AD EX PDF - Hoofdstuk 1 – basisbegrippen

Summary

This document provides an overview of concepts like development and education, discussing aspects of upbringing, forming, and teaching. It includes an introduction to different educational contexts and topics.

Full Transcript

Hoofdstuk 1 – basisbegrippen Ontwikkeling Het kind ontwikkeld, de leerling heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt Wat houdt ontwikkelen in? Uitgroeien, volledig worden Meer kennis opdien, meer vaardigheden Meer “beschaving” opdoen Ontwikkeling: de veranderingsprocessen die i...

Hoofdstuk 1 – basisbegrippen Ontwikkeling Het kind ontwikkeld, de leerling heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt Wat houdt ontwikkelen in? Uitgroeien, volledig worden Meer kennis opdien, meer vaardigheden Meer “beschaving” opdoen Ontwikkeling: de veranderingsprocessen die iemand doormaakt gedurende zijn volledige levensloop. Ontwikkeling wordt beïnvloed door zowel rijping als leren. Opvoeding Definitie van opvoeden: Grootbrengen door het verschaffen van lichamelijk en geestelijk voedsel. De term komt van het Griekse ‘paidagogia’. Het proces waarin iemand wordt gevormd naar de normen en waarden van diens opvoeder(s) en samenleving. Gebruik van de term: Vaak gebruikt voor kinderen die tijdens hun jeugd gewoontes, normen en waarden leren. Bij volwassenen wordt dit heropvoeding genoemd. Brede betekenis: Leren leven als mens in de maatschappij. Specifieke betekenis: Een volwassene leert een kind mondig, bekwaam, zelfstandig en zelfverantwoordelijk te zijn. Opvoeders: Ouders, jeugdleiders, leraars. Verandering in opvoeding: Van gezinsactiviteit naar een grotere rol voor crèches, peutertuinen, scholen en instellingen. Vorming Definitie van vorming: Het doelgericht overbrengen van kennis en vaardigheden aan leerlingen, gecombineerd met het doelgericht beïnvloeden van hun houdingen door leerkrachten. Vorming is een combinatie van opvoeding en onderwijs. o Materiële vorming: Het overbrengen van kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld leren zwemmen, de techniek beheersen). o Formele vorming: Het beïnvloeden van houdingen, gedragingen en denk- en werkmethodes van leerlingen (bijvoorbeeld kritisch ingesteld zijn, initiatief nemen). o Didactisch standpunt: De school moet zowel aan materiële als aan formele vorming werken. Er is altijd een minimum aan inhoud (materiële vorming) nodig om iemand formeel te kunnen vormen. 1 Voorbeelden: o Leren zwemmen: Techniek beheersen (materieel) en durf en zelfvertrouwen ontwikkelen (formeel). o Discriminatie: Basismechanismen uitleggen (materieel) en zich engageren tegen discriminatie (formeel). Onderwijs Definitie van onderwijs: Het overbrengen van kennis en vaardigheden met vooraf vastgestelde doelen en didactieken door specialisten. Onderwijzen in schoolverband: Het proces waarbij het beheersen van kennis en vaardigheden wordt nagestreefd, zoals: o Leren lezen o Werkwoorden vervoegen in een vreemde taal o Biologiekennis verwerven o Constructies leren tekenen o Een lay-up leren uitvoeren Methodiek Definitie van methodiek: Een onderdeel van de didactiek dat zich richt op de methode of manier van lesgeven. Citaat van M. Forbes: "Het doel van het onderwijs is een lege geest vervangen door een open geest." Citaat van N.D. Walsh: "Een goede leraar is iemand die iets uit je haalt in plaats van iets in je stopt." Pedagogiek Pedagogiek: De wetenschap die de studie van opvoeding door volwassenen aan jeugdigen omvat. 2 Gelijkenissen en verschillen tussen opvoeding, vorming en onderwijs Aspect Opvoeding Vorming Onderwijs Doelgericht overbrengen van Overbrengen van kennis en Proces van vormen naar normen kennis en vaardigheden, vaardigheden met Definitie en waarden van opvoeder(s) en gecombineerd met beïnvloeden vastgestelde doelen en samenleving van houdingen didactieken Leren leven als mens in de Combinatie van opvoeding en Beheersen van kennis en Doel maatschappij onderwijs vaardigheden Opvoeders Ouders, jeugdleiders, leraars Leerkrachten Specialisten, leerkrachten Van gezinsactiviteit naar rol voor Verandering crèches, peutertuinen, scholen, N.v.t. N.v.t. instellingen Wetenschap Pedagogiek N.v.t. Didactiek Materiële vorming en formele Algemene didactiek en Soorten N.v.t. vorming vakdidactiek Beïnvloeden van normen, Beïnvloeden van normen, Overbrengen van kennis en Gelijkenissen waarden en houdingen waarden en houdingen vaardigheden Didactiek Definitie van didactiek: De wetenschap die onderzoekt hoe kennis, vaardigheden en houdingen door een leerkracht aan leerlingen kunnen worden geleerd. Basis van didactiek: Gebaseerd op theorie en onderzoek uit de psychologie en pedagogiek. Algemene didactiek: Bestudeert algemene principes voor effectief leren, zoals: o Motivatie van leerlingen o Opbouw van lessen o Evaluatie van het leerproces o Gebruik van leermiddelen (bord, smartboard, PowerPoint) o Betrokkenheid van leerlingen bij zelfstandig of groepswerk Vakdidactiek: Richt zich op de beste methoden om specifieke vakken te onderwijzen met vakspecifieke leermiddelen. Voorbeelden: o Een vreemde taal vereist andere onderwijsmethoden dan aardrijkskunde. o Uitleggen van serieschakeling en parallelschakeling aan 15-jarigen in het vak elektriciteit. 3 Hoofdstuk 2 – het didactisch model Het didactisch model van Van Gelder 1. Beginsituatie: In welke situatie begin ik? Aan welke leerlingen geef ik les? o Leeftijd, voorkennis, interesses, leerbehoeften. Welke mogelijkheden en kwaliteiten bezit ik als leraar? o Vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken, sterke en zwakke punten. In welke klas kom ik terecht? o Grootte, dynamiek, gedragsproblemen. In welke school kom ik terecht? o Visie, onderwijsmethoden, verwachtingen. Met welke situationele gegevens dien ik rekening te houden? o Actuele gebeurtenissen, regels, beschikbare middelen. Samenvatting: Leerlingen, klas, school, situationele kenmerken, eigen ervaring, talenten en kenmerken. 2. Doelstellingen: Wat wil ik bereiken? Maatschappij en gezin: Eindtermen en ontwikkelingsdoelen. o Voorbeeld: Vaardigheden ontwikkelen om zich te handhaven in een maatschappij met veel informatie. Schoolgemeenschap/onderwijsnet: Leerplandoelstellingen. o Voorbeeld: Informatie ordenen en structureren. Didactische cahiers: Tips en wenken voor leerkrachten. o Voorbeeld: Beginselen rond democratie interactief ontdekken. Leerkracht: Lesdoelstellingen. o Voorbeeld: Een schema maken van een eenvoudige zakelijke tekst. Algemene doelstellingen: Geïnspireerd door mens- en maatschappijbeeld, levens- en wereldbeschouwing van ouders en opvoeders. Samenvatting: Eindtermen (onderwijs Vlaanderen), leerplannen (onderwijsgemeenschap), lesdoelen (leerkracht). 4 3. Leer- en vormingsproces: Wat doe ik om mijn doelstellingen te bereiken? Leerinhouden: Welke leerstof kiezen en hoe ordenen? Didactische werkvormen: Hoe wordt een nieuwe vaardigheid bereikt? o Wat moeten de leerlingen doen? o Wat zal ik (leerkracht) doen? Media: Met welke hulpmiddelen? o Welk didactisch materiaal wordt gebruikt? o Waar kan ik ICT integreren? 