de leeftijden waarop de fasen voorkomen hetzelfde in andere culturen? - Nee, de leeftijd waarop kinderen aan een nieuwe fase beginnen verschilt per cultuur (tot 5-6 jaar verschil) - Zijn er culturele variaties binnen Piaget's fasen? - Ja, er zijn aanmerkelijke verschillen te vinden in de volgorde waarin kinderen bepaalde vaardigheden leren binnen de fasen (bijv. conversatie verschilt ernstig in leeftijd tussen culturen) - Hebben alle culturen hetzelfde eindpunt? - Nee, niet elke cultuur vindt het van belang om wetenschappelijk te denken. Sommige culturen hechten geen waarde aan de laatste fase - Sommige culturen hechten meer waarde aan emotionele of praktische inzichten dan theoretische/wetenschappelijke inzichten Het vierde stadium is [niet universeel], omdat vele culturen een andere waarde leggen aan het eindpunt van cognitieve ontwikkeling en zelfs binnen een westerse cultuur niet iedereen in staat is wetenschappelijk te denken Universele termen van de theorie van Piaget - Cognitieve ontwikkeling is een blijvend, adaptief proces waarbij kinderen problemen oplossen en zich hierdoor aanpassen aan de omgeving - Kinderen anticiperen hun ontwikkeling door te testen, onderzoeken en interacties te tonen met de omgeving - Cognitieve ontwikkeling vindt plaats binnen de context van belangrijke socialisatiefactoren (ouders, school, vrienden, etc.) **Vygotsky's socioculturele theorie** Cognitieve ontwikkeling is onafscheidelijk verbonden met cultuur. Vygotsky geloofde dat cognitie niet werd ontwikkeld door fasen, maar door [interacties met de omgeving en culturele symbolen] ontwikkelingen in cognitie kwamen niet vanuit een persoon zelf, maar door middel van interacties met de cultuur om je heen [holistisch]. Concepten van vygotsky: - [zone van proximale ontwikkeling:] Het pakket van taken die te complex zijn om alleen op te lossen, maar die wel bereikt kunnen worden met begeleiding en aanmoediging van een partner die deze vaardigheden wel beschikt - - [scaffolding]: de neiging van meer deskundige deelnemers om de ondersteuning die zij bieden zorgvuldig af te stemmen op de huidige situatie van de beginnende leerling, zodat hij van die ondersteuning kan profiteren en zijn begrip van een probleem kan vergroten. Dit hoeft niet alleen een educationeel proces te zijn, maar kan zich op elk proces ontwikkelen zoals bijv. sport. *Vygotsky's perspectief*: Cognitieve ontwikkeling is een [sociaal proces], dat onderzocht moet worden als een [integraal deel van de cultuur] en de dagelijske activiteiten **\ ** **Morele redenering** Moraliteit en cultuur zijn nauw verbonden met elkaar morele principes en ethiek verlenen [richtlijnen voor menselijk gedrag] in wat wel geaccepteerd wordt en wat niet Deze [richtlijnen] worden gevormd door de specifieke cultuur, waardoor moraliteit dus sterk samenhangt met cultuur. Dit vormt ook de basis voor [wetten]: meer formele richtlijnen met duidelijke limieten en sancties *Wat is moreel?* Kinderen kunnen **3 type regels** onderscheiden: - morele regels: gelden voor iedereen, kunnen niet veranderd worden, gebaseerd op wetten voor veiligheid en welzijn van iedereen om ons heen - conventionele regels: gelden voor bepaalde groepen, zijn veranderbaar, zijn gebaseerd op normen in groepen - persoonlijke regels: gelden voor het individu, zijn veranderbaar, zijn gebaseerd op de voorkeuren van een specifiek persoon De [classificatie van de regels is universeel], maar er zijn culturele verschillen in wat onder welke regel valt in sommige culturen zijn conventionele regels meer morele regels in vice versa *Kohlberg's model van redeneren* - Fase 1: preconventionele moraliteit: Regels staan buiten de persoon zelf en worden niet geïnternaliseerd regels worden opgevoerd om bekrachtigers (beloningen) te verkrijgen en bestraffers (straf) te vermijden. Waar men mee weg kan komen, is