Introductie: Vroege Middeleeuwen PDF
Document Details
Uploaded by IndustriousMaracas5879
University of Amsterdam
Tags
Summary
Deze tekst is een introductie tot de vroege middeleeuwen, met een focus op de opkomst van het Latijns Christendom en de interactie tussen het christendom en het Romeinse recht. Het bespreekt de verschillende visies op de invloed van het christendom op het rechtssysteem.
Full Transcript
**ntroductie** In week 2 pakken we de draad op en behandelen we de vroege Middeleeuwen. In de 4^e^ eeuw werd het christendom eerst erkend en vervolgens zelfs de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk, wat leidde tot grote veranderingen in wetgeving en cultuur. Romeinse wetten begonnen christelijke...
**ntroductie** In week 2 pakken we de draad op en behandelen we de vroege Middeleeuwen. In de 4^e^ eeuw werd het christendom eerst erkend en vervolgens zelfs de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk, wat leidde tot grote veranderingen in wetgeving en cultuur. Romeinse wetten begonnen christelijke waarden te reflecteren, terwijl de kerk steeds meer Romeinse structuren overnam. De verspreiding van het christendom ging hand in hand met de verspreiding van Romeins recht, waardoor een gemeenschappelijk cultureel en juridisch kader ontstond in Europa. Deze basis bleef van invloed, zelfs na de val van het Romeinse Rijk, en werd door de middeleeuwen heen versterkt door de Kerk en christelijke koninkrijken. **Verplichte literatuur** De samenvatting van deze week is gebaseerd op de verplichte tentamenstof, te weten: **Literatuur** - *A short history of European law*: - Hoofdstuk 2; - Hoofdstuk 3; en - Hoofdstuk 4. - R.C. van Caenegem, 'Aantekeningen bij het Middeleeuwse gewoonterecht', *Tijdschr. Rechtsgeschiedenis *64/1 1996, p. 97-102 (hierna: *Aantekeningen bij het Middeleeuwse gewoonterecht*). **Onderwerp 1: Opkomst van Latijns Christendom** **1 \| Algemeen** Het christendom begon in de eerste eeuw als een Joodse sekte, vooral actief rond de oostelijke Middellandse Zee. Romeinse autoriteiten zagen de nieuwe religie aanvankelijk als een bedreiging en vervolgden haar aanhangers. Maar in de 4^e^ eeuw veranderde dit drastisch: in 312 erkende **keizer** **Constantijn** het christendom als een geaccepteerde religie, en in 383 maakte **Theodosius I** het tot de officiële religie van het Romeinse Rijk. Deze combinatie van christendom en het Romeinse Rijk veroorzaakte een fundamentele verschuiving in het rechtssysteem. Waar Romeins recht oorspronkelijk verbonden was aan burgerschap en territorium, werd het nu gekoppeld aan een gemeenschappelijk geloof. In theorie verenigde dit alle christenen, ongeacht hun afkomst of locatie. Door missionarissen en gelovigen verspreidden zowel het christendom als het Romeins recht zich geleidelijk over Europa. Zo ontstond een cultuur en juridisch kader dat zelfs gebieden beïnvloedde die geen deel uitmaakten van het Romeinse Rijk -- een gebied dat we nu herkennen als het **Latijnse Christendom**. **2 \| Nieuwe religie** Christendom begon als een soort \'next-gen\' versie van het Jodendom. Ze deelden de visie van God als een wetgever, wat betekende dat er een soort 'deal' of verbond was tussen de gelovigen en God. De afspraak was simpel: houd je aan Gods regels, en je krijgt bescherming en zegeningen. God was dus niet een grillig wezen vol menselijke fouten, maar meer een deugdzame 'wetgever' die helderheid bood. In tegenstelling tot het Romeinse recht, dat vooral ging over het oplossen van conflicten, introduceerde het christelijke geloof een contractuele wet. Romeins recht draaide om gewoontes en werd uitgewerkt door praetoren en juristen, terwijl de christelijke wet direct van God kwam. De verschillen tussen Romeins en christelijk recht waren duidelijk: ze hadden totaal andere ideeën over wat juist gedrag was en wat de rol van de gemeenschap moest zijn. ** ** **3 \| De kerstening van het Romeinse recht?** Er werd lang gedacht dat het christendom een directe en flinke invloed had op het Romeins recht zodra het opkwam in het Romeinse Rijk. Maar nu zijn historici het daar niet meer helemaal over eens. Ze vragen zich af of de impact van het christendom op het recht wel zo groot was, en vooral hoe snel die invloed merkbaar werd. Bovendien bleef veel wetgeving, zelfs na de invoering van nieuwe ideeën, meer theorie dan praktijk -- mogelijk omdat die vooral de bedoelingen van een kleine elite reflecteerde en niet zozeer het leven van de gewone Romein veranderde. - Er is een groep historici die beweert dat het Romeins recht eigenlijk vrij onveranderd bleef na de christelijke 'overname'. Functionarissen werkten nog steeds zoals voorheen en bleven het bestaande recht toepassen. Ook binnen het strafrecht en het familieleven bleven veel oude Romeinse tradities gewoon bestaan. Zo hielden families hun eigen gebruiken vast, inclusief het gedenken van overledenen, ondanks de nieuwe christelijke beloftes van een leven na de dood en kritiek op dergelijke wereldse rituelen. Ook de