Zorg Op Maat Uitscheiding (1) PDF - Anatomie van het Urinair Stelsel
Document Details
Uploaded by FeasibleHarmonica
Karel de Grote Hogeschool
Tags
Summary
Dit document beschrijft de anatomie en functies van het urinair stelsel, met een focus op de nieren en de nefronen. Er wordt uitgelegd hoe urine wordt gevormd en welke homeostatische functies de nieren vervullen. Details over filtratie, terugresorptie, en de rol van hormonen zijn opgenomen in de tekst.
Full Transcript
Anatomie Urinair stelsel Functies urinair stelsel: 1. Excretie: verwijdering organische afvalstoffen uit lichaamsvloeistoffen 2. Eliminatie: lozing van organische afvalstoffen naar buiten 3. Homeostatische regeling: regeling van volume en concentratie opgeloste stoff...
Anatomie Urinair stelsel Functies urinair stelsel: 1. Excretie: verwijdering organische afvalstoffen uit lichaamsvloeistoffen 2. Eliminatie: lozing van organische afvalstoffen naar buiten 3. Homeostatische regeling: regeling van volume en concentratie opgeloste stoffen in bloedplasma Organisatie urinair stelsel: functies vervuld door twee nieren en urinewegen o urineleiders voert urine naar urineblaas o urineblaas tijdelijke opslag urine o urinebuis afvoer vanuit urineblaas naar buiten toe mictie: lozen van urine homeostatische functies – nodig om samenstelling bloed binnen grenzen te houden 1. reguleren bloedvolume en bloeddruk ➔aanpassen volume H2O dat met urine verloren gaat aan passen, afgeven erytropoëtine, afgifte van renine 2. reguleren van Na, K, Chloride en andere ionenconcentraties ➔reguleren hoeveel ionen verloren gaan met urine, regulering concentratie calciumionen via vorming calcitriol – bevordert opname calcium en fosfaationen 3. bijdragen aan stabilisatie van pH ➔verlies waterstofionen (H+) en bicarbonaationen (HCO3-) in urine te regelen 4. behouden van waardevolle voedingsstoffen ➔voorkomen glucose en aminozuren via urine uitgescheiden worden De nieren Plaats: bilateraal van wervelkolom, linker hoger dan rechter Beschermd door: valse ribben, spieren dorsale lichaamswand en bekleding buikholte Op plaats gehouden door: buikvlies, aangrenzende organen en bindweefsels Nierkapsels: dicht vezelig kapsel – bindweefsel Uitwendige anatomie – boonvormig, roodbruin o Nierpoort: waar ureter en nierader uittreden + waar de nierslagader en nierzenuw binnentreden o Nierkapsel: bedekt het nier oppervlak o Nierschors – cortex: buitenste laag o Niermerg – medulla: binnenste laag en bevat nierpiramiden o Nierpiramiden: urine gevormd en uiteinde komt in interne holte of nierpapil o Nierpapil: urine afgevoerd naar komvormige holte of calix minor – samen met calices majores de nierbekken o Nierbekken: verbinding met ureters en verbinding naar urineblaas o Nefronen: functionele eenheid van nier, gelegen in nierschors De nefron o Delen 1. Nierlichaampje o Ronde structuur o Nierkapsel – kapsel van Bowman: komvormig compartiment, bevat capillairnetwerk of glomerulus, aanvoerend bloedvat of afferent en het wegvoerend bloedvat of efferent o H2O en opgeloste stoffen in kapselholte geperst – filtratie o Niet selectief proces – alle stoffen worden gefilterd o Ontstaan voorurine – voorurine komt nierbuis binnen met als belangrijkste delen: ➔proximale tubulus contortus: komt voorurine terecht, cellen bekleding nemen voedingsstoffen + plasmaeiwitten + ionen terug op uit voorurine, deze stoffen worden afgegeven aan interstitiële vloeistof rond nierbuis, concentratie opgeloste delen interstitiële vloeistof neemt toe – in voorurine veel minder geconcentreerd, osmose- water uit voorurine gaan waardoor het volume voorurine sterk afneemt ➔de lis van Henle: uiteinde PTC buigt scherp naar niermerg en verbonden met lis van Henle, dalende tak richting nierbekken is doorlaatbaar voor water die via osmose uit voorurine geresorbeerd worden + stijgende tak die niet doorlaatbaar is voor water en opgeloste deeltjes – actief natrium en chloride- ionen opnemen uit voorurine ➔hoge concentratie opgeloste deeltjes in interstitiële vocht niermeg ➔osmotisch effect op water ➔distale tubulus contortus: stigende tak lis van Henle eindigt t.h.v. glomerulus en doorrond liggende bloedvaten – begin DTC, afgifte ionen+zuren+gifstoffen, selectieve terugresorptie van natriumionenvanuit voorurine, verder onttrekking van water uit voorurine via osmose, epitheelcellen DTC dichts glomerulus samen met juxtaglomerulaire – juxtaglomurulair complex met endocriene structuur die renine en erytropoëtine afgeeft o Elk nefron mondt uit in verzamelbuis = begin verzamelsysteem – lopen door schors en daalt af in merg, urine meegevoerd richting verzamelknaaltje en zo naar calices en nierbekken o Bestaat uit glomerulus – haarvatennet: glomerulusmembraan vormt wand van kapsel, dekweefsellagen gescheiden door kapselholte – terechtkomen voorurine, loopt door in gespecialiseerd dekweefsel dat capillairen van glomerulus omgeeft o Bestaat uit kapsel van Bowman: vormt buitenste wand nierlichaampje en omgeeft haarvaten van glomerulus o Verzamelsysteem: DTC mondt uit in verzamelsysteem ➔Verzamelbuizen: verzamelen voorurine verschillende verzamelbuizen ➔Verzamelkanaaltje: verzamelen voorurine uit verschillende verzamelbuizen en geeft urine af aan calix minor ➔ Functie: samenstelling urine aanpassen door terugresorptie of afgifte water + natrium + kalium+ waterstof en bicarbonaationen 2. Nierbuis: bestaat uit twee gekronkelde segmenten in schors verbonden door U- vormige buis in merg o Functies nefron: 1. Omzetten voorurine in urine 2. Nierlichaampje – filtratie ➔voordeel: passief proces, geen energie nodig ➔nadeel: niet selectief proces: oke ‘goede’ elementen gefilterd terugresorptie nodig: nierbuis – terugresorptie alle bruikbare stoofen en water + afgifte van afvalstoffen aan voorurine Urinevorming Doel: homeostase nastreven door regulatie bloedvolume en samenstelling bloed + uitscheiding opgeloste (afval)stoffen – ureum, creatine en urinezuur, gepaard met waterverlies en beperkt door nieren die urine concentreren – zonder concentratie kostbare organische stoffen verloren + overlijden door dehydratatie Fundamentele processen: goede werking in juiste verhouding 1. Filtratie: water wordt door filtratiemembraan geperst in nierlichaampje, niet selectief proces – nuttige organische stoffen mee gefilterd ➔in glomerulus: filtratiedruk binnen capillairen > osmotische druk, nettokracht tussen beiden = filtratiedruk met als oorzaak verschild doormeter afferent en efferent vat, bij daling bloeddruk ook stoppen nierfiltratie – stoppen nierwerking!! Glomulaire filtratiesnelheid: hoeveelheid urine / minuut gevormd in nieren 2. Terugresorptie: verwijderen water en opgeloste deeltje uit voorurine en teruggave van stoffen aan bloed in peritubulaire capillairen + selectief proces – via diffusie of dragereiwitten in epitheel van nierbuis, water via osmose ➔in nierbuisje 3. Actieve afgifte: transport van opgeloste deeltjes uit peritubulaire capillairen naar voorurine – bij filtratie niet alle opgeloste afvalstoffen uit bloed worden geperst voor verdere verlaging plasmaconcentratie van opgeloste stoffen ➔in nierbuisje: combinatie diffusie+osmose+dragerstoffen gemedieerd transport, PTC – actieve terugresorptie van organische voedingsstoffen, plasma-eiwitten en ionen uit voorurine voor transport naar interstitiële ruimte rond nierbuis, door osmose H2O+ andere stoffen naar vloeistof en peritubulaire capillairen Lis van Henle: dalende tak – doorlaatbaarheid enkel H20 via osmose + stijgende tak – ondoorlatend H2O en opgeloste stoffen, actief wegpompen NA en Cl-ionen uit voorurine naar vloeistof in niermerg ➔concentratiegradiënt niermerg ➔osmose van water vanuit voorurine in dalend deel lis van Henle DTC en verzamelsysteem: belangrijkste functie DTC – afgifte, Na actief opgenomen uit voorurine in ruil voor kalium en cloride-ionen, DTC en verzamelbuizen hebben ionenpompen die reageren op aldosteron – vrijkomen te lage concentratie natriumionen of te hoge kalium ➔ Geen ADH – DTC en verzamelbuis ondoorlatend voor H2O - verdunde urine EN OMGEKEERD!! Normale nierfunctie Afhankelijk van stabiele GFS of goede doorbloeding Regulatie door middel van 1. Plaatselijke regulering nierfunctie: spelen met doormeter bloedvaten ➔doorbloeding en filtratiedruk neemt af: diameter neemt toe in afferente arteriole en glomerulaire capillairen en diameter neemt af in efferente arteriole ➔bloeddrukstijging: diameter verkleint in afferente arteriole en glomerulaire capillairen 2. Sympatische activering en nierfunctie: autonoom zenuwstelsel of AZS – sympatisch deel die bloed wegvoert van nieren en het