moreel goed - Stadium 1: Punishment-and-Obedience Orientation: of een handling goed of slecht is, hangt af van de gevolgen. Een handeling is niet fout als deze niet bestraft wordt - Stadium 2: Naïve hedonisme: Er wordt aan de regels gehouden om beloningen te krijgen of persoonlijke doelen te halen perspectief van anderen wordt alleen meegenomen uit eigen belang - Fase 2: Conventionele moraliteit: Men houdt zich aan de regels om goedkeuring van anderen te krijgen of de sociale orde te onderhouden. Sociale goedkeuring vervangt fysieke beloningen. Perspectieven van anderen worden herkend - Stadium 3: Good boy-Good girl oriëntatie: Moreel gedrag wordt uitgevoerd om anderen te helpen, gerust te stellen of om goedkeuring te krijgen - Stadium 4: Sociale orde houdende moraliteit: Moreel gedrag uitvoeren om sociale orde te behouden - Fase 3: Postconventionele moraliteit: Goed en fout zijn brede principes goede morele acties kunnen in conflict komen met autoritaire figuren - Stadium 5: sociaal-contract oriëntatie: Wetten die het menselijk welzijn bevorderen worden gezien als sociale contracten. Wanneer wetten dit niet doen, worden zij in twijfel getrokken - Stadium 6: Moraliteit van invididueel gekozen principes: goed en fout worden bepaalde door eigen bepaalde ethische principes. Deze morele richtlijnen zijn belangrijker dan sociale contracten of regels - Kritiek: Gender bias: Kohlberg's theorie geeft geen correcte representatie van de morele ontwikkeling bij vrouwen. Vrouwen komen vaak maar tot stadia 3-4 [onderzocht door Gilligan] - Jongens zullen eerder vertrouwen op wetten en regels om problemen op te lossen [morality of justice] - Meisjes tonen meer empatisch gedrag en bezorgdheid naar anderen en stellen het welzijn van de persoon voorop [morality of care] *Moraliteit in cross-culturele onderzoeken* De eerste 2 fasen van morele ontwikkeling zijn [universeel]. Het [postconventionele] stadium is echter vooral [specifiek voor een westerse cultuur] en redeneren vanuit een eigen geweten, buiten autoriteit om, wordt niet overal gezien als goed. Daarnaast reageren verschillende culturen anders op morele conflicten (meer/minder verantwoordelijkheid een ander te helpen, meer vanuit eigen belang of belang van de ander redeneren, etc.) *3-voudige ethische benadering voor moreel redeneren* Nieuwe modellen voor morele ontwikkeling voor meerdere culturen. Nieuwe concepten voor moraliteit: [religie, spiritualiteit, goddelijkheid, gezamelijkheid, inter-afhankelijkheid.] **3 ethieken van moraliteit**: - Autonomie: individuele rechten en rechtvaardigheid individuele keuzes en vrijheden zijn belangrijk, zolang ze niet de keuzes en vrijheden van anderen in de weg zitten. [Gelijkheid] en [respect] worden gewaardeerd - Meest gemeen met Kohlberg's theorie - Gemeenschap: interpersoonlijke relaties en gemeenschap zijn belangrijk. Wat goed is voor sociale groepen (familie, gemeenschap, land), is belangrijker dan wat goed is voor het individu - Filial piety: respect en eer voor ouders en voorouders - Goddelijkheid: Religieuze beliefs en spiritualiteit staan centraal **Conclusie** Universele aspecten van ontwikkeling: - Temperamentstypes en -patronen - Het vormen van hechtingen - Veranderen van wereldbeeld tijdens het opgroeien Hoofdstuk Ward & Geerard ======================== Lecture 1 --------- **Wat is acculturatie** - Resultaat van wanneer groepen met individuen van [verschillende culturen] in contact komen met veranderingen in originele culturele patronen in één of beide groepen - Veranderingen die een individu ervaart als resultaat van contact met een of meer andere culturen en van de deelname in het proces dat een culturele of ethnische groep is aan het ondergaan **Wie doet aan acculturatie** 2 primaire dimensies van groepen - Welwillendheid van contact - Mobiliteit/migratie van contact bewegen mensen om zich met cultuur te mengen ![](media/image14.png) - Ethnoculturele groepen: verschillende ethnische groepen die samenkomen om één grote staat maken (bijv. VK, Tsjecho-slowakije, Friesland, etc.) - Oorspronkelijke bewoners: bijvoorbeeld de indianen, inuits, etc. - Immigranten: bijvoorbeeld gastarbeiders, studenten - Vluchtelingen: door oorlog en/of rampen **Hoe wordt acculturatie gemeten?