Aantekeningen Periode 5 Leerjaar 2 PDF

Summary

These notes cover various topics related to clinical reasoning, palliative care, and other medical subjects, suitable for a secondary school course or similar. The document contains detailed notes on topics such as the difference between palliative and curative care, symptom management, and risk assessment in elderly patients.

Full Transcript

Aantekeningen periode 5 leerjaar 2 Inhoudsopgave Kerntaak 1: Klinisch Redeneren 4 Werkgroep 1, lesweek 1 4 Voorbereiding 4 Les...

Aantekeningen periode 5 leerjaar 2 Inhoudsopgave Kerntaak 1: Klinisch Redeneren 4 Werkgroep 1, lesweek 1 4 Voorbereiding 4 Les 6 Werkgroep 2, lesweek 1 7 Voorbereiding 7 Werkgroep 3, lesweek 2 9 Voorbereiding 9 Les 12 Werkgroep 4, lesweek 2 12 Voorbereiding 12 Les 13 Werkgroep 5, lesweek 3 13 Voorbereiding 13 Les 17 Werkgroep 6, lesweek 3 18 Voorbereiding 18 Kennisclips lesweek 4 21 Werkgroep 7, lesweek 4 25 Voorbereiding 25 Werkgroep 8, lesweek 4 27 Voorbereiding 27 Kennisclips lesweek 5 28 Risico-inschatting en vroegsignalering bij ouderen 28 Dementie – depressie – delier 29 Pathologie van dementie – verschillende vormen 30 Werkgroep 9, lesweek 5 33 Voorbereiding 33 Werkgroep 10, lesweek 5 33 Voorbereiding 33 Werkgroep 11, lesweek 6 35 Voorbereiding 35 Les 36 Werkgroep 12, lesweek 6 36 Voorbereiding 36 Les 37 Werkgroep 13, lesweek 7 38 Voorbereiding 38 Les 38 Werkgroep 14, lesweek 7 39 Les 39 Kerntaak 1: Anatomie, Fysiologie & Pathologie 40 Werkgroep 1, lesweek 2 40 Voorbereiding 40 Werkgroep 2, lesweek 4 43 Voorbereiding 43 Kerntaak 3 & 4: Gespreksvaardigheden 48 Werkgroep 1, lesweek 1 48 Voorbereiding 48 Les 48 Werkgroep 6 , lesweek 6 49 Les 49 Kerntaak 6: Verpleegtechnisch handelen 51 Werkgroep 1, lesweek 1 51 Les 51 Werkgroep 2, lesweek 3 52 Voorbereiding 52 Kerntaak 7: Neurorevalidatie 56 Werkgroep 1, lesweek 56 Engels 60 Werkgroep 3, lesweek 3 60 Voorbereiding 60 Werkgroep 4, lesweek 4 61 Voorbereiding 61 Kerntaak 1: Klinisch Redeneren Werkgroep 1, lesweek 1 Voorbereiding Kennisclip: Verschil tussen palliatieve en curatieve zorg Het grootste verschil is het doel. Kennisclip: Begrippen en thema’s bij palliatieve zorg Bij palliatieve zorg wordt er gesproken van 4 dimensies: - Lichamelijke dimensie: lichamelijke klachten - Psychische dimensie: emoties - Sociale dimensie: emoties zorgen voor angst (werken en mantelzorg) - Existentiële dimensie: emoties laten nadenken Thema’s die centraal staan bij palliatieve zorg: - Kwaliteit van leven: focussen op de lichamelijke, sociale en psychische aspecten. - Symptoommanagement: specifieke symptomen en hierbij zorgen dat ze verminderen/verdwijnen. - Multidimensionale zorg: Naar alle dimensies bekijken - Zorg voor cliënt en naasten: begeleiding is een belangrijk aspect - Anticiperen en proactieve zorgplanning: gesprekken voeren over wat er op iemand te wachten staat en hierover beslissingen nemen. - Autonomie: zelf beslissingen maken en grenzen stellen. Shared decision making is een erg belangrijk aspect. Kennisclip: Markering en ziektetrajecten bij palliatieve zorg Soms is het bij een zorgvrager heel duidelijk als iemand in de palliatieve zorg terechtkomt als er geen genezing meer mogelijk is. Soms is het wat lastiger om te zeggen zoals bij een chronische ziekte. Om vast te stellen of iemand in de palliatieve zorg terechtkomt stel je jezelf de surprise question (zou het mij verbazen als deze zorgvrager binnen een jaar overleden is?). Als het antwoord nee is op de vraag moet je de palliatieve zorg starten. Er zijn 3 scenario’s die zich kunnen voordoen bij de start van de palliatieve fase: - Plotselinge en snelle achteruitgang - Geleidelijke achteruitgang met ernstige episodes - Lang aanwezige, onvoorspelbare achteruitgang Kennisclip: Spectrum van palliatieve zorg Het palliatief zorgspectrum bestaat uit 5 fases: - Markering - Meer ziektegericht (ziekte behandelen) dan symptoomgericht (symptomen behandelen) - Meer symptoomgericht dan ziektegericht - Stervensfase: niet meer kwaliteit van leven maar van sterven - Nazorg Kennisclip: Risico-inschatting en vroeg signalering De lichamelijke dimensie van de palliatieve zorg kan ook nog eens worden opgedeeld in 3 onderdelen: pathofysiologisch, sensorisch en functioneel. - Pathofysiologisch: wat gaat er mis in het lichaam - Sensorisch: last van krijgen - Functioneel: last zo groot dat je dingen niet meer goed kan Psychisch: - Affectief: hoe voelt iemand zich eronder, emoties - Cognitief Pallialine en IKNL zijn goede meetinstrumenten over de symptomen. Voorbereidingsopdracht 1 1. 2. Palliatieve zorg is de zorg die wordt verleend aan een zorgvrager die (geschat wordt) binnen 12 maanden komt te overlijden en hierbij staat de kwaliteit van leven centraal. 3. Aangezien bij mevrouw dubios niet duidelijk is wat haar levensverwachting is en ze niet weten of de behandelingen aanslaan is het moeilijk te zeggen of ze in de palliatieve fase zit. Ze zijn wel bezig om de symptomen te verminderen en de kwaliteit van leven zo goed mogelijk te houden. 4. De arts maakt de beslissing maar meestal wel in samenspraak met verpleegkundigen en/of andere disciplines aangezien die misschien ook signalen en observaties hebben met het helpen besluiten of de zorgvrager in de palliatieve fase zit Les Casus: Kwaliteit van leven: gekeken wat hij zelf nog kon en stap voor stap werd dat minder en werd daarop ingespeeld Symptoommanagement: medicijnen om de klachten en ziekte te verminderen Multidimensionale zorg: Zorg voor cliënt en naasten: gesprek met oma; hoe zij het ervaarde Anticiperen: werd gevraagd of hij het goed vond of hij in een gesloten instelling werd gezet als het zover zou komen Autonomie: in het begin werd nog geluisterd naar zijn keuzes maar dat werd steeds minder omdat hij niet goed wist wat hij wilde en niet helder kon nadenken Slaap/waak problemen Vermoeidheid Stress Predisponerende factoren: factoren die sneller voor een psychische klachten kunnen zorgen Uitlokkende factoren: een factor die weer voor andere slechte factoren kunnen zorgen (bijv. Infectie zorgt voor wond) Onderhoudende factoren: - Vermoeidheid, pijn - Pijn, - Benauwd, hoesten - Vermoeidheid, kortademig Werkgroep 2, lesweek 1 Voorbereiding Pallialine: richtlijn algemene principes palliatieve zorg Palliatie in de stervensfase: Hierbij wordt de focus verschoven naar de kwaliteit van sterven i.p.v. kwaliteit van leven. (Meestal de laatste dagen voor het sterven en hooguit 1-2 weken ervoor) Hoofdstuk 29 boek: palliatieve zorg De domeinen die van belang zijn bij de kwaliteit van leven in de palliatieve fase zijn: Lichamelijk comfort, (lichamelijk) functioneren, cognitief functioneren, psychologisch welbevinden, sociaal welbevinden, spiritueel welbevinden en waargenomen kwaliteit van zorg. De term palliatief redeneren wordt gebruikt voor klinisch redeneren in de palliatieve fase. Palliatief redeneren heeft als doel de communicatie en de kwaliteit van zorg te verbeteren. De subjectieve beleving en de betekenis die de patiënt aangeeft, zijn het uitgangspunt. Palliatief redeneren bestaat uit de volgende fasen, waarbij voortdurende afstemming met de patiënt en zijn naaste van wezenlijk belang is in een proces van gezamenlijke - Breng problematiek in kaart, verzamel informatie van de patiënt en gebruik zo nodig meetinstrumenten. - Vat problematiek en beleid samen: stel een werkhypothese op, maak beleidsoverwegingen, omschrijf het doel en stel het behandelplan op; denk toekomstgericht. - Maak afspraken over evaluatie, zet zo nodig meetinstrumenten in: klachten en de mate van welbevinden zijn belangrijke indicatoren. - Stel het beleid zo nodig bij en blijf evalueren. Het is in de palliatieve fase belangrijk om aandacht te besteden aan proactieve zorgplanning (advance care planning ‒ ACP). Bij proactieve zorgplanning worden afspraken gemaakt over de in te zetten medische interventies, bijvoorbeeld over het stoppen van medische handelingen of beslissingen rondom het levenseinde. Voorbereidingsopdracht 1 1. 2. De (palliatieve) bestralingen en chemotherapie 3. De orale pijnmedicatie, subcutane pijnbestrijding (morfine) 4. De ziektegerichte palliatieve zorg. Het is best nog de beginfase van de palliatieve zorg en ze zijn nog vol bezig met de behandelingen en chemotherapie. Mevrouw wil het liefst ook nog zo lang mogelijk blijven leven en dat kan alleen door de ziektegerichte palliatie. Voorbereidingsopdracht 2 1. Zieke kinderen en ernstig zieke cliënten (risico op bloedarmoede). Beperk bloedafname of hergebruik afgenomen bloed. 2. 3. Een venapunctie is een voorbehouden handeling. Mag alleen door bevoegd zorgpersoneel uitgevoerd worden. Verdiepingsopdracht 3 - Tumor geïnduceerde complicaties, co-morbiditeit, anti-tumor therapie, bijwerkingen van andere medicatie, lichamelijke symptomen, psychosociale factoren waaronder existentiële problemen. De waarschijnlijke oorzaken bij mevrouw dubios: Tumor geïnduceerde complicaties (Haar tumor), lichamelijke symptomen (Pijn waardoor ze slecht slaapt) en psychosociale factoren (zorgen over financiële situatie, toekomst) - Mogelijke oorzaken - De lastmeter kan worden gebruikt als signaleringsinstrument. Als je de volgende symptomen weet die kunnen duiden op vermoeidheid kun je de vermoeidheid snel signaleren en kan eerder de volgende stappen van het klinisch redeneren beginnen: bleke huid, kringen onder ogen, futloos, ongeduldig, geprikkeld, mindere concentratie, Werkgroep 3, lesweek 2 Voorbereiding Kennisclip: wat is pijn? Definitie pijn: Een onplezierige, sensorische en emotionele ervaring die gepaard gaat met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging of die beschreven wordt in termen van een dergelijke beschadiging. Pijn herken je meestal bij iemand anders aan de toon waarmee de pijn wordt uitgelegd of non- verbale karakteristieken. Kennisclip: pijn meten Je kunt het beste pijn meten door mensen ernaar te vragen (hulpmiddelen: 0-10 schaal, plaatjes). Als sommige mensen al een andere ziekte hebben gehad die heel erg veel pijn doet, veranderd bij hen de pijnschaal aangezien ze de pijn gaan vergelijken en denken dat het nu veel minder erg is. Bij mensen die zich niet goed verbaal kunnen uiten (baby, mensen met dementie of een verstandelijke beperking) moet je veel letten op de gezichtsuitdrukkingen. Hierbij kun je dus het beste bij kleine signalen al pijninterventies inzetten. Als je dan verschil merkt is de kans groot dat diegene pijn ervaarde. Kennisclip: pijnverwerking en medicatie Door weefselbeschadiging ontstaat er pijn. Dit gaat in 3 stappen: transductie (prikkel ontstaat), transmissie (signaal wordt naar hersenen gestuurd) en hersenverwerking (signaal wordt verwerkt door hersenen tot een subjectieve ervaring van pijn). Door receptoren (soort zenuwcellen) wordt pijn of beschadiging waargenomen. De receptoren geven een elektrisch signaal als er een prikkel wordt waargenomen die mogelijk schadelijk is. Nociceptoren geven ook prikkels af bij signalen die nog niet gelijk schadelijk zijn maar dat welk kunnen worden (hoge warmte). Het signaal van de Nociceptoren wordt door meerder zenuwcellen doorgegeven aan het ruggenmerg (hier vindt de transmissie plaats). In de hersenen wordt het schade signaal verwerkt door meerdere gebieden. Alle gebieden samen geeft het pijngevoel. Elk gebied heeft ook zijn eigen stukje wat bijdraagt