direct effect vasoconstrictie afferente arteriolen – GFS en vorming voorurine daalt 3. Hormonale regeling nierfunctie ➔renine: angiotensinesysteem of RAS – daling bloeddruk en vrijzetting renine door junxtaglomerulair complex ➔antidiuretisch hormoon of ADH- vergoot doorlaatbaarheid DCT en verzamelbuizen voor H2O, versterkt dorstgevoel ➔aldosteron: bevorderd resorptie natriumionen in DCT en verzamelbuis en afgifte door angiotensine II en stijging concentratie kaliumionen Vervoer urine door urinewegen Structuren verantwoordelijk voor transport, opslag en verwijdering urine 1. Ureters of urineleiders: gespierde buizen, beginnen nierbekken en eindigen achterwand urineblaas, peristaltische beweging stuwt urine naar blaas 2. Urineblaas of vesica urinaria: hol gespierd, tijdelijke opslag urine, toegang urethra aan top omgekeerde driehoek of trigonium- laagste punt blaas en begin urethra omgeven door interne kringspier van urethra, overgangsepitheel en drie lagen glad spierweefsel voor samentrekking- samendrukken urineblaas en zorgt dat urine in urethra gestuwd wordt 3. Urethra: loopt van hals urineblaas naar buitenwereld of meatus van penis en uitwendige sluitspier van urethra – urethra door gespierde bekkenbodem en samentrekken door invloed van wil Ademhaling Functies 1. Vorming oppervlak gaswisseling tussen lucht en bloed 2. Verplaatsing lucht naar oppervlak waar gaswissel plaatsvindt in longen 3. Beschermen van alveolaire oppervlakken tegen o Uitdroging o Temperatuurveranderingen o Vorming geluid o Verdediging pathogenen o Bevorderen reukzin Onderdelen 1. Neus incl. neusholten en sinussen 2. Farynx en larynx 3. Trachea of luchtpijp 4. Bronchiën 5. Longen o Bronchiolen o Alveoli Luchtwegen: buizen die lucht van en naar gasuitwisseling oppervlak vervoeren Verdeling in 1. Deel voor geleiding van lucht = ingang neusholte, farynx-larynx-trachea, bronchiën en grote bronchiolen 2. Deel voor gasuitwisseling = kleine bronchiolen en alveoli Functies 1. Transport lucht 2. Filtreren lucht 3. Verwarmen lucht 4. Bevochtigen lucht Resultaat: pathogenen verwijderd, vochtigheid en temperatuur binnen nodige grenzen Slijmvlies = respiratoire mucosa of respiratoir epitheel 1. Cilindrisch epitheel met trilharen 2. Bevat alle slijmcellen – bekercellen 3. Lamina propria bevat – slijm afgeven aan epitheeloppervlak 4. Vooral aanwezig in bovenste luchtwegen ➔ vangen micro-organismen ➔ afvoeren richting maag Bouw ademhalingsstelsel Neus: 1. verbinding van buitenwereld via uitwendige openingen – neusgaten of nares 2. vestibulum nasi – opening nares 3. neustussenschot – septum nasale 4. uitmonding in inwendige neusopeningen in nasofarynx Neusholte: 1. Drie paar neusschelpen of conchae Met slijmvlies beklede botranden, hiertussen “wervelt” lucht 2. Bekleed met respiratoire mucosa Beschermede functie, slijmen omgeven stof en micro-organismen, doorslikken naar maag Functies: verwarming ingeademde lucht door aanwezigheid oppervlakkig capillair vaatbed, bevochtiging door verdamping traanvocht + vocht neusslijmvlies, zuivering door trilharen neusepitheel + kleverig slijm Neusbijholten of sinussen 1. Bovenkaakholten of sinus maxillares 2. Voorhoofdsbeenderen of sinus frontales 3. Wiggebeenholten of sinus sphenoïdales 4. Zeefbeenholten of sinus ethomoïdales Functie: verwarming ademlucht, klankruimte stemvorming Farynx: loopt vanaf inwendige neusopeningen naar toegang larynx en oesophagus 1. Nasofarnyx: verbonden met neusholten via inwendige neusopening tot zacht gehemelte, achterwand nasofarynx bevat keelamandelen en doorgang buis van Eustachius 2. Orofarynx: vanaf zacht gehemelte naar tongbasis of os hyoideum, laterale wanden bevatten gehemelteamandelen 3. Laryngofarynx: vanaf niveau os hyoideum tot begin oesophagus en bekleed gelaagd plaveiselepitheel Larynx of strottenhoofd: ingeademde lucht komt via glottis of stemspleet larynx in Negen kraakbeenderen bijeengehouden door banden en skeletspieren – belangrijkste – 1. Strottenklepje of epiglottis: steekt boven stemspleet uit, tijdens slikken vouwt epiglottis over stemspleet – voorkomt verslikken 2. Schildkraakbeen of cartilago thyroidea: vormt groot deel voorste en lateraal delen farynx, scherpe rand vooraan voorste oppervlak is adamsappel, beschermt stemspleet en toegang tot trachea, aanhechtingsplaats spieren en banden van larynx, bevat kleinere kraakbeenstukjes en twee paar banden ➔bovenste: valse stembanden – stug, preventie vreemde voorwerpen in trachea, bescherming ware stembanden ➔onderste: ware stembanden- bevatten elastische ligamenten, kleine spieren bewegen kraakbeenstukken en hebben invloed op spanning elastische ligamenten 3. Ringvormig kraakbeen Stembanden en vorming geluid: lucht die passeert doet trillen – bepaling toonhoogte 1. Diameter tussen stembanden 2. Lengte stembanden 3. Spanning op stembanden: meer spanning = hoger en afgenomen = lager ➔verdere versterking stemgeluiden farynx, mondholte, neusholte en sinussen Trachea Begint ter hoogte van C6 – aangehecht aan ringvormig kraakbeen en eindigt aan T5 – splisting in L en R hoofdbronchus Versteviging door wanden door 15-20 kraakbeenstukken 1. U-vormig: opening dorsale zijde tegen oesophagus 2. Beschermende functie 3. Achterzijde kraakbeenstukken verbonden door elastisch ligament en musc. trachealis door samentrekking – nauwere diameter trachea Bronchiën Vertakking trachea in rechter en linker primaire bronchus Bouw: trachea en primaire bronchiën – trilhaarepitheel en kraakbeenstukken Rechter primaire bronchus: grotere diameter en minder scherpe hoek naar long ➔ opvang vreemde voorwerpen Vertakking primaire bronchus in beide longen = vorming bronchusboom ➔binnengaan primaire bronchiën in longen splitsen ze tot secundaire bronchi – die splitst in 9 à A0 tertiaire bronchi enz prim. ➔sec. ➔ terti. ➔ bronchioli Bouw wand 1. Kraakbeenstukken secundaire bronchiën vrij groot: naarmate diameter afneemt worden kraakbeenstukken kleiner tot diameter +- 1mm 2. Vanaf bronchioli circulair glad spierweefsel ➔weerstand tegen luchtstroom en verdeling naar delen van longen geregeld door diameter bronchiolen te wijzigen, ontspanning bronchiolen – vernauwing = bronchoconstrictie en extreme bronchrestrictie = astma Gaswisselingsgedeelte luchtwegen 1. Bronchiolen: vertakken in smalste transportbuizen of terminale bronchiolen ➔vervoert lucht naar longlobje – begrensd door bindweefseltussenschoten en krijgt lucht van één enkel terminale bronchiole, omgeven door vertakking van longader en longslagader 2. Ductus alveolares en alveoli: bronchioli eindigen in ductus alveolares en deze eindigen in longrechtertjes – gezamenlijk compartiment met vele afzonderlijke alveoli die gaswisselingsoppervlak van longen vormen – zeer dun eenlagig plaveiselepitheel ➔tussen epitheelcellen in alveoli liggen pneumocyten: produceren surfracant die oppervlaktespanning verlaagt en nodig om voorkomen naar elkaar toe trekken wanden alveoli 3. Respiratoire membraan: plaats gaswisseling ➔bestaat uit plaveiselepitheelcellen, endotheelcellen van wand aangrenzend capillair en versmolten basaalmembraan – liggen tussen cellen van alveolus en endotheelcellen ➔snelle diffusie, elk longtrechtertje heeft arteriole en omgeven door capillair netwerk onder epitheel met gaswisseling tussen O2 en CO2 Longen Longkwabben gescheiden door diepe groeven: R- 3 kwabben en L - 2 kwabben Longbasis rust op diafragma, longen lopen van longtoppen tot basis hals, costale oppervlak volgen ribbenkooi, mediastinale oppervlak bevat openingen bloedvaten Structuur: licht en sponsachtig – grootste deel volume met lucht gevulde doorgangen en alveoli, bevatten veel elastische vezels met goede weerstand volumeveranderingen Pleuraholten Thorax kegelvormig en elke long aparte plauraholte – bekleedt met eigen sereus membraan of pleura 1. Pariëntale of borstvlies: tegen binnenste thoraxwand 2. Viscelare of longvlies: volgt contouren van longen zelf tot in groeven Geen ‘echte’ holte: beide lagen dicht tegen elkaar, wrijving tussen beide bladen wordt verminderd door pleuravocht – afgeven door beide pleura Pneumothorax of klaplong – luchtledigheid tussen beide longvliezen verbroken raakt klept long samen + hemothorax – bloed in pleuraholte Fysiologie ademhaling – gaswisseling Respiratie oftewel ademhaling met als processen longventilatie en gaswisseling 1. Externe respiratie: alle processen betrokken bij uitwisseling van O2 en CO2 tussen extern milieu en ons lichaam – interstitiële vloeistoffen met als doel O2 opnemen en naar cellen voeren + CO2 wegvoeren van cellen en naar extern milieu ➔verloop: longventilatie – fysieke