** **Onderhouding en adoptie** Hoe wordt acculturatie uitgevoerd? - Culturele onderhouding = het aanhouden van aspecten van je oorspronkelijke cultuur - Culturele adoptie = Het aanpassen van aspecten van je cultuur tot die van de nieuwe maatschappij waar je in leeft (normen, waarden, feestdagen, etc.) *Unidimensionele conceptualisatie van acculturatie* Onderhouding en Acculturatie staan recht tegenover elkaar, waarbij individuen moeten [werken naar aanpassingen] Implicaties: - Verlies van cultuur van oorsprong eenrichtingsverkeer - Biculturele competentie is alleen een overgang naar aanpassing *Bidimensionele conceptualisatie van acculturatie* ![](media/image16.png) - Marginalisatie = minst goed te gebruiken - Integratie = best te gebruiken *Interactief Acculturatie model* - Exclusie: het individu wordt niet geaccepteerd in de groep - Individualisme: het individu wordt wel geaccepteerd als een onafhankelijk individu (groeit meer in huidige ontwikkelen) *Fusie model* Nieuwe culturen kunnen ontstaan wanneer 2 culturen samenkomen. Niewe combinaties tussen behouding en aanpassingen van cultuur kunnen leiden tot een nieuw cultuur ![](media/image18.png) *Domein specifiteitsmodellen???* Aanpassingen in cultuur worden verdeeld in verschillende domeinen, waarin de andere modellen worden geïntegreerd. In bepaalde domeinen kan het ene model beter worden toegepast dan andere (individueel -- in groepsverband) - Bovengeschikt: publiek en privé - Geschikt: voor specifieke levensdomeinen (kinderopvoeding, opleiding, etc.) - Ondergeschikt: voor specifieke situaties **Raamwerk van acculturatie** - Acculturatie voorwaarden - Karakteristieken van de ontvangende maatschappij: openheid, acceptatie, etc. - Karakteristieken van de oorspronkelijke maatschappij: normen, waarden, afstand met andere cultuur, inter-groep relaties (historie van conflicten) - Karakteristieken van de immigrantgroep: hoe veel middelen deze groep opneemt in de nieuwe cultuur, hoe lang een immigrant al in een land is, etc. - Persoonlijke karakteristieken: aanpassingsvermogen, familie, etc. - Acculturatie oriëntatie - Culturele aanpassing - Culturele onderhouding - Acculturatie uitkomsten - Psychologisch welzijn (stress, mentale gezondheid, etc.( - Socio-culturele competentie in nieuwe cultuur - Socio-culturele competentie in ethnische cultuur ![](media/image20.png) Lecture 2 --------- **One and Two Statement Method** *1 statement* Ik vind het belangrijk om: - Alleen Nederlandse vrienden te hebben - Meer Nederlandse dan Duitse vrienden te hebben - Meer Duitse dan Nederlandse vrienden te hebben - Etc. *2 statements* - Ik vind het belangrijk om Duitse vrienden te hebben \[1-5\] - Ik vind het belangrijk Nederlandse vrienden te hebben \[1-5\] **Four Statement Method** Items zijn cognitief complex en meten meerdere vragen tegelijkertijd **Vignet methode** Meetmethode door middel van het inzetten van een verhaal om te meten of hij/zij hier het hier mee eens is. Vignetten moeten meerdere domeinen en situaties in één voorbeeld meten - Compleet eens - Eens - Deel eens - Deel oneens - Etc. Het is niet altijd duidelijk wat het vignet meet voor de gebruiker Lecture 3 --------- Mensen krijgen verschillende mate van support van hun familie en omgeving. Te weinig support kan leiden tot stress, wat kan leiden tot mentale klachten **Familie context** - Familiedynamieken hebben significante invloed op het acculturatieproces - Vaak een kloof in acculturatie