aan de pijn. Sensorische cortex: welke plek in het lichaam, amygdala: hoe beangstigend de pijn is, anterieure cingulate cortex: mate waarin de pijn de aandacht grijpt. Als een hersengebied beschadigd is wordt pijn heel anders ervaren (hierbij kunnen ze alles van de andere hersengebieden voelen maar het aangedane hersengebied niet). Door hernia krijg je constant pijnsignalen omdat de zenuwcellen in de wervelkolom afgekneld zijn (transmissie zonder transductie). Het kan dus zijn dat daardoor pijn op een plek wordt ervaren waar eigenlijk helemaal geen pijn is. Kennisclip: psychische en sociale invloeden op pijn Pijn kan hoger worden als er een inschatting is dat er een heftige pijnprikkel komt. Pijn wordt vaak verminderd door hen af te leiden. Maar bij mensen die heel angstig zijn voor de pijn werkt afleiding minder goed. Mensen met een positieve stemming ervaren minder pijn. Interventies die kunnen helpen tegen pijn zijn: verwachtingen bespreken en informeren, afleiding helpen zoeken, positieve stemming bevorderen en een geborgen gevoel scheppen. Kennisclip: Spiritualiteit, verpleegkunde en CanMEDS-rollen 4 dimensies van de gehele mens: Lichaam, geest, sociale omgeving en spiritueel (wat een ziekte/aandoening of iets anders voor de zorgvrager betekent). Kennisclip: definitie spiritualiteit Belangrijke waarden bij spiritualiteit zijn: streven naar excellente palliatieve zorg, respect voor diversiteit en multidisciplinaire samenwerking. Spiritualiteit wordt gevormd door de bovenste rij van de waaier. De middelste rij zijn dingen waarbij je als verpleegkundige rekening moet houden bij spiritualiteit. De onderste rij zijn dingen waarbij mensen hun spirituele leven vormgeven en uiten. Kennisclip: ARS moriendi-model/diamantmodel Diamantmodel helpt bij zingevingsvragen, hierbij staat het begrip innerlijke ruimte centraal (uitgerust en ontspannen, dit helpt de zorgvrager om beter met de situatie om te gaan en de zorgverlener om te luisteren). Bij het model zijn 5 thema’s: autonomie, lijden, afscheid, schuld en hoop. Les - Verhoogd risico bij mensen met oncologische aandoening in palliatieve fase: tumorgroei - Grimassen - Veel aan pijnlijke plek, - Onrustig, plek niet aanraken (terugtrekken) - Onrustig, stress, afwezig, somber - Vermijden beweging (pijnlijke plek), - Boos worden, zeggen dat het pijn doet, afreageren, emotioneel reageren - Bleekheid, zweten, versnelde ademhaling, hypertensie, tachycardie Tonus = spierspanning Delier is voorbeeld van syndroom Symptoom komt voort uit syndroom Werkgroep 4, lesweek 2 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 Je kunt een infectie van een infuus herkennen door irritatie, zwelling, warmte, pijn en roodheid rondom de insteekplaats van het infuus. Behandeling: Infuus eruit halen, wondzorg, eventueel antibiotica voor de infectie, monitoren 3. Een subcutane infusie kan langer blijven zitten waardoor er minder vaak opnieuw geprikt hoeft te worden. (Aders raken sneller geïnfecteerd) Voorbereidingsopdracht 2 1. Bij een stoma wordt een deel van de darmen omzeild waardoor niet alle medicijnen even goed werken. 2. a. Bij een stoma wordt een deel van de darmen omzeild waardoor niet alle medicijnen even goed werken. Hierdoor kan het dus zijn dat haar medicijnen niet goed worden opgenomen en gaan werken. Door een subcutaan infuus wordt het wel goed opgenomen (in het weefsel). b. Nu heeft ze geen neusmaagsonde. Dus kan het niet. Je gaat niet alleen een neusmaagsonde inbrengen voor haar medicatie. c. Zou kunnen maar het is niet zeker of dat ook bij de medicatie van mevrouw van toepassing is. Voorbereidingsopdracht 3 1. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/33876676/ (spiritual care) AND (palliative phase) Filters: 5 jaar, RCT, SR PubMed 2. Het bieden van innerlijke ruimte (ontspannen en uitgerust) en daardoor de kwaliteit van leven voor zorgvragers en zijn naasten verbeteren en mensen helpen bij vragen over de zin van het leven, hun geloof of wat hen troost geeft. 3. Openstaan voor spiritualiteit, een fijne omgeving voor de zorgvrager creëren zodat de zorgvrager zich wil uiten, luisteren en ondersteunen, als je de expertise niet kan bieden doorverwijzen naar een gespecialiseerde zorgverlener, letten op spirituele crisis (angst, wanhoop, existentiële vragen), betrokkenheid tonen. Les 1. Een voorkeursplaats voor een subcutane infusie is de thorax (komt doordat het hart dichtbij is). 2.. 3. Kan geïrriteerd raken (subcutane canule) 4. De subcutane canule hoeft alleen ontlucht te worden bij medicatie 5.. 6.. 7. Subcutane infuus behandeling gebruik je wanneer: - Gelijkmatige bloedspiegel nodig is - Client geen medicijnen via de mond kan innemen - De client via de mond toegediende medicijnen slecht kan opnemen - Benodigde medicijnen alleen subcutaan toe te dienen zijn Complicaties subcutaan infuus: - Irritaties rond de insteekplaats (roodheid, pijn, zwelling, vloeistoflekkage, bloeding, harde plekken in de huid) Een perifeer infuus is geschikt voor: - Kortdurende toediening minder dan een week - Vloeistoffen die een niet of nauwelijks irriterende werking hebben op de bloedvatwand - Wanneer drie of meer perifere aders geschikt en beschikbaar zijn om aan te prikken Complicaties: - Hematoomvorming - Infectie - Flebitis (vaatwandontsteking) - Subcutaan lopen Werkgroep 5, lesweek 3 Voorbereiding Kennisclip: Exacerbatiemanagement bij hartfalen: hartfalen in de palliatieve fase Exacerbatie: terugval, management: voorkomen. Hartfalen is de pompfunctie van hart is verstoord. Het lichaam gaat daardoor compenseren d.m.v.: verhoogde hartfrequentie, vochtretentie, aanmaak angiotensine 2 (voor vaatvernauwing). Oorzaken van hartfalen: Hartinfarct, hoge RR (bloeddruk), obesitas en diabetes. Bij de palliatieve fase zit je bij de NYHA wel in fase 3 of 4. Kennisclip: exacerbatiemanagement bij hartfalen: symptomen en preventie Leefstijladviezen om hartfalen te voorkomen: - Sedentaire leefstijl; minstens 2,5 uur beweging per week en veel zitten voorkomen - Gezond gewicht (BMI tussen 18 en 25) - Roken stoppen en meeroken voorkomen - Psychosociale begeleiding; ontspanning - Raad het gebruik van supplementen met rode gist rijst met het doel het LDL-cholesterol te verlagen niet aan - Raad het gebruik van visoliesupplementen met het doel LDL-cholesterol en de kans op hart- en vaatziekten niet aan Kennisclip: exacerbatiemanagement bij hartfalen: signaleren en interventies Tekenen van verslechtering zijn: - Gewichtstoename van 1 tot 2 kg in 2 tot 3 dagen - Toename van vermoeidheid - Kortademigheid en nachtelijke kortademigheid/hoesten - Dikke benen, enkels, vingers of buik - Schoenen of kleding gaan strakker zitten - Benauwd gevoel door oedeem in longen - Verminderde concentratie, verwardheid - ‘Vol’ gevoel door stuwing van de lever - Verlies van eetlust Adviezen: - Extreme vermoeidheid en/of kortademigheid voorkomen - Dorst: ijsblokje, medicatie via vla yoghurt of pap, regelmatig mond spoelen - Weinig eetlust: regelmatig kleine maaltijden - Benauwdheid: ventilatie, rechtop zitten, hoofdeinde omhoog Belang bij palliatieve zorg bij hartfalen: - Aandacht voor alle dimensies - Interdisciplinair - Anticipeer: wensen levenseinde, ICD, reanimatie - Betrek mantelzorger - Benut richtlijnen pallialine - Consulteer gespecialiseerd team Kennisclip: klinisch redeneren bij dyspneu Dyspneu is een onaangename gewaarwording van de ademhaling. Dyspneu wordt in de palliatieve fase indringer ervaren dan pijn. Aanvalsgewijze dyspneu is een dyspneu die tijdelijk ernstiger of aangenamer is of uitsluitend aanvalsgewijs optreedt. 4 soorten dyspneu: - Luchthonger: honger van lucht. Behandeling: correctie van bloedgassen of bevordering van longinflatie. - Gevoel van ademarbeid: moeite met ademen. Door obstructie in de bronchus, stijve long, zwakte ademhalingsspieren of overgewicht. Minder onaangenaam dan luchthonger. Behandeling: ademspiertraining, luchtwegverwijders, niet invasieve beademing, gewicht reductie bij overgewicht. - Strak gevoel op de borst: Zwaar of benauwd gevoel op de borst. Zelden in de palliatieve fase. Bronchusverwijder helpen hierbij. - Snelle ademhaling: door longoedeem, longvaatovervulling door hartfalen. Verminderd door diuretica. Oorzaken van dyspneu: - Obstructie van bovenste luchtwegen (tumor) - Pulmonaal (afname ventilerend oppervlak in de long) (astma en COPD) - Extrapulmonaal/intrathoracaal (pleuravocht) - Cardiaal (hartfalen) (uitzaaiingen kanker op vliezen hartzakje) - Overig: o Zwakte ademhalingsspieren o Ascites, uitgebreide levermetastasen o Anemie (bloedarmoede) o Psychogene en existentiële factoren Vroeg signalering dyspneu: Hierbij neem je een anamnese af waar je let op des symptomen, mogelijke oorzaken, het in kaart brengen van de dyspneu en de impact op het dagelijks leven en de beleving. Lichamelijk onderzoek is ook van belang bij de vroeg signalering van dyspneu (plaatje rechts hieronder). - Meten van vitale parameters - Onderzoek van de hals, thorax, abdomen, extremiteiten, armen en benen (oedeem) - Overweeg gebruik meetinstrumenten (USD (dyspneu en aantal veel voorkomende symptomen in kaart brengen), Borg schaal, MRC schaal, CRQ (COPD)) o Ernst in beleving dyspneu o Functionele impact van dyspneu o Dyspneu bij bepaalde ziekten Aanvullend onderzoek: - Zuurstofsaturatie (staat niet gelijk aan de beleving van de zorgvrager) - Laboratoriumonderzoek (Hb) - Beeldvormend onderzoek (X-thorax) - Longfunctieonderzoek - ECG - Bronchoscopie Interventies voor dyspneu: - Integrale zorg o Voorlichting, informeren en communicatie o Ondersteunende zorg o Coördinatie van zorg - Niet medicamenteuze symptomatische behandeling o Leefregels ▪ Optimale houding ▪ Adequate ademhalingstechnieken ▪ Evenwicht tussen momenten van inspanning en rust ▪ Ontspanningsoefeningen o Aanpassen van omgeving ▪ Afkoeling van gezicht ▪ Gebruik rollator o Zuurstof ▪ Zuurstof is niet altijd effectief ▪ Overweeg gebruik bij diffusiestoornis en bij aanvalsgewijze dyspneu ▪ Overweeg proefbehandeling met zuurstof bij dyspneu bij patiënten met kanker en COPD en continueer bij klinische respons. - Medicamenteuze symptomatische behandeling o Morfine (verneveld geen effect, oraal subcutaan of intraveneus wel) o Corticosteroïden o Anxiolytica (bij angst en onvoldoende effect morfine) - Behandeling van onderliggende oorzaak o Punctie, drainage bij pleura of pericardvocht of ascites (ophoping van vocht in de buikholte) o Diuretica bij hartfalen o Bloedtransfusie bij HB minder dan 5 tot 6 mmol/l o Behandeling/begeleiding bij psychische en existentiële factoren Kennisclip: spirituele zorgbehoeften De juiste verpleegkundige houding bij spiritualiteit is: - Openheid en respect voor spiritualiteit in zijn verschillende dimensies - Oog hebben voor wat van belang is voor de ander - Open en benaderbaar - Zorgzaam, betrokken en empathisch aanwezig - Bewust van eigen rol en beperkingen - Kwetsbaar op durven stellen - Professionele bescheidenheid (niet overal is iets aan te doen) - Bereidheid tot samenwerking Het methodisch vaststellen van spirituele behoeften: signaleren -> monitoren -> verdiepen -> diagnosticeren. Hierbij kun je gebruikmaken van diamant-model, lastmeter, USD, vragen uit FICA, vragen uit Mount Vernon cancernetwork (m.b.v. 3 vragen: wat houdt u bezig op dit moment? aan wie/wat had u steun in eerdere situaties? En wie zou u graag bij zich willen hebben voor ondersteuning?), signalering in de palliatieve fase (IKNL). Voorbereidingsopdracht 1 1. 