4. Evaluatie: Met welk resultaat heb ik mijn les(sen) gegeven? Zijn de doelstellingen bereikt? o In welke mate heb ik mijn doelstellingen bereikt? o Waren de doelstellingen correct geselecteerd? o Wat ging er heel goed, moet ik meer doen? o Werd het leerproces efficiënt georganiseerd? o Wat dien ik te doen om niet bereikte doelstellingen te remediëren? o Werd er op de juiste manier geëvalueerd? o Hoe rapporteer ik het best? Wat is een didactisch model? Analyseren van het didactisch proces: Helpt om de complexiteit van didactisch handelen te begrijpen. Belangrijke aspecten: Bij het analyseren en observeren van vormings- en onderwijsprocessen komen belangrijke, terugkerende aspecten naar voren. Systematische weergave: Deze aspecten en hun relaties kunnen systematisch worden weergegeven in een didactisch model. Ondersteuning bij lessen: Een didactisch model ondersteunt bij het voorbereiden, geven en evalueren van lessen. Referentiekader: Het model biedt een referentiekader voor didactisch denken in het algemeen. Verschillende modellen: Er bestaan verschillende didactische modellen. Model van Van Gelder: In de lerarenopleiding wordt vaak het model van Van Gelder gebruikt. 5 Hoofdstuk 3 – de beginsituatie in kaart brengen De pedagogische beginsituatie De pedagogische beginsituatie omvat de factoren die van belang zijn voor het klasklimaat, een goede begeleiding en een passende omgang met de leerlingen. Hier zijn enkele voorbeelden en belangrijke vragen om de pedagogische beginsituatie in kaart te brengen: Voorbeelden van de Pedagogische Beginsituatie 2D is een zeer gemotiveerde klas: Ze willen het ver schoppen in het leven. Kimberly heeft ADHD: Ze heeft veel behoefte aan structuur. Khalid en Jamie: De leidersfiguren van de klas. 5 leerlingen zijn schoolmoe. Het zijn 100 dagen: Een specifieke periode of gebeurtenis. David heeft een opvliegend karakter. Mehmed, een verstandige, verlegen jongen: Wordt door de hele klas uitgesloten. Merendeel meerderjarige leerlingen: In deze klas zitten voornamelijk oudere leerlingen. De klas is verdeeld in 2 kliekjes: Er is een gespannen sfeer. 3A zet zich graag in voor leerkracht Goossens: Hij is hun favoriete leerkracht op school. 6 Belangrijke Vragen om de Pedagogische Beginsituatie in Kaart te Brengen 1. Hoe kan je de klas(sfeer) algemeen omschrijven? o Bijvoorbeeld: Is de sfeer positief, negatief, gespannen, ontspannen? 2. Welke zijn de specifieke onderwijsbehoeften? o Bijvoorbeeld: Behoeften aan structuur, extra ondersteuning, uitdaging. 3. Waar is welke leerling sterk in? o Bijvoorbeeld: Sterke punten in bepaalde vakken, sociale vaardigheden, leiderschap. 4. Hoe is de relatie tussen de jongeren onderling? En met de leerkracht? o Bijvoorbeeld: Zijn er conflicten, vriendschappen, respect voor de leerkracht? 5. Zijn er actuele gebeurtenissen van tel? o Bijvoorbeeld: Gebeurtenissen thuis, in de gemeenschap, of op school die de leerlingen beïnvloeden. De didactische beginsituatie De didactische beginsituatie omvat de factoren die specifiek van invloed zijn op het lesgeven in een bepaald onderwijsvak. Hier zijn enkele voorbeelden en belangrijke vragen om de didactische beginsituatie in kaart te brengen: Voorbeelden van de Didactische Beginsituatie Compositiekeuze en kleurgebruik: Deze vaardigheden zijn door alle leerlingen goed verworven. Les aardrijkskunde over landbouw in Vlaanderen: Dieter is zoon van landbouwers. Les biologie ‘menselijke diversiteit’: Gepland in de nationale week van de diversiteit. 2D is sterk in programmeren: Voor het vak informatica. Maaike en Emine: Hebben een voorsprong voor handelsrekenen. Opleiding woordkunst: De leerkracht Nederlands behandelt het onderwerp poëzie. Handenstand: Alle leerlingen kunnen met hulp een handenstand uitvoeren. 7 Belangrijke Vragen om de Didactische Beginsituatie in Kaart te Brengen 1. Hoe doen de leerlingen het op lange termijn voor mijn onderwijsvak? o Bijvoorbeeld: Presteren ze consistent goed, hebben ze moeite met bepaalde onderwerpen? 2. Wat is er belangrijk voor deze specifieke les of lessenreeks? o Bijvoorbeeld: Specifieke leerdoelen, aansluiting bij actuele thema's. 3. Hebben de leerlingen de basisstof uit de vorige les begrepen? o Bijvoorbeeld: Zijn er concepten die herhaald moeten worden? 4. Kunnen de leerlingen complexere oefeningen aan? o Bijvoorbeeld: Zijn ze klaar voor uitdagendere opdrachten? 5. Naar welke begrippen kan je al verwijzen, welke begrippen moet je zelf aanbrengen? o Bijvoorbeeld: Bekende termen versus nieuwe concepten die geïntroduceerd moeten worden. 6. Zijn er actuele gebeurtenissen van tel? o Bijvoorbeeld: Gebeurtenissen die relevant zijn voor de lesinhoud of de interesse van de leerlingen kunnen beïnvloeden. Methodieken voor het Inschatten van de Beginsituatie 1. Observatie van de leerlingen in hun klas voor verschillende vakken 2. Observatie van de leerlingen tijdens de speeltijden, buiten de lesuren, klasmuren 3. Analyse van de voorgaande lessen, gebruikte werkbladen en handboeken 4. Analyse van toetsresultaten 5. Studie van het leerplan voor de voorgaande en huidige lessenreeks 6. Studie van de eindtermen die in het lager onderwijs of de eerste graad in principe moeten bereikt zijn 7. Interview met de leerlingen 8. Gesprek met zoveel mogelijk leerkrachten (apart) 8 Relevante Beïnvloedingsfactoren voor een Welbepaalde Les Bij het in kaart brengen van de beginsituatie is het belangrijk om enkel de relevante beïnvloedingsfactoren voor een specifieke les te formuleren. Hier zijn enkele voorbeelden: Voorbeeld 1: Les Techniek, Krachten en Constructie Niet relevant: Dat er veel leerlingen zijn die dialect praten en dat we in een typische stadsschool zijn. Wel relevant: Dat er een jongen een kwetsuur aan zijn arm heeft waardoor hij een brace moet dragen en dat een groot deel van de klas interesse heeft voor bouwkunde. Voorbeeld 2: Les Frans, Culturele Kennis van Frankrijk Wel relevant: Dat het merendeel van de ouders zelf Franstalig is en dat er een nieuwe president van Frankrijk verkozen is. Niet relevant: Dat de school een antipestbeleid heeft. 9 Hoofdstuk 4 – waardevolle doelstellingen kiezen Begripsomschrijving en het Belang van Doelstellingen Leeractiviteiten voor Creatief Taalgebruik Technieken van rijmschema’s en versvoeten Klank van taal en literatuur Herkomst en effect van rijm en ritme Gebruik van rijm in gedichten, slogans en zakelijke teksten Vrijheid en Basisdoelen voor Leerkrachten Zelf doelen stellen: Leerkrachten stellen zelf doelen voor hun leerlingen. Algemene basis: Er is een algemeen te bereiken basis voor het Vlaamse onderwijs. Systematische aanpak: Bij het aanleren van vaardigheden. Wenselijke Doelstellingen Samenwerking bevorderen: In plaats van concurrentiegeest. Passend voor leeftijd en mogelijkheden: Doelstellingen moeten passend zijn voor de leeftijd en mogelijkheden van de leerlingen. Langdurige processen: Zoals het inschatten van risicofactoren en het aanleren van een veilige levensstijl. Overleg en Gemeenschappelijke Doelen Overleg: Leerkrachten moeten overleggen over doelstellingen, methoden en tijdstippen. Gemeenschappelijk pakket doelen: Praktisch om een gemeenschappelijk pakket doelen te hebben. Systematische en Doelgerichte Aanpak Systematisch en intentioneel: Doelstellingen moeten systematisch en intentioneel nagestreefd worden voor een effectief vormingsproces. Definitie van een leerdoel: Een intentioneel en systematisch nagestreefde, wenselijke en realiseerbare gedragsverandering. Belang van Duidelijke Doelen Nadenken over doelstellingen: Leerkrachten moeten voor elke activiteit nadenken over de doelstellingen. Verbeteren van organisatie: Duidelijke doelen verbeteren de organisatie van het onderwijs. Evaluatie: Duidelijke doelen maken het makkelijker om te evalueren of ze bereikt zijn. 10 voorbeeld Stagiaire Deborah: Krijgt specifieke doelen van haar mentor voor plastische opvoeding. Soorten