sociale hiërarchie bleef redelijk intact, ondanks de christelijke idealen van gelijkheid en broederschap. - Toch zien sommige historici een geleidelijke shift, vooral in de keizerlijke wetgeving vanaf de 4^e^ eeuw. Nieuwe regels begonnen christelijke waarden te weerspiegelen: zonden werden bijvoorbeeld aan de lijst met misdaden toegevoegd, en er kwamen regels over donaties aan de kerk, de aard van entertainment, onontbindbare huwelijken en onderhoudsplicht voor kinderen en partners. Ook op gebieden als seksuele moraal, liefdadigheid en sociale zorg zouden christelijke waarden langzaamaan hun intrede hebben gedaan in het Romeinse recht. Er is ook discussie over waarom Romeinse keizers christelijke ideeën in hun wetten opnamen. Was het geloof, of een politieke zet om hun macht te vergroten? Kijk bijvoorbeeld naar keizer Constantijn, die volgens sommigen door zijn geloof werd gedreven, maar volgens anderen vooral uit was op politiek gewin. Constantijn introduceerde wetten over slavernij-emancipatie, zoals dat christelijke meesters hun slaven vrij mochten laten in de kerk, wat zowel het christendom versterkte als hemzelf als een 'bevrijder' neerzette. **4 \| De romanisering van de kerk** Historici zijn het erover eens dat het Romeinse Rijk het christendom flink veranderde. Toen Rome zich tot het christendom bekeerde, werd de kerk steeds meer 'geromaniseerd'. Wat ooit een diverse, lokale beweging was, veranderde in een gecentraliseerde organisatie. Romeinse autoriteiten gingen zich bemoeien met kerkelijke regels, en Latijn verving Grieks als de kerktaal. Keizers zagen zichzelf als hoeders van het ware geloof, net als de oude Romeinse goden. Ze riep **concilies** bijeen, zoals *Nicea* in 325 n.Chr., waar het concept van de **Drie-eenheid** werd vastgelegd. Uiteindelijk werd de kerkelijke leer zelfs onderdeel van het Romeins recht, zoals in de Theodosiaanse Codex, die voorschreef wat als 'echte' christelijke praktijken gold. Zo werd het christendom niet alleen een geloof, maar ook staatsbeleid. **5 \| Ketterij ** Naarmate het christendom steeds duidelijker omlijnd werd, begon de kerk ook vast te stellen wat geen \'echt\' christendom was. Dit uitsluiten van bepaalde opvattingen begon al vóór het Romeinse Rijk christelijk werd, maar nam daarna flink vaart. Rond de vijfde eeuw konden christelijke auteurs beweren dat het geloof '*alles omvatte wat overal, altijd, door iedereen werd geloofd'*. Er ontstond een onderscheid tussen ***schisma*** (legitieme meningsverschillen) en **ketterij** (foute geloofsovertuigingen), waarmee de christenen zich verdeelden in orthodoxen (de 'juiste gelovigen') en heterodoxen. Romeinse keizers gingen ketterij nu ook zien als een crimineel vergrijp. In hun ogen bedreigden ketters niet alleen de kerk, maar ook de staat en de keizerlijke wetten -- en dat werd vergeleken met verraad, zelfs met de dood als mogelijke straf. Dit leidde ertoe dat invloedrijke figuren zoals **Augustinus van** **Hippo** de vervolging van ketters gingen steunen, omdat ze geloofden dat ketterij de hele gemeenschap in gevaar kon brengen. **6 \| Conversie bevorderen** De combinatie van het Romeinse rijk en het christendom leidde tot strikte dogma\'s en straffen voor afvalligen, maar bood ook kansen voor bekering. Keizers voerden wetten in die bekering stimuleerden, met **privileges** voor christenen en zware beperkingen voor heidenen, zoals het verbod op rituelen en het afnemen van priestelijke immuniteiten. In de jaren 340-350 werden paganistische praktijken zelfs bestraft met de dood. St. Augustinus pleitte voor geweld en dwang als middelen voor bekering, en zijn ideeën werden gesteund door keizers zoals Justinianus, die gedwongen bekering legaliseerde. Zo werd het Romeinse recht een **instrument** om bekering op te leggen, gepresenteerd als noodzakelijk voor het welzijn van de mensheid. **7 \| De Kerk als een Romeinse instelling** In de Europese juridische geschiedenis is de groeiende identificatie van de Kerk met Romeinse structuren het meest relevant. Bisschoppen fungeerden als moderne consuls, met juridische en administratieve bevoegdheden, en vervulden staatsrollen zoals erfrecht en geschilbeslechting, vooral na de val van het West-Romeinse Rijk. De Kerk adopteerde Romeinse concepten zoals bisdommen en werd juridisch gezien een corporatie, wat hen eigendomsrechten en contractuele mogelijkheden gaf. Kerkgebouwen werden \'basilieken\' genoemd, en kerkelijke regels werden behandeld als keizerlijke decreten. Deze fusie leidde tot de ontwikkeling van ecclesiastische wet, waarbij juridische en theologische vragen door elkaar liepen, zoals in ***Divine Institutes***. Historici debatteren of het rijk door de Kerk of de Kerk door het rijk werd opgeslokt, maar de consensus is dat beiden elkaar transformeerden en de juridische identiteit veranderden. **8 \| Christelijke en Romeinse invloeden na Rome** Na de fragmentatie van het West-Romeinse Rijk in de vroege Middeleeuwen verspreidde zowel het christendom als de Romeinse cultuur