tussen ouders en kinderen - Vaak acculturatie bij kinderen -- minder bij ouders (kan ook omgedraaid) - Kan leiden tot negatieve consequenties (depressie-/angstklachten) verminderd door [open communicatie] - Meer cohesie meer positieve resultaten ![](media/image22.png) **Institutie en organisatie context** - Voor jongeren: scholen verlenen belangrijke en sterke context voor acculturatie - Voordelen en nadelen - Druk vanuit school kan leiden tot spanning scheiding van acculturatie - Sociale steun, multiculturele regels en gelijke behandeling integratie, behalen van schoolprestaties en cohesie - Volwassenen: werkomgeving kan acculturatie en aanpassing beïnvloeden - Cultureel diverse organisaties met multicultureel beleid en uitvoeringen hebben meer inclusiviteit en cohesie - Vormen van beleid - Multiculturalisme: erkennen en waarderen van diversiteit van een groep - minder afstand tussen studenten - Kleurblindheid: verschillen in groep ontkrachten en gelijke behandeling voor het individu benadrukken - meer afstand tussen studenten - Assimilationisme: meerderheid is de norm, minderheid moet zich daar aan aanpassen - veel afstand tussen studenten **Maatschappelijke context** - Acceptatie van diversiteit, acculturatie, verwachtingen en multicultureel beleid - Impact van acculturatie oriëntaties - Hoe acculturatie gerelateerd is met adaptieve uitkomsten Problemen in minderheidsgroepen identiteits- of acculturatieconflict? - Identiteitsconflicten (hogere etnische/religieuze identificatie = lagere nationale identificatie - Ontstaat door [discriminatie]: hogere religieuze identiteit lagere nationale identiteit - Identiteitscompatibiliteit (hogere etnische/religieuze identiteiten = hogere nationale/stedelijke identiteiten) - Combinatie van beide identiteiten leidt tot goede adaptatie van biculturatie - Gescheiden identiteiten: etnische en religieuze identiteit staat los van nationale en stadsidentificatie Lecture 4 --------- **Dimensionaliteit: tridimensionele acculturatie** 'cues' voor gemeenschap voor meer dan 2 groepen ?? **Afstandelijke acculturatie** - Acculturatie zonder een migrant te zijn - Positivieve en negatieve gezondheidsimplicaties **Terugkeringsmigratie** Bijv: gastwerkers die teruggaan, vluchtelingen die teruggestuurd worden, of migranten die kiezen terug te gaan naar hun land van herkomst - 85% van Griekse gastwerkers gingen terug naar griekenland na hun pensioen - In Turkije meer terugkerinsmigratie van Duitsland dan naar Duitsland **Types terugkeringsmigratie** - Falen: moeilijkheden met aanpassen (discriminatie, taalmoeilijkheden) - Gaan vaak terug voordat acculturatie heeft plaatsgevonden - Conservatisme: scheiden van familie, teruggaan naar familie vaste terugkeerdatum - Blijven langer dan Faal-groep - Kunnen nieuwe culturele processen thuis aanleggen - Pensioen: weinig culturele impact in thuisland - Innovatie: veranderingsfactoren: - Immigranten zijn goed aangepast aan nieuwe cultuur - Blijven het langst van alle groepen - Brengen verandering naar land van herkomst **Terugkeermigratie-uitkomsten** - Pre-remigratie perceptie: nostalgie, 'bevroren' cultuur - 'almanci' stimatisatie (Duits-achtig) terugkeringsmigranten worden slecht geaccepteerd in turkije - Generationele verschillen: jongere immigranten hebben meer acculturatie stress dan de eerste generatie - Reacculturatie: acculturatie orientatie in hun gastland Mensen die geïntegreerd zijn in die nieuwe cultuur beste uitkomsten Artikel ------- Acculturatie = veranderingen in culturele patronen van het individu door direct contact met een nieuwe cultuur die invloed heeft op het welzijn en sociaal functioneren van deze persoon 2 componenten van acculturatie: - Acculturatieve stressoren: negatieve effecten op welzijn kunnen verbeterd of verergerd worden door copingsstrategieën' - Probleem-gefocuste coping: effectief - Emotioneel-gefocuste coping: hoger niveau van stress - Sociale support: effectief als buffer - Aanname, vasthouding of aanpassing van cultureel gedrag, waarde of identiteit geassocieerd met cultuur van herkomst en nieuwe cultuur - Integratie en biculturisme geeft de hoogste kans op psychologische en socio-culturele aanpassing - Relatie tussen psychologisch en sociaal functioneren en verandering op dit gebied is onduidelijk Acculturatie heeft op verschillende ecologische niveaus invloed: - Individueel: positivieve factoren emotionele stabiliteit, overeenkomstigheid, extraversie, sociaal initiatief, openmindedness en culturele intelligentie - Familiaal: verschillen in acculturatie kunnen negatieve impact hebben - Familiedynamiek heeft grote invloed op acculturatieproces - Familiale invloed: - Contextuele antecedenten voor acculturatie orientaties verminderen contextuele effecten op psychologisch en socio-cutureel niveau - Verminderderende factoren voor het effect van acculturatie en adaptatie - Acculturatie gap slechte effecten op welzijn en sociaal functioneren - Afhankelijk van inhoud en richting van verschillen - Matigende factoren: hechte familierelaties en open communicatie - Gebruikelijke richting: jongeren doen meer aan integratie dan oudere generatie (kan ook andersom) - Institutioneel: scholen en werkplaatsen kunnen invloed hebben op het acculturatieproces - Assimilatiedruk leidt tot scheiding - Sociale steun positieve houdingen - SES hogere SES leidt tot een minder grote afstand in risicogedrag - Zelfde processen voor werkomgeving - Maatschappelijk: houdingen, beleid en vooroordelen kunnen invloed hebben op psychologische en socio-culturele aanpassing - Negatieve relatie met assimilatie - Positieve relatie met multiculturele aanpak - Discriminatie vaak in assimilatie culturen - Leidt tot meer behouding van cultuur van herkomst - Behouding van cultuur van herkomst kan juist slechte effecten hebben Niveau's van acculturatie: - Unidimensioneel: van oorspronkelijke cultuur naar nieuwe cultuur niet geaccepteerd - Bidimensioneel: mate waarin de oorspronkelijke en nieuwe cultuur wordt opgenomen gedeeltelijk geaccepteerd - Integratie: beide culturen komt vaak voor - Assimilatie: nieuwe cultuur komt redelijk vaak voor - Scheiding: oude cultuur niet bekend - Marginalisatie: geen cultuur komt bijna niet voor - Fusie: beide culturen combineren en veranderen in een nieuwe cultuur **Proces model van acculturatie** Het acculturatieproces begint met [intercultureel contact] intercultureel contact is belangrijk om de karakteristieken van de nieuwe cultuur (en voor anderen de cultuur van herkomst) te begrijpen, zodat er [minder afstand tussen de culturen ontstaat:] - Socio-culturele hypothese: hoe meer afstand, hoe meer problemen met integratie en psychologische/culturele adaptatie - Afstand is vergeleken door vergelijkingen met cultuur van herkomst en nieuwe cultuur Hoofdstuk 5 =========== Lecture 1 --------- *The Self =* cognitieve representaties van wie iemand is -- ideeën of beelden die iemand heeft van zichzelf, vooral in relatie met anderen, en hoe/waarom diegene zich zo gedraagt - Maken deel uit van [culturele wereldbeelden] - Belief systemen over men zelf en de cultuur - Zijn [functioneel] - Betrekken benodigdheden voor het 'erbij horen' en uniekheid - Leggen het belang uit van het begrijpen van culturele waarden als begeleidende principes in een specifieke cultuur zelf-concept [verzwakt culturele waardes] **Onafhankelijke en iner-afhankelijke zelf-constructen** - Onafhankelijk construct van zelf zelf-concept staat los van anderen ([individualistisch]) - De zelf is een verbonden entiteit, gescheiden van relevante anderen - De zelf is uniek, expressief, legt veel nadruk op binnenste gevoelens en haalt eigen doelen - De meest opvallende zelf-relevante informatie is gerelateerd aan