verplaatsing lucht in- en uit longen ➔ gaswisseling – twee plaatsen respiratoir membraan en capillairen in lichaam ➔ longcapillairen en capillairen netten in andere weefsels ➔afwijkingen: gasconcentratie in interstitiële vloeistof veranderen en celactiviteit Zuurstoftekort of hypoxie – ernstig probleem goede celwerking Zuurstofstop of anoxie – stopzetting en afsterven celwerking 2. Interne respiratie: opname O2 en afgifte CO2 door lichaamscellen Longventilatie Fysieke verplaatsing lucht in- en uit luchtwegen met ademhalingscyclus en ademhalingssnelheid Functie: handhaven voldoende alveolaire ventilatie verplaatsing lucht in- en uit alveolen – voorkomt opstapeling van CO2 in alveoli en zorgt voor voldoende aanvoer O2 Druk en luchtstroom naar longen: 1. gas van hogere druk naar lage druk door verschil druk = drukgradiënt 2. wijze verandering is volume groter of kleiner maken – volume longen neemt toe ➔ gasdruk neemt af en vice versa 3. Volume longen afhankelijk van volume pleuraholten: tussen pariëtale en viscerale pleura dun laagje pleuravocht – zorgt voor beweging tussen beide bladen maar ook aantrekking, oppervlak longen kleeft tegen diafragma – invloed uitzetting en samentrekking 4. Verandering volume borstholte zijn gevolg van bewegingen van ➔ het diafragma: bodem borstholte, koepelvormig ontspannen toestand, samengetrokken afgeplat – volume borstholte neemt toe dus longen opengerekt en ontspanning terug koepelvorm – volume borstholte neemt af ➔de borstkas: verbinding ribben en wervels laat volume thorax toenemen bij opwaartse beweging ribben en omgekeerd, uitwendige tussenribspieren & hulpademhalingsspieren trekken omhoog en de inwendige omlaag ➔Begin ademhaling druk in longen = druk buiten longen: geen luchtverplaatsing ➔Uitzetting thorax druk in longen < druk buiten longen: luchtverplaatsing naar longen ➔Normaal volume thorax druk in longen > druk buiten longen: luchtverplaatsing naar buiten o Compliantie: maat elasticiteit en vormogen tot uitzetten longen ➔ hoe kleiner – hoe meer kracht om longen te vullen en ledigen en kan tot uitputting leiden o Mechanisme ademhaling: ademhalingsspieren gebruikt in combinatie – afhankelijk van hoeveelheid lucht en verdeeld in rustige + geforceerde ademhalingen 1. Rustige: spieractiviteit nodig voor inademing door samentrekken maar niet voor uitademing – inspiratie of actief proces en expiratie of passief proces 2. Geforceerd : zowel inspiratie als expiratie actief – ook samentrekken tussenribspieren en buikspieren bij uitademen o Ademhalingscyclus: cyclus in- en uitademing met ademvolume als hoeveelheid lucht die verplaatst wordt tijdens deze cyclus 1. Expiratoir reservevolume of ERV: hoeveelheid lucht die eindexpiratoir extra zou kunnen worden uitgeblazen – 1000ml 2. Inspiratoir reservevolume of IRV: hoeveelheid lucht die bovenop tidal volume in rust kan worden ingeademd afhankelijk van man tot vrouw 3. Vitale capaciteit of VC: IRV + TV + ERV – maximale hoeveelheid die in ademhalingscyclus kan worden in- en uitgeademd 4. Residuvolume: hoeveelheid lucht na maximale uitademing achterblijft in longen doordat longen tegen thorax kleven en elastische vezels niet verder samentrekken 5. Minimumvolume: bij pneumothorax zal long samenklappen en tot minimum vallen, surfacant belet volledig collaps van long 6. Dode ruimte: niet alle ingeademde lucht bereikt respiratoir membraan, volume dat er niet raakt en dus niet deelneemt aan gaswisseling is dode ruimte longen Partiële gasdrukken en diffusie: snelheid gaswissel tussen bloed en alveolaire lucht bepaald door 1. Partiële druk betrokken gassen = druk uitgeoefend door 1 gas (P): ingeademde lucht is een gasmengsel van N2-02-rest, de bijdrage gassen aan totale atmosferische druk is recht evenredig met concentratie van het gas, P bepaald ook snelheid waarmee lucht in alveoli of bloed diffundeert ➔Alveolaire lucht VS atmosferische lucht: eigenschappen lucht veranderen na ademhaling en de samenstelling wijzigt – vermenging met rest achtergebleven lucht van vorige uitademing dus toename CO2 en afname O2 t.o.v. atmos. ➔Verplaatsing van hoge naar lage druk = diffusie ➔Zuurstofarm bloed komt vanuit lichaam via grote bloedsomloop naar longen 2. Diffusie moleculen tussen gas en vloeistof ➔Diffusie tussen longlucht en longcapillairen: P O2 stijgt en de P CO2 daalt, zuurstof van alveolus naar longcapillair en koolstofdioxide van longcapillair naar alveolus ➔Diffusie tussen interstitiële vloeistof en capillairen: P O2 daalt en P CO2 stijgt, zuurstof van capillair naar interstitiële vloeistof, koolstofmonoxide van interstitiële vloeistof naar capillair Binding van O2 en CO2 Zuurstoftransport: O2 in lichaam gebonden met hemoglobine voor vorming oxyhemoglobine en hoeveelheid gebonden is afhankelijk van – PO2, pH en °C Koolstofdioxidetransport: gevormd bij aerobe stofwisseling en CO2 kan: 1. Oplossen in bloedplasma: bloedplasma snel verzadigd 2. Binden aan Hb in RBC: deel wordt gebonden aan globine en ontstaan carbaminohemoglobine, Hb kan zowel O2 als CO2 vervoeren 3. Omgezet worden in koolzuurgas (H2CO3): onder vorm van bicarbonaationen vervoerd Betekenis van ademhaling 1. Totale druk in- en uitgeademde lucht: partiële drukken vormen samen totale druk 2. Gaswisseling op basis van gasdiffusie ➔Steeds van hoge ↔ lage druk ➔longen: alveolen ↔ capillairen – binding O2 op hemoglobine dus O2 in bloed stijgt + afgifte van CO2 aan alveolen dus CO2 in bloed neemt af Weefsels: capillairen ↔ cellen – afgifte van CO2 vanuit weefsels aan capillairen dus CO2 in bloed stijgt + binding O2 op hemoglobine dus O2 daalt Reguleren van ademhaling Controle van: ademritme, frequentie en diepte door inademingscentrum in verlengde merg Prikkels voor inademingscentrum 1. Rekreceptoren: rekking longen bij inspiratie dus sturen remmende prikkels naar inademingscentrum ➔ expiratie ( reflex Hering – Breuer) 2. Chemoreceptoren: in aortaboog en sinus caroticus in hals – hoge PCO2 en lage PO2 3. Lage pH: aanwezigheid CO2 of lactaat Spijsverteringsstelsel Inleiding: alle levende wezens moeten voedingsstoffen uit hun omgeving opnemen om te overleven – nodig voor de opbouw of anabolisme + afgebroken om energie te leveren of katabolisme Spijsverteringskanaal: anatomisch gerangschikt tot lang kanaal, spijsverteringsproces is chemische activiteiten van enzymen + mechanische activiteiten Gastro-intestinale kanaal of GI kanaal Over gehele lengte dezelfde bouw: uitzondering van mond- en keelholte en overzicht van binnen naar buiten 1. Slijmvlies of mucosa: binnenbekleding bestaat uit slijmvlies oftewel de buitenste laag dekweefsel bevochtigd door klierproducten en de lamina propria oftewel onderliggende laag los bindweefsel en bezit dwarsplooien ➔functie dwarsplooien: contactoppervlak met voedselbrij vergroten en in dunne darm aanwezigheid van darmvlokken ➔Plaatsen grote mechanische belasting bedekt met plaveiselepitheel en overig deel met eenlagig cilindrisch epitheel + verschillende kliertypen ➔Buizen die uitmonden op epitheeloppervlak vervoeren klierproducten geproduceerd door klieren in lamina propria/submucosa en accessoire klieren ➔Spierlaag: muscularis mucosae – beweging darmplooien en darmvlokken 2. Bindweefsellaag of submucosa: tweede laag los bindweefsel onder muscularis mucosae, bevat bloedvaten + zenuwen + lymfevaten + lymfeklieren – zenuwweefsel of meissnerplexus en betrokken bij reguleren en coördineren van samentrekkingen van gladde spierweefsel en betrokken bij regulatie klierproductie spijsverteringsklieren 3. Spierlaag of musculosa – muscularis externa: gladde spieren en dikste laag van de wand – inwendige laag kringspieren en buitenste laag lengtespieren ➔Functie: kneedbeweging of mengen en voorstuwen = autonome en reflectorische bewegingen gereguleerd door plexus myentericus, activering spieren GI kanaal door parasympatische prikkel + remming spieren GI kanaal door sympathische prikkel 4. Serosa of sereuze membraan: bedekt muscularis externa langs grootste gedeelte GI kanaal en sommige delen GI kanaal opgehangen aan mesenteria – dubbele laag sereus membraan, biedt plaats aan bloedvaten + zenuwen + lymfevaten, houdt de aangehechte organen op hun plaats en voorkomt dat darmen in de war raken Functies: 1. Ingestie: wanneer voedsel via mond het GI kanaal inkomt 2. Mechanische verwerking: fysieke beweging vast voedsel door tong + gebitselementen + knedende en mengende bewegingen, makkelijkere voortbeweging doorheen kanaal, oppervlaktevergroting 3. Vertering: chemische afbraak voedsel tot kleien organische bouwstoffen 4. Secretie: afgifte van water, zuren, enzymen en buffers