zich door Europa. In het begin waren de inspanningen voor bekering relatief zwak, maar met de oprichting van monastieke orden en de groeiende invloed van de paus vanaf de 6^e^ eeuw kwam er meer coördinatie en een uitbreiding van de Kerk. - Tussen de 6^e^ en de 12^e^ eeuw vestigde het christendom zich in grote delen van centraal, noordelijk en oostelijk Europa, van de Italiaanse schiereilanden tot de Britse eilanden en verder naar het oosten, inclusief gebieden als Polen en de Baltische staten. Deze bekering leidde tot een homogeniserend effect dat onder andere de verspreiding van Romeins recht en structuren met zich meebracht. - Missionarissen introduceerden Romeinse administratieve systemen, retoriek, kunst en wetgeving, wat leidde tot een nieuwe, 'gechristianiseerde' interpretatie van het Romeinse recht. In gebieden die niet deel uitmaakten van het Romeinse Rijk, vervingen deze invloeden vaak eerdere tradities, wat door sommige historici wordt gezien als een belangrijke factor in het 'maken van Europa'. - Terwijl dit in veel delen van West- en Noord-Europa gebeurde, vond er in het Oosten een andere vorm van **Romeinisering** plaats. Hier kregen nieuwe christenen ook te maken met Romeinse elementen, maar dan in een Hellenistische en Griekstalige context. Na de verovering van Constantinopel in 1453 overleefde het Oost-Romeinse recht binnen de Orthodoxe Kerk, waar het werd beheerd door de patriarch van Constantinopel en andere kerkelijke functionarissen, en zo werd een Romeins erfgoed bewaard. **Onderwerp 2: Vroege middeleeuwen** ** ** **1 \| Een tijdperk zonder juristen** De 500 jaar tussen de val van het West-Romeinse Rijk in de 5^e^ eeuw en het jaar 1000 worden vaak gezien als chaotisch. In die periode werd Europa religieus verenigd onder het christendom, wat leidde tot de opkomst van het canonieke recht. Dit recht was echter aanvankelijk erg gefragmenteerd, met verschillende, vaak tegenstrijdige regels en autoriteiten. Tegelijkertijd kende Europa extreme politieke versnippering door het ontstaan van talrijke kleine, onafhankelijke staten en volksverhuizingen van noord naar zuid en oost. Groepen die vaak als 'Germaans' worden aangeduid, werkten eerst samen met het Romeinse Rijk, maar kregen uiteindelijk zoveel macht dat ze bijdroegen aan het verval van het Westen of in ieder geval aan grote veranderingen daarin. Toen deze groepen zich vestigden in gebieden zoals het huidige Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië en Noord-Afrika, brachten ze hun eigen rechtsstelsels mee, die vermengd raakten met inheemse, Romeinse en kerkelijke wetten. Rond het jaar 800 ontstond er zo een mix van lokale, Germaanse, Romeinse en canonieke wetten met enkele gedeelde ideeën over wat recht was en waar het vandaan kwam. Dit wordt door sommige geleerden gezien als het eerste echt gemeenschappelijke recht van Europa, wat de basis legde voor de ontwikkeling van Europa als een gedeelde culturele, religieuze en economische ruimte. **2 \| Vroege canonieke recht** Na de bekering van het Romeinse Rijk tot het christendom, bleven kerkelijke leiders wetten uitvaardigen. Toen het West-Romeinse rijk in de 5^e^ eeuw uiteenviel, veranderde het karakter van de christelijke wetten aanzienlijk. Zonder keizerlijke goedkeuring of staatssteun werd het recht volledig afhankelijk van kerkelijke autoriteiten, die zichzelf als gezaghebbend beschouwden over alle gelovigen, ongeacht hun woonplaats. Dit nieuwe rechtssysteem, bekend als **canoniek recht** (afgeleid van het Griekse woord voor 'regel'), baseerde zich op spiritueel gezag in plaats van politieke macht en werd toegepast op alle christenen via hun doop, niet door hun burgerschap. Met de Kerk als een niet-territoriale, op geloof gebaseerde gemeenschap, groeide de verantwoordelijkheid van bisschoppen om regels te maken en toe te passen. Dit leidde tot een **expansie** van kerkelijke wetgeving, waarmee de Kerk zelfs commerciële contracten en erfenissen kon regelen. In deze vroege tijd was het canonieke recht echter sterk regionaal en verschilden de interpretaties enorm. Er was geen centrale autoriteit, wat vaak leidde tot meningsverschillen tussen christelijke gemeenschappen. - Vanaf de 6^e^ eeuw probeerden opeenvolgende bisschoppen van Rome een centrale kerkelijke autoriteit te herstellen. Zij noemden zichzelf ***Pontifex Maximus*** en *papa* (vader), en claimden de leiding over de hele Kerk. Deze centralisatie werd verder bevorderd door de regelmatige bijeenkomsten van bisschoppen, die vanaf de vroege middeleeuwen belangrijk werden voor het bepalen van kerkelijke leerstellingen en het harmoniseren van relaties binnen de Kerk. - Door de groeiende hoeveelheid regels ontstond de noodzaak om deze te verzamelen. Van de 6^e^ eeuw af probeerden diverse leiders canonieke wetten te bundelen, zoals tijdens het bewind van Karel de Grote. Toch ontstond pas in de 12^e^ eeuw een centrale canonieke compilatie, waardoor er lange tijd een wirwar van verschillende wetsteksten bestond. Deze versnippering