doelstellingen Basiscompetenties Leerplandoelstellingen Minimumdoelstellingen Eindtermen basisgeletterdheid Ontwikkelingsdoelen Cesuurdoelen Specifieke eindtermen Uitbreidingsdoelen Sleutelcompetenties Eindtermen Lesdoelstellingen Cognitieve doelen 11 Soorten Doelstellingen op Basis van Persoonlijkheidsdimensie 1. Affectieve Doelstellingen 2. Psychomotorische Doelstellingen 3. Cognitieve Doelstellingen Beperkingen en Vrijheid van Leerkrachten Als leerkracht kun je je doelstellingen niet volledig vrij kiezen. Je bent gebonden aan: Onderwijsdoelen van de Vlaamse overheid: Deze omvatten de eindtermen en ontwikkelingsdoelen die voor alle scholen gelden. Leerplandoelstellingen van het onderwijsnet: Deze zijn specifiek voor het netwerk waartoe je school behoort en kunnen de eindtermen uitbreiden of specificeren. Eigen Doelstellingen Naast de verplichte doelen, kun je als leerkracht ook zelf een hele waaier aan na te streven doelstellingen kiezen, passend bij jouw les en de behoeften van je leerlingen. Soorten Doelen naargelang het Niveau van Algemeenheid Fundament van Onderwijsdoelstellingen Onderwijsdoelstellingen: Reflecteren ons mens- en maatschappijbeeld. Onderwijs als: o Socialisatie-instrument. o Middel voor individuele zelfontplooiing. Spanningsvelden in Onderwijs: o Neutraal versus bewuste waardenoverdracht. o Kennis centraal versus vaardigheden centraal. o Persoonsontwikkeling versus voorbereiding op de arbeidsmarkt. Overheidsdoelen Minimumdoelen (onderwijsdoelen): Vastgelegd door de overheid, omvatten kennis, vaardigheden en attitudes. Verschillende namen per onderwijsniveau. 12 Secundair Onderwijs Eindtermen per graad en finaliteit: o Finaliteit: Geeft aan waarop een leerling wordt voorbereid. o Arbeidsmarktfinaliteit (bso en buso OV3): Voorbereiding op werken of een graduaatsopleiding (hbo5). o Dubbele finaliteit (tso en kso): Voorbereiding op werken, een graduaatsopleiding of een professionele bachelor. o Doorstroomfinaliteit (aso, tso en kso): Voorbereiding op een professionele of academische bachelor. Eindtermen en Sleutelcompetenties Niet onderverdeeld in vakken: Sleutelcompetenties die leerlingen moeten verwerven. 1ste Graad: o Eindtermen basisgeletterdheid: Minimumdoelen voor Nederlands, STEM en digitale competenties. o Uitbreidingsdoelen: Extra doelen voor leerlingen die een uitdaging nodig hebben (alleen voor Nederlands). 2de Graad: o Cesuurdoelen: Minimumdoelen per studierichting, voorbereiden op doorstroom naar de 3de graad. o Beroepskwalificaties: Wat leerlingen minimaal moeten kennen en kunnen om een beroep uit te oefenen. Sleutelcompetenties Europese Sleutelcompetenties Communicatie in de moedertaal Communicatie in vreemde talen Wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie Digitale competenties Leercompetenties Sociale en civieke competenties Ontwikkeling van initiatief en ondernemerschap Cultureel bewustzijn en culturele expressie 13 Vlaamse Sleutelcompetenties voor de 1e Graad SO Burgerschapscompetenties Competenties in andere talen Competenties in het Nederlands Competenties inzake duurzaamheid Competenties inzake wiskunde, exacte wetenschappen en technologie Historisch bewustzijn Ruimtelijk bewustzijn Lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid Cultureel bewustzijn en expressie Digitale competentie en mediawijsheid Economische en financiële competenties Juridische competenties Leercompetenties: Onderzoek, innovatie, creativiteit, probleemoplossend en kritisch denken, systeemdenken, informatieverwerking, samenwerken. Initiatief, ambitie, ondernemingszin en loopbaancompetenties Sociaal-relationele competenties Zelfbewustzijn, zelfexpressie, zelfsturing en wendbaarheid Belang van Doelstellingen Systematische en doelgerichte aanpak: Doelstellingen moeten systematisch en intentioneel nagestreefd worden voor een effectief vormingsproces. Duidelijke doelen: Verbeteren de organisatie van het onderwijs en maken het makkelijker om te evalueren of ze bereikt zijn. Resultaatsverbintenis en Formulering van Eindtermen Resultaatsverbintenis Sterkere nadruk op te bereiken eindtermen: Alle eindtermen moeten worden bereikt. Geen onderscheid meer tussen vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen. Eindtermen voor burgerschapscompetenties, sociaal-relationele competenties en ondernemingszin: Deze zijn te bereiken eindtermen. Eindtermen basisgeletterdheid: Moeten op individueel niveau bereikt worden. 14 Formulering van Eindtermen Sobere, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare formulering. Beperking van het aantal eindtermen: Focus op consistentie en coherentie. Participatie in Ontwikkelproces Ontwikkelcommissies: Met vertegenwoordigers van onderwijskoepels, leerkrachten en experten. Valideringscommissie: Met onderwijsinspectie en experten bewaakt de kwaliteit. Minimumdoelen Synoniem voor eindterm en ontwikkelingsdoel. Geïntroduceerd door minister Weyts in 2023. Eindtermen: Minimale verwachtingen voor een leerlingenpopulatie. Onderwijsdoelen, Minimumdoelstellingen of Eindtermen en Ontwikkelingsdoelen Onderwijsdoelen Overkoepelend begrip: Verwijst naar basiscompetenties, eindtermen, eindtermen basisgeletterdheid, ontwikkelingsdoelen, cesuurdoelen, specifieke eindtermen en uitbreidingsdoelen. Koepelterm: Voor zowel eindtermen als ontwikkelingsdoelen. Eindtermen en Sleutelcompetenties Gebaseerd op sleutelcompetenties: Niet gekoppeld aan specifieke vakken. Schoolbesturen: Verbinden eindtermen met vakken of vakkenclusters. Afgestemd op 21ste-eeuwse uitdagingen en maatschappelijke verwachtingen: Meer aandacht voor digitale competentie, mediawijsheid, STEM, economische en financiële competenties, juridische competenties en duurzaamheid. Inhoudelijke samenhang: Tussen verschillende sleutelcompetenties. Tweede en Derde Graad SO Drie finaliteiten vanaf 1 september 2021: Doorstroom-, dubbele- en arbeidsmarktfinaliteit. Nieuwe eindtermen: Geformuleerd voor elk van de drie finaliteiten, geordend volgens te bereiken sleutelcompetentie. Specifieke eindtermen voor doorstroom naar hoger onderwijs: Voor de derde graad doorstroom- en dubbele finaliteit. 15 Buitengewoon Secundair Onderwijs Ontwikkelingsdoelen per onderwijsvorm: Behalve in opleidingsvorm 4, waar algemeen, beroeps-, kunst- en technisch onderwijs wordt georganiseerd. Voorbereiding op hoger onderwijs en integratie in het actieve leven: Studierichtingen komen overeen met die in het gewoon voltijds secundair onderwijs. Onderwijsdoelen voor opleidingsvorm 4: Identiek aan de eindtermen van het gewoon secundair onderwijs. Ontwikkelingsdoelen Kleuteronderwijs: Werkt met ontwikkelingsdoelen, minimumdoelen op vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes. Buitengewoon Basisonderwijs: Werkt met ontwikkelingsdoelen per type, geselecteerd door het schoolteam voor een leerling of leerlingengroep. Leerplan doelstellingen 1. Goedkeuring en opstelling: o Na goedkeuring door het Vlaams parlement. o Opgesteld door onderwijsnetten en -koepels. o Beschikbaar voor leerkrachten en student-leerkrachten. 2. Verschillen in leerplannen: o Gesloten: Gedetailleerde doelstellingen. o Open: Meer vrijheid voor leerkrachten. 3. Eindtermen en minimumdoelen: o Moeten in leerplannen opgenomen zijn. o Beperkt voor autonomie en ruimte. o Nieuwe minimumdoelen in 2023: van 995 naar 596. 4. Focus van nieuwe eindtermen: o Sterke focus op Nederlands, talen en STEM-vakken. 5. Ontwikkeling en goedkeuring: o Leerplannen verbinden eindtermen met vakken. o Opgesteld door leerplancommissies. 