door GI kanaal en accessoire structuren 5. Opname: verplaatsing kleine organische moleculen, elektrolyten, vitaminen en water doorheen epitheel van GI kanaal 6. Uitscheiding: verwijdering afvalstoffen uit lichaamsvloeistoffen, worden in GI kanaal ingedikt en onder vorm van feces uitgescheiden ➔Bijkomende functie = afweer: bekleding GI kanaal beschermt omringde weefsels tegen slijtage en bacteriën Verplaatsing spijsbrij: autonome spiercellen in spierweefsel GI kanaal veroorzaken contractiegolven – gecoördineerde samentrekkingen, ritmische cycli van activiteit met rol in 2 processen 1. Peristaltiek: gecoördineerde spiercontractie – voortduwen spijsbrij doorheen GI kanaal + peristaltische beweging oftewel samentrekking kringspieren achter voedselbrok, daarna samentrekking lengtespieren en nieuwe contractie kringspieren 2. Segmentatiebewegingen: in sommige delen van dunne darm of jejunum, kneden en verkleining van voedselbrok door darmsappen en geen vast patroon en dus geen beweging in bepaalde richting (tegenover peristaltiek) Belangrijkste onderdelen GI kanaal 1. Mondholte of cavitas oris: begin spijsverteringskanaal bekleedt met o.a. gelaagd plaveiselepitheel met 4 belangrijke functies ➔betasten en onderzoeken van voedsel alvorens het in te slikken, mechanische verkleinen van voedsel, bevochtigen en vermengen voedsel met speeksel, begint de vertering door enzymen speeksel Laterale begrenzing: wangen Frontale begrenzing: lippen oftezel labia – ruimte tussen wangen en lippen en gebit is vestibulum Tandvlees of gingivae omgeeft en bedekt inplanting van gebitselementen Bovenste begrenzing: harde gehemelte of palatum durum en het zacht gehemelte of de palatum molle Onderste begrenzing: de tong en verbonden met onderliggende epitheel d.m.v. tongriempje of frenulum linguae Grens met oropharynx: tongbasis – huig of uvula ➔ De tong: gespierd en verplaatst voedsel in de mond met als functie de mechanische bewerking en het onderzoek voedsel – tast, temperatuur en smaakzintuigen Oor speekselklier of glandula parotis: laterale en achterste oppervlak onderkaak Ondertong speekselklier of glandulae sublinguales Onderkaak speekselklieren of glandulae submandibularis: mondbodem mediaan van de mandibula Glandulae parotis rijk aan speekselamylase: zetmeel verteren Per dag 1 tot 1,5L speekselproductie maar tiename tijdens eten, met als samenstelling water en slijmen die als glijmiddel dienen om te slikken + bevat antistof IgA om bacteriële groei te beperken, pH van licht zuur naar licht alkalisch 2. Farynx of keelholte ➔Nasofarynx: via inwendige neusopeningen verbonden met neusholte, loopt door tot achterste rand pallatum molle en bevat doorgang van Buis van Eustachius en bevat keelamandelen ➔Orofarynx: vanaf palatum molle tot os hyoideum en bevat de gehemelteamandelen ➔Laryngofarynx: vanaf os hyodeum tot opening van oesopagus en bekleedt met gelaagd plaveiselepitheel – bestand tegen mechanische slijtage, agressieve stoffen en indringende pathogenen ➔Bouw farynxwand: lamina propria in mucosa bevat slijmklieren en de amandelen of lymfeklieren, keelwandspieren – dwarsgestreept nodig om te slikken ➔Functie: scheiden ademhaling en voedseltransport en doorslikken van voedsel 3. Oesophagus of slokdarm: gespierde buis die verbinding geeft tussen de keelholte en maag ➔Topografie: t.h.v. C5 – posterior van trachea, dorsaal doorheen diafragma en mondt in maag uit ➔Bouw wand: bekleedt met gelaagd plaveiselepitheel, slijmklieren voor slijmlaag en onderste oesophaguskringspier belet reflex vanuit maag ➔Functie: voedseltransport naar maag d.m.v. peristaltiek ➔Slikken of deglutitie: passeren van voedsel naar slokdarm en duurt gemiddeld 9 seconden met een bewuste en onbewuste regulatie Bewuste regulatie: sluiten mond en verplaatsen voedselbrok naar farynx met de tong Reflexmatig: aanraking voedselbrok met receptoren in zacht gehemelte na voldoende fijnmaling ➔ De verschillende fases: Orale of buccale fase: aanraking voedselbrok tegen hard gehemelte, tong trekt zich terug en voedsel wordt in farynx geduwd, neusholte en luchtpijp wordt afgesloten – optrekking zacht gehemelte + ruig + strotklepje Faryngale fase: voedsel maakt contact met receptoren rond farynx en achterwand keel, luchtpijp afgesloten en omhooggaand strottenhoofd zet oesophagus open en voedsel schuift in oesophagus Oesophagale fase: voedsel wordt via peristaltische bewegingen richting maag, daar aangekomen opent de onderste oesophaguskringspier zich en bolus komt in maag terecht 4. Maag of gaster ➔Topografie: bovenste linker kwadrant, links van middenlijn, bovengrens of diafragma en ondergrens of darmen ➔Functies maag: tijdelijke opslag voedsel, mechanische afbraak voedsel, afbraak chemische bindingen in voedsel door werking zuren en enzymen, productie intrinsiek factor – opname vitamine B12 ➔Uitwendige anatomie Cardia: uitmonding oesophagus in maag Fundus: linker bovenhelft tegen diafragma Corpus: verticale deel van de maag Pylorus: maagportier – sluitspier Curvatura minor: kleine bocht en is mediaal Curvatura major: grote bocht en is lateraal ➔Inwendige anatomie: volume neemt toe als voedsel in maag komt en naamt af als spijsbrij naar dunne darm gaat, rugae of rimpels zijn zichtbaar bij ontspannen of lege maag en volledig opgezette maag kan tot 1,5L voedsel bevatten Schuine spierlaag Kringspierlaag Lengtespierlaag Extra spierlaag voor kneden en mengen – vorming chymus ➔Maagwand: bkleedt enkelvoedig cilinderepitheel – bevat enorm veel slijmcellen en vormen alkalisch slijm voor bescherming Maaggroefjes: ondiepe instulping in maagwand, slijmcellen aan basis maaggroefje vervangen afgestoten oppervlakkige cellen, in corpus en fundus staat maaggroefje in verbinding met maagwandklieren Maagwandklieren: produceren tot 1,5L maagsap en bestanddelen gevormd door pariëtale cellen -intrinsiek factor en zoutzuur + zymogene cellen – pepsinogeen of eiwit die afbreekt na contact HCl ➔Regulering maagactiviteit: vorming zuur en enzymen gereguleerd door centraal zenuwstelsel, reflexen en hormonen in wanden GI kanaal, afgifte producten maagwandklieren in 3 overlappende fasen Cefalische fase: zien ruiken en proeven start, voorbereiding van maag op voedsel, prikkeling door zenuwstelsel zorgt voor versnelling productie maagsap en duurt enkele minuten tot begin gastrische fase Gastrische fase: begint bij aankomst voedsel in maag, rekreceptoren in maagwand en chemoreceptoren in mucosa prikkelen – meissnerplexus en plexus myentericus ➔ aanwezigheid gastrine zorgt voor extra klierproductie door pariëtale en zymogene cellen + zorgt voor contracties van de maag Intestinale fase: begint wanneer eerste chymus de dunne darm inkomt, regulering veelal remmend Maagactiviteit remmende reflexen door overvol proximale deel dunne darm, te zure chymus in proximale deel dunne darm, overprikkeling door chymus, aanwezigheid onverteerde eiwitten + onverteerde koolhydraten, aanwezigheid vetten Maaglediging: pylorusreflexmechanisme – pylorus ontspant wanneer maaginhoud zuur wordt en sluit reflectorisch, de zure chymus wordt geneutraliseerd door natriumcarbonaat uit alvleesklier en darmsap ➔ na neutralisatie ontspant pylorus opnieuw ➔vertering in de maag Pepsine: eerste gedeeltelijke vertering eiwitten tot kleineren peptideketens, activiteit neemt toe bij vloeibare chymus en ongeveer pH 2 Amylase uit speeksel: verdere vertering koolhydraten gaat door tot pH < 4,5 tot 2 u na maaltijd Geen opname in maag zelf: epitheelcellen bedekt met slijmlaag en hebben geen transportmechanismen zoals dunne darmepitheel, maagwandepitheel ondoordringbaar voor water en slechts gedeeltelijke vertering 5. Dunne darm of duodenum – jejunum – ileum: belangrijk deel spijsverteringsstelsel ➔Uitwendige anatomie: twaalfvingerige darm of duodenum: C-vormig – bovenste deel verwijding en dalend deel Papil van Vater met uitmonding galbuis en pancreasbuis + sluitspier sfincter van Oddi ➔ontvangt chymus uit maag, verteringssappen lever en gal, verteringssappen alvleesklier nuchtere darm of jejunum: sterk gekronkeld, plaats waar vertering en opname plaats zal vinden kronkeldarm of ileum: sterk gekronkeld en overgang naar colon t.h.v. klep van Bauhin of ileocaecale klep ➔Darmwand: aanwezigheid darmplooien, vingervormige uitstekels = darmvlokken of villi – enkelvoudige cilinderepitheel bezet met microvilli, oppervlaktevergroting ➔Darmvlok: bevat netwerk van haarvaten of capillairen – levert O2 rijk bloed aan en voert O2 arm bloed af, neemt opgenomen voedingsstoffen mee naar poortader + bevat zenuwen en lymfevat of chylusvat – vervoeren stoffen die niet via capillairen