maakte dat sommige auteurs zelfs vervalste decreten toevoegden aan de christelijke leer, zoals valse pauselijke uitspraken en de beroemde **Donatie van Constantijn**, waarin beweerd werd dat keizer Constantijn alle keizerlijke macht aan paus Sylvester I had overgedragen. Deze valse documenten, handig gemengd met authentieke teksten, beperkten de macht van wereldlijke heersers over de kerk en versterkten eeuwenlang het gezag van de Kerk, tot men in de vijftiende eeuw begon te twijfelen aan hun echtheid. **3 \| De voortdurende aanwezigheid van Rome** In de vroege middeleeuwen zorgde de dominantie van het canoniek recht ervoor dat het Romeinse recht aanwezig bleef in Europa. Kerkelijke wetgeving bleef namelijk gebruikmaken van Romeinse vormen en terminologie, en theologen deden dat ook in hun uitleg. Het Romeinse recht werd onderwezen in **abdijen** en **kathedraalscholen**, en was zó gezaghebbend dat het zelfs gebruikt werd waar het canonieke recht zweeg.**\ ** **Voorbeeld van Lawbooks** Vroege christelijke teksten, zoals de Regel van Sint-Benedictus voor monniken en de *Etymologiae* van Isidorus van Sevilla (een encyclopedische kennisverzameling), verwezen ook naar Romeins recht en diens oplossingen voor juridische kwesties. Dit nauwe verband werd samengevat in de spreuk ***Ecclesia vivit lege romana*** ("De Kerk leeft volgens Romeins recht"). De invloed van het Romeinse recht ging verder dan de Kerk. In delen van Italië die onder het Oost-Romeinse Rijk vielen, zoals in de 6^e^ en 7^e^ eeuw, werd de *Corpus Iuris Civilis* van keizer Justinianus nog steeds gebruikt. Ook in het Frankische rijk en Gallië (nu Frankrijk) imiteerden klerken Romeinse notariële praktijken voor bijvoorbeeld schenkingen, testamenten, huwelijken en verkoopcontracten. Romeinse notariële formules bleven in gebruik, zowel binnen de kerk als bij seculiere zaken, en waren bekend bij koninklijke ambtenaren en rechters. In Iberië, zoals in het koninkrijk León en Galicië, bleven rechters Romeins-Visigotisch recht gebruiken, met als voorbeeld het ***Forum Iudicum***. Dit recht bleef zelfs bestaan in delen van de Iberische Peninsula die onder islamitisch bewind vielen, waar het werd erkend als het 'persoonlijk recht' van christenen. Zo bleef het Romeinse recht door de eeuwen heen een invloedrijke bron in Europa, zowel binnen als buiten de kerkelijke sferen. **4 \| Het Germaanse element** Historici debatteren al lang over de vraag of de Germaanse stammen die zich in de vroege middeleeuwen door heel Europa verspreidden, een gemeenschappelijke juridische traditie deelden. Sommigen beweren dat het contact met andere culturen zo intens was dat er weinig van hun oorspronkelijke gebruiken overbleef, en dat als er al een gedeelde traditie was, deze Indo-Europees was, met een 'primitieve' juridische aanpak die vooral mondeling was, en zonder centrale instellingen. - Toch zijn er historici die vinden dat de Germaanse stammen wel degelijk bepaalde kenmerken meenamen die zich onderscheidden van de Romeinse tradities. In plaats van een staat zoals de Romeinse ***res publica***, bestond de Germaanse samenleving uit grote familiegroepen onder leiding van ouderen die de conflicten binnen de gemeenschap beslechtten. Deze rechtspraak was ongeschreven, flexibel en sterk gebaseerd op rituelen. Besluiten werden afgestemd op de situatie en betrokkenen, niet op abstracte principes. Vanaf de 3^e^ en 4^e^ eeuw werden de Germaanse groepen echter sterk beïnvloed door het Romeinse recht en het christendom. Hun politieke structuren centraliseerden, en aristocratische elementen namen toe. In de 6^e^ en 7^e^ eeuw ontstonden wetboeken die de oorspronkelijke mondelinge traditie op schrift probeerden vast te leggen. Deze wetten, meestal in het Latijn geschreven, bevestigden vaak dat de oude orde al sterk was veranderd, met koningen als voornaamste autoriteit. **Voorbeeld van Lawbooks** Een voorbeeld hiervan is de zesde-eeuwse Salische wet (***Pactus Legis*** ***Salicae***), die probeerde wraakacties te vervangen door een geldelijke regeling en geweld te ontmoedigen. Een ander voorbeeld is het zevende-eeuwse ***Liber Iudiciorum***, een mix van Germaanse en Romeinse wetten, goedgekeurd door lokale bisschoppen en toegepast door de Visigoten in Iberië. Dit wetboek bleef zelfs na de islamitische verovering in 711 in gebruik voor christenen onder islamitisch bewind. Door de eeuwen heen verschoof de Germaanse traditie van mondeling naar schriftelijk recht. In de achtste eeuw verschenen codices en formulieren die klerken konden kopiëren of aanpassen. Met de komst van zegels en het oprichten van kanselarijen werd het schrift belangrijker als bewijs en authenciteit. Al deze ontwikkelingen leidden ertoe dat tegen de 10^e^ eeuw Germaans, Romeins en canoniek recht zo sterk met elkaar verweven waren dat ze moeilijk van elkaar te onderscheiden waren. **5 \| Goddelijke interventie** Tot de 13^e^ eeuw geloofde men dat God persoonlijk kon ingrijpen in juridische kwesties, vooral bij lastige zaken zonder