2. Psychosociale factoren (Meneer heeft moeite met het omgaan/inzien van de ernst van zijn ziekte) en voeding (aangezien hij 5 kg is afgevallen vanwege verminderde eetlust en misselijkheid) 3. Ziektegerichte palliatie: Hij heeft medicatie voor het hartfalen en de CVA (bloedverdunners) en ICD Symptoomgerichte palliatie: mobiliteit wordt verbeterd d.m.v. fysio, ergo. Ze zijn nu wel nog wat meer bezig met ziektegerichte palliatie aangezien er niet veel stappen zijn gezet voor de symptoomgerichte en het nog pas net bekend is dat hij zich in de palliatieve fase bevindt. 1. Het ziektetraject van meneer Abdi is geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes en die van mevrouw Dubois is korte periode van plotselinge en snelle achteruitgang. 2. De vraag aan de zorgverlener ‘zal het u verbazen als deze patiënt binnen een jaar is overleden?' markeert een belangrijk moment in de palliatieve zorg. Hiermee wordt de zogeheten ‘surprise question' gesteld. Als het antwoord hierop nee is zit iemand eigenlijk wel in de palliatieve fase. 3. Opzich wel een goede methode maar als het moeilijk in te schatten is of als iemand niet genoeg ervaring heeft om die vraag te kunnen beantwoorden is het de vraag of die wel betrouwbaar is. Maar uit onderzoek is wel gebleken dat die betrouwbaar is en er is ook niet echt een andere methode hoe je het beter zou kunnen vaststellen. Voorbereidingsopdracht 2 1. 2. Kortademigheid na inspanning, vol gevoel in de buik, misselijkheid en verminderde eetlust, obstipatie, gewichtsverlies Voorbereidingsopdracht 3 1.. 2. Shared decision making, kwaliteit van leven, realistische doelen, behandelingen vermijden die weinig toegevoegde waarde hebben of ongemak opleveren Voorbereidingsopdracht 4 1.. 2. Kwaliteit van leven, symptomen verlichten, beperking behandelingen, SDM 3. Hartfalen: in de richtlijn geven ze medicatie en ik heb het beperken van complicaties door het bewaken van de toestand Voedingstekort: beetje hetzelfde; eiwitrijke voeding en diëtiste is ook nog van toepassing Les Tips: pijnmeting, pijnmedicatie met therapietrouw - Kleinere stappen, meer symptoomgericht (ligt aan de fase), - Behandelingen die weinig toegevoegde waarde hebben vermijden, Werkgroep 6, lesweek 3 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 1. De termen F-culturen en G-culturen komen uit de interculturele communicatie en beschrijven verschillende soorten culturele normen en waarden die groepen mensen kunnen hebben. In F-culturen worden gevoelens en boodschappen vaak indirect gecommuniceerd, terwijl in G- culturen directe communicatie meer gewaardeerd wordt. In F-culturen kan het belangrijk zijn om gezichtsverlies te voorkomen, wat betekent dat men voorzichtig is met kritiek. In G- culturen is directe feedback gebruikelijker, omdat het wordt gezien als transparant en eerlijk. Voorbeelden van F-culturen zijn vaak te vinden in delen van Azië, het Midden-Oosten, Afrika en Latijns-Amerika. Voorbeelden van G-culturen zijn veel West-Europese landen, Noord- Amerika en Australië. 2. F-cultuur (fijnmazig) G-cultuur (grofmazig) Sterke familiebanden en groepsloyaliteit. Individualisme en persoonlijke vrijheid staan centraal. Familie en gemeenschap zijn heel belangrijk. Familiebanden zijn minder sterk, individu staat centraal Impliciet: iedereen kent de regels, ook zonder Expliciet: regels staan vast, vaak in wetten. ze te benoemen. Ouderen en leiders hebben veel respect. Minder nadruk op hiërarchie; iedereen is gelijker. Tradities zijn belangrijk en worden gevolgd. Minder focus op tradities; verandering wordt gewaardeerd. Indirect en subtiel: men probeert Direct en open: men zegt wat men denkt. gezichtsverlies te vermijden. Keuzevrijheid is beperkt door groepsnormen. Veel persoonlijke vrijheid en keuzes. Gemeenschap controleert het gedrag sterk. Meer persoonlijke verantwoordelijkheid, minder controle door de groep. 3. a. Er zullen waarschijnlijk heel veel naasten zijn. Rekening houden met bepaalde tradities. Zorgvrager ook met respect omgaan met de ouderen (ouderen kunnen grote invloed hebben op keuzes) b. Minder invloed van familie op keuzes. Directe communicatie (directe en open communicatie over de gezondheid en dood). Meer professionele zorg want geen druk op familie. Minder gebonden aan tradities of rituelen. Minder religieuze begeleiding. 4. Communicatie aanpassen, rol van familie respecteren, omgaan met beslissingen rondom het levenseinde, respecteren tradities en rituelen, sociale controle en verantwoordelijkheid Voorbereidingsopdracht 2 1. 2. a. Getunnelde katheter: voor een langere tijd (maanden tot jaren), wordt vastgegroeid d.m.v. cuff, minder gevoelig voor infectie, eerst stuk onder de huid dan pas bloedvat Ongetunnelde katheter: Korte periode (dagen tot weken), hals of lies, met hechtingen vastgehouden, gelijk in bloedvat, hoger infectierisico (geen tunnel onder de huid die een beschermlaag bied) b. Met cuff: Niet vastgehecht, de cuff groeit vast in de huid, cuff is een extra barrière tegen infecties, voor langdurig gebruik, chemo of dialyse Zonder cuff: vastgezet met pleister, makkelijker te verwijderen of verplaatsen, hogere kans op infectie (minder barrière), meestal in acute situaties of kortdurende therapie 3. PICC, hickman katheter, PAC (port a cath), subclaviakatheter (onder sleutelbeen), jugulariskatheter (in de hals), ongetunnelde centraal veneuze katheter, getunnelde centraal veneuze katheter, 4. Een CVK kan worden aangebracht in de hals, bovenarm, lies of onder sleutelbeen Trombose en oedeem zijn nog contra- indicaties voor een PICC. Voorbereidingsopdracht 3 1.. a. Heeft u verschil gemerkt in uw symptomen in vergelijking met onze vorige afspraak? Wat zijn die verschillen dan? Heeft u de afgelopen 2 weken goed ervaren? Zou u graag veranderingen willen zien? Waar bent u tevreden over qua zorg? b. Meneer en mevrouw Abdi c. De verpleegkundige die (samen met meneer Abdi) het zorgplan opgesteld heeft. d. Iedere 2 weken 2. Bij de zorgevaluatie van de palliatieve zorg ga je denk ik veel meer in op de kwaliteit van leven. Dus hoe de zorgvrager het ervaart en de interventie het waard vindt. Hierbij is de symptomen onder controle houden ook een groter doel. Er wordt ook gekeken naar emotionele, psychosociale dimensies. 3. De NRS of VAS voor pijnscore Voorbereidingsopdracht 4 1.. 2. https://informatiestandaarden.nictiz.nl/wiki/vpk:V3.1_Opbouw_eOverdracht_volwassenen https://kennisplatform.venvn.nl/wp-content/uploads/richtlijnen/v-vn-richtlijn- verslaglegging.pdf o Alle fasen van verpleegkundig proces in het zorgdossier o Elektronisch dossier o Gebruik een format van verslaglegging die relevent is voor de context waar je werkt o Gebruik een eenduidige taal die te begrijpen is tussen organisaties en professionals o Monitor en evalueer kwaliteit van verslaglegging o Cliënten betrekken met verslaglegging (betere regie over eigen gezondheid bij cliënten) 3. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/31815307/ ("Nursing Handover" OR "Nursing Communication" OR "Patient Handoff" OR "Shift Report" OR "Nursing Transfer") OR ("Medical Records"[Mesh] OR "Electronic Health Records"[Mesh] OR "Nursing Documentation" OR "Patient Care Records" OR "Nursing Record Systems") AND ((y_5[Filter]) AND (randomizedcontrolledtrial[Filter] OR systematicreview[Filter])) Kennisclips lesweek 4 Kennisclip: Definitie en uitingsvormen van vermoeidheid Algemene definitie van vermoeidheid: Allesoverheersend en aanhoudend gevoel van uitputting en verminderd vermogen tot lichamelijke en geestelijke inspanning op het gebruikelijke niveau. Verschillende uitingsvormen: - Lichamelijke vermoeidheid: zwakte, het niet in staat zijn tot het verrichten van lichamelijke inspanning. - Cognitieve vermoeidheid: Concentratie- en geheugenstoornissen, moeite met denken, overprikkelt, beslissingen nemen - Emotionele vermoeidheid: geïrriteerd raken - Verminderde interesse en motivatie - Beperken in het sociaal functioneren Kennisclip: vroeg signalering en probleemherkenning Meetinstrumenten voor vroegsignalering: - Lastmeter: zelfrapportage document, hoe gaat het nu en wat speelt er - USD (Utrecht symptoom dagboek): instrument om vermoeidheid te signaleren - MVI (multidimensionale vermoeidheidsindex)): instrument om vermoeidheid te signaleren, dieper in op vermoeidheid, 20 stellingen die op een 5 punts schaal worden beoordeeld en gaan in op algemene vermoeidheid, fysieke vermoeidheid, verminderde activiteit, verminderde motivatie, mentale (cognitieve) vermoeidheid. - CIS (checklist individuele spankracht): 20 stellingen die ingaan op de ernst van de vermoeidheid, activiteiten, concentratie en motivatie (7 punts schaal) - HADS (hospital Anxiety and Depression Scale): gaat in op angst, stress en depressive - 4DKL (vier dimensionale klachten lijst): gaat in op angst, stress en depressie Kennisclip: interventies en testvragen Interventies: - Maak de vermoeidheid bespreekbaar - Afstemmen op de behoefte en wensen patiënt en mantelzorgers - (On)mogelijkheden die er zijn om de vermoeidheid te verlichten of te beperken - Verstrek en verwijs naar schriftelijke informatie. - Bewaak de afstemming tussen huisarts, ziekenhuis (verschillende disciplines) - Lichamelijk actief blijven; pas zo nodig intensiteit aan - Balans in activiteiten met rustmomenten - Adviseer zorgvragers prioriteiten te stellen in het ondernemen van activiteiten - Vast dagritme en goede slaap hygiëne - Afleiding zoeken (lopen, activiteit) - Ontspanning d.m.v. muziek, mindfulness - Luisterend oor (met professional) - Lotgenotencontact - Eventuele ondersteunende zorg (fysio, diëtist, ergo, thuiszorg) Aandacht voor mantelzorger(s): - Vergroten begrip en inzicht voor de symptomen - Adequaat leren omgaan met het probleem ter voorkoming van gevoelens van onmacht - Respijtzorg - Lotgenotencontact Kennisclip besluitvorming in de palliatieve fase Een methodiek om de symptomen van een zorgvrager goed te managen zodat er een goed beleid kan komen afgestemd op de wensen en behoeften van de zorgvrager. De 4 fases van besluitvorming in de palliatieve fase: 1. Problematiek in kaart brengen 2. Problematiek en beleid samenvatten 3. Afspraken over evaluatie van beleid 4. Evalueren en bijstellen Fases palliatief redeneren Palliatief redeneren bestaat uit vier stappen: 1. Inventariseer de lichamelijke en psychische symptomen, sociale en existentiële zorgen en waarden en de wensen en behoeften van de patiënt; 2. Analyseer en prioriteer de symptomen en zorgen; 3. Maak een doelgericht en proactief beleid zodat patiënten zorg op maat ontvangen; 4. Blijf continu het beleid evalueren en bijstellen. (Je mist hier eigenlijk de fases van risico-inschatting en i.p.v. vroegsignalering is het meer signalering, de rest is wel hetzelfde alleen zitten resultaatbepaling en interventie samen in de 3e stap) Kennisclip: ketenzorg CVA/TIA Een beroerte kun je herkennen aan een scheve mond, verlamde arm en/of been, onduidelijke spraak. De zorgstandaard CVA vanuit de beroepsverenigingen gaat om vraaggerichte zorg waarbij de zorg door zorgverleners zoveel mogelijk afgestemd wordt op de wensen en behoeften van de zorgvrager en naasten. Een CVA is een acute verstoring van de bloedvoorziening van de hersenen, die tot