6. Raadpleging: o Essentieel voor lesvoorbereiding. o Inspiratiebron voor leerinhouden en didactische wenken. 16 7. Informatie voor correcte leerplannen: o Betrokken inrichtende macht, graad, finaliteit, leerjaar en vak. 8. Didactische cahiers: o Bevatten didactische wenken en tips. o Opgesteld door leerkrachten, lerarenopleiders en bedrijfswereld. Doelen naargelang het persoonlijkheidsdomein, de persoonlijkheidsdimensie 1. Vergelijking van doelstellingen: o Cognitief: "De leerlingen kunnen aangeven hoe openbare gebouwen toegankelijker kunnen gemaakt worden voor mensen met een fysieke beperking." ▪ Evaluatie: Makkelijk te meten, gebaseerd op kennis en verwoording. o Affectief: "De leerlingen zijn verontwaardigd over de moeilijkheden die mensen met een fysieke beperking ondervinden bij het betreden van openbare gebouwen." ▪ Evaluatie: Moeilijker te meten, gebaseerd op inlevingsvermogen en gevoelens. 2. Indeling van doelstellingen en eindtermen: o Cognitieve dimensie: Memoriseren, analyseren, inzien. o Psychomotorische dimensie: Beheersing van lichamelijke, motorische en technische vaardigheden. o Affectieve dimensie: Wilsmatige en/of gevoelsmatige aspecten. 3. Evenwichtige ontwikkeling: o Alle drie de dimensies (cognitief, psychomotorisch, affectief) moeten evenwichtig ontwikkeld worden voor een goed functionerende persoonlijkheid. o Harmonische persoonlijkheidsontwikkeling vereist aandacht voor alle ontwikkelingsgebieden tijdens leer- en vormingsprocessen. 4. Ondeelbare persoonlijkheid: o Doelstellingen vereisen vaak cognitief, affectief en psychomotorisch functioneren. 17 5. Voorbeelden van gecombineerde doelstellingen: o Zwemmen: Psychomotorisch (kunnen) en affectief (durven). o Schilderij beschrijven: Cognitief (beschrijven) en affectief (inleving). o Standpunt verdedigen: Affectief (durven) en cognitief (standpunt hebben). o Verkeersregels toepassen: Cognitief (kennen) en affectief (bereidheid). 6. Cognitieve doelstellingen: o Voorbeelden: Geschiedenis verwoorden, dictee schrijven, wiskundige schema's maken. 7. Affectieve doelstellingen: o Voorbeelden: Inzetten tegen discriminatie, luisteren naar anderen, respect voor natuur. 8. Psychomotorische doelstellingen: o Voorbeelden: Zwemmen, correct uitspreken, nauwkeurig knippen, typen. De taxonomieën van Bloom en De Block Omschrijving en nut van een taxonomie Taxonomie: Een hiërarchisch classificatiesysteem voor leerdoelen. Nut: o Microvlak (klas): Doelgerichtheid, beter leerproces, betere evaluatie. o Mesovlak (school): Gedeeld begrippenkader, betere planning en coördinatie. o Macrovlak (onderwijsbeleid): Doelmatige inspectie, betere curriculumplanning, evaluatie en research. o Algemeen: Betere communicatie, overzichtelijkheid, vergelijkbaarheid. Herziene taxonomie van Bloom Herzien in 2001 door Krathwohl en Anderson. Centrale vragen: 1. Welke doelen zijn belangrijk? (leervraag) 2. Hoe plannen en realiseren we instructie? (instructievraag) 3. Hoe selecteren of ontwerpen we evaluatie-instrumenten? (evaluatievraag) 4. Hoe zorgen we voor afstemming tussen doelen, instructie en evaluatie? (afstemmingsvraag) 18 Tweedimensionaal model: o Cognitieve processen: Zes beheersingsniveaus. o Soorten kennis: Feitelijke, conceptuele, procedurele en metacognitieve kennis. Soorten kennis 1. Feitelijke kennis: Termen, begrippen, elementen. 2. Conceptuele kennis: Classificaties, principes, theorieën, modellen. 3. Procedurele kennis: Technieken, methoden, algoritmes. Taxonomie van De Block Gebaseerd op Bloom (1956), opgesteld door Alfred de Block in 1975. Dimensies: o Gedragsniveaus: Cognitief, psychomotorisch, affectief. o Inhoudsniveaus: Verschillende vakgebieden. o Transferniveaus: Toepassing van kennis in verschillende contexten. Gedragscategorieën Vier niveaus: 1. Weten: o Cognitief: Verwoorden wat alliteratie is. o Motorisch: Gewaarworden wat een lendenslag is. o Affectief: Vatbaar zijn voor kleurschakeringen van een schilderij. 2. Inzien: o Cognitief: Uitleggen wat een parallellogram is. o Motorisch: Doorzien hoe een lay-up wordt uitgevoerd. o Affectief: Onderschrijven dat men verantwoordelijkheid moet opnemen. 3. Toepassen: o Cognitief: Spraakkunstregel toepassen. o Motorisch: Schaalmodel maken. o Affectief: Medeleerling helpen bij handenstand. 4. Integreren: o Cognitief: Spontaan het begrip ‘symbool’ gebruiken. o Motorisch: Turnoefening gracieus uitvoeren. o Affectief: Verdediging van minderheidsgroepen op zich nemen. 19 Inhoudscategorieën Zes niveaus: 1. Feiten: Geïsoleerde leerinhouden (bijv. namen, data). 2. Begrippen: Abstracties (bijv. alliteratie, evenwicht). 3. Relaties: Verbanden tussen inhouden (bijv. oorzaak-gevolg). 4. Structuren: Meervoudige relaties in schema's (bijv. indeling dierenrijk). 5. Methodes: Technieken voor probleemoplossing (bijv. induceren). 6. Attitudes: Stabiele houdingen en gedragspatronen (bijv. respect voor anderen). Belang van integrale en fundamentele vorming Integrale vorming: Toepassen en integreren van kennis en vaardigheden. Fundamentele vorming: Relaties, structuren, methodes en attitudes aanleren. Transfercategorieën Transfer: Toepassing van kennis, vaardigheden en attitudes op andere gebieden dan waar ze verworven zijn. 1. Vaktypische transfer: o Specifiek gebonden aan één vak. o Voorbeelden: Regel van drieën, percentberekening, Franse ontkenningen. 2. Vrij algemene transfer: o Beperkt tot één persoonlijkheidsdimensie of transferkring. o Transferkringen: ▪ Theoretisch-wetenschappelijke: Taal- en letterkunde, STEM, handelswetenschappen. ▪ Technische: Ingenieurswetenschappen, gezondheidsopvoeding, industriële wetenschappen. ▪ Maatschappelijke: Maatschappij- en welzijnsleer, levensbeschouwing, menswetenschappen. ▪ Esthetische: Muzische vorming, beeldende kunsten, woordkunst en drama. 3. Algemene transfer: o Algemeen toepasbaar in alle vakken. o Voorbeelden: Gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, deadlines respecteren, houding aan de PC, reageren op pestgedrag. 20 Vergelijking van de taxonomieën van Bloom en De Block Bloom De Block 6 cognitieve processen 4 gedragsniveaus 4 kennisdimensies 6 inhoudsniveaus / 3 transferniveaus / 3 persoonlijkheidsdimensies Figuur 1: taxonomie van Bloom Figuur 2: taxonomie van De Block 21 Formulering van doelstellingen Standaardformule: "De leerlingen kunnen" + inhoudsniveau + gedragsniveau. o Voorbeelden: o Het verband tussen klimaat en plantengroei uitleggen. o Een lied in de juiste toon starten. o De stelling van de congruentie van de driehoeken bewijzen. Formuleringsregels voor cognitieve en psychomotorische lesdoelen 1. Leerlingengedrag: Formuleer in termen van leerlingengedrag (niet: bijbrengen, aanleren). 2. Observeerbaar werkwoord: Kies een observeerbaar werkwoord (niet: weten, kennen). 3. Concrete omschrijving: Specificeer de leerinhoud (niet: een of andere). 4. Beknopt en eenvoudig: Formuleer zo beknopt en eenvoudig mogelijk. 5. Voorwaarden vermelden: Vermeld eventuele voorwaarden (bijv. met behulp van zakrekenmachine). Valkuilen bij het formuleren van doelen 1. Doel en middel verwarren: Doelen zijn gedragsveranderingen, middelen zijn instructies. o Niet: "De leerlingen kunnen opiniestukken evalueren." o Wel: "De leerlingen kunnen de helderheid van argumenten in opiniestukken evalueren." 2. Zelfstandige doelstellingen: Elke doelstelling moet op zichzelf begrijpbaar zijn. o Niet: "De leerlingen kunnen de oefeningen uitwerken." o Wel: "De leerlingen kunnen de berekening van de oppervlakte van het parallellogram in oefeningen toepassen." 