duidelijke uitkomst. Men verwachtte dat God door een wonder zou laten zien wie onschuldig was. Om dit wonder te vragen, onderwierp men de verdachte aan een beproeving, zoals het steken van een hand in kokend water of het lopen over vuur. Als de persoon ongedeerd bleef, werd dit gezien als een teken van onschuld. - Aanvankelijk steunde de Kerk deze praktijken, maar rond het jaar 1000 begon ze haar steun in te trekken, en in 1215 verbood het Vierde Lateraans Concilie geestelijken om eraan deel te nemen. Beproevingen werden toen als irrationeel en heidens gezien. De Kerk wilde zich misschien distantiëren van 'pagaanse' rituelen of vond het ongepast om God te vragen een wonder te verrichten. Ook de opkomst van juristen die conflicten met rationele methoden konden oplossen, zoals bewijs verzamelen en beoordelen, maakte beproevingen overbodig. - Door de afschaffing van beproevingen gingen Europeanen op zoek naar nieuwe juridische methoden, vooral voor complexe strafzaken zonder directe getuigen. Zo ontstond op het vasteland het **inquisitoire proces**, waarin rechters zelf onderzoek deden en oordeelden op basis van bewijs. Dit systeem, aanvankelijk alleen kerkelijk, werd na 1215 ook in civiele rechtbanken gebruikt. Rechters onderzochten de waarheid door bewijzen te verzamelen en, als nodig, met behulp van marteling. - In Engeland leidde de afschaffing van beproevingen tot een andere aanpak: het versterken van de rol van **lekenjury\'s** in strafzaken. Na 1215 kregen jury\'s de taak om definitieve uitspraken te doen in plaats van God. Jurysystemen waren gebaseerd op lokale kennis van de zaak, en juryleden oordeelden vanuit hun persoonlijke ervaring in plaats van objectief bewijs. Zo vormde zich een onderscheid tussen de Engelse en Continentale rechtssystemen in hun zoektocht naar waarheid en gerechtigheid. **6 \| Het resultaat: een gefragmenteerde maar verenigde wereld** In de vroege middeleeuwen leefden de meeste mensen in een wereld waarin politieke eenheden en hun wetten zeer lokaal en verschillend waren. Het recht bestond uit een **mengeling** van Romeinse, Germaanse, lokale en kerkelijke wetten. Deze **gefragmenteerde juridische wereld** was complex, met sterke verschillen tussen regio's, en mengde moraal en recht. Het menselijke recht werd vaak gezien als een gebrekkige imitatie van een hogere, goddelijke orde. Vanwege de beperkte documentatie is het onduidelijk hoe deze complexe wereld precies functioneerde. Vaak moesten lokale experts, ***iuratores*** (juroren), helpen bij het oplossen van conflicten. Deze juroren waren mensen die onder ede stonden en samenkwamen om conflicten te bespreken en een oordeel te vormen. Voor andere conflicten vonden openbare dorps- of stadsvergaderingen plaats waar iedereen welkom was. Deze bijeenkomsten hadden een heilig karakter en werden vaak opgevoerd als rituelen en festiviteiten die het belang van gerechtigheid benadrukten. Hier werden specifieke formules en symbolische handelingen gebruikt, zoals het vastgrijpen van een staf om instemming te tonen of het herhalen van een eed. Rituelen en regels varieerden waarschijnlijk sterk per regio en evolueerden door de tijd. Historici dachten vroeger dat deze praktijken 'gewoonterecht' weerspiegelden, maar tegenwoordig geloven sommigen dat deze tradities voortdurend werden onderhandeld. Dit gaf bepaalde individuen vaak macht over anderen en legde soms diepe verdeeldheid binnen de gemeenschap bloot. - Het idee van 'traditioneel' verwees niet per se naar een lange geschiedenis, maar eerder naar de kwaliteit van de norm; iets werd als goed gezien omdat het "oud" was, niet noodzakelijk omdat het er altijd was geweest. Normen werden vaak tijdens publieke bijeenkomsten herhaald, wat zowel een theatraal als educatief element had. Deze recitaties versterkten het geheugen van de aanwezigen en socialiseerden hen, door hen te leren wat goed en wenselijk was. Hoewel de normen als oud en vaststaand werden gepresenteerd, waren ze in werkelijkheid verre van stabiel. Onder het mom van traditie veranderden de normen voortdurend, waarbij het collectieve geheugen zowel een middel tot behoud als tot verandering vormde. **7 \| De fusie van bronnen** In de vroege middeleeuwen bestonden lokale, Germaanse, kerkelijke en Romeinse wetten naast elkaar in Europa. Dit werd duidelijk in het bestuur van Karel de Grote. Als koning van een enorm rijk, dat delen van Frankrijk, Duitsland, Nederland en het huidige Noord-Spanje omvatte, was Karel een Germaanse heerser met invloed over zowel seculiere als religieuze zaken. In 800 kroonde de paus hem tot 'keizer van de Romeinen'. Dit gaf de paus militaire steun en versterkte de onafhankelijkheid van de Westerse Kerk tegenover het Oost-Romeinse Rijk. Voor Karel betekende de kroning dat hij ook in kerkelijke zaken kon optreden, zoals de Romeinse keizers dat ooit deden. Hoewel Karel een groot wetgever werd genoemd, ging zijn werk niet over het creëren van een nieuw systeem. Hij wilde bestaande **wetten ordenen** en **gehoorzaamheid** verzekeren. Hij zag zichzelf als *beschermer van gerechtigheid en vrede*, en zijn taak was de wet kenbaar te maken en het naleven ervan te waarborgen. - Karel richtte zich op zowel religieuze als seculiere hervormingen, beschermde de Kerk, herstelde kerkelijke discipline en moedigde het gebruik van erkende canonieke wetten aan. Hij liet lokale wetten optekenen en Germaanse normen 'romaniseren' om enige eenheid te bevorderen, maar hij zocht geen volledige uniformiteit. Het bestuur van dit gemengde systeem van lokale, Romeinse, Germaanse en kerkelijke wetten was echter uitdagend. Canoniek recht had invloed op alle christenen en was ook van belang bij bijvoorbeeld contracten en schulden. Lokale wetten, die alleen voor specifieke gemeenschappen golden, bestonden naast prinselijke regels. Hoewel sommige onderwerpen typisch lokaal waren en andere bij prinselijke macht hoorden, vervaagde dit onderscheid vaak, en conflicten tussen de verschillende wetten waren niet ongewoon. Toch zagen tijdgenoten deze verscheidenheid niet als een gebrek aan samenhang. Ze vroegen zich niet af of een norm Germaans, kerkelijk of Romeins was; zij gingen ervan uit dat deze verschillende bronnen samen vertegenwoordigden hoe de wereld was en hoorde te zijn, zoals God het gewild had. **8 \| Waren er geen juristen?** In de vroege middeleeuwen draaide het recht vooral om persoonlijke en religieuze plichten binnen de gemeenschap, zonder formele wetten of een centrale autoriteit. Normen waren mondeling en werden geleerd door interactie, soms met begeleiding van geestelijken of via beproevingen. Hoewel er geen juristen waren zoals wij die nu kennen, waren er wel deskundigen: - Ouderen die conflicten beslechtten; - Theologen die moraal bepaalden; - Kerkjuristen die kerkelijke autoriteit structureerden; - Keizers en koningen hadden juridische adviseurs om wetten te verzamelen en te documenteren; en, - Schrijvers en notarissen maakten juridisch geldige documenten en gebruikten oude formules om transacties vast te leggen. Kort gezegd: hoewel er geen formele juristen waren, zorgden vele professionals voor richtlijnen en rechtvaardigheid in de samenleving. **Onderwerp 3: Heren, keizers en pausen rond het jaar 1000** **1 \| Inleiding** Rond het jaar 1000 leefde de Europese samenleving in een periode van grote veranderingen. Na de val van het West-Romeinse Rijk ontstond er een machtsvacuüm zonder een sterk overkoepelend gezag, wat leidde tot veel **versnippering**. Europa bestond uit kleine dorpjes die vooral hun eigen omgeving beheersten, zonder een centrale macht om ze te verenigen. - Pogingen tot eenheid, zoals onder Karel de Grote, waren vaak van korte duur. Europa werd bovendien geteisterd door migraties en invallen van Germanen, Vikingen, Slaven, moslims en Magyaren, wat voor voortdurende instabiliteit zorgde. - Dit leidde tot economische veranderingen, zoals de achteruitgang van handel en de opkomst van een zelfvoorzienende economie. In deze periode ontwikkelde zich een sociale en politieke structuur die we nu **feodalisme** noemen. Wat feodalisme precies inhield en of het werkelijk zo bestond, is lang onderwerp van debat geweest, maar historici zijn het erover eens dat de 11^e^ en 12^e^ eeuw een tijd van hervormingen was. Er kwamen nieuwe machthebbers, zoals koningen en een sterkere Kerk, die streefden naar meer centralisatie. Dit zorgde voor spanningen tussen koningen en edelen en tussen de paus en andere bisschoppen, en leidde tot conflicten over wie de hoogste macht had. Deze ontwikkelingen hebben een grote invloed gehad op de Europese rechtsgeschiedenis. **2 \| Het conventionele portret van het feodalisme** Het conventionele beeld van feodalisme is onderwerp van vele theorieën. Hoewel het op veel plekken in Europa voorkwam, verschilde de uitvoering sterk per regio en was het mogelijk niet het strak georganiseerde 'systeem' zoals vaak werd beschreven. Veel kennis over feodalisme komt bovendien uit de 12^e^ en 13^e^ eeuw, toen het al aan het veranderen was en de schrijvers eigen belangen hadden in hun beschrijving. Toch zijn historici het erover eens dat er in de 9^e^ tot 11^e^ eeuw enkele fundamentele kenmerken waren die voorheen ontbraken. *Persoonlijke afhankelijkheidsrelatie naar...* Een belangrijk kenmerk van feodalisme was de **persoonlijke afhankelijkheidsrelatie** tussen [heren en] [vazallen]. De heer bood bescherming, en de vazal beloofde trouw en gaf steun, advies en soms militaire dienst. Deze relatie werd vaak bekrachtigd met een ceremonie, het zogenaamde '**homage'**, waarbij de vazal trouw zwoer en de heer hem als 'zijn' man erkende. In eerste instantie draaide het vooral om militaire bescherming, maar vanaf de 10^e^ eeuw ging het ook om eigendomsrechten. Land en bezit werden overgedragen aan heren in ruil voor bescherming. Zo ontstonden machtige heren die over grote landgoederen heersten. Zij gaven hun vazallen gebruiksrechten over het land in ruil voor betaling, dienst, of arbeidskracht, vaak met een symbolische erkenning