vervoerd kunnen worden ➔Darmsapklieren: t.h.v. basis darmvlok + productie en afgifte darmsap + submucosale klieren – alkalische slijm + endocriene klieren ➔Darmsap: bevochtigd darminhoud, neutraliseert zuren, zorgt voor in oplossing blijven van verteringsenzymen en verteringsproducten Hormonen duodenum: neutralisatie zure chymus, parasympatische prikkel stimuleert vrijzetten klierproducten en sympathische prikkel remt vrijzetten klierproducten Gastrine: afgegeven door endocriene cellen maag en duodenum met als werking toename beweging maag en stimuleert productie van zuren en enzymen Secretine: afgegeven door duodenum met werking wanneer pH daalt en werkt in op lever, pancreas en gal voor vrijgave alkaliserende stoffen ➔Darmbewegingen: vermenging darmsappen door segmentatiebewegingen, gastro-intestinale reflex met uitrekking maag voor versnelling afgifte klierafscheiding, gastro-ileale reflex met reactie op stijging gastrine en ontspannen van ileocaecale klep ➔Vertering in dunne darm: vertering start in maag en voltooiing in dunne darm, vrijzetten enzymen en buffers door lever en pancreas ➔ verder in dunne darm opname van sachariden, vetzuren, aminozuren en water Pancreas: langwerpig grijs-roos, bobbelig uiterlijk en ligt achter de maag met J- vormige bocht tussen maag en duodenum vanaf duodenum lateraal ligt de milt ➔Uitwendige anatomie: kop – lichaam – staart, ductus pancreaticus of kanaal van Wirsung – vertakking vanuit hele pancreas en mondt uit in ampulla / papil van Vater samen met ductus choledocus van de lever en galblaas ➔Exocriene klieren: vormen pancreas sap, vrijgave pro-enzymen, gereguleerd door hormonen duodenum secretine + pancreasamylase of koolhydraten + pancreaslipase of vetten ➔Endocriene klieren: Eilandjes van Langerhans vormen insuline en glucagon, liggen verspreid tussen exocrine cellen Alfacellen of glucagon: gylecmie te laag wordt insuline onderdrukt en glucagon afgegeven – glycogeen in skeletspieren en levercellen afgebroken, vetweefsel geeft vetzuren af en worden samen met aminozuren afgebroken ➔in lever omgezet tot glucose = gluconeogenese Bètacellen of insuline: veel glucose aanwezig zal insuline gestimuleerd worden om glucose te verbruiken voor groei te ondersteunen en reserves van glycogeen en vet te vormen Interactie insuline en glucagon geeft stabilisatie glycemie: voorkomen concurrentie zenuwweefsel met andere weefsel voor glucose met als prikkeling- parasympatische prikkel voor bevordering insuline afgifte en sympathische prikkel voor bevordering afgifte glucagon Lever of hepar: grootste en zwaarste orgaan met roodbruine kleur door bloed, rechtsboven tot links voor de maag en zeer grote rechter leverkwab, omgeven door taai vezelig kapsel ➔Kwabben: grote rechter leverkwab, linker leverkwab, lobus caudatus en lobus quadratus ➔Onderzijde is leverpoort of hilus Galblaas: uitsparing rechter leverkwab, gespierd zakje met daarin geconcentreerde galopslag en geeft gal aan duodenum door de ductus choledocus Leverbuis of ductus hepaticus: verzamelt gal uit linker- en rechter kwab, afsplitsing naar galblaasbuis of ductus cysticus, verlengde van leverbuis is galbuis of ductus choledochus ➔ uitmonding in papil van Vater Leverparenchym: leverlobjes op elke hoek een kleine tak van leverslagader, leverader en galgang ➔Fysiologie Productie van gal: continu proces – tijdelijke bewaring in galblaas, samenstelling gal- kleurstoffen en galzouten uit afbraak cholesterol Rol in suikerstofwisseling: belang constant houden glycemie – ➔glycogenese: aanmaak glycogeen, glucosemoleculen worden met insuline gekoppeld tot glycogeen bij hyperglycemie ➔glycogenolyse: afbraak van glycogeen, glycogeen wordt door glucagon en adrenaline omgezet tot glucose bij hypoglycemie ➔glucogenese: aanmaak van glucose, aanmaak glucose uit andere monosachariden zoals fructose en galactose ➔lipogenese: aanmaak van vetten, bij overaanbod van glucose – beperkte opslag lever en voornamelijk onderhuids vetweefsel ➔gluconeogenese: nieuwvorming van glucose, gebruik aminozuren + glycerol + vertzuren + melkzuur door cortisol, bij langdurige vraag groter dan aanbod Rol in eiwitstofwisseling ➔Eiwitsynthese: eiwitaanmaak uit aminozuren, aanmaak albumine + globulinen+fibrogeen+protrombine, geeft deze eiwitten aan bloed af ➔Transaminering: omzetting in andere aminozuren, om tekorten op te vullen kan de lever bepaalde aminozuren omzetten tot andere aminozuren ➔Deaminering: afbraak van aminozuren, verwijdering aminogroep en bij overschot of tekort aan brondstoffen ➔ gluconeogenese en lipogenese Ontgiften: omzetten van giftige stoffen naar niet-giftige stoffen Depotfunctie: opslagfunctie voor glycogeen + aminozuren + bepaalde vitaminen + ijzer, bloedreservoir Galblaas of vesica fellea: hol gespierd peervormig orgaantje onderaan de lever ➔Functie: opslag van gal en indikking of concentratie gal ➔Afvoer: via ductus cysticus tot vereniging met ductus hepaticus tot ductus choledocus 6. Dikke darm of colon: hoefijzervormig, begint aan einde ileum en eindigt aan de anus met als ligging onder de maag en lever en omgeeft de dunne darm vrijwel volledig ➔Functies: terugresorptie van water ter indikking inhoud tot feces, absorptie van vitaminen gevormd door bacteriën, opslag van ontlasting voorafgaande defecatie ➔Delen Blindedarm: caecum ➔Aankomst darminhoud van ileum doorheen klep van Bauhin of ileocaecale klep, aanwezigheid wormvormig aanhangsel of appendix -bij ontsteking noemen we dit een appendicitis en vaak foutief blindedarmontsteking Colon: bevat geen darmvlokken, veel slijmcellen, uitstulpingen of haustra die uitzettingen toelaten ➔Opstijgende deel of colon ascendens ➔Dwarse deel of colon transversum ➔Afdalende deel of colon descendens ➔Sigmoïd of colon sigmoïdeum Endeldarm: rectum – vormt einde GI kanaal, rekbaar orgaan tijdelijke opslag feces, cirkelvormige spierlaag dicht bij anus vormt de interne anale sfincter en onwillekeurig, externe anale sfincter rondom de anus en willekeurig ➔Functies dikke darm Opname in dikke darm: terugresorptie van water, galzure zouten, vitaminen en organische afval- en gifstoffen Bewegingen van dikke darm: vulling door ileo-gastrische en de enterogastrische reflex, van cecum naar colon transversum gaat traag, verder doorheen colon sterke peristaltische contracties of massabeweging die maag en duodenum rekken Defecatie: rectum normaal laag tot vulling massabeweging, uitrekking rectumwand ➔ activering defecatiereflex – uitrekking wand en toegenomen peristaltiek in sigmoïd en rectum + bijkomende massabeweging in colon descendens en sigmoïdeum, bewuste inspanning om externe sfincter te openen Urologie Terminologie Verwarring 1. Polyurie: de urineproductie of diurese van 2l/24u Oorzaken: veel drinken, diuretica, diabetes,.. 2. Pollakisurie: frequent urineren, debiet verandert niet in 24u Oorzaak: blaasontsteking, kleine blaas, zenuwachtigheid 3. Oligurie: lage diurese vanlager dan 0,5l/24u Oorzaken: dehydratatie, weinig vochtinname, groot vochtverlies en slechte nierfunctie 4. Anurie: levensbedreigend met geen of extreem lage diurese van minder dan 50ml/24u Oorzaken: prerenaal/renaal/postrenaal – shock, deshydradatie, nierfalen, obstructie in urineweg Termen i.v.m. urine 1. Hematurie: bloed, microscopisch/macroscopisch/massief – occult of niet occult 2. Glucosurie: suikers, diabetes 3. Ketonurie: ketonen na vetverbranding en diabetes door slechte suikerverbranding 4. Proteïnurie: eiwitten, door nierproblemen en hoge koorts Problemen in urinaire tractus 1. Obstructie: afvloei onmogelijk, afsluiting, verstopping -op elk niveau Daardoor ontstaat: stase – urine blijven ‘staan’ en kan niet weg + stuwing – verhoogde druk Gevolgen: infectie, nierbeschadiging, ontstaan hydro-urether, hydro-nefrose Oorzaken: urethra – kleppen en prostaathypertrofie + ureter – vernauwingen, afwijking van vesico en pyelo ureterale junctie + stenen en tumoren – neoplasmata 2. Stenose: vernauwing - Moeilijke doorgang, vertraagde afvloei, t.g.v. vernauwing – mildere gevolgen dan obstructie kan sluipend zijn, kan reflex of terugvloei geven, kan stuwing geven – hydro ureter, hydronefrose, globus Termen met betrekking tot urethra 1. Meatusstenose: uitwendige urethraopening is te klein 2. Urethraperforatie: perforatie van urethra t.g.v. sonde en scopie, kan litteken vormen en urethrastrictuur 3. Hypospadias – naar beneden en epispadias – naar boven 4. Phimosis 5. Paraphimosis OPLETTEN !!! 