eigenschappen waarvan gedacht worden dat zij stabiel, constant, en intrinsiek zijn aan de zelf - Eigenschappen, doelen, houdingen, rechten - ![Afbeelding met cirkel, diagram, schets, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image24.png) - Inter-afhankelijk construct van zelf zelf-concept staat niet los van anderen ([collectivistisch)] - Zelf is ongebonden, flexibel en contingent - Focus op de inter-afhankelijke status met anderen en proberen met anderen doelen en sociale verantwoordelijkheden te halen/te creëren - Meest opvallende aspecten van de zelf zijn de aspecten die te maken hebben met sociale relaties - Eigenschappen van de zelf die gerelateerd en onafscheidelijk zijn van [specifieke sociale contexten] - Afbeelding met diagram, cirkel, schets, Lettertype Automatisch gegenereerde beschrijving Beoordelingen van de theorie **[weinig empirisch bewijs voor een harde scheiding tussen beide zelf-constructen]** - VS niet alleen maar individualistisch - China niet alleen maar collectivistisch - ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, diagram Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image26.png) **Moderne kijk: de zelf is veelzijdig** De zelf verandert afhankelijk van de sociale omgeving - Verschillende contexten van de zelf - Familie - Vrienden - Vreemden - Locaties (thuis publieke omgeving) - Verschillende domeinen van de zelf - Fysiek - Moreel - Persoonlijk - Familiaal - Sociaal - Werk gerelateerd - Academisch **Zelfvertrouwen en zelf-verbetering** - Zelfvertrouwen = cognitieve en affectieve evaluaties die een persoon van zichzelf maakt - Zelfverbetering = een verzameling van psychologische processen waardoor iemand zijn/haar zelfvertrouwen verbetert Zelfverbetering wordt meer gezien in [individualistische] dan in [collectivistische] culturen - Eerdere onderzoeken: collectivistische culturen hebben kritiek op zichzelf [zelf-effacement]: benodigdheid om eigen waarden naar beden te praten - Latere onderzoeken: [beter-dan-gemiddeld-effect]: de gewoonte van iemand om gewaardeerde eigenschappen te onderschatten en niet gewaardeerde eigenschappen te overschatten Onderzoeksresultaten - Zelvertrouwen is veelzijdig verschillen in focus in verschillende culturen op verschillende eigschappen - **Zelfverbetering is aanwezig in alle culturen proces wordt anders aangepakt in verschillende culturen** - Gemeenschappelijke zelfverbetering: bereikt door het geven en ontvangen van complimenten tussen partners in hechte relaties Lecture 2 --------- **Types van identiteit** - Persoonlijke identiteit: kwaliteiten en eigenschappen waarmee iemand uniek is van de rest - rationele identiteit: jezelf in relatie tot anderen - collectieve identiteit: sociale categorieën **Etniciteit en ras** Ras en etniciteit kunnen het leven van een persoon erg beïnvloeden identificatie met de groepen is belangrijk en chronisch opvallend - toegeschreven aan een bepaalde groep - betekenis is subjectief - identificatie met dynamische en context-afhankelijke situaties identificatie is context-afhankelijk - Culturele, etnische verschillen als breuklijnen voor zelf-categorisatie - Context-afhankelijk: contextuele dissonantie (opvallen in de context) vergroot mate van identiteit **Meerdere identiteiten** [Identiteitsontkenning] wanneer het land van herkomst niet door een ander geaccepteerd wordt omdat het niet past bij het normale beeld bij iemand van die herkomst (bijv. persoon geboren in VK met een Indisch uiterlijk) Voornamelijk aanwezig bij [niet-blanke rassen] **Frame-switching** [Multiculturele identiteiten als resultaat van acculturatie]: meerdere psychoculturele systemen van representaties in de gedachten van multiculturele individuen organisatie van identiteiten [frame-switching] - Frame switching = het onderhouden van meerdere zelf-concepten en het [wisselen tussen deze