van onderwerping. *... Economische relatie* Feodalisme werd steeds meer economisch gericht; heren zorgden ervoor dat hun vazallen genoeg middelen hadden, meestal door land toe te wijzen, maar soms ook door een ambt of andere inkomsten te geven. Heren namen ook juridische taken op zich en hielden rechtszittingen, waarbij ze de wetten toepasten die als gewoonterecht golden. Hierdoor vervaagde de rol van lokale gemeenschapsrechtspraak, die werd vervangen door de controle van de heer. Hoewel feodalisme oorspronkelijk als een vrijwillige overeenkomst ontstond, was er in de praktijk weinig keus voor de vazallen. Tegen de 10^e^ eeuw was het defensieve karakter van feodalisme grotendeels verdwenen en was het verworden tot een economisch uitbuitingssysteem. Rechten en plichten werden erfelijk, en de uitwisseling tussen heer en vazal nam sterk af. Deze persoonlijke afhankelijkheid werd de norm in Europa en verspreidde zich naar gebieden zoals Frankrijk, Italië, Engeland, en delen van de Slavische en Iberische gebieden. **3 \| Een feodale samenleving?** Rond het jaar 1000 leefde het merendeel van de Europeanen op landgoederen, waar ze als vazallen gebonden waren aan een heer die alle macht had: hij maakte de regels, voerde ze uit en sprak recht. Hoewel de lokale en kerkelijke wetten enige invloed hadden, was uiteindelijk het woord van de heer doorslaggevend. Feodalisme was echter geen simpele tweedeling, maar een complex systeem met meerdere lagen. Kleinere heren waren vaak zelf weer vazallen van machtigere heren, wat leidde tot een piramide van bevelen. Zo kon een keizer, zoals de Duitse keizer, niet rechtstreeks bevelen geven aan de vazallen van zijn vazallen, maar moest hij dit via de tussenliggende heren doen, wat zijn macht beperkte. In de 11^e^ en 12^e^ eeuw begon deze structuur echter te veranderen. Sommige heren, die we nu monarchen noemen, vergrootten hun macht door hun vazallen te dwingen naar hun hoven te komen en hen daar als onderdanen te behandelen. Hierdoor verloren deze heren hun invloed op het platteland. Daarnaast stimuleerden koningen de groei van steden door ze 'vrij' te verklaren van feodale controle, waardoor de stedelingen direct onder de koning vielen. Hoewel dit effectief was, bleek de krachtigste zet van koningen uiteindelijk het oprichten van koninklijke rechtbanken, waarbij ze zichzelf als hoogste rechters opstelden. Dit systeem werd succesvol toegepast in Engeland en legde de basis voor het Engelse ***common law-*systeem**. **4 \| Twijfels** Lange tijd werd feodalisme gezien als hét systeem waarin middeleeuws Europa functioneerde. Vanaf de jaren 1990 begonnen historici echter te twijfelen of dit systeem ooit echt bestaan had zoals beschreven. Sommigen suggereerden dat het slechts een theoretisch model was dat zelden werd toegepast, terwijl anderen vonden dat de grote variatie in lokale situaties te divers was om als één systeem te beschouwen. Feodalisme werd zo een abstract begrip dat ons begrip van het verleden eerder in de weg zat. Hoewel veel delen van Europa wel feodale elementen kenden, leefden niet alle mensen onder een feodaal regime. Sommige regio\'s waren sterker 'gefeodaliseerd' dan andere, en er waren altijd vrije boeren en stedelingen. Wat vaststaat is dat Europa in de 9^e^ en 10^e^ eeuw ingrijpende machtsveranderingen doormaakte. Veel dorpen verloren hun autonomie, de vraag naar bescherming groeide en macht werd geconcentreerd in een piramidaal systeem van heren en opperheren. Deze ontwikkelingen vormden uiteindelijk de basis voor **monarchieën** en **staten**. **5 \| Heren, keizers en kerkelijke autoriteiten** Om hun positie te versterken, zochten Duitse keizers steun bij de Kerk. Deze samenwerking begon al vóór de 9^e^ en 10^e^ eeuw, maar bereikte een hoogtepunt in het **Karolingische Rij**k, een losse verzameling gebieden in onder andere het huidige Duitsland en Frankrijk. Karel de Grote werd hier in 800 door de paus gekroond tot keizer der Romeinen. Later volgde Otto I, die in 962 door paus Johannes XII werd gekroond tot keizer van het Heilige Roomse Rijk. - Ondanks hun aanvankelijke samenwerking leidde de band tussen keizers en Kerk uiteindelijk tot conflicten, vooral over de vraag wie bisschoppen mocht benoemen---aangeduid als het **Investituurconflict**. Dit conflict riep grote vragen op over de verhouding tussen pauselijke en wereldlijke macht. Moest de paus boven de keizer staan, of omgekeerd? In de Romeinse traditie was er weinig scheiding tussen religie en politiek; keizers waren ook religieuze leiders. Na de val van het West-Romeinse Rijk stelden pausen als Leo I en Gregorius I zich steeds meer op als zowel religieuze als wereldlijke leiders. Toch bleven zij afhankelijk van wereldlijke heersers, zoals Karel de Grote, die zich op hun beurt presenteerden als beschermers van de Kerk. Naarmate machtige heren invloed kregen, probeerden zij de controle over bisschopsbenoemingen te krijgen. Bisschoppen werden niet alleen geestelijke leiders, maar ook feodale heren, waardoor hun