1. Enuresis nocturna vs nycturie 2. Pollakisurie vs polyurie 3. Diurese vs debiet 4. Phimosis vs priapisme 5. Maligne vs benigne prostaathypertrofie 6. Residu vs acute urineretentie 7. LUTS vs Prostatisme Onderzoeken op urine Observaties met blote oog: 1. het urineren – kliniek en anamnese: frequentie, duur, straal, pijn en incontinentie 2. urine zelf: kleur, geur, helderheid en de stipstick of urine-teststrook Onderzoek op urinestaal eventueel labo: 1. UV of urine volledig: glucose, ketonen, eiwitten, bilirubine, pH, nitriet- hoeveelheid door kleurcode OOK densiteit , sediment, hormonen en chemie 2. UK of urinekultuur: onderzoek naar micro organismen – bacteriën en schimmels en eventueel antibiogram op kweek Correcte afname staal: midstream bij spontane mictie, eenmalige sondage of afname bij verblijfskatheter – wijze noteren bij laboaanvraag 3. Beide: alles samen gecombineerd 4. Op urinedebiet van 24u: kader van hematologie, nefrologie en metabole aandoeningen Patiënt zelf UV of UK staal afnemen 1. Werk kort en duidelijk stappenplan uit met belangrijkste aandachtspunten 2. Werk stappenplan uit met instructies over 24u debiet 3. Hoe krijgen we urine erin Onderzoeken op blaasfunctie en sfinterfunctie 1. Blaasresidu: eenmalig sonderen en bladderscan 2. Urodynamisch onderzoek: uroflowmetrie, cystometrie en uretradruk, EMG – blaas en bekkenbodemspieren Onderzoeken d.m.v. beeldvorming 1. Echografie: ook bladderscan, onderzoeken door geluidsgolven 2. RX: klassieke röntgenstraling – opgelet voor straling! 3. CT computertomografie: kan met of zonder contraststof 4. PET- scanner: position emission tomograaf, met licht radioactieve glucose – opgelet met straling ook nadien!! 5. MRI-NMR: magnetische resonantie imaging, met of zonder contraststof zonder straling 6. Isotopenonderzoek en nierscintigrafie Onderzoeken door endoscopie 1. Transurethraal 2. Percutaan Ureteroscoop Anatomopathologisch onderzoek 1. Celonderzoek 2. Vriescoupes Behandelingen Medisch-chirurgisch: TURP, blaasoperaties, urinewegdeviaties, nefrectomie/cystectomie, abdominabele prostatectomie Wat is een deviatie: normaal verloop van urinewegen chirurgisch gewijzigd zowel inwendig of uitwendig 1. Ureterostomie Urostoma: kunstmatige opening urine-afvoer-wegen naar buiten of naar dunne darm toe omdat deel van urineweg ontbreekt of niet werkt, tijdelijk of definitief Urestomie: deviatie van ureters – chirurgische aangelegde verbinding tussen de ureters en rug- of buikwand = uitwendige deviatie = uretero(cutaneo)stomie = endoscopisch geplaatst in OK en aansluiten op gewone urinezak ➔Inwendige deviatie= dubbele J-sonde = radio-opaak, brul beide kanten, opengehouden ureter bij obstructie ➔Indicaties: behouden of verbeteren nierfuncties bij obstructie en/of reflux, preo- operatief, onderbreking van traject en afwezigheid of wegname onderliggend deel urinestelsel 2. Nefrostomie: chirurgisch aangelegde verbinding tussen nier en lenden, lokale verdoving op RX afdeling, katheter vastgenaaid met fixatieplaatje, connectie met urinezak met als katheter – pigtail type: radio-opaak, veel afvoeropeningen, perucutaan in nierbekken, aanduiden van links en rechts, CH 6-10 therapeutische plaatsing ➔Indicaties: obstructief nierlijden, behandeling urinaire fistels, na percutane extractie van nierstenen, na operaties nierbekken en ureter ter bescherming van nierfunctie diagnostische plaatsing ➔Indicaties: percutane pyelo-ureterografie, bepaling nierfunctie, na percutane nefroscopie aandachtspunten: wondzorg insteekplaats, fixatie katheters, debiet links en rechts afzonderlijk, goede afvloei van urine en infectiepreventie 3. Cystostomie met aanleg van Incontinent urostoma of Bricker, continent urostoma of Indiana Pouch, neoblaas Cystostomie of suprapubische catheter: chirurgisch aangelegde verbinding tussen blaas en buikwand opengehouden door cystostomiesonde met als merknaam Cystofix geplaatst onder lokale verdoving ➔Materiaal en plaatsing: meest gebruikte is pigtail of ballonkatheter – katheter met merktekens, holle slijtbare naald, geslote opvangzak en fixatieplaat ➔Indicaties: obstructie urethra, neurogene blaas, blaastraining met residu bepaling, langdurige drainage blaas, postoperatief na ingrepen blaas, acute of chronische urinaire retentie ➔Aandachtspunten: bekomen van volle blaas, insteekplaats voorbereiden, houding van patiënt ruglig, wondzorg insteekplaats, fixatie van katheter voor goede afvloei en zorg voor goede diurese door infectie en verstopping te voorkomen Andere behandelingen 1. Training van blaas, continentie en bekkenbodem 2. Medicatie zoals antibiotica, diuretica, blaas tonus verhogend,..) 3. Nefrolitholtripsie Blaaskanker Uitlokkende factoren: roken, blootstelling carcinogene stoffen, eerdere behandeling met bepaalde chemo- of radiotherapie, chronische irritatie of infectie Symptomen: hematurie, vals prostatisme, nierflankpijn en kramppijnen tijdens mictie Indicaties aanleg urostomata ➔congenitaal: slecht aangelegde blaas in ontwikkeling kind ➔neurologisch: niet meer goed functioneren blaas ➔trauma, traumatische partus en geweld Cystostomie – vroeger aangelegd bij incontinentie – wegname van blaas ➔aanleg incontinent urostoma vb Bricker – dunne darm losmaken, uiteinden darm naar elkaar toe oftewel anastomose, beide urineleiders in stukje darm en stukje naar buitenkant toe en ander stukje naar een zijde ➔aangleg continent urostoma vb Indiana Pouch = lekvrij stoma en pat, geen opvangprothese en achter continente stoma bevindt zich een reservoir gemaakt van de dunne darm, reservoir in de buik en urine stroomt onbelemmerd uit nieren via ingeplante ureters naar reservoir en verzamelt daar en moet meermaals sonderen/dag met als continentiemechanisme de klep van Bauhin ➔aanleg orthotopische blaas vb neoblaas in continent: zelfde darmsegment als bij indiana pouch, ileum niet vernauwd wel aan colon gehecht, reservoir wordt aan uretra gehecht met als continentiemechanisme de bekkenbodemmusculatuur Aandachtspunten bij urostomie: risico depressie en sociale isolatie, resportiestoornissen en diarree, ionenstoornissen, impotentie of steriliteit, lokale bloeding Urostoma – verpleegkundige zorgen: zeer gelijkaardig aan de darmstomata, verwijzen naar hoofdstuk stomazorg in gastro-enterologie Zelfsondage indiana pouch: zie no touch methode bij eenmalige sondage!! Verpleegkundige zorg aan urostomastoma: bricker Materialen Bricker: ➔keuze materiaal: persoonlijke voorkeur patiënt, conditie en gevoeligheid huid, grootte en vorm buik, handfunctie stomadrager – tweedelig systeem moeilijker, gezichtsvermogen patiënt, eventueel handicaps, activiteiten Postoperatieve zorg bricker ➔observatie: toestand stoma, toestand huid rond stoma, hechtingen, toestand afscheiding, obstructie van darmen, vochtbalans, controle doorgankelijkheid stoma, verminderde eetlust, geluiden met hoge toon en afwezigheid flatus Verpleegkundige zorg urostomastoma 1. Voorbereiding materialen 2. Knip huidbeschermingsplaat in juiste maat – 1 tot 2 mm groter dan stoma 3. Verwijder papiere beschermlaag en leg plaat opzij 4. Leeg urinezakje 5. Verwijder oude plaat met zakje – ondersteun en inspecteer huid, eventueel douchen 6. Huid schoonmaken rond stoma 7. Dep de huid droog 8. Gebruik zonodig huidverzorgingsmiddelenµ 9. Breng huidbeschermingsplaat aan rond stoma 10. Druk plaat goed aan rond stoma – ook aan binnenkant 11. Breng zakje aan 12. Sluit kraantje of sluit een grotere urinezak aan Huidproblemen 1. Geïrriteerde huid: begrensde vlekkerige roodheid 2. Branderige pijn: bij ouderen, moeilijk aan te brengen stomamateriaal en te vroeg of laat verwijderen van opvangmateriaal of plaat 3. Hyperkeratose of pseudo-vericose: wratachtige verdikking epitheel met grijze of paarse kleur van de huid en pijnlijk – door langdurig contact met urine Aandachtspunten teaching urostomazorg – Bricker: zelfzorg niet forceren, betrek partner bij instructie, leg systematisch uit wat je doet tijdens verzorging, bereid patiënt voor dat stoma kan bloeden, laat zien hoe je op maat knipt en aanbrengt, eventueel spiegel, indien willen zelf plaat laten knippen, laat patiënt zelf urinezakje wisselen en zelf de nachtzak aansluiten Verpleegkundige zorg aan urostomastoma: indiana pouch Werking: als pouch goed gevuld is, via sondage urine verwijderen, buitenzijde bijna niets te zien, afdekken met wondverband voor slijm van dunne darm, lager in buik dan bij bricker – navel, tussen navel of pubis Materiaal (zelf)sondage: steriele sonde, glijmiddel, waterige ontsmettingstsof, steriele kompressen, nierbekken Techniek: weinig glijmiddel aan sonde, sonde vanuit stoma tot in pouch – zeer voorzichtig en geen druk uitoefenen om perforatie te voorkomen, gebruik voor elke sondage een nieuwe sonde Aandacht: meermaals