concepten] afhankelijk van de context - Netwerk van ideeën in gedachten - Onderzoek: wisselen mensen hun culturele raamwerk als deel van het culturele netwerk van ideeën wordt geactiveerd? Ja! - Interne attributies: iemands gedrag wordt toegeschreven aan interne processen - In VS: meer interne attributies - Externe attributies: iemands gedrag wordt toegeschreven aan processen buiten de persoon - In China: meer externe attributies Boek ---- Relatie zelf-concept en cultuur: hoe wij ons zelf begrijpen is direct geraleerd in hoe wij de wereld om ons heen begrijpen. Zelf-concept is belangrijk voor het organiseren en bepalen van gedachtes, gevoelens en acties en hoe wij de [wereld, onszelf en anderen zien] **Oorsprong van zelf-concept** Zelf-concept is een [menselijk construct] dat betrekking heeft op culturele uitvoeringen en wereldbeeldinen - Culturele uitvoeringen: hoe dingen in een bepaalde cultuur gedaan worden - Culturele wereldbeelden: [belief systemen over men zelf en de cultuur] of hoe deze moeten zijn, of ze fout zijn of niet Het is uniek aan mensen omdat: - Mensen weten dat de zelf bestaat en een belangrijke factor is - De zelf ook bij anderen bestaat - Mensen weten dat anderen ook beoordelingen maken over zichzelf (intenties) - Lange-termijn geheugen en hypothetisch denken over de toekomst - Symbolische en verbale taal creëren van verhalen en regels Het concept van het zelf is onderdeel van iemands culturele wereldbeeld, omdat de manier waarop iemand zichzelf ziet in relatie tot de rest van de wereld een integraal onderdeel is van iemands cultuur. **De dynamische en veelzijdige herkomst van het zelf-concept** Het zelf-concept organiseert gedachten en gedrag van het verleden en [bemiddelt en reguleert] deze gedachten voor in de toekomst zelf-concept is [dynamisch, veelzijdig en context-specifiek] afhankelijk van de situatie waarin zij zich bevinden **Onafhankelijke v sinter-afhankelijke zelf-construele theorie** Zelf-concept is afhankelijk van cultureel wereldbeeld en culturele leefregels zelf-concept verschilt tussen culturen Onderverdeling van 2 zelf-concepten - Onafhankelijk individualistisch - Zelfvertrouwen, instinctief, houden aan eigen keuzes - Geen overlap tussen zelf en anderen - Doelen, vaardigheden, houdingen en rechten zijn belangrijk - Inter-afhankelijk collectivistisch - Nadruk op [fundamentele verbondenheid] - Bij de groep horen is de belangrijkste waarde - Zelfvertrouwen kan afhankelijk zijn van het deel uitmaken van een groep of relatie **Moderne culturele verschillen in zelf-concept** Onafhankelijke vs inter-anfhankelijke zelf leidt tot nieuwe onderzoeken. Nieuwe resultaten: - Oosterse culturen zijn niet per sé meer collectivistisch 70% van japanse studenten zijn individualistisch - Geen culturele verschillen op onafhankelijke zelf-constructen - Wel verschillen in inter-anfhankelijke zelf-constructen: VS is [meer] inter-afhankelijk - Amerikaanse/westerse indiviuen zijn niet meer indiviudalistisch dan oosterse individuen - Amerikanen hebben niet meer zelfperceptie dan Aziaten - Meest opvallende informatie is context-specifiek past niet altijd bij het beeld abstracte, non-contextuele termijn zijn lastig te begrijpen - Je bent niet 'sociaal' zonder context - In context-specifiek situaties geen verschillen in zelf-perceptie - Zelfconcept wordt meer veroorzaakt door [bekrachtiging en bestraffing van gedrag] in plaats van [culturele zelf-constructen] - Situatie-afhankelijk, niet cultureel afhankelijk *Self-constructen: veelzijde, gecontextualiseerde, dynamische beelden van de zelf* Het zelf-construct is geen dichotomie, maar een samenwerking tussen onafhankelijke in inter-afhankelijke constructen Evolutie/natuurlijke selectie heeft gezorgd voor 2 belangrijke ontwikkelingen - Zelf-definitie - Autonomie en individuele definitie - Ontwikkeling van interpersoonlijke