3. Leerlingactiviteit aangeven: Geef de activiteit van de leerling aan, niet die van de leerkracht. o Niet: "De leerlingen kennis bijbrengen van de windstreken." o Wel: "De leerlingen kunnen de 4 windstreken benoemen." 4. Actief werkwoord gebruiken: Gebruik een actief werkwoord voor het beoogde gedrag. o Niet: "De leerlingen kunnen stemsoorten herkennen." o Wel: "De leerlingen kunnen stemsoorten onderscheiden." 22 5. Vermijd vaagheid: Gebruik duidelijke en specifieke termen. o Niet: "De leerlingen kunnen de belangrijkste wereldsteden aanduiden." o Wel: "De leerlingen kunnen New York, Parijs, Moskou, Londen, Tokio en Peking aanduiden." 6. Beknopt houden: Hou de inhoud beknopt. o Niet: "De leerlingen kunnen aangeven dat democratie volksregering via volksvertegenwoordiging inhoudt." o Wel: "De leerlingen kunnen het begrip democratie omschrijven." 7. Eén gedragsniveau per doelstelling: Geef slechts één gedragsniveau aan per doelstelling. o Niet: "De formule voor de oppervlakteberekening van het parallellogram kunnen geven en gebruiken." o Wel: "De formule voor de oppervlakteberekening van het parallellogram kunnen geven." Formulering van affectieve doelstellingen Kenmerken: o Vaak op langere termijn te bereiken. o Moeilijker te evalueren dan cognitieve leerprocessen. o Moeten in teamverband gerealiseerd worden. o Beginsituaties van leerlingen zijn erg verschillend. Formulering: o Niet altijd mogelijk om het werkwoord 'kunnen' te gebruiken. o Voorbeelden: o De leerlingen zijn bereid hun mening te herzien. o De leerlingen tonen uit eigen beweging volhardende inzet. o De leerlingen dragen zorg voor hun medemens. 23 Aanpak: o Noteer de gewenste attitude op het voorblad van de lesvoorbereiding. o Omschrijf de attitude concreter in de lesfase onder lesfasedoelstellingen. o Voorbeeld: o Algemeen lesdoel: De leerlingen hebben zin voor orde en nauwkeurigheid. o Lesfasedoelstellingen: ▪ De leerlingen schrijven netjes in hun schrift. ▪ De leerlingen doen een proef ter controle van het gevonden resultaat. ▪ De leerlingen bergen materiaal na gebruik onmiddellijk en netjes op. Attitudinale eindtermen: o Eindtermen waarin een waardering of houding centraal staat. o Kan een positieve of negatieve houding zijn ten aanzien van personen, instellingen, ideeën of gebeurtenissen. 24 Hoofdstuk 5 - Passende leerinhouden selecteren Belang van leerinhouden Microniveau: Leerstof die in de lessituatie terechtkomt. Macroniveau: Overheidsniveau, verplichtingen in ontwikkelingsdoelen en eindtermen. Mesoniveau: Schoolniveau, keuzes in pedagogische projecten, leerplannen, schoolwerkplannen en schoolreglementen. Invloed op de klaspraktijk Keuze van leerinhouden voor de klaspraktijk wordt deels bepaald door macro- en mesoniveau. Op microniveau wordt verder ingegaan op welke leerinhouden of cultuurgoederen gekozen moeten worden. Leerinhouden als doel of als middel 1. Leerinhoud als doel: o Didactisch materialisten: Inhoud centraal, materiële waarde van leerinhoud. o Focus op aanleren van kennis en vaardigheden. o Voorbeelden: ▪ Basket spelen om de techniek van het spel te oefenen. ▪ Leerlingen kunnen het begrip ‘democratie’ uitleggen. 2. Leerinhoud als middel: o Didactisch formalisten: Inhoud als middel tot vorming, kan vervangen worden. o Focus op vaardigheden en attitudes. o Voorbeelden: ▪ Basket spelen om sociale vaardigheden te trainen. ▪ Leerlingen kunnen de betekenis van ‘democratie’ opzoeken in een woordenboek. 25 Belangrijke overweging Bij de keuze van leerinhouden moet men afwegen of de inhoud (als doel) of de handeling (als middel) centraal staat. Beide benaderingen zijn belangrijk in het onderwijs voor een goed functioneren in de maatschappij. Ordening van leerinhouden 1. Inductieve ordening: o Van concreet naar algemeen. o Leerlingen leiden regels af uit voorbeelden. o Voorbeeld (fysica, drijven en zinken): ▪ Experimenten uitvoeren met verschillende voorwerpen in water. ▪ Algemene regel afleiden: "Een voorwerp drijft als de dichtheid van de vloeistof groter is dan die van het voorwerp." 2. Deductieve ordening: o Van algemeen naar concreet. o Theoretische basisprincipes toepassen op specifieke gevallen. o Voorbeeld (fysica, drijven en zinken): ▪ Starten met de algemene regel. ▪ Voorbeelden zoeken van voorwerpen die drijven en de dichtheid verifiëren. 26 Hoofdstuk 6 - didactische werkvormen Methodiek Hoe-vraag van didactisch handelen: Organisatie van het leer- en vormingsproces om leerdoelen te bereiken. Vormingsactiviteiten Voorbeelden: o Vertellen, voorlezen, voordoen, iets tonen, laten horen. o Beschrijven, omschrijven, uiteenzetten, uitleggen, voorbeelden geven. o Herhalen, samenvatten, op bord noteren, materiaal uitdelen, dicteren. o Vragen stellen, vragen beantwoorden, opdrachten geven, problemen stellen. o Groepsopdrachten formuleren, controleren, stimuleren, observeren, leiden, evalueren, corrigeren. Leeractiviteiten Voorbeelden: o Luisteren, beluisteren, kijken, bekijken, vragen stellen, vragen beantwoorden. o Vertellen, lezen, samenvatten, herhalen, opdrachten uitvoeren, oplossingen zoeken. o Grafieken of tabellen opstellen, tekenen, beleven, spelen, noteren, nazeggen, nadoen. o Beschrijven, omschrijven, voorbeelden zoeken, opzoeken, interpreteren, eigen mening geven. o Samenwerken, discussiëren, oefenen. Didactische werkvormen Combinatie van vormings- en leeractiviteiten: Gericht op het bereiken van gedragsveranderingen zoals het verwerven van vaardigheden, memoriseren van feiten, inzien van principes. Didactische werkvormen zijn dus vrij duidelijk omschreven wijzen van omgang tussen de leerkracht en de leerlingen, met het oog op het effectief en efficiënt realiseren van bepaalde soorten leerdoelen. M.a.w. wat doet de leerkracht en wat doen de leerlingen om de doelstellingen te bereiken. 27 Kiezen van een werkvorm De keuze van een didactische werkvorm wordt bepaald door: 1. Doelstellingen: o Cognitieve doelstellingen: ▪ Werkvormen: Doceren, vertellen, zelfstandig lezen. ▪ Focus: Informatie reproduceren. o Transfer van kennis: ▪ Werkvormen: Toepassingsmogelijkheden (individueel, per twee, in groep). ▪ Focus: Informatie gebruiken in nieuwe situaties. o Psychomotorische doelstellingen: ▪ Werkvormen: Demonstratie, inoefening. ▪ Focus: Aanleren van motorische vaardigheden. o Affectieve doelstellingen: ▪ Werkvormen: Voorbereidende werkvormen (partnerwerk, werken met viertallen). ▪ Focus: Leren samenwerken. 2. Didactische beginsituatie: o De context en omstandigheden waarin de les plaatsvindt. Beginsituatie en werkvormkeuze 1. Voorkennis: o Leerkracht moet weten hoe een werkvorm werkt (bijv. debat organiseren). o Leerlingen moeten voldoende voorkennis hebben om deel te nemen (bijv. discussie). 2. Beschikbare tijd van de leerkracht: o Sommige werkvormen kosten meer tijd aan voorbereiding en uitvoering (bijv. discussievormen). 3. Motivatie: o Leerlingen met hoge faalangst hebben behoefte aan gestructureerde werkvormen (bijv. doceren, demonstratie). 4. Infrastructuur: o Beschikbaarheid van lokalen en materiaal bepaalt de werkvorm (bijv. fitnesscentrum voor LO-les). 28 5. Klassfeer: o Conflicten tussen leerlingen kunnen samenwerking bemoeilijken; werkvormen moeten daarop aangepast worden. 6. Groepsgrootte: o Te grote of te kleine groepen kunnen bepaalde werkvormen moeilijk maken (bijv. groepswerk, dramatische werkvormen). Wanneer we onderstaande didactische werkvormenpiramide bekijken, zien we dat ‘het luisteren naar anderen’ en ‘lezen’ het minste leereffect heeft en ‘het uitleggen aan anderen’ en ‘het toepassen/doen’ het meeste. 