neurologische verschijnselen aanleiding geeft en langer dan 24 uur duurt of binnen die tijd leidt tot de dood. Een TIA duurt meestal korter dan 30 min en mag volgens de formele definitie max 24 uur duren. Probleemstelling: - Gemiddeld hebben CVA-patiënten meer dan 4 diagnoses tegelijk - De zorg voor deze patiënten is complex mede door de grote verscheidenheid aan symptomen - Het chronische karakter van het ziektebeeld - Het veel voorkomen van comorbiditeit - De resulterende problemen met maatschappelijke participatie Chronic care model: bij het model is een goed geïnformeerde en geactiveerde patiënt die samen met een voorbereid en proactief team de zorgbehoefte inventariseert en zorg organiseert. Het model bestaat uit 4 onderdelen die met elkaar samenhangen (maatschappij, gezondheidszorgsysteem, geïnformeerde geactiveerde patiënt, voorbereid proactief team van zorgverleners). Het patiëntenperspectief op CVA zorg geeft weer: - Wat patiënten en naasten wensen en verwachten van de professionele CVA zorg gedurende de acute fase - De revalidatie fase - De chronische fase Wensen vanuit de patiënt: - Meer en betere communicatie met de naaste (vooral acute fase) - Een aanspreekpunt voor informatie - Verbeter psychosociale zorg - Betrek naasten in zorgproces - Geef informatie over behandelmogelijkheden en bied een flexibel aanbod voor ambulante revalidatie (oefeningen moeten ook relevant zijn) Risicofactoren voor een CVA/TIA: (door deze te weten kun je het makkelijker preveniëren) - Verhoogde bloeddruk - Overgewicht - Roken - Te weinig beweging - Diabetes - Verhoogd cholesterolgehalte - Doorgemaakte (coronaire) hartziekte - Atriumfibrilleren - Stenosering van de arteria carotis interna - Acute fase: is een CT-scan gemaakt en de verpleegkundige en de neuroloog gaan in gesprek over de revalidatie fase - Revalidatie fase: een multidisciplinair team wordt ingezet om te helpen bij de revalidatie. - Chronische fase: veelal in de eerste lijn, huisarts en specialist ouderengeneeskunde houden de situatie in de gaten ‘ Kenmerken van de centrale zorgverlener: - Deskundigheid op het gebied van signalering en voorlichting ten aanzien van de complexe problematiek van de CVA-patiënt - Ondersteunen van patiënten in het terugvinden en behouden van de regie over hun ziekte en bestaan; autonomie - Kent het zorgaanbod en kan de behoeften bij de patiënt naar boven halen Werkgroep 7, lesweek 4 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 1. 2. Voor: hij heeft steun door zijn omgeving, hij krijgt instructies over het uitvoeren van de transfer naar bed Tegen: hij heeft fysieke beperkingen (mobiliteitsproblemen) hierdoor kan hij niet makkelijk zelfstandig de benodigde zorg uit voeren, hij is emotioneel over zijn situatie, hij verwacht zelf binnen 1 week naar huis te kunnen gaan terwijl de verpleging denkt dat hij nog 2 maanden nodig heeft 3. Casemanagement is een manier om te helpen bij ingewikkelde zorgsituaties, wanneer de zorg die iemand nodig heeft te veel wordt voor de normale zorgverleners. Het helpt om de zorg voor iemand te organiseren en makkelijker te maken, vooral als de persoon zelf en zijn familie moeite hebben om dit te regelen. Het gaat erom dat de zorg precies past bij wat de persoon nodig heeft, waarbij een zorgplan samen met de persoon en zijn familie wordt gemaakt. De zorg komt zoveel mogelijk thuis, in de eigen omgeving. Het doel is om de zorg overzichtelijk en goed geregeld te houden, zonder dat het te ingewikkeld wordt voor de patiënt en de mensen om hem heen. Casemanagement zorgt er ook voor dat de zorgverleners goed samenwerken, zodat alles soepel verloopt. Het is er dus voor mensen die meer hulp nodig hebben dan normaal, en helpt om de zorg te coördineren en beter te organiseren. 4. Ja, meneer Abdi heeft een complexe zorgsituatie (CVA, hartfalen, verminderde mobiliteit en emotioneel), meneer en mevrouw Abdi zijn nog overweldigd door de situatie dus kunnen waarschijnlijk niet alle zorg zelf regelen, meneer Abdi heeft ook moeite om de situatie te accepteren dus ondersteuning bij de keuzes maken. Voorbereidingsopdracht 2 1. De eerste dagen is in het ziekenhuis gelijk na opname. Daarna worden ze meestal overgezet naar een revalidatiecentrum. Thuis kan ook (met revalidatie zorg). Verpleeghuis en dag revalidatie 2. Een verpleeghuis is nu het beste voor meneer Abdi. Thuis zou ook kunnen als hij zelf (of samen met zijn vrouw) de transfer in en uit bed zou kunnen uitvoeren. 3.. 4. Thuis: niet want hij kan de transfer nog niet maken Verpleeghuis: Ja, hier kan makkelijk multidisciplinaire zorg geleverd worden Verzorgingshuis: Ja alleen zou verpleeghuis toch beter zijn omdat hij nog meer ondersteuning nodig heeft Ziekenhuis: ja alleen is zijn situatie niet meer zo ernstig dat hij daar moet blijven Hospice: het wordt niet verwacht dat hij binnen 3 maanden gaat overlijden. Inloophuis: Is geschikt voor meneer als hij lotgenotencontact wil, activiteiten wil en/of een gesprek met een professional wil Voorbereidingsopdracht 3 1. Https://www.zorginstituutnederland.nl/Verzekerde+zorg/ketenzorg-zvw Ketenzorg is de zorg waarbij verschillende disciplines gaan samenwerking voor een zorgvrager om de juiste zorg te bieden. 2. In het JBZ hebben ze ketenzorg voor CVA-patiënten. Ze hebben een speciale CVA persoonlijke informatiemap opgesteld die ze aan de patiënt en naasten geven met informatie. Hierin staat wat een CVA is, onderzoek bij een CVA zijn, risicofactoren, gevolgen, behandelingen. 3.. 4. Coördinatie van de zorg (schakel tussen disciplines), zorgplanning, patiënteneducatie, monitoring en evaluatie, samenwerking 5. Door een goed zorgplan op te stellen dat rekening houdt met zowel zijn neurologische aandoening als zijn hartfalen, kunnen zorgverleners beter afstemmen op zijn specifieke behoeften. De nauwe samenwerking tussen verschillende zorgprofessionals (neurologen, revalidatieartsen, fysiotherapeuten, logopedisten, enz.) zorgt ervoor dat alle aspecten van meneer Abdi’s gezondheid en revalidatie worden aangepakt. Werkgroep 8, lesweek 4 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 Administratieve gegevens Naam: meneer Abdi Leeftijd: 66 jaar Nationaliteit: Nederlands Contactpersoon: mevrouw Abdi Organisatie: thuiszorg; 2x per week ondersteuning en medicatietoezicht Algemene patiënten context: Burgerlijke status: Gehuwd, drie kinderen Werk: gepensioneerd Medische context: Arts: cardioloog Diagnoses: hartritmestoornis (d.m.v. hypertrofische cardiomyopathie), hartfalen (NYHA-klasse III) Medicatie geschiedenis: Sotalol en Digoxine (voor hartritmestoornis), Huidige medicatie: Pantozol (voorkomen maagklachten), Ascal en Furosemide (voor hartfalen), andere medicatie voor de hartritmestoornis en medicatie om het extra vocht af te drijven. Meneer heeft 5 jaar geleden een ICD gekregen. De ICD heeft een half jaar geleden regelmatig ingrijpen om het hartritme op gang te houden. Meneer heeft last van: een verlaagd energieniveau, vermoeidheidsklachten (na inspanning), benauwdheid bij inspanning, een pijnlijk en vol gevoel in de buik, misselijkheid en weinig eetlust. Meneer is in het afgelopen half jaar 5 kg afgevallen en weegt zich in verband met mogelijk vasthouden van vocht. Hij heeft medicatie voor het afdrijven van het vocht. Verpleegkundige context: zorgplan Beleid: palliatieve zorg Meneer heeft moeite met het omgaan van zijn ziekte en vind dat er alles aan zijn ziekte gedaan moet worden. Hiernaast vindt meneer het lastig om regie te nemen aangezien. Het vindt het bijvoorbeeld last om in te schatten wanneer hij Furosemide moet pakken en lijkt het erop dat hij zijn medicatie door elkaar haalt. Verpleegkundige context: specificatie gezondheidstoestand: Meneer heeft thuis een traplift vanwege de inspanningsproblematiek. Voorbereidingsopdracht 2 1. Een methodiek om de symptomen van een zorgvrager goed te managen zodat er een goed beleid kan komen afgestemd op de wensen en behoeften van de zorgvrager. De 4 fases van besluitvorming in de palliatieve fase: a. Problematiek in kaart brengen b. Problematiek en beleid samenvatten (problematiek met naasten besproken en bekeken wat de doelen zijn en wat haalbaar is.) c. Afspraken over evaluatie van beleid d. Evaluren en bijstellen 2. Ziektegerichte palliatie: bloed verdunnende medicatie (acenocoumar) 3. Symptoomgerichte palliatie: neurorevalidatie (de logopedist, ergotherapeut, revalidatiearts, fysiotherapeut en psycholoog), gebruik van de passieve tillift 4. Door de stappen van de besluitvorming kan goed gekeken worden wat voor meneer belangrijk is en wat hij graag wil, wat mogelijk is. Zodat ze samen met meneer Abdi een goede afweging kunnen maken of ze zich meer gaan richten op de ziektegerichte of symptoomgerichte palliatie. Les Fases palliatief redeneren: - Breng situatie in kaart - Vat samen en maak proactief beleid - Afspraken over evaluatie - Stel bij en evalueren Kennisclips lesweek 5 Risico-inschatting en vroegsignalering bij ouderen Kennisclip: definitie bepaling kwetsbaarheid bij ouderen Definitie kwetsbaarheid bij ouderen: kwetsbaarheid bij ouderen is een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten. Kwetsbaarheid is niet verbonden aan een leeftijdsgroep. Kwetsbaarheid bij 65+: vitaal overlijdt plotseling, geleidelijk kwetsbaar, vitaal na kwetsbaar te zijn geweest. Iets meer ouderen die thuis wonen zijn tevredener over hun leven dan ouderen die in een verpleegtehuis wonen. De mate van kwetsbaarheid staat niet altijd gelijk aan de kalenderleeftijd. Mensen met multimorbiditeit zijn vaker kwetsbaar. In 2030 is de verwachting dat een kwart van de oudere bevolking kwetsbaar zal zijn. Kennisclip: risico-inschatting en vroegsignalering bij (kwetsbare) ouderen Definitie risico-inschatting: de verpleegkundige weet op basis van diepgaande kennis welke mensen een verhoogd risico hebben op het ontstaan van bepaalde problemen, afhankelijk van de risico- inschatting zal de verpleegkundige in veel situaties preventieve maatregelen in gang zetten. Definitie vroegsignalering: de verpleegkundige weet dat veel problemen zich aandienen met voortekenen of vroege symptomen, zij kent die en kan daardoor tijdig een probleem signaleren. D.m.v. risico-inschatting en vroegsignalering kun je de kwetsbaarheid bij ouderen verminderen, functieverlies tegengaan en de kwaliteit van leven vergroten. De rol van verpleegkundige en andere disciplines: kwetsbaarheid tijdig herkennen, inzetten van (gevalideerde) meetinstrumenten, onderbouwing inzet preventieve interventies en het tijdig inzetten van de juiste interventies (in overleg met cliënt en naasten. Dit om ervoor te zorgen dat een casade breakdown (een kleine gebeurtenis die een heel groot gevolg kan hebben) wordt tegengegaan. Kennisclip: van screening naar interventie De volgende 5 stappen zijn een hulpmiddel bij risico-inschatting en vroegsignalering bij ouderen. Deze stappen helpen om kwetsbaarheid van ouderen tegen te gaan, functieverlies te verminderen en de kwaliteit van leven te verbeteren. Stap 1: screenen Opsporen van kwetsbare ouderen. (vb. screeningsinstrumenten: GFI, TFI, easycare-TOS) Stap 2: multidomeinbeoordeling (CGA) Hier wordt gescreend op alle 4 de dimensies. Stap 3: prioriteiten en doelen stellen In samenspraak met de oudere en naasten. Het is het meest effectief als het ook door de oudere zelf besloten is. Stap 4: Diagnostisch