gerelateerdheid - Samenwerking, altuisme en wederkerigheid De 2 aspecten zijn met elkaar verbonden: ontwikkeling van een volwassen zelfbeeld kan alleen wanneer de herkenning van een volwassen zelfbeeld in anderen ook aanwezig is. Geisoleerde in inter-gerelateerde zelf-concepten kunnen tegelijkertijd bestaan in hetzelfde domein\ **[Meerdere zelf-constructen bestaan bij personen van verschillende culturen]** (balans tussen bij de groep horen en uniek zijn) 3 types van zelf - Privé - Openbaar - Collectief Verschillende zelf-constructen worden ontwikkeld afhankelijk van de context: - Individualistische omgevingen: meer privé dan collectief of openbaar - Collectivistische omgevingen: meer collectief dan privé of openbaar **Cultuur, zelfbeeld & zelfverbetering** *Zelfvertrouwen* Zelfvertrouwen = de cognitieve en affectieve valuaties die wij maken over onszelf geeft onze [zelf-waarde] aan door een evaluatie van positieve en negatieve gevoelens over onszelf. Hoger zelfvertrouwen positievere kijk of gevoelens over jezelf Cultureel perspectief: - Zelfvertrouwen: hoe men [zichzelf evalueert binnen hun culturele wereldbeeld] - Zelfverbetering: manieren waarop zelfvertrouwen verbeterd wordt binnen de cultuur [Terror management theory]: theorie over oorsprong van zelfvertrouwen mensen hebben een aangeboren angst voor de onvermijdelijke dood geven [betekenis aan het leven] (psychosociale buffer voor angst) waarde wordt gegeven door culturele wereldbeelden wanneer men voldoet aan die waarden [zelfvertrouwen] Onderzoek: zelfvertrouwen is [niet gerelateerd aan competentie] maar is meer gerelateerd aan [uniekheid] en [ideologie van eigen cultuur] (verdediging van angst en geeft gevoel van waarde) *Zelfverbetering* Is zelfverbetering universeel of cultuur-specifiek? - Individualistische culturen meer zelfvertrouwen - [Beter dan gemiddeld-effect]: Voornamelijk in individualistische culturen het inschatten van jezelf als meer capabel, intelligent en/of aantrekkelijk dan gemiddeld - Collectivistische culturen [minder zelfverbetering meer zelfverloochening]: verkleinen/neerhalen van eigen waarden en zelf-kritiek - Geen beter-dan-gemiddeld-effect in collectivistische culturen - Afbeelding met tekst, schermopname, diagram, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving - Collectivistische culturen doen [op een andere manier aan zelfverbetering] hebben belang bij een [ander type zelfvertrouwen dan minder snel gemeten wordt] en die gepaard gaat met [collectivistische eigenschappen] - [Gemeenschappelijke zelfverbetering]: zelfverbetering door het geven en nemen van complimenten tussen partners in hechte relaties - Impliciete zelfvertrouwen metingen geen verschil tussen VS en China - Uniekheid: motivatie voor uniekheid is sterker in collectivistische culturen dan in individualistische culturen - [Tactische zelfverbetering]: Zelfverbetering bestaat in elke cultuur, maar vindt plaats in [verschillende eigenschappen, expliciet/impliciet en verschillende contexten]. **Cultuur & identiteit** *Types identiteiten* Identiteit = de manier waarop individuen zich begrijpen en herkend worden door anderen. 3 types identiteiten. - Persoonlijke identiteit: persoonlijke [kwaliteiten en eigenschappen waarmee je van een ander te onderscheiden bent] - Collectieve identiteit: Erkenning dat wij tot sociale categorieën horen werk, religie, cultuur, etc. - Culturele identiteit - Etnische identiteit - Ras identiteit - Nationale identiteit - Provincie-identiteit - Relationele identiteit: Je eigen kwaliteiten in relatie met anderen Deze zijn gemaakt om mensen onder te verdelen in [sociale groepen] en creëren [erkenning] zorgt voor [sociale relaties] betere fysieke en psychologische uitkomsten De inhoud van een bepaalde identiteit is [afhankelijk van cultuur] gevormd door [verhalen met culturele betekenis] (bijv. culturele his