29 Indeling van werkvormen 1. Mededelende – aanbiedende vormen: o Kenmerken: Sterk door de leraar gestuurd, focus op leerinhouden. o Voorbeelden: Voorlezen, doceren, instructie geven, demonstreren, vertellen. 2. Gespreksvormen: o Kenmerken: Uitwisseling van kennis, ervaringen en vragen. o Voorbeelden: Onderwijsgesprek, leergesprek, klasgesprek, kringgesprek, discussievormen. 3. Spelvormen: o Kenmerken: Nabootsing van de werkelijkheid, inleven in rollen of probleemsituaties. o Voorbeelden: Rollenspel, simulatiespel, quiz, educatief spel. 4. Coöperatieve werkvormen: o Kenmerken: Samenwerkend leren, werken aan een gezamenlijk doel. o Voorbeelden: Groepswerk, projectwerk. 5. Opdrachtvormen: o Kenmerken: Zelfstandig of in groep taken uitvoeren, focus op product en proces. o Voorbeelden: Begeleid zelfstandig werk, contractwerk. Belang van variatie Afwisseling tussen verschillende werkvormen is essentieel voor effectief leren. Speelt in op verschillende manieren van leren (cognitief vs. praktisch). 30 Mededelende-aanbiedende vormen Werkvorm Beschrijving Voorbereiding Uitvoering Mogelijkheden Beperkingen Doelstellingen kiezen, geschikte teksten Gezellige klasopstelling, Leerkracht leest teksten Geschikt voor inleidend contact selecteren, verhalen oogcontact, Beperkt tot introductie en contact voor om concrete met affectieve inhouden, Voorlezen analyseren, taalvorm en onderbrekingen vermijden, met ideeën en gevoelens, kan te voorstellingen op te aanzetten tot actief luisteren, hulpmiddelen kiezen, leerlingen laten abstract zijn als exclusief medium. wekken bij leerlingen. aanleren van nieuwe begrippen. voorlezen oefenen, bron meedenken en voelen. vermelden. Hoofdpunten noteren, Geschikt voor Structuur duidelijk maken, Niet geschikt voor toepassen en voorbeelden en media informatieoverdracht en Leerkracht geeft een actief luisteren bevorderen, integratie, weinig geschikt voor gebruiken, illustratief cognitieve doelen, bevordert Doceren uiteenzetting voor aanvullende technieken sociale gedragsveranderingen en materiaal kiezen, inzicht en denkactiviteit, weinig informatieoverdracht. zoals notities nemen en differentiatie, kan leiden tot passieve begeleidende organisatorische inspanningen, vragen stellen. luisteraars en autoritaire leerkracht. documenten maken. uniforme informatieoverdracht. Voorkennis controleren, Duidelijk uitleggen waarom benodigde informatie de instructie wordt Leeractiviteit meestal eenzijdig, Aanwijzingen geven over bepalen, grote lijnen en gegeven, totaalbeeld Geschikt voor theoretische en weinig zicht op begrip en Instructie hoe een opdracht, volgorde van instructie geven, moeilijke woorden methodische inleidingen, korte betrokkenheid van leerlingen, niet geven werkvorm of spel beschrijven, moeilijke verklaren, voorbeelden duur, kan gecombineerd worden geschikt voor leren oplossen van uitgevoerd moet worden. woorden uitleggen, gebruiken, leerlingen direct met andere werkvormen. problemen of toepassen van kennis in ondersteunende aanspreken, gevaren en nieuwe situaties. afbeeldingen gebruiken. valkuilen bespreken. 31 Duidelijke afspraken voor Geschikt voor aanschouwelijk Leerdoelen bepalen, orde, probleemsituatie of maken van nieuwe leerinhouden, stappen van de Vereist receptief gedrag van Leerkracht toont iets in omschrijving geven, bevordert inzicht, demonstratie schetsen, leerlingen, moeilijk te realiseren zijn structuur en werking, observatie stimuleren, onderzoekende demonstratie Demonstreren geschikt opstelling, kostbaar materiaal, terwijl de leerlingen aandacht richten op het bevordert demonstratiemateriaal moeilijk om alle gedragingen van toekijken. essentiële, commentaar onderzoeksvaardigheden, vaak kiezen, uitvoering leerlingen in het oog te houden. geven, leerlingen gevolgd door individueel oefenen. betrekken. inoefenen. Leerkracht wekt concrete Zelfde aspecten als bij voorstellingen op bij voorlezen, complexiteit leerlingen door verhalen Zelfde aspecten als bij Zelfde mogelijkheden als bij Vertellen van de vertelling Zelfde beperkingen als bij voorlezen. te vertellen zonder voorlezen. voorlezen. aanpassen aan de gebruik van leeftijdsgroep. voorleestechniek. 32 Gespreksvormen Gespreksvorm Beschrijving Voorbereiding Uitvoering Mogelijkheden Beperkingen Moeilijk om volwaardig Sterk geleid gesprek door de Vragen stellen, vermijden Antwoorden analyseren en Bevordert inzicht en inzicht te bereiken, geen Onderwijsgesprek leerkracht, gericht op nieuwe van raadselvragen, bekrachtigen, doorvragen, toepasbaarheid, stimuleert simultane communicatie, kennis en inzichten. pauzeren na vragen. toespitsen, nader verklaren. samenwerking en discussie. tijdrovend. Concrete probleemstelling Evaluatiegesprek om begrip Probleem aanbieden, zoeken, vragen duidelijk Stimuleert denkproces, Hoge eisen aan leerkracht, van de stof te controleren, zelfstandig oplossingen Leergesprek formuleren, bevordert samenwerking, tijdrovend, geen simultane samenwerking tussen zoeken, bespreking en documentatiemateriaal inzicht in leerstof. communicatie. leerkracht en leerlingen. foutenanalyse. voorbereiden. Leerlingen voeren het Onderwerp afbakenen, gesprek, leerkracht blijft op Richtvragen opstellen, Stimuleert activiteit en Minder geschikt voor nieuwe ordelijk verloop begeleiden, Klasgesprek de achtergrond, onderwerp achtergrondinformatie initiatief, motiverend, leren vakgebieden, kan uitlopen samenvatten, nieuwe door leerkracht delen, improvisatie. omgaan met elkaar. op hol gepraat. impulsen geven. aangebracht. Leerlingen bepalen zelf het Verrijkt gedachtewereld, Geen voorbereiding door Voorzitter/gespreksleider Leerinhouden niet centraal, onderwerp, leerkracht en ontwikkelt sociale en Kringgesprek leerkracht, organisatie aanduiden, onderwerpen kan stroef verlopen, vraagt leerlingen in een kring, communicatievaardigheden, door leerlingen. overlopen, evaluatie. oefening en tijd. interactie tussen leerlingen. positieve klassfeer. Groepsdiscussies om ideeën Varianten zoals Grondige voorbereiding en meningen te bundelen, stellingenspel, Bevordert teamwork, overleg, Strikte planning nodig, kan door leerkracht, vragen, Discussievormen twee soorten: discussieforum, verheldert indrukken, uitmonden in conflicten, stellingen of casussen probleemgericht en panelgesprek, online stimuleert creatief denken. tijdrovend. formuleren. waardenverhelderend. discussie integreren. 