geriatrisch assessment Het in kaart brengen van de etiologie van het probleem en mogelijke samenhang tussen verschillende functiekenmerken. Dit doe je d.m.v. vragen stellen, heteroanamnese en mantelzorgbelasting, fysieke metingen en objectieve metingen. Stap 5: zorgbehandelplan Op basis van de voorgaande stappen: selecteren van de interventies en het uitvoeren van het zorgbehandelplan. Om de problemen bij ouderen op te sporen kun je gebruik maken van een comprehensive geriatric assessment. Je kan hiermee ook beschrijven en verklaren wat de zorgbehoefte van iemand is. Het CGA bestaat uit een screenend gedeelte (stap 2) en een diagnostisch gedeelte (stap 4). Dementie – depressie – delier Kennisclip: wat is een syndroom? Een syndroom is een samenhangende set van symptomen (een aantal klachten die vaak samenkomen). De oorzaak is hierbij vaak onbekend (kan omdat niet bekend is wat het syndroom veroorzaakt of juist meer verschillende oorzaken maar niet weten welke oorzaak). Dementie is voorbeeld van een syndroom omdat het mogelijke meerdere oorzaken heeft. Omdat er vaak niet een test is waarbij je erachter komt of iemand een syndroom heeft (omdat de oorzaak onduidelijk is) is het diagnosen van een syndroom moeilijk. Hierdoor is er dus diagnostiek per symptoom. Er staat vast gezet aan welke eisen (symptomen) iemand moet hebben om aan een syndroom te voldoen. Kennisclip: Drie D’s van de psychogeriatrie Psychogeriatrie: psychische problematiek bij ouderen (gedachten, gevoel en gedrag). Alle 3 de syndromen overlappen in de symptomen, daarom is onderscheid maken tussen deze 3 syndromen erg moeilijk bij mensen. Kennisclip: Depressie Een van de volgende 2 symptomen moet aanwezig zijn om een depressie te hebben: negatieve stemming of interesseverlies (niet positief kunnen zijn). Vaak is er ook een verandering in gewicht (als er ongeveer 5% van het gewicht is afgenomen in een maand), verandering in slaappatroon (verminderd), verandering in psychomotor (motoriek (vertragen, ingekakte houding)), vermoeidheid/ energieverlies, waardeloosheid/ schuldgevoel, concentratieprobleem/ besluiteloosheid, terugkerende gedachten aan de dood / suïcide. De blauw gekleurde symptomen kunnen ook bij een delier of dementie voorkomen. Risicofactoren depressie (doen zich vaak voor bij ouderen): Verlieservaringen, controle verlies (mindere zelfredzaamheid en verminderde mobiliteit), coping stijl (hoe iemand daarmee omgaat), vrouwen 2x zo veel kans dan mannen (door de coping stijl). Bij ouderen boven de 65 is 1-10% die thuis woont depressief en 15-40% in een instelling depressief. De eerste screening van depressie bij ouderen is door de geriatrische depressie schaal. Verder onderzoek zal worden gedaan d.m.v. gesprekken met een psychiater of psycholoog. Interventies die verpleegkundige kunnen ondernemen zijn ze in de gaten houden d.m.v. kijken of ze in een veilige omgeving zijn en dat er geen gevaarlijke gedachten zijn. Vaak hebben mensen met een depressie ook een slechtere zelfzorg dus deze te ondersteunen of overnemen. Moedig de mensen ook aan om te praten (emotionele steun, consistentst geven). Een activerende begeleiding met respect en waardigheid is ook beter voor de mensen met depressie voor positieve gedachten/gevoelens. Depressie door meestal weken tot maanden (geleidelijk), verloop: (symptomen) vaak ’s ochtends erger dan ’s avonds, bewustzijn is normaal (door concentratieproblemen kan iemand afwezig lijken), Spraak is normaal maar misschien een beetje trager, psychotische symptomen kunnen soms voorkomen in schuldwanen, behandeling is mogelijk door psychotherapie of antidepressiva (oorzaak is moeilijk weg te nemen aangezien die vaak niet bekend is) Kennisclip: Delier in de palliatieve fase Delier is vaak plotselinge verwardheid. De verpleegkundige moet goed letten op de mogelijke oorzaken zoals een infectie of medicijngebruik. De DOS schaal is een goed meetinstrument voor het signaleren van een delier. Pathologie van dementie – verschillende vormen Kennisclip: dementie, uitgelegd door de casemanager dementie Dingen in het kortetermijngeheugen blijven daar maar ongeveer voor 30 seconden en gaat daarna gelijk door naar het lange termijn geheugen. Het lange termijn geheugen kent 3 sub geheugens. - Episodisch geheugen: ons levensverhaal zit hierin opgeslagen. Ook onze geheimen (zitten heel diep). Dit zijn de plekken die meestal als laatste worden aangetast door de dementie. Gaat terug tot 3e of 4e levensjaar. - Semantisch geheugen: woordenschat en planning, semantisch geheugen is bij de een groter dan de ander. Ontwikkeld ongeveer vanaf het 2e/ 3e jaar. Dit geheugen is erg belangrijk in de ontwikkeling van dementie. Daarom hebben mensen die tweetalig zijn opgevoed minder kans op dementie omdat die geheugen een stuk groter is. - Procedurele geheugen: hier zijn alle procedures opgeslagen. Zoals aankleden, wassen, fietsen enz. Ontwikkeld al vanuit de baarmoeder tot aan de dood. Als mensen rond hun 40e/50e levensjaar gehoorproblemen hebben is het belangrijk om hun naar de audicien te sturen aangezien hun kortetermijngeheugen dan steeds minder geprikkeld wordt waardoor ze meer kans hebben op dementie. Dementie is niet een erge vorm van vergeetachtigheid maar meer met gedragsstoornissen of problemen. Alzheimer Risicofactoren van alzheimer: leeftijd (steeds grotere kans hoe ouder), vrouwen, hart- en vaatziekten (door de bloedvoorziening naar de hersenen), genvariant (op chromosoom 19 ligt een gen dat de kans op alzheimer vergroot), downsyndroom (meestal al op 35-jarige leeftijd), roken, hersenletsel, opleiding (laag heeft een hogere kans op alzheimer komt door de leefomstandigheden (hoog hebben meer geld voor gezondheid)). Verschijnselen van alzheimer: stoornissen in 2 domeinen, progressieve achteruitgang, helder bewustzijn (pauze houden in gesprek; als mensen wegtrekken of gaan slapen hebben ze een verminderd bewustzijn), leeftijd tussen 40 en 90, afwezigheid van andere hersenziekte (waterhoofd), ADL beperking en veranderd gedrag, positieve familiegeschiedenis. Dingen waar je op moet letten met het verlenen van zorg aan mensen met alzheimer: geen afspraken maken, spreek in duidelijke en korte zinnen, gebruik geen beeldspraak, niet de strijd aangaan, gebruik humor, niet leiden maar verleiden (zorg aantrekkelijk maken), laat eigen waarden en normen los, gedragsstoornissen bestaan niet, herkenbaar- en voorspelbaarheid (vaste structuur). Vasculaire dementie Ligt aan de plek waar je de klachten van ziet. Bij vasculaire dementie is er sprake van een cognitieve stoornis samen met een beeldvormig aangetoonde cerebrovasculaire schade. Verschijnselen: traagheid, apathie, onverschilligheid, sociaal terug trekgedrag, toename agressie, dwingend gedrag, dwanggedachten, impulsiviteit. Voorbeelden van fysieke problemen zijn: loopstoornissen, verhoogde valneiging, parkinsonisme, urge incontinentie, complicaties bedverpleging (tgv extreme slaapbehoeften), vaak al aanwezige COPD/ diabetes/ hypertensie. De verpleegkundige interventies zijn vooral gericht op het voorkomen van somatische en psychiatrische co morbiditeit, het borgen van socio-economische status en het borgen van de veiligheid (bv. Brandgevaar, preventie, mishandeling). De preventie van de co morbiditeit wordt gedaan door: voedingsadviezen (bloeddruk, diabetes en obesitas), bewegingsadviezen, compliance (leefregels, medicatie en voeding), onderhouden van sociale contacten, opstarten van dagactiviteiten, onderhouden van de dagstructuur. Fronto-temporale dementie Heeft het meest grote impact want zit vooral op het gedrag. Je hebt verschillende gedragsvarianten bij fronto-temporale dementie: - Ontremming: sociaal inadequaat gedrag; ongepaste opmerkingen, hyperoraliteit (voorwerpen in mond stoppen), seksuele ontremming, impulsiviteit. - Apathie: initiatief verminderd, interesseverlies, minder emoties, verwaarlozing van de ADL. - Stereotype dwangmatig gedrag: rigide dagpatroon, stereotype zich herhalende handelingen, rituelen, verzamelwoede. - Overige: hypochondere belevingen (denken een ernstige ziekte te hebben), hyperreligiositeit (abnormale belevingen) 50 % krijgt in eerste instantie een psychiatrische psychose. Mannen evenveel kans als vrouwen. 20 % van de dementie onder 65 jaar is Fronto-temporaal. Aandachtspunten in de zorg voor mensen met fronto-temporale dementie: Gedrag is vaak oninvoelbaar, taal is vaak niet bruikbaar, sociale conventies werken niet meer, pijnsignalering vaak inadequaat, hyperoraal gedrag, goede dag invulling/focus, goede observatie voor agressie, rust en activiteitenbalans, goede ADL zorg/verwaarlozing, denk aan prikkels geluid licht, zeer belastend voor de partner. Lewy body dementie Is een progressieve achteruitgang. 2 of 3 van de volgende symptomen: fluctuaties in cognitie/ aandacht/ alertheid, recidiverende hallucinaties, spontane verschijnselen van parkinsonisme. Bijdragende kenmerken zijn: rem sleep behavior disorder, ernstige overgevoeligheid voor neuroleptica, afwijkende SPECT of PET scan. Ondersteunende verschijnselen: frequent vallen en collaps, voorbijgaan onverklaard bewustzijnsverlies, autonome dysfunctie/ orthostase/ urine- incontinentie, niet visuele hallucinaties, wanen en depressies. Aandachtspunten bij de zorg: zeer rigide medicatie-inname is noodzakelijk, let op woonomgeving, goede lichamelijke verzorging (veel transpiratie), goede observatie mantelzorger, observatie van slaappatroon. Kennisclip: Juf Daniëlle vormen van dementie Bij het syndroom van dementie heb je een geheugenstoornis en 1 van de volgende symptomen: Afasie, apraxie, agnosie, afwijking in plannen en organiseren, gedragsveranderingen. De hiervoor genoemde symptomen moeten een impact hebben op het dagelijks leven (ten opzichte van vroeger) en geen andere verklaring hebben (bv. delier). Het is vaak het geval dat de patiënt niks door heeft en de naasten die de symptomen herkennen. Er bestaan ook mengvormen van dementie bijv. de combinatie tussen de ziekte van alzheimer en vasculaire dementie. Bij fronto-temporale dementie heb je 3 verschillende; gedrag, taal en beweging. In het begin bij FTD zijn er helemaal geen geheugenproblemen. Deze komt vooral voor bij jongere mensen en het verloop ervan is heel onvoorspelbaar. Bij alzheimer en vasculaire dementie is het verloop best wel hetzelfde alleen is bij alzheimer geleidelijke achteruitgang en bij vasculaire dementie stapsgewijs. Bij lewy body dementie is het verloop heel erg golvend. Mantelzorgverlening: portretten en werkstijlen Kennisclip: Portretten van mantelzorgverleners deel 1 De verschillende onderdelen van mantelzorg: - Organisatorisch: regelen van woningaanpassingen - Relationeel: spelletje doen - Fysiek: hulp bij de ADL - Psychisch: luisterend oor (bij depressieve gevoelens) De verschillende portretten van mantelzorgers: - De geboren mantelzorger: zorgen zit in het bloed, meerdere personen tegelijkertijd, werken meestal al in de zorg, klagen niet maar hebben wel meer kans op overbelasting. - De aanpakker: doener, goede bureaucratische competenties, belangenbehartiging, geven grenzen goed aan. - De onmisbare mantelzorger: niet een bewuste keuze voor mantelzorg, enige mantelzorger, leven wordt bepaald door de zorg, komen niet toe aan eigen plannen. - De boze mantelzorger: frustratie over regeltaken, slechte contacten/ ervaringen met instellingen, evt. verbreken van de contacten met professionals. - De overspannen mantelzorger: zorgen is te veel geworden, verlieservaringen, persoon is veranderd, verlies van de relatie -> overspannenheid. - De berustende mantelzorger: acceptatie, evenwicht bereikt, kwestie van tijd. Kennisclip: Portretten van de mantelzorger deel 2 Om de mantelzorger het beste te kunnen ondersteunen kijk je naar: - Inzicht (in de omstandigheden): de persoonlijke omstandigheden. Relatie tussen zorgvrager en mantelzorger. - Taken (van de mantelzorger): andere taken zoals werk en gezin - Beperkingen (van de zorgvrager): zijn de beperkingen lichamelijk, psychisch of cognitief? - Het netwerk (van zorgvrager en mantelzorgverlener): familienetwerk, professionals in het netwerk en wie voert de regie? Tips vanuit mantelzorgverleners: respijtzorg, steunpunt (voor info en een luisterend oor), zorg voor jezelf dagen of respijtweekenden. Interventies per mantelzorgverleners portret: - De geboren mantelzorger: zorg goed voor jezelf, beloon jezelf, blijf werken voor afleiding, gebruik mensen in je omgeving (professionals). - De aanpakker: maak een balans van wat wil ik en wat kan ik. - De onmisbare mantelzorger: zorg voor een goede mantelzorgconsulent - De boze mantelzorger: meteen aan de bel trekken en anderen vragen om dingen te regelen - De overspannen mantelzorger: geef de zorg uit handen! Zoek loketten die je bijstaan. - De berustende mantelzorger: geen tips Werkgroep 9, lesweek 5 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 1.. 