per dag sonderen tussen de 2 à 3 uren, sonde verstopt door darmvlokken – enkele keren met sonde op en af bewegen, indien niet aflopen moet gespoeld worden, in- en uitvloei via sonde Diagnostiek 10 geboden blaaskatheter 1. Hygiëne en steriliteit 2. Comfort en privacy 3. Basisprincipes 4. Hoeveelheid, geur en kleur 5. Geen urinezakken overvol 6. Infectiegevaar en comfort 7. Contact met blote handen beletten 8. Voldoende hoge debiet 9. Tekenen van infectie tijdig zijn 10. Overgang van urinezak-sonde goed ontsmetten Verpleegdiagnostiek met betrekking tot vocht Overvulling, risico op vochttekort Waterige vloeistoffen, papperige substanties maar ook voeding zoals brood, aardappelen, groenten en verbranding van voedsel Wijzen vochtopname 1. Oraal: natuurlijke opname via voedsel 2. Nier oraal: enteraal = via darmkanaal- mond of sondevoeding 3. Parenteraal: niet via darmkanaal- drain of via infusie bloedsomloop Vochtuitscheiding 1. Natuurlijke: nieren, darmen, longen en huid via perspiratie of transpiratie 2. Extra verlies van vocht: bloed, braken en zweet Vochtbalans betekenissen: verschil tussen opname en uitscheiding en gebeurt over een vastgelegde periode Verstoorde vochthuishouding 1. Positief: overvulling ➔ oedeem, hartfalen, ascites 2. Negatief: meer uitscheiding dan opname – bij groot ongecompenseerd verlies Vochtregistratie: niet alle producten meetbaar 1. Exacte: als opgenomen en uitgescheiden vocht echt meetbaar is – drank, bloed,.. 2. Globale: alle andere gevallen ➔indicaties: met als doel relevante gegevens over vochthuishouding, risico- selectielijst, continuïteit en kwaliteit van zorg verzekeren ➔methoden: in ml of in eenheden – afspraken over onduidelijkheden, nauwkeurig en consequent vastleggen, methode in ml voorkeur Formulier: overzicht globale vochthuishouding – duidelijke weergave van in en output ➔24u, in en uit kolom, totalen per rubriek, totalen + of – 1. IN: infusen, medicatie, bloed en derivaten, TPN, sondevoeding, vocht PO, andere 2. UIT: urine, maagvocht, stoelgang, redon, drain, transpiratie, perspiratie, andere ➔Andere kenmerken: datum, begin- en einduur, 1 blad per 24u, alle vochtinnames met tijdsvermelding, ieder verlies met tijdsvermelding, totalen per rubriek, eindbalans, transpiratie en respiratie Gastro-enterologie Terminologie Gastrologie: kennis slokdarm en maag Enterologie: kennis van darmkanaal Proctologie: kennis van endeldarm Hepatologie: kennis van lever Endocrinologie: kennis interne secretie van hormonen vb adrenaline door bijnier Theorie 1. Paralytische ileus en mechanische ileus ➔paralytische: functieprobleem – wegvallen van peristaltiek of darmverlamming na OK of trauma ➔mechanische: stoelgang, tumor, galsteen 2. Invaginatie en volvulus 3. Problemen in hepatisch stelsel ➔icterus: gele huid ➔ascitesvocht: vocht in peritonale holte Onderzoeken Fysiologie 1. Doel: voeding en vocht van buiten naar cellen krijgen 2. Vertering complexe voedingsstoffen: tot bruikbare stoffen voor de cellen 3. Opname enkelvoudige voedingsstoffen: in dunne darm naar bloedsomloop via poortadersysteem 4. Onttrekken van water: vorming van en controle op ontlasting in dikke darm en waterhuishouding Voornaamste onderzoeken Door observatie 1. Braaksel: samenstelling, kleur, bloed of hematemesis, faecaloïd braken, gal, tijdstip en wijze Hematemesis: bloedsliertjes of Mallory weiss syndroom en dilatatievocht, vers rood bloed of oud bruin/zwart met als indicatie voor oorzaak de hoeveelheid Centraal braken: rechtstreekse prikkeling van braakcentrum door mechanisch of chemisch Perifeer braken: onrechtstreekse prikkeling door psychogene prikkel, mechanische, organische of reflectoir oftewel reisziekte 2. Stoelgang(patroon): criteria zijn kleur, vorm, geur, samenstelling of consistentie en het patroon Kleur: melaena ≠ meconium Parasieten: spoelworm of ascariasis via besmetting varkens of menselijk mest Lintwormen of lintwormsegmenten: via ongaar vlees of ongewassen groenten Aarsmade of eitjes Opsporen van faecaal occult bloed FOB want soms niet zichtbaar 3. Bijkomende maagdarmstelsel: pijn, opgezet abdomen, plankharde buik, ongewild gewichtsverlies en voedingstekorten of icterus – geelzucht Door medische beeldvorming: Rx zonde rof met contrastvloeistof, echografie, Ct- scanner, nucleaire scanner, MRI/NMR, endoscopie SPECT-scan: computertomografie met behulp van uitstraling enkelvoudige fotonen Door functie-onderzoek: dynamisch – slikfunctie of duodenumpassage Op het labo – onderzoek van stalen 1. Microscopie, kweken, antibiogram 2. Parasieten, bacteriën, protozoa 3. Samenstelling vb electrolieten 4. Celonderzoek vb anatomopath Behandelingen niet invasief 1. voeding: allergieën of intoleranties, samenstelling naar aanleiding ziektebeeld 2. medicatie: therapeutisch of symptoomcontrole en diagnostisch 3. sondevoeding: via sonde vloeibare voedingsmiddelen rechtsreeks in maagdarmkanaal inbrengen = enterale voeding – niet kunnen/willen/mogen eten toedieningswijze: niet invasief via neus of mond – maagsonde of duodenale sonde + invasief – PEG-sonde, gastrostomiesonde of enterostomiesonde in bolds aantal keer per dag via spuit of toedieningssysteem of druppelmethode – niet ’s nachts, rustpauzes, voedingspomp en toedieningssysteem voorwaarden goede sondevoeding: volwaardig, kant en klaar, voldoende eiwitten, vloeibaar en steriel, aangepast en geen te hoge osmolariteit toediening medicatie via sonde: overleg met arts welke vorm, cavé van cocktail medicatie ➔ stop voeding, spoel met water, geef opgeloste medicatie, spoel met water, start voeding 4. lavement 5. evacueren maagsonde invasief 1. plaatsen percutane voedingssondes 2. plaatsen gastro-intestinaal stoma definitie: kunstmatig aangelegde uitgang via de huiden ook Anus Praeternaturalis genoemd fysieke gevolgen: verlies sfintercuntie of controle, verlies reservoirfunctie of incontinentie en resorptiestoornissen of elektrolyten- en voedingstekorten soorten volgens duur 1. tijdelijke stoma: op rust stellen darmweefsel, lokale therapie met hoop genezing en auto-intoxicatie voorkomen – congenitale afwijkingen, traumatische aandoening, tumoren, mechanische ileus, hemicolectomie, TATME en chronische darminfectie-ziekten bij ➔ bv. Colitis ulcerosa – chronische ontsteking van colon met koorts en zweervormig waarbij etter en bloed worden afgescheiden + ziekte van Crohn – chronische transmurale ontsteking deel dunne darm en/of colon met zweervorming en sterk functieverlies van resorberende darmoppervlak + divertikulitis – ontsteking van uitstulpingen van darm gepaard met abscesvorming, bloeding, littekenvorming waardoor darm helemaal dicht komt te zitten 2. blijvende stoma: definitief buiten werking stellen van bepaald deel darm – kwaadaardige darmtumor, ernstige colitis ulcerosa, poliposis coli en rectumcarnicoom met rectumamputatie /// lokalisatie: bepaald door vloeibaarheid stoelgang, mate vertering, resorptieactiviteit intacte darm met specifieke aandachtspunten, observaties en interventies op lang termijn /// uiterlijke vorm 1. enkelloopstoma of eindstandig stoma: aanvoerende of afferente lis naar huid – afvoerende of efferente lis is afgesloten tijdelijk en afvoerende lis is weggenomen blijvend 2. dubbelloopstoma 2 lissen: aanvoerend en afvoerende lis met ovaal stoma – enkel opening in stoma of rond stoma – darm doorgesneden /// continentie 1. incontinent: geen controle en alle hoge stoma’s 2. continent: wel controle en enkel bij lage colostomie, colonirrigatie Voorbereiding 1. Fysieke: diagnosestelling, preoperatief scheren, bloedafname, restenarme voeding, darmvoorbereiding en plaatsbepaling ➔zorgvuldige plaatsbepaling: tijdelijk of blijvend, kleding gewoonten, leef- en zitgewoonten, rechts- of linkshandigheid, culturele achtergrond, morfologie of gewichtstoename patiënt, glad huidoppervlak, niet in buurt van bepaalde plaatsen zoals navel en lies of wonden/irritaties, juiste plaats met zittend/staand/liggend ➔mogelijke problemen: o Huidproblemen: stipeffect, occlusie, chronische vochtigheid, toxische irritaties, contactallergie en cortisone huid o Stomaproblemen: hernia, prolaps, stenose, necrose, retractie – soms door verzorging o vocht- en voedingsproblemen: diarree, tekort aan bv mineralen en vitaminen: opvolging- bloedafname, gewicht en algemene kliniek o andere stoma-gerelateerde problemen: preoperatieve verwikkelingen bij abdominale ingrepen – nabloedingen, trombose en embolie, longinfectie, wondlekkage, maag- en darmstoornissen, wondinfectie + problemen op lang termijn – verkeerde locatie, perforatie van darm, bloeding door kwetsen, granuloomvorming, abdominale