33 Spelvormen Spelvorm Beschrijving Kenmerken Mogelijkheden Beperkingen Simuleert kleinschalige, Inlevingsspel, vrijheid, veiligheid, doelen: Verandering van houdingen en Vereist veilige dilemma- of verandering van houdingen, begrip voor gevoelens, begrip voor anderen, omgeving, kan Rollenspel conflictachtige situaties anderen, bewustwording van eigen bewustwording van moeilijk zijn voor van menselijke communicatiegedrag. communicatiegedrag. verlegen leerlingen. interactie. Nabootsing van situaties, probleemsituaties, Oefenen van informatie- en Bootst de Minder vrijheid door besluitvorming en feedback, vereenvoudigd proceduremanipulatie, inzicht in maatschappelijke regelsysteem, kan Simulatiespel model, geformaliseerde omgeving, groepsrollen, werkelijkheidsmodellen, werkelijkheid zo complex zijn, vereist strategische kennis, cognitieve doelstellingen, beheersen van de werkelijkheid, realistisch mogelijk na. veel voorbereiding. competitie-elementen. bevordert strategisch denken. Doelen: voorkennis opfrissen, nieuwsgierigheid opwekken, startniveau bepalen, begrip nagaan, Werkvorm waarbij de leerlingen activeren, leren herhalen, zelfstudie Kan tijdrovend zijn, leerkracht vragen stelt stimuleren. Timing: begin of einde van de les. Motiverend, geschikt voor vereist duidelijke Quiz aan leerlingen voor Lengte: variabel. Interactiviteit: duidelijke zelftoetsing, kennispeiling, instructies, zelftoetsing of instructies, meer tijd nodig dan verwacht. evaluatie. afhankelijk van doel kennispeiling. Terugkoppeling: goede antwoorden na elke en beschikbare tijd. vraag of aan het einde, resultaten samenvatten, lesinhoud aanpassen. Thema's: maatschappelijke thema's, Vereist goede Werkvorm waarbij je Verwerft vaardigheden, houdingen zelfontwikkeling, groepsontwikkeling. nabespreking, kan Educatief door middel van een en kennis, geschikt voor Competenties: sociale of individuele lastig zijn om spel spel je verdiept in een maatschappelijke en competenties zoals samenwerken en omgaan educatieve waarde educatief onderwerp. groepsrelevante thema's. met emoties. te waarborgen. 34 Coöperatieve werkvorm groepswerk Aspect Beschrijving Klas wordt in groepen opgedeeld die onder eigen verantwoordelijkheid werken aan een groepstaak. Resultaten worden Begripsomschrijving samengebracht tot een geheel. Parallel groepswerk: Subgroepen werken aan dezelfde opdracht en vergelijken resultaten. Complementair groepswerk: Soorten Subgroepen werken aan verschillende opdrachten die samen een totaaltaak vormen. Thema/probleemstelling afbakenen, passende vorm kiezen (parallel/complementair), groepstaken afbakenen, Voorbereiding groepssamenstelling bepalen, activiteiten en hulp plannen, concrete organisatie opstellen. Klas voorbereiden, thema inleiden, groepen samenstellen, praktische afspraken maken, groepen begeleiden, resultaten Uitvoering rapporteren, evaluatie begeleiden. Breed toepasbare methodes en attitudes, sociale vorming, integratie van leerinhouden, beroep op zelfactiviteit, motiverend, meer Mogelijkheden inbreng van eigen ideeën. Kan didactisch gebeuren domineren, onderschatting van begeleidingstaak, sommige leerlingen presteren minder, vereist geschikt Beperkingen werkmateriaal, kost veel voorbereiding, kan rumoerig zijn. 35 Opdrachtvormen Opdrachtvorm Beschrijving Voorbereiding Uitvoering Mogelijkheden Beperkingen Opdracht geven, Doelstellingen bepalen, opdracht doelstellingen uitleggen, Huistaken moeten goed Individuele opdrachten Integratie van leerinhouden, Begeleid formuleren, moeilijkheidsgraad en materiaal beschikbaar voorbereid en gecoördineerd om inzichten toe te aanvulling van lestijd, Zelfstandig complexiteit afstemmen, tijd en stellen, tijd geven, worden, zorgvuldige selectie van passen en zelf te zelfactiviteit stimuleren, Werk (BZW) controlemaatregelen voorzien, begeleiden, controleren opdrachten, voldoende aandacht ontdekken. differentiatie mogelijk. correctiesleutels gebruiken. en evalueren, voor controle en nabespreking. nabespreking. Verschillende formules Doorbreekt klassikaal mogelijk, kleuren systeem, bevordert Organisatie en instructies, gebruiken voor Huistaken moeten goed Leerlingen kiezen uit zelfstandigheid en keuzebord gebruiken, materialen herkenbaarheid, moet- en voorbereid en gecoördineerd opdrachten en voeren samenwerken, verhoogt Hoekenwerk klaarleggen, duidelijke instructies maghoeken, worden, zorgvuldige selectie van deze uit in afgebakende betrokkenheid, biedt ruimere geven, zelfstandigheid bevorderen, hoekenwerkplaten, opdrachten, voldoende aandacht ruimtes (hoeken). oefenkansen, geschikt voor werkafspraken maken. spelformule, voor controle en nabespreking. kleine groepjes, meer tijd voor vakoverschrijdend observatie en begeleiding. werken. Opdrachten duidelijk formuleren, Tijdens klastijd uitvoeren, Ontdekken en bekritiseren van differentiatie aanbieden, passende keuzevrijheid bieden, materiaal, inoefenen van Zorgvuldige voorbereiding en moeilijkheidsgraad en helpen bij planning, leerstof, extra begeleiding voor Activiteitenpakket voor coördinatie van huistaken, complexiteit, begrip van balans tussen moet- en leerlingen met leerproblemen, een bepaalde periode, selectie van opdrachten op basis Contractwerk opdrachten, voldoende tijd mag-opdrachten, activiteiten voor hoogbegaafde uitgevoerd tijdens van doelstellingen, voldoende voorzien, taken aantrekkelijk activiteitenpakket omvat leerlingen, ontwikkeling van klastijd. aandacht voor controle en maken, symbolen en meer dan papierwerk, vaardigheden zoals initiatief nabespreking. handleidingen gebruiken, betrokkenheid van nemen en controlemaatregelen voorzien. leerlingen. verantwoordelijkheid. 36 Hoofdstuk 7 - Didactische principes Beschrijving: Didactische principes zijn grondbeginselen die richtlijnen bieden voor effectief en efficiënt didactisch handelen. Ze zijn van toepassing bij het kiezen van werkvormen, doelstellingen, leerinhouden, media en evaluatie. Deze principes dienen als normen of criteria voor het beoordelen van lessen. Motivatieproblemen bij leerlingen Beschrijving: Gebrek aan motivatie kan leiden tot concentratieproblemen, storend gedrag, slechte resultaten, spijbelen, leermoeheid, apathie, agressiviteit, en zelfs alcohol- of drugsmisbruik. Beïnvloedende factoren: Bij de leerling: Ontbreken van leermotieven, negatief zelfbeeld, weinig voorkennis, onvoldoende studievaardigheden, gezondheids- en persoonlijke problemen. In de leeromgeving: Gebrek aan tact en waardering van de leerkracht, saaie leerinhoud, weinig variatie, verkeerde eisen, gebrek aan feedback, lage ouderlijke interesse. Richtlijnen voor motivatie: Leerkracht moet gemotiveerd zijn en dit tonen. Doelen uitleggen en voordelen benoemen. Realistische doelen stellen. Variatie in werkvormen en media. Nieuwsgierigheid wekken. Tijdige en gepaste feedback geven. Ondersteunende klasomgeving creëren. Leerlingen verantwoordelijkheid geven. Straffen en belonen: Gebruik met mate; leerdoel moet belangrijker zijn. Geef niet-materiële beloningen zoals complimenten. Aanschouwelijkheidsprincipe Beschrijving: Leerinhouden zintuiglijk waarneembaar maken. Fasen van denken: 1. Aanschouwelijk: Concreet waarnemen. 2. Schematisch: Vereenvoudigde voorstelling. 3. Abstract: Begrippen en symbolen. 37 Toepassing: Gebruik direct waarneembaar materiaal. Schakel meerdere zintuigen in. Real-life ervaringen buiten de klas. Varieer om fixatie te vermijden. Functies: Ondersteunt denkproces. Maakt onderwijs levendiger. Illustraties zijn hulpmiddelen. Activiteitsprincipe Beschrijving: Leren slaagt beter als leerlingen actief betrokken zijn. Vormen van activiteit: Externe: Motorische activiteit (vooral jongere leerlingen). Interne: Verbaal en geestelijk actief zijn (vooral oudere leerlingen). Toepassing: Leerlingen kunnen illustratiemateriaal zoeken, naslagwerken raadplegen, observeren, beluisteren, discussiëren, experimenteren, acteren, iets maken, denkvragen beantwoorden, problemen oplossen, opdrachten uitvoeren, enz. Belangrijk: Activiteit moet gericht zijn op het bereiken van doelstellingen. Activiteit in het vormingsproces Noodzaak van activiteit: Bevordert kennis, inzicht en onthouden. Helpt het geleerde in een breder verband te plaatsen. Nodig voor het leren van methoden en attitudes. Verband met motivatie: Wekt activiteit op en ondersteunt deze. Versterkt motivatie en belangstelling. Voordelen: Bevordert leerproces en motivatie. Belangrijk voor zelfstandigheid. 