2.. 3.. 4. (Neuro)psychiatrische symptomen (depressief en angst, hallucinaties), geheugenstoornis, apraxie, Voorbereidingsopdracht 2 Basisprincipes: kwaliteit van leven, zorg voor mantelzorgers en naasten, proactieve zorgplanning (al eerder beginnen aangezien mensen met dementie hun keuzes niet meer goed kunnen maken naarmate de ziekte vordert). Besluitvorming is anders bij mensen met dementie. Bij dementie heb je meer te maken met psychische symptomen dan lichamelijke symptomen. Bij dementie is vaak moeilijk in te schatten of iemand in de palliatieve fase zit omdat het verloop vaak onvoorspelbaar is Voorbereidingsopdracht 3 1. (Mantel)zorgers (merken het op) -> huisarts (maakt verwijzing naar onderzoek) -> Arts (gaat onderzoek doen en stelt diagnose op) -> Casemanager (zorgt voor de juiste toepassende zorg) -> thuiszorg (helpt zorg verlenen en mantelzorger ontlasten) -> dagbesteding -> Verpleeghuis 2. - verpleeghuis met grootschalige zorg (afdelingen voor 12 bewoners of meer) verpleeghuis met kleinschalige zorg (afdelingen voor 6-8 bewoners) verzorgingshuis met speciale afdeling voor mensen met dementie kleinschalig wonen in geclusterde woningen in de wijk speciale vormen van kleinschalig wonen, zoals zorgboerderijen, particuliere villa’s met zorg, en de huizen van Martha Flora of van De Herbergier Werkgroep 10, lesweek 5 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 Boos gedrag naar zoon en schoondochter en hulpverleners, klagen Voorbereidingsopdracht 2 1. De levensloop (de ervaringen van de zorgvrager met zijn of haar ziekte), gelijkwaardigheid (informatie van de zorgvrager is belangrijk en de verpleegkundige moet erop vertrouwen en soms afwijken van standaard interventies als de zorgvrager een andere voorkeur heeft), autonomie (verpleegkundige zo veel mogelijk de zelfregie te behouden bij een zorgvrager) 2. Aansluiten bij de beleving van de client (bijv. contact of nabijheid bieden), zintuigelijke activerende ondersteuning (bijv. muziek om rust te creëren, fijne sfeer creëren, structuur bieden Voorbereidingsopdracht 3 1. Erachter komen waarom er weerstand is (kun je de oorzaak aanpakken), mantelzorger emotioneel ondersteunen, heldere informatie bieden. 2. Robots (kunnen mevrouw ondersteunen bij wat er gedaan moet worden zodat ze niet alles hoeft te onthouden en het haar meer rust geeft), medicijndispenser (ontlast mevrouw ook van het onthouden wat er genomen moet worden), geavanceerde bewaking (kan mevrouw helpen om niet constant toezicht te moeten hebben op meneer), GPS (ls meneer nog wandelt of zich een keer verdwaald) Voorbereidingsopdracht 4 1. a. Dementerend persoon/mantelzorger i. Een aanspreekpunt ii. Iemand buitenaf die alles makkelijk in de gaten kan houden iii. Goede samenwerking en afstemming tussen professionals iv. Kunnen makkelijk 1 iemand bellen b. Maatschappij: i. Intensiviteit aan te passen zo nodig c. Huisarts: i. Goede afspraken ii. Heldere communicatie iii. Vaste aanspreekpunt 2. Casemanagement is het organiseren en coördineren van zorg voor zorgvrager die het nodig hebben, zodat zij en hun familie zo goed mogelijk geholpen kunnen worden bij de zorg die nodig is. 3. Wordt betaald uit de basisverzekering. 4. Zorgen dat er meneer in een verpleegtehuis komt of meer naar de dagbesteding gaat. Daarnaast misschien respijtzorg als meneer naar de dagbesteding gaat. Een psychologische hulp bieden voor mevrouw dat ze bijv. naar een lotgenotengroep gaat of met een psycholoog gaat praten zodat ze haar verhaal kwijt kan, tips kan krijgen, rust bieden. Voorbereidingsopdracht 5 1. Is essentieel voor het verbeteren van behandel- en zorgmogelijkheden, het opstellen van een zorgplan 2. Achterdochtig zijn (vroeger niet), Bedorven voedsel in koelkast, Niet goed meer kunnen bedienen van apparaten, zoals koffiezetapparaat, wasmachine en tv, Er onverzorgd uitzien (vroeger niet), Telkens vergeten welke dag het is, Telkens herhalen van dezelfde vragen of verhalen, Verdwalen op bekend terrein, Vergeten van afspraken (vroeger niet), Voortdurend zoeken naar spullen (vroeger niet) 3. a. OLD b. MMSE: kan worden beïnvloed door opleidingsniveau, minder betrouwbaar bij laaggeletterden, meet veel dingen tegelijk c. Kloktekentest (beïnvloed door opleidingsniveau) d. IQ-code e. RUDAS (kan bij laaggeletterden (als MMSE en klok niet kan), minder beïnvloed door opleiding Werkgroep 11, lesweek 6 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 1.. 2. Meneer Abdi heeft ziektetraject 2 (geleidelijke achteruitgang met tussentijdse ernstige episodes) en mevrouw Dubios heeft Ziektetraject 1 (korte periode van plotselinge en snelle achteruitgang) 3. De doelen van palliatieve zorg bij dementie veranderen gedurende het ziekteverloop: Vroege fase: Focus op het behouden van functionaliteit en kwaliteit van leven, met eventueel vertraging van het ziekteproces. Middenfase: Evenwicht tussen het behouden van functies en comfort, met toenemende aandacht voor symptoomverlichting. Late fase: Prioriteit ligt op optimaal comfort en verlichting van lijden, zonder nadruk op levensverlenging. De zorgdoelen passen zich aan de behoeften van de patiënt aan in elke fase. Voorbereidingsopdracht 2 Voorbereiding, actief luisteren en reageren op emoties, gezamenlijke besluitvorming, duidelijke afspraken. Voorbereidingsopdracht 3 1. Verhuizing doorgeven aan de gemeente, besluiten welke spullen meegenomen worden, intakegesprek verpleeghuis, zorgplan, zorgverzekering checken, contactpersoon aanwijzen. 2. Zorgverzekering: regelt de financiën en wat de eigen bijdrage is. Gemeente: nieuwe adres noteren Huisarts: medische overdracht CIZ: stelt de zorgindicatie vast (voor wet langdurige zorg) 3. In een verpleeghuis of kleinschalige woonvorm wordt het gefinancierd door de wet langdurige zorg en moet je nog een eigen bijdrage betalen afhankelijk van inkomen en vermogen. In de thuissituatie wordt de zorg gefinancierd uit de zorgverzekering en de wet maatschappelijke ondersteuning. 4. 5VV (verpleging en verzorging) want hij heeft dementie Voorbereidingsopdracht 4 1. Voor opname in een verpleeghuis heb je een zorgindicatie nodig van het CIZ, aangevraagd door een naaste of casemanager. De aanvraag moet ondersteund worden door medische informatie. Als iemand niet wil tekenen, kan een wettelijk vertegenwoordiger dit doen. Het CIZ bepaalt het zorgprofiel, en daarna volgt inschrijving bij een zorginstelling. Er zijn kosten verbonden aan de opname, en een Wzd-toets bepaalt of het om een vrijwillige of gedwongen opname gaat. Hulp van een casemanager is handig tijdens het proces. 2. 3. Ja, maar alleen als er een ernstig nadeel is. (Levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, (im)materiële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of ‘maatschappelijke teloorgang’, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van de cliënt of een ander; De veiligheid van de cliënt wordt bedreigd, al dan niet onder invloed van een ander; Het gedrag van de cliënt is zo hinderlijk dat het agressie van anderen oproept; De algemene veiligheid van personen of goederen is in gevaar.) Les 1. Ziektetraject 1 2. Ziektetraject 2 3. Ziektetraject 3 1. Door dementie te definiëren als een palliatieve aandoening, verbetert de zorg voor dementie. (Eens) 2. Dementie kan beschouwd worden als een levensbedreigende aandoening (oneens) 3. Als er sprake is van een vergevorderd stadium van dementie, kan een zorgvrager zelf niet meer beoordelen over zijn kwaliteit van leven (oneens) 4. In het beginstadium van dementie is er nog geen sprake van palliatieve zorg (Oneens 5. Gedragsproblemen zoals agressie vallen niet onder palliatieve zorg. (Oneens) 1. Erachter komen wat iedereen belangrijk vindt en kijken wat mogelijk is 2. 3. 4. Eerst werd aan iedereen gevraagd hoe hun het ervaarde zodat het duidelijk is en makkelijk een oplossing kan zoeken 5. Duidelijk maken wat er mogelijk is 6. 7. Ziektetrajecten Familiegesprek Wetten Werkgroep 12, lesweek 6 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 1. Bij Advance care planning gaat het om het proactief bespreken en vastleggen van de (komende) zorgwensen en voorkeuren van de zorgvrager (wanneer de zorgvrager hier nog bij betrokken kan worden). Dit is erg belangrijk omdat de zorgvrager op een bepaald moment niet meer in stand is om deze keuzes zelf te maken. Belangrijke punten hierbij: vroeg beginnen met gesprekken, regelmatig evalueren, persoonsgerichte, betrekken van de naasten en een multidisciplinaire aanpak. 2. Rol verpleegkundige: gesprekken starten en ondersteunen, vastleggen van de zorgvoorkeuren, regelmatig evalueren, ondersteuning bieden aan de naasten, zorgen voor een centrale coördinator (bijv. casemanager), comfort bieden aan zorgvrager, informatie bieden. 3. Dat je er niet al te lang mee kan wachten aangezien de ziekte erg onvoorspelbaar is, de zorgvrager zich steeds minder goed communicatief kan uiten, Voorbereidingsopdracht 2 1.. 2. Ja het kan, maar het is moeilijker om aan de eisen te doen van de euthanasie wet aangezien een eis een vrijwillig en weloverwogen verzoek is (dat is moeilijker aan te tonen aangezien iemand met dementie niet echt meer weloverwogen beslissingen kan maken). In de beginfase kan een zorgvrager wel nog om euthanasie vragen maar als de zorgvrager in een verder stadium komt niet meer, dan moet het al vastgelegd zijn in een wilsverklaring. 