loyaliteit belangrijk werd voor hun oversten. Paus Gregorius VII probeerde in de 11e eeuw deze benoemingen onder pauselijke controle te krijgen en stelde het ***Dictatus Papae ***op, waarin de paus absolute macht over Kerk en keizer claimde. Hiermee bepaalde hij dat de paus de hoogste en onaantastbare autoriteit binnen de Kerk was, alleen beslissend over wetten, bisschoppen en synodes. **Tip van Lawbooks** Het **Investituurconflict** begon in 1076 toen keizer Hendrik IV een eigen kandidaat aanwees voor het aartsbisdom Milaan, ondanks de benoeming door paus Gregorius VII. De paus dreigde met excommunicatie, waarna Hendrik een synode bijeenriep waarin Duitse bisschoppen Gregorius afzetten en een nieuwe paus eisten, beschuldigend dat hij hun rechten ondermijnde en chaos veroorzaakte. Gregorius excommuniceerde Hendrik en verklaarde de Duitse adel vrij van hun loyaliteit. Onder druk van de adel capituleerde Hendrik in 1077, maar de adel benoemde Rudolf van Zwaben als tegenkeizer, gesteund door de paus. Hendrik reageerde door Gregorius opnieuw af te zetten en een tegenpaus, Clemens III, aan te stellen. Gregorius moest Rome ontvluchten en stierf kort daarna. In 1122 werd het conflict beëindigd met het Concordaat van Worms tussen keizer Hendrik V en paus Calixtus II. De paus kreeg het recht bisschoppen te benoemen, terwijl de keizer toezicht mocht houden en mocht ingrijpen bij conflicten. De keizer mocht bisschoppen niet meer investeren met de staf, maar eiste hun trouw. De machtsstrijd bleef echter bestaan. **6 \| En de Europese rechtsgeschiedenis?** In de 8^e^ tot 11^e^ eeuw was het recht in Europa een mix van Romeins, Germaans, canoniek en lokaal recht, sterk beïnvloed door lokale heren die macht uitoefenden over hun vazallen. Hoewel er soms nog vrije steden en boeren waren, werd hun autonomie steeds meer ingeperkt door opkomende koningen en keizers. Opvallend was het idee van een **verbond** tussen heren en vazallen, geen religieus pact zoals tussen christenen en God, maar wel met een morele lading. Heren beschouwden zich als verantwoordelijke christelijke leiders, en vazallen gehoorzaamden deels omdat zij trouw gezworen hadden. Dit idee van een verbond, al was het vaak fictief of oneerlijk, werd een fundament voor politieke macht. Dit *contractuele* denken gaf vorm aan monarchieën en staten en zou eeuwenlang als basis dienen voor het legitimeren of bekritiseren van overheden. De Investituurstrijd markeerde een belangrijk moment in de Europese rechtsontwikkeling. Voor het eerst werd een onderscheid tussen wereldlijke en religieuze macht beoogd, en de Kerk streefde naar een onafhankelijk juridisch systeem. Dit systeem, geleid door pauselijke decreten, was het eerste in Europa dat grotendeels op gecodificeerde wetgeving steunde. Daarnaast leidde de Investituurstrijd tot de heropleving van het Romeins recht aan Italiaanse universiteiten in de 12e en 13e eeuw, wat een nieuwe fase in de Europese rechtsgeschiedenis inluidde. **Onderwerp 4: Middeleeuws gewoonterecht** ** ** **1 \| Aantekeningen bij het gewoonterecht in de Middeleeuwen** Het is al eerder voorbijgekomen in de eerdere onderwerpen: gewoonterecht. De rol van gewoonterecht in de vroege Europese rechtsgeschiedenis was groot, naast beperkte wetgeving zoals vorstelijke ordonnanties en stadskeueuren. Gewoonterecht bestond uit traditionele normen en rituelen die binnen gemeenschappen werden gehanteerd zonder schriftelijke codificatie. Het ontstond door herhaald gebruik en de instemming van de gemeenschap, in tegenstelling tot formele wetten die bewust werden ingevoerd. Het bood een flexibele juridische basis die door gemeenschapsleiders of ouderen werd toegepast en kon per situatie variëren, wat het geschikt maakte voor de diverse en lokale karakteristieken van de -- nogal tumultueuze - samenleving destijds. *Spanningen* De relatie tussen gewoonterecht en wetgeving was complex; teksten gebruikten vaak termen als ***lex et*** ***consuetudo***, waarmee zowel geschreven als ongeschreven regels bedoeld werden. Dit maakte het onderscheid tussen gewoonterecht en wetgeving lastig, aangezien gewoonterecht ook vaak op schrift werd gesteld en nieuwe wetten snel als gewoonterecht werden gezien als ze algemeen geaccepteerd werden. Het *ius commune*, een geleerd Europees rechtssysteem, kreeg in de Middeleeuwen minder aandacht dan gewoonterecht, dat dagelijks het leven van de bevolking bepaalde. Hoewel sommige rechtshistorici zich vooral richten op Romeins en canoniek recht, benadrukte professor Timbal dat het gewoonterecht doorslaggevend was voor de middeleeuwse samenleving. Gewoonterecht beïnvloedde niet alleen privaatrechtelijke, maar ook publiekrechtelijke zaken zoals belastingen en strafrecht, en werd dagelijks toegepast door lokale rechtbanken en stadsbesturen. Hoewel het gewoonterecht vaak ongeschreven was, werden veel gebruiken opgeschreven zonder hun karakter als gewoonterecht te verliezen. Het onderscheid tussen geschreven en ongeschreven recht was dus niet altijd scherp.