38 Rol van de leerkracht: Begeleider en stimulator. Creëert een klimaat waarin fouten maken mag. Praktische toepassing: Betrek leerlingen actief. Gebruik gevarieerde opdrachten en materialen. Individualisatie- of differentiatieprincipe Beschrijving: Onderwijs afstemmen op individuele behoeften. Verschillen: Aanleg, leertempo, motivatie, persoonlijkheid, voorkennis, leerstijl. Differentiatie: Doelen: Verschillende doelen. Interesses: Opdrachten kiezen. Methoden: Aanpassen aan leerstijlen. Tempo: Eigen tempo. Uitdagingen: Grondige kennis van leerlingen nodig. Geleidelijkheidsprincipe Beschrijving: Onderwijs systematisch opbouwen. Gradatie: Bekend naar onbekend. Gemakkelijk naar moeilijk. Concreet naar abstract. Leertempo: Afstemmen op leerlingen. Toepassing: Concrete voorbeelden, vermijd uitzonderingen, voldoende steunpunten. 39 Integratie- en herhalingsprincipe Beschrijving: Nieuw geleerde kennis moet aansluiten bij wat leerlingen al weten en geïntegreerd worden in hun persoonlijkheid. Didactische consequenties: Verbanden leggen: Koppelen aan eerdere lessen of buitenschoolse ervaringen. Structuur bieden: Gebruik van samenvattingen en synthesen. Oefenen en herhalen: Toepassen in verschillende situaties. Doel: Voorkomen dat leerlingen alleen losse weetjes leren; bevorderen van bruikbare kennis en vaardigheden. 40 Hoofdstuk 8 – Evaluatie Vormen van evaluatie 1. Formatieve evaluatie: o Beschrijving: Voortdurende, tussentijdse evaluatie die het leerproces van leerlingen en het onderwijzen van de leraar optimaliseert. o Doel: Bevestigen van goede vorderingen of identificeren van gebieden waar extra uitleg en begeleiding nodig zijn. o Feedback: Cruciaal voor zowel leerlingen als leerkracht, met informatieve, motiverende en ondersteunende functies. o Kenmerken: Regelmatige informatie-inwinning, gericht op het verbeteren van leerlingprestaties en onderwijsgedrag. 2. Summatieve evaluatie: o Beschrijving: Gericht op resultaatbepaling en het uitspreken van een eindoordeel over de leerprestaties van leerlingen. o Doel: Beoordelen of leerlingen de gestelde doelen hebben bereikt aan het einde van een leer- of onderwijsperiode. o Kenmerken: Informatie verzameld over langere periodes en grotere hoeveelheden leerstof, leidt tot beslissingen over toelaten of afsluiten. 3. Productevaluatie: o Beschrijving: Vaststellen van het rendement of product van het onderwijs. o Doel: Onderzoeken in hoeverre de vooropgestelde leerdoelen zijn bereikt bij de leerlingen. 4. Procesevaluatie: o Beschrijving: Evaluatie van het didactisch handelen zelf, in plaats van het rendement. o Doel: Zoeken naar het waarom van een bekomen onderwijsrendement door verschillende componenten te beschrijven en te beoordelen. 5. Permanente of niet-periode gebonden evaluatie: o Beschrijving: Beklemtoont het continue karakter van evaluatie, niet gebonden aan een bepaald tijdstip of periode. o Doel: Zowel summatief als formatief, met gespreide evaluaties over het hele schooljaar. o Kenmerken: Continue, niet-sanctionerende evaluatie bedoeld om de vorderingen van de leerlingen te begeleiden. 41 Fasen in het evaluatieproces Evalueren in de dagelijkse onderwijspraktijk kan worden gezien als een proces bestaande uit vier fasen: 1. Verzamelen van informatie: o Middelen: Vragen stellen (antwoordbeurten, mondelinge overhoringen, toetsen, examens), opdrachten geven (school, terrein, huiswerk), observeren (praktische vaardigheden en attitudes). o Doelstellingen: Leereffecten of leerresultaten op cognitief, affectief en psychomotorisch vlak. o Evaluatie-instrumenten: Interview, toetsen, examens, taken, opdrachten, observatie, checklist, beoordelingsschaal, vaardigheidstaken, portfolio. 2. Beoordelen van informatie: o Interpretatie: Betekenis geven aan scores door het uitspreken van een waardeoordeel. o Peer- en co-evaluatie: Leerlingen beoordelen elkaars prestaties en bepalen samen met de leerkracht de evaluatiecriteria. o Objectiviteit: Leerkracht voert extra controle uit bij de eindbeoordeling. 3. Nemen van beslissingen: o Beslissingen: Gebaseerd op de beoordeling van evaluatiegegevens, gericht op de toekomst. o Acties: Beslissingen over voortgang van het onderwijsleerproces (individuele leerkracht) en over slagen, plaatsen, oriënteren en selecteren van leerlingen (team van leraren). 4. Rapporteren van de resultaten: o Communicatie: Meedelen van evaluatieresultaten aan leerlingen, ouders, collega’s. o Vorm: Traditioneel in de vorm van cijfers, maar steeds meer gebruik van gedetailleerde profielen die informatie geven over wat de leerling al bereikt heeft en wat nog niet. Terugkoppeling of feedback: een extra kans voor leerlingen Beschrijving: Het resultaat van de evaluatie wordt vaak weergegeven in de vorm van een cijfer, maar de informatieve waarde van een globaal cijfer is beperkt. Daarom is het belangrijk dat leerlingen meer gedetailleerde feedback krijgen. 42 Vormen van feedback: Schriftelijke evaluatie: Leerlingen kunnen hun toets, taak of examen inkijken om te zien welke vragen fout zijn beantwoord en welke commentaar de leerkracht heeft gegeven. Mondelinge feedback: De leerkracht kan individueel of klassikaal mondelinge feedback geven over de evaluatie. Inhoud van feedback: Evaluatief: Tonen van appreciatie, verbaal of non-verbaal. Descriptief: Gericht op wat de leerling bereikt heeft of op zijn vooruitgang. De leerkracht kan verduidelijken hoe het antwoord of de oplossing gevonden had kunnen worden en uitleg geven over de inhoudelijke criteria die gebruikt werden bij de correctie en beoordeling. Effectiviteit en efficiëntie van feedback: Bevestiging en correctie: Feedback bevestigt bereikte resultaten of wijst op misverstanden en niet-begrijpen van leerinhouden, die vervolgens gecorrigeerd kunnen worden. Zelfevaluatie: Dankzij feedback kunnen leerlingen hun eigen leerprestaties opvolgen en evalueren. Tijdstip: Feedback moet liefst snel na de evaluatie worden gegeven. Bij formatieve evaluatie dient feedback permanent en geïntegreerd in het lesgebeuren te zijn. Zelfcorrectie: Bij formatieve toetsen kunnen leerlingen zelf correcties uitvoeren met behulp van een correctiesleutel, wat zorgt voor snelle feedback. 43 Hoofdstuk 9 – De lesvoorbereiding Voorbereidend werk: het uitdenken van de les 1. Leervraag: Welke doelen zijn belangrijk voor het leren van de leerlingen in verschillende contexten (klas, sportterrein, uitstap, etc.)? 2. Instructievraag: Welke opdrachten geef ik en hoe formuleer ik mijn instructies? 3. Evaluatievraag: Hoe weet ik in welke mate de leerdoelen zijn bereikt? Welke evaluatie- instrumenten gebruik ik? 4. Afstemmingsvraag: Zijn doelen, instructies en evaluatie op elkaar afgestemd? Algemene gegevens 1. Oriëntatiegegevens: Vul alle rubrieken nauwgezet in op de eerste bladzijde van de voorbereiding. 2. Lesonderwerp(en): Noteer het onderwerp en beschrijf de lesinhoud. Dit is de titel van de les en wat de leerlingen in hun agenda opschrijven. 3. Situering in sleutelcompetenties, eindtermen en leerplan: Noteer de sleutelcompetentie, vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen (maximaal 5 per 50 minuten les). Verwijs naar het onderwijsnet, studierichting, studiegebied, onderwijsvorm, graad en leerplannummer. 4. Te realiseren leerplandoelen en bijbehorende lesdoelen: Noteer het leerplannummer en formuleer de leerplandoelstellingen voluit. Splits de hoofddoelen uit in subdoelen (lesfasedoelstellingen) die concreter zijn. 5. Beginsituatie: Beschrijf de relevante kennis, vaardigheden en attitudes van de leerlingen. Geef