3. Nee, hij heeft al cognitieve problemen en zit al in een verder gevorderd stadium dus is het niet meer mogelijk om euthanasie te plegen behalve als het al vastgelegd is. Voorbereidingsopdracht 1 1. Ondraaglijk en uitzichtloos lijden Vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt 2.. a. Nee, alleen als de verpleegkundige te maken heeft gehad met de toediening van de euthanatica en als je de richtlijn gevolgd hebt. b. Ja, de arts moet de procedure uitvoeren maar er moet ook een uitleg van tevoren gegeven worden over het proces aan de zorgvrager. c. Ja, de huisarts blijft eindverantwoordelijk maar de verpleegkundige kan wel de observaties en inzichten delen waardoor de huisarts een betere beslissing kan maken. d. Ja, de verpleegkundige mag het niet toedienen en aanreiken maar het ophalen mag wel als de verpleegkundige daar de verantwoordelijkheid voor wil dragen. e. Nee, het kraantje opendraaien wordt gezien als een actieve rol bij de uitvoering en toediening en de arts mag alleen toedienen f. Nee, de lijkschouwer heeft alle middelen nodig waarmee het leven van de patiënt geëindigd is om de dood te kunnen vaststellen. Het infuus verwijderen kan het proces verstoren en juridische complicaties geven. Les - Wat houdt advance care planning in? Bij Advance care planning gaat het om het proactief bespreken en vastleggen van de (komende) zorgwensen en voorkeuren van de zorgvrager (wanneer de zorgvrager hier nog bij betrokken kan worden). - Wanneer is iemand wilsbekwaam? Als iemand zelf zonder hulp nog weloverwogen beslissingen kan maken - Op welke manier is shared decision making mogelijk bij een wilsonbekwame patiënt? Als je op tijd in gesprek gaat op het moment dat de patiënt nog wilsbekwaam is - Dat de patiënt nadenkt over toekomstige behandelingen en wensen en voorkeuren en bespreekt met de zorgverleners en familieleden en naasten en dit laat vastleggen. Moet in een vroeg stadium gebeuren. Aan de hand van een proactief beleid en shared decision making. En zorgt voor een grotere tevredenheid en doelmatige gezondheidssysteem. - Als iemand een weloverwogen en vrijwillige keuzes kan maken en de gevolgen van de beslissingen kan inzien - Grote beslissingen kunnen niet echt omdat er geen/weinig ziekte-inzicht is. Kleine beslissingen zoals wat voor kleding aan wil. Werkgroep 13, lesweek 7 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 P: onrustig E: blaasontsteking S: plukkerig gedrag, schreeuwt tijdens de lichamelijke verzorging P: pijn E: bedlegerigheid, pijn van pneumonie S: onrustig, schreeuwen bij lichamelijke verzorging P: vermagering E: pneumonie, niet eten en weinig drinken S: extreme vermagering, P: verminderde voedselinname E: pneumonie, infecties S: niet eten, af en toe drinken, extreme vermagering Voorbereidingsopdracht 2 De PAIC 15 (van palliaweb), PACSLAC Voorbereidingsopdracht 3 1. Weinig eten en drinken, zwak, bedlegerig, verminder bewust, kortademig 2. Emotionele ondersteuning bieden, informatie geven over stervensfase, rol en betrokkenheid (wat wil mevrouw nog doen of betekenen voor haar man in der stervensfase), spirituele ondersteuning, op tijd afscheid nemen 3. Bewustwording en acceptatie (voor mevrouw), structuur en zorgkwaliteit (zorgverleners beter reageren op symptomen, duidelijke communicatie (naar mevrouw), samenwerking (verschillende disciplines), emotionele steun (mevrouw actief betrekken en emotioneel ondersteunen) Voorbereidingsopdracht 4 Muziektherapie (voor de onrustigheid), Massage (voor spierstijfheid), - Kennis o Achtergrondinformatie van de interventies o Indicaties en contra indicaties - Vaardigheden o Kunnen uitvoeren van de interventies o Communicatie o Samenwerken - Attitude o Aandacht en aanwezigheid (empathie, toewijding en respect) o Reflectieve houding Les Kenmerken stervend lichaam: lijkvlekken, spitse neus, bleekgezicht, reutelen, koude handen en voeten, zwakke pols, slaperig 1. Pijn 2. Reutelen 3. Dyspneu 4. Misselijkheid 5. Terminale onrust 6. Angst 7. Mictieproblemen - Wat is het effect van massage bij palliatieve zorgverlening? Biedt ontspanning, kan afleiding bieden van de pijn - Bij welke klachten kunnen etherische oliën een rol spelen in de symptoomverlichting? Verminderen angst, rust, slaapproblemen, misselijkheid, spierklachten, hoofdpijn - Noem een voorbeeld van een ontspanningsoefening en geef aan wat het effect is. Ademoefeningen (beïnvloeden ademhalingspatroon en ademfrequentie) en spierontspanningsoefeningen - Wat is het effect van ‘luisteren naar muziek’. Hoe kun je dit inzetten in de zorg? Pijnverlichting (afleiding), verminderde angst en stress, verbetering van de stemming. Zelf de muziek laten kiezen - Hoe voel jij jezelf bij het inzetten van complementaire zorg? Werkgroep 14, lesweek 7 Les Anticiperende rouw is rouwen om iemand die nog leeft. Luisteren - Informatie - Informatie geven, ondanks het zwaar is Warmte en genegenheid - Om open te bloeien (vertrouwde omgeving brengen) Herinneren - Herinneringen levendig houden (i.p.v. werkelijkheid) Refractair symptoom is een symptoom waarbij geen behandeling mogelijk is. Kerntaak 1: Anatomie, Fysiologie & Pathologie Werkgroep 1, lesweek 2 Voorbereiding Kennisclip 1 week 1 AFP oncologie Mitose is algemene celdeling. Mitose heeft verschillende fases: 1. Interfase: in 1 chromosoom zitten 2 chromatiden. In deze fase verdwijnt de kernmembraan en het DNA rolt zich op. 46 chromosomen & 92 chromatiden. 2. Profase: DNA rolt zich nog verder op, celkern verdwijnt helemaal, spoellichamen zijn zichtbaar aan uiteinde van de cel. 46 chromosomen & 92 chromatiden. 3. Metafase: De chromosomen gaan nar het midden van de cel (in het metavlak) op een rijtje liggen. Uit de spoellichamen ontstaan trekdraden en die hechten zich aan de centromeren (gebeurt niet bij alle trekdraden). 4. Anafase: De zuster chromatiden worden losgekoppeld en centromeer (hieraan zitten de chromatiden aan elkaar vast) verdwijnt. Trekdraden halen de chromatiden naar hun eigen spoellichaam. 92 chromosomen. 5. Telofase: Spoellichamen verdwijnen en een nieuwe kern vormt zich. Chromatiden zijn nu chromosomen. De chromosomen gaan weer meer uit elkaar (uiteindelijk een lange streng). Celkern bevat nu 46 chromosomen. 6. Cytokinese: Het mitose proces is al klaar en er ontstaan nu twee cellen uit een cel. Meiose is celdeling van de geslachtscellen. Meiose is verdeeld in meiose 1 en 2. Meiose 2 heeft dezelfde fases als mitose maar mist alleen cytokinese. 1. Interfase I: DNA rolt zich op. Kernmembraan verdwijnt en elke chromosoom is gekopieerd. De cel is 4n (n is het aantal unieke chromosomen, per diersoort anders, bij een mens is 23). Van elke chromosoom heb je dus 4 unieke exemplaren; 1 van je moeder + 1 kopie en een van je vader + 1 kopie. 2. Profase I: DNA rolt zich nog verder op. Celkern verdwijnt helemaal, er komen polen aan uiteinde cel. Cel is 4n. 3. Metafase I: chromosomen gaan naar metavlak. Homologe chromosomenparen (zelfde soort) komen onder elkaar te liggen. Cel is 4n. Uit de polen ontstaan trekdraden en die hechten zich aan de centromeren. 4. Anafase I: Homologe chromosomenparen gaan uit elkaar en naar eigen pool getrokken. Beide helften hebben hetzelfde aantal chromosomen (ieder helft heeft 46). 5. Telofase I: Elke kant heeft nu een van de homologe chromosomenparen. Nieuwe cel vormt zich en bevat per cel 2n. Kennisclip 2 week 1 AFP oncologie Carcinoom is kanker (ongeremd delen van lichaamscellen). Je hebt verschillende soorten van celvormig. - Metaplasia: - Dysplasia: Slecht en kan kwaadaardig worden. - Neoplasia: verandering van groei en sterven niet af I Kennisclip 3 week 1 AFP oncologie Risicofactoren: - Bepaalde infecties - Langdurige verminderde weerstand - Overgewicht, roken en meeroken, alcohol (roken en alcohol versterkt elkaar) - Leeftijd (66 jaar) Alarmsymptomen: - Verandering van stoelgangpatroon - Ongewoon bloedverlies - Zweer die niet geneest, moedervlek die verandert, jeukt, bloedt - Heesheid en hardnekkige hoest - Gezwel of knobbel, gezwollen klieren - Slik en maagklachten - Sterke vermagering (niet meer dan 5% in 1 maand) Onderzoek: - Bevolkingsonderzoek - Röntgenfoto’s - Echografie - Scan, CT-scan - Isotopenscan - MRI-scan - Endoscopie - Biopsie Behandelingen - Operatief - Bestralingen Behandeling na uitzaaiing: - Chemotherapie: cel remmende medicijnen, doden snel delende cellen (goede en slechte cellen) - Doelgerichte therapie: gewone cellen kunnen onderscheiden van kankercellen - Hormoontherapie: gebruiken bij hormoongevoelige kankercellen - Immunotherapie - Experimentele behandeling - Symptoombehandeling Een kwaadaardige tumor heeft carcinoom of sarcoom aan het eind en een goedaardige oom. Kennisclip 1 week 2 AFP colorectaal carcinoom Een heel groot aantal van de kanker in de darmen bevindt zich in de dikke darm of endeldarm. Risicofactoren voor een colorectaal carcinoom: - Genetische aanleg - Leeftijd (90% van de gevallen is boven de 50) - Darmontstekingen - Gewicht - Beweging - Voeding (vezelrijk en vetarm) - Roken - Alcohol Bij mannen komt het net iets vaker voor (1,5:1) Als je eerder een colorectaal carcinoom gehad hebt is het relatief risico 3 Het ontstaan van een colorectaal carcinoom merk je niet echt. Het begint meestal met een poliep (goedaardige uitstekels). Je hebt 2 soorten poliepen; hyperplastische en adenomateuze (kwaadaardig) poliepen. Stadiums van het ontstaan van een colorectaal carcinoom: 1. Afwijkende cellen op de poliep 2. Uitbreiding tot in de poliep 3. Doorgroei de spierlaag 4. Door gegroeid naar de lymfeklieren 5. Uitgezaaid (metastasen) Kennisclip 2 week 2 AFP colorectaal carcinoom Symptomen kanker: - Langdurige heesheid en hoest (met bloed en/of slijm) - Slikklachten - Moedervlek die veranderd van kleur of ander plekjes van de huid - Plekjes of knobbeltjes - Urine problemen - Vaginale afscheiding die veranderd - Afvallen - Vermoeidheid Symptomen voor colorectaalcarcinoom: - Langdurige heesheid en hoest (met bloed en/of slijm) - Veranderd ontlastingspatroon - Buikklachten; krampen, pijn, opgeblazen gevoel - Loze aandrang - Niet helemaal leeg - Afvallen - Vermoeidheid De organen die betrokken zijn bij een colorectaalcarcinoom zijn: de lever, longen en de botten. Je hebt ook systemische klachten zoals bloedverlies wat zich uit in gewichtsverlies, koorts, vermoeidheid, paraneoplastische syndromen (effect ergens anders in het lichaam door de tumorgroei). En ook metastatische klachten zoals geelzucht omdat het dan verder gaat naar de lever. Kennisclip 3 week 2 AFP colorectaal carcinoom Werkgroep 2, lesweek 4 Voorbereiding Kennisclip 1 week 3 CVA en dementie De hersenhelften zijn verbonden door middel van de hersenbalk. De grote hersenen kunnen in 4 kwabben verdeeld worden.: - Frontaalkwab: regelt het gedrag - Parietaalkwab: cognitieve functies zoals lezen en rekenen. - Occipitaalkwab: zien - Temporaalkwab: herkennen en herinneringen. De kleine hersenen bedekken de hele hersenstam en regelt beweging en coördineert de spieren. De hersenstam bestaat uit: - Middenhersenen: verwerking informatie zintuigen, bewustzijn - Pons/ de brug van varol: motorische aansturing van lichaam en ingewanden - Verlengde merg: verbonden met het ruggenmerg en heeft een autonomische functie. Somatische zenuwstelsel zijn prikkels die worden waargenomen buiten je lichaam (ook wel animaal, willekeurig). Visceraal zenuwstelsel zijn prikkels binnen in je lichaam die je niet zelf kan regelen (autonoom, vegatief). Parasympatisch is vooral in rust en herstel en sympathisch is in actie. Schorsgebieden in de hersenen zijn delen in de hersenen waar specifieke dingen gebeuren (motorisch ligt vooral aan de voorkant van de hersenen en de sensorisch aan de achterkant. Schorsgebieden: - Motorische schors: zorgt voor willekeurige bewegingen en ligt voor gyrus precentalis - Primaire motorische schors: ligt naast gyrus precentalis en zorgt voor eenvoudige bewegingen bij de skeletspieren. - Sensorisch motorische schors (premotorische schors): gecompliceerde bewegingen. - Broca: motorische spraakcentrum - Sensorische schors: primaire gewaarwording (van de zintuigen) - Secundaire schorsgebieden: bewustwording van herinneringen. (Geheugen) Kennisclip 1 week 3 CVA en dementie CVA is het meest voorkomende aandoening die zorgt voor hersenletsel. 