wondinfectie en nierinsufficiëntie of vochttekort 2. Psychische: angst voor de pijn of dood, aantasting gevoel eigenwaarde, incompetentiegevoel, onzekerheid en controleverlies Multidisciplinaire aanpak: mantelzorgers, diëtist, psycholoog, ervaringsdeskundige, arts, verpleegkundigen verschillende afdelingen zoals thuiszorg, specialist wondzorg en stomazorg of heelkundige afdeling Diagnostiek Klinisch redeneren: proces van koppelen eigen observaties en interpretaties aan medische kennis om zo te beredeneren welke stappen genomen moeten worden PAN praktijk model 1. Observeren = doelgericht waarnemen – alles wat je observeert in context plaatsen ➔signaleren, moment en patiënt 2. Analyseren = probleem doorgronden 3. Communiceren = goede communicatie verhoogt het welzijn en kwaliteit van het leven – met wie, over wie, hoe, wanneer en waarover – (I)SBAR(R) Voeding Begrippenkader 1. Voedingspatroon: wijze waarop individu, groep of volk zich voedt – wie eet wanneer, wat, hoeveelheid, waar en hoe? Belang: gezondheidsrisico’s bij individuen kunnen signaleren, voedingsvoorlichting kunnen geven en kunnen adviseren over een gezonde levensstijl Invloeden: omgevingsfactoren, sociaal-culturele, persoonsgebonden 2. Voeding en gezondheid Macronutriënten: energie zoals eiwitten, vetten en koolhydraten Micronutriënten: vitaminen en mineralen Tekort = deficiëntieziekte 3. Voedingsaanbevelingen – voedingstak: minstens één keer per week peulvruchten, min mogelijk zout, 15-25g noten, 125g volkoren graanproducten, 250g fruit en 300g groenten 4. Uitgangspunten voedingsdriehoek: plantaardig > dierlijk, weinig lege calorieën en vermijd voedselverlies Ziekten maagdarmstelsel 1. Mond- en slokdarmaandoeningen Kauwproblemen: verschillende oorzaken zoals ➔extractie tanden of kiezen, kaak- of oogoperatie, parotitis, ernstige cariës, slecht passende gebitsprothese, verbranding van mondholte, gestoorde mond- en tongmotoriek of ontstekingen ➔Ook droge mond – xerostomie: droge atmosfeer, ademen door mond, slechte bevochtiging zuurstof therapieën medicatie, beschadiging speekselklieren ➔Adviezen: tandarts, mondhygiëne, oorzaken wegnemen, voldoende vocht bij en tussen maaltijden Reflux: zure maaginhoud vloeit terug met als gevaar slokdarmontsteking vaak door zwakke sluitspier maagingang ➔Adviezen: rustig eten, beperk vetrijk voedsel, kleine maaltijden verdeeld over de dag en de houding – linker zijde en/of hoofdeinde omhoog 2. Maagaandoeningen Dyspepsie: verstoorde spijsvertering in bovenste deel kanaal gekenmerkt door weinig eetlust, pijn, opgeblazen gevoel, gewichtsverlies ➔Organische: maagzweer of helicobacter pylori ➔Functionele: overgevoelige maag, gastroparese ➔Adviezen: dranken met hoge osmolariteit vermijden, beperken en houding, drink voldoende vocht, kleine frequente maaltijd, normaliseren voedingspatroon Acute gastritis: tijdelijke ontsteking slijmvlies binnenkant van de maag door infectie met virus of bacterie gekenmerkt door misselijkheid, braken en bloedverlies ➔Adviezen: matig alcohol, extra aandacht op Fe-voorziening Ulcus pepticum: zweer van slijmvlies van de maag – ulcus ventriculi of van de twaalfvingerige darm – ulcus duodeni door zure maagsap krijg je pijn, misselijkheid, braken, weinig eetlust en CAVE maagbloeding ➔Adviezen: tussenmaaltijden, mijden van koolzuurhoudende dranken en volumineuze maaltijden, melk drinken kan helpen met de pijn 3. Ziekten van de dunne darm Bacteriële overgroei – SIBO: small intestinal bacterial overgrow, doorgang van voedsel is vertraagd, opgeblazen gevoel en buikpijn, CAVE tekort aan voedingsstoffen ➔Adviezen: eet gefermenteerd voedsel, vermijd suiker en alcohol, drink niet bij maaltijd maar voldoende na, citroensap voor maaltijd, kleine en frequente maaltijden Coeliakie: aangeboren en chronische glutengevoelige enteropathie – diagnose vermoed door bloedonderzoek maar enkel met zekerheid bij dunne darmbiopsie, veel schade zonder dieet aan te passen waardoor de dunne darm geen nodige voedingsstoffen kan opnemen wat leidt tot ondervoeding, osteoporose en bloedarmoede ➔Adviezen: strikt glutenvrij dieet en vermijd contaminatie met gluten 4. Ziekte van het colon Obstipatie: veroorzaakt door onaangepaste voeding, vochttekort, gebrek aan beweging en bepaalde medicijnen ➔Habituele //: vezelarme voeding/vochttekort/laxantiamisbruik ➔Secundaire //: neurologisch, metabole, psychiatrische stoornissen, chirurgie, geneesmiddelen ➔// door mobiliteitsstoornissen: divertikel, zwangerschap ➔Adviezen: oorzaak aanpakken, vezelrijke en vetrijke voeding, voldoende water, voldoende dranken, beperk vocht afdrijvende dranken, juiste stoelgang Inflammatoire darmziekten ➔Ziekte van Crohn: heel maag-darm kanaal – segmentaal – diepere lagen ➔Colitis ulcerosa: enkel dikke darm, ononderbroken en enkel slijmvlies ➔Adviezen: regelmatige tijdstippen eten, eet langzaam en kauw goed, bij complicaties de voeding aanpassen – enterale voeding Diverticulose: aanwezigheid divertikels en bij ontsteking diverticulitis, zwakke plekken darmwand en CAVE obstipatie ➔Adviezen: vezelrijke voeding, geregelde tijdstippen, beweeg regelmatig, tijd op toilet, drink 2L vocht Poliep: uitstulping slijmvlies naar binnen toe door erfelijke aanleg, voeding en levensstijl ➔Adviezen: vezelrijk en gezond, drink voldoende, beweeg regelmatig, rook niet, alcohol met mate, matig rood en bewerkt vlees Diarree: acute - heftig voor enkele dagen, oorzaak bacterie of virus, enorm verlies van water en elektrolyten, buikkrampen en koorts, dehydratie vooral ernstig bij zuigelingen OF chronisch – verterings- en resorptiestoornissen, geringer verlies water en elektrolyten, vaak krampen en zeurende buikpijn, ook sociaal probleem ➔Adviezen milde diarree: vochtverlies compenseren ➔// ernstige diarree + bij kinderen en ouderen: gebruik fruit en niet-helder vruchtensap, ORS toedienen, gebruik melk eerste dagen beperken 5. Ziekten lever, galblaas en pancreas Virale hepatitis: Type A tot G, hepatitis A zeer besmettelijke leverontsteking, overgedragen via feces + voeding of drinkwater ➔Symptomen: koorts, misselijkheid, vermoeidheid, minder eetlust, na enkele dagen geelzucht met donkere urine en soms ontkleurde stoelgang – acute ziektebeeld van 2 tot 3 weken maar herstel van enkele maanden ➔Adviezen: volvaardige voeding nodig voor herstel en sla geen maaltijden over, geen alcohol Levercirrose: toenemende “verlittekening” van lever veroorzaakt functieverlies gekenmerkt door moeheid, concentratieproblemen, anorexie, nausea, buikpijn, jeuk en zorgt op lang termijn voor ondervoeding en osteoporose Leversteatose ➔steatohepatitis ➔levercirrose ➔Adviezen: alcoholverbod en vetbeperking, slokdarmvarices, lichte vochtbeperking, enteraal bijvoeden nacht, suppletie mineralen en vitaminen, glucosetolerantie verlaagd, energie en vezelrijke maaltijden Galstenen: ingedikte gal, cholesterolstenen meest voorkomend, erfelijke factoren gekenmerkt door hevige buikpijn, ontkleuring stoelgang en geelzucht ➔Adviezen: gezond gewicht, voldoende vezels, maaltijden gelijkmatig verdelen en bij silent stones + heelkunde geen specifiek dieet Pancreasinsufficiëntie: alvleesklier maakt te weinig hormonen en verteringsenzymen aan, chronische ontsteking door overmatig alcoholgebruik en zorgt voor ondervoeding, tumoren of heelkundige wegnamen pancreas ➔Adviezen: alcoholverbod, frequent kleine maaltijden, suppletie vitaminen ADEK, pancreasenzymen gebruiken, vetbeperkt dieet bij vetdiarree, calcium voorziening letten, bij carcinoom een klachten gestuurd dieet + enterale voeding Stomata 1. Definitie: kunstmatig aangelegd stoelgang uitgang, gastro-intestinale tractus, uitgang via huid en ook Anus Praeternaturalis genoemd 2. Adviezen: rekening met plaats, soort stoma en behoefte van patiënt Ileostoma en ileo-anale anastomose: voldoende vocht, voldoende Na, preventie voedselinfectie en intoxicatie, propvorming voorkomen Colostoma: bepaald dieet niet nodig, voorkom verstopping door voldoende vocht en vezels Vermijd extra gasvorming, uitkijken wanneer eten van welke voeding, maaltijden over dag verdelen voor gasvorming tegengaan, verkleuring door voeding Enterale voeding 1. Soorten voeding Polymere: voedingsstoffen dienen in darmkanaal afgebroken te worden bij voorkeur Oligomere en monomere voeding: reeds gedeeltelijk verteerd Intermitterend Continu 2. Aandachtspunten: contaminatie voorkomen door sonde te spoelen bij elke wissel en open verpakkingen max 24u te bewaren in koelkast, kamertemperatuur regelen, hoeveelheid geleidelijk opvoeren, goede mondverzorging, vloeistof op tong druppelen en kauwgom Exacte wetenschappen