80% is een herseninfarct waarbij er in het bloedvat een stolsel ontstaat waardoor er geen bloed meer langs kan. 20% is een hersenbloeding waarbij een bloedvat in de hersenen in open geknapt op gescheurd. D.m.v. de FAST- methode kun je kijken of iemand een CVA heeft. Als iemand al een symptoom heeft kan het een CVA zijn. - F: Face, kun jij kijken of iemand kan lachen en als een kant van het gezicht scheef hangt kan dat een teken zijn van een CVA. - A: Arm, je vraag de zorgvrager of die zijn armen omhoog wil houden als 1 niet goed omhoog kan worden gehouden zou dat een symptoom kunnen zijn. - S: speech, vragen hoe ze heten of welke dag het is als het er slecht uitkomt kan dat ook een symptoom zij. - T: Time, soms kunnen symptomen wegebben en kan je te maken hebben met een TIA. Piramidebanen zijn banen die van de hersenen door het ruggenmerg lopen en informatie vervoeren (hoge geleiding). - Gnostische sensibiliteit: fijne tast, gewrichtspositie, vibratie, beweging. In de medulla oblongata (in de hersenen) worden de piramidebanen van kant gewisseld (hierdoor gaat wat je rechts voelt naar de linkerhersenhelft) - Vitale sensibiliteit: pijn, tempratuur, grove aanraking. Hier worden de banen al eerder gekruist (in het ruggenmerg). Bij het motorische zenuwstelsel worden de piramidebanen ook van kant gewisseld in de medulla oblongata. Axonen van neuronen zitten in de piramidebanen en hebben een hoge geleiding. Voor het 2e levensjaar zijn nog niet alle axonen gemyeliniseerd waardoor bij hen de coördinatie nog niet helemaal goed is. De piramidebanen begint in de hersenschors en loopt door tot in het ruggenmerg. CVA rechts (links aangedaan) CVA links (rechts aangedaan) Verlamming verschijnselen linker Verlamming verschijnselen zijde rechter zijde Uitval gezichtsveld aan de Uitval gezichtsveld aan de linkerkant van beide ogen rechterkant van beide ogen Afasie: problemen met spraak Afasie Neglect: niet of minder bewust Dysatrie: onduidelijke spraak van 1 kant van het lichaam en de omgeving hiervan. Moeite met waarnemen met neglect denken Langzaam en onzeker gedrag Kennisclip 3 week 3 CVA en dementie Dementie is een degeneratieve neurologische aandoening. Ander voorbeelden van degeneratieve neurologische aandoeningen zijn: multiple sclerose, amyotrofische laterale sclerose (ALS), ziekte van Parkinson, ziekte van Huntington, convulsies en epilepsie. Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie waarbij er abnormale eiwitstapelingen zijn waardoor hersencellen geleidelijk afsterven. De hippocampus is het hersendeel over geheugen en wordt als eerste aangetast in limbisch systeem. Daarna breidt het zich uit naar andere kwabben. Er treedt wel verminderde activiteit op in de hersenen waardoor de hersencellen verschrompelen. Symptomen van alzheimer: - Geheugenproblemen (korte termijn) - Apraxie: onderdelen die je vergeet die je eigenlijk normaal doet zonder na te denken - Afasie: taalstoornis - Agnosie: herkennen van voorwerpen en geluiden - Executieve functies: vb. financiën - Stemmingsveranderingen - Gedragsverandering - Gewichtsverlies - Complicaties: doorligwonden, pneumonie Vasculaire dementie wordt veroorzaakt door een verstoring in de bloedvoorziening naar de hersenen. Vaak hebben deze mensen al een voorgeschiedenis van hart- en vaatziektes. De behandeling hierbij is gericht op de oorzaak van onderliggende ziekte. Risicofactoren: - Hart- en vaatziekte o Hoge bloeddruk o Atherosclerose - Roken - Onvoldoende beweging - Overgewicht - Diabetes - Erfelijke factoren Kennisclip 1 week 4 FAST De arterie cerebri posterior zorgt voor de bloedsomloop naar de achterkant van de hersenen. Arterie cerebri anterior zorgt voor de bloedsomloop naar de voorkant van de hersenen. De arterie cerebri media zorgt voor de bloedsomloop naar de zijkanten van de hersenen. Een TIA is een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen (bloedprop of stolsel). Oorzaken CVA: Behandeling van een herseninfarct (moet binnen 4,5 uur na het ontstaan infarct): - Trombolyse: oplossen van trombus - rtPA: ruimt bloesstolsels op - Operatie (binnen 6 uur) Kennisclip 2 week 4 FAST Etiologie van een CVA (hersenbloeding): - Chronische hypertensie - Fragiele arteriën - Basaal aneurysma: verwijt bloedvat wat kan barsten. Kan op 2 manieren voorkomen: o Intracerebraal: in de hersenen (kan ook door AVM) ▪ Ligt doorgaans diep ▪ Zelfde risicofactoren als herseninfarct (hypertensie het meest belangrijk) ▪ Soms onderliggende afwijking in de hersenen ▪ Symptomen: hoofdpijn, verwardheid, rusteloos, verlamming of verlies spierkracht 1 zijde, epileptische aanval, bewusteloosheid, vergrote pupillen o Subarachnoïdaal: in de liquorruimte rondom de hersenen. ▪ Acuut heftige hoofdpijn ▪ Kan zonder neurologische uitval ▪ Vaak gepaard met gedaald bewustzijn/ coma ▪ Later eventueel nekstijfheid ▪ Hoge hersendruk ▪ Uitvalsverschijnselen ▪ Meningeale prikkeling ▪ Inklemmingsverschijnselen ▪ Oorzaken: AVM, aneurysma - Aterio-veneuze malformatie (AVM): bloedvat afwijking - Trauma - Tumor - Bloedingsneiging (bijv. d.m.v. antistollingsmiddelen) Een subduraal hematoom is een hematoom in de ruimte tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebsvlies. Het is acuut of chronisch. Hierbij is een verscheuring van een ader. Behandeling is vaak een boorgat zodat de druk minder wordt. Epiduraal hematoom is een hematoom door verscheuring van een arterie tussen het harde hersenvlies en schedel. Ontstaat na hoofdletsel en gaat meestal gepaard met een barst in de schedel. Bij de toename van dit hematoom leidt dit tot bewusteloosheid en (onherstelbare) hersenschade binnen enkele uren. Symptomen: bewusteloosheid, geheugenverlies, hoofdpijn, misselijkheid en/of braken, lokale uitvalsverschijnselen. Behandeling hier is ook een boorgat. Behandeling van een hersenbloeding: - Medicatie o Stollingscorrectie o Cholesterolverlagers o Bloeddrukverlagers - Boorgat Kerntaak 3 & 4: Gespreksvaardigheden Werkgroep 1, lesweek 1 Voorbereiding Voorbereidingsopdracht 1 Het doel van de handreiking is om voor verpleegkundige een houvast te hebben tijdens een slecht- nieuwsgesprek en het helpen van het ontwikkelen/versterken van vertrouwen en het vergroten van vaardigheden voor het voeren van een gesprek. Een goed gesprek is een goede basis voor een vertrouwensrelatie tussen zorgverlener en zorgvrager. Daarnaast is het erg belangrijk voor de besluitvorming over verdere begeleiding en behandeling. Een slecht-nieuwsgesprek heeft 10 stappen om te helpen om het gesprek te structureren. Voorbereiding 1. Inhoudelijke voorbereiding (Ken de informatie van de zorgvrager, stem de inhoud af met behandelaars en andere zorgverleners, bereid inhoud gesprek voor, verzamel informatie over het ziektebeeld en de behandeling) 2. Organisatorische voorbereiding (Kies een tijdstip, regel een goede ruimte, naasten goed betrekken, zorg ervoor dat er wordt opgenomen of er een samenvatting is) 3. Afstemming arts en verpleegkundige (bespreek het gesprek; emoties, inhoud, belemmeringen) Uitvoering 4. Inleiden 5. Slechte nieuws brengen in afstemming met zorgvrager en naasten (boodschap duidelijk in brengen, stap voor stap nieuwe informatie, tijd geven om te reageren/verwerken, behandelopties en realistische doelen, checken of alles begrepen is, let op non-verbale reacties) 6. Bespreken van gedachten en gevoelens 7. Samenvatten, plannen van een vervolggesprek en afronden (korte en heldere samenvatting, vraag om vragen, geef relevante schriftelijk info, contactinfo geven, vraag om vervolggesprek, rond het gesprek af) Nazorg 8. Opvangen van zorgvrager en naasten 9. Rapporteren en informeren (informeer huisarts of behandelend arts) 10. Voeren van een vervolggesprek (verhelder onduidelijkheden, vragen beantwoorden, herhaal de boodschap, bespreek behoeften en mogelijkheden voor behandeling en begeleiding) Voorbereidingsopdracht 2 Doel bij slechtnieuwsgesprek: slecht nieuws geven en de ander te helpen het nieuws een plaats te geven. 3 stappen: Het nieuws direct en duidelijk te brengen, ruimte geven voor emoties en als laatst uitleg geven als de ontvanger daar klaar voor is en er expliciet om vraagt. Voor het geven van slecht nieuws is het belangrijk om contact maakt met de ander om te laten zien dat je het serieus neemt. Les Meestal doet de verpleegkundige de opvang van een Slecht-nieuwsgesprek. Slecht-nieuwsgesprek is bij: - Vermoeden of definitieve diagnose - Progressie van ziekte of recidief - Duidelijkheid dat een behandeling geen effect meer heeft - Aanbreken van de stervensfase Tweesporenbeleid: Aan de ene kant wordt er maximaal ingezet op het behandelen van de ziekte en de andere kant al met de zorgvrager en naasten besproken wat wensen en behoeften zijn als de behandeling onvoldoende werkt. E-invragen zijn verdiepende en verbredende vragen. Dont's bij een slecht-nieuwsgesprek: - Nieuws verpakken alsof het goed nieuws is - Je eigen gevoel projecteren in het gesprek - Niet bagatelliseren - Niet eerst nieuws tegen naasten vertellen - Valse beloftes - Jezelf verdedigen Werkgroep 6, lesweek 6 Les Filmpje 1: Geloven en weten (hoop) - Hoe ziet u de toekomst zelf? - Hoe hadden jullie het vroeger samen? - Hoe denkt u dat het zou zijn als u uw man weer ziet? - Is er iets wat u zou willen zeggen tegen hem? Filmpje 2: Ik en de ander (autonomie) - Hoe gaat het? - Wat maakt het moeilijk voor u om hulp te vragen? - Hoe is het voor u dat de relatie tussen u en uw kinderen verandert? Filmpje 3: Doen en laten (lijden) - Hoe gaat het? - Kunt u iets vertellen over uw eigen overwegingen in deze beslissing? - Wat is voor u belangrijk? - Hebt u dat besproken met uw vrouw en dochter? Filmpje 4: Vasthouden en loslaten (afscheid) - Wat betekent het voor u dat u dit niet meer kan? - Hoe is dat voor u? - Hoe gaat het thuis? (Niet de beste vraag) - Zijn er nog dingen die u kracht en ondersteuning geven? Filmpje 5: Herinneren en vergeten (schuld) - Kunt u daar iets over vertellen? - Als u terugkijkt op hoe het gelopen is, wat komt er dan bij u op? - Hoe hield dit u bezig toe u ziek was, een aantal weken geleden? - Wat zou u wens of verwachting zij als u weer contact met u dochter zou hebben? Afronding: - Is er nog iets dat u kwijt wil? - Ik zie dat u het moeilijk heeft. Zou u nog een keer een gesprek willen? Voorbereiding tentamen Kerntaak 3 Begin: hallo mevrouw, ik was net bij uw gesprek en ik vroeg me af hoe het met u gaat en of u misschien nog behoefte heeft aan een gesprek? Kerntaak 6: Verpleegtechnisch handelen Werkgroep 1, lesweek 1 Voorbereiding Skills online: bloedafname via venapunctie Het is een voorbehouden handeling. Geschikte plaatsen voor een venapunctie: elleboog, onderarm, rug van de hand en de enkels. Ongeschikte plaatsen voor een venapunctie: gezwollen plaatsen, trombosegebied, verlamde ledematen, plaatsen die hard aanvoelen, plaatsen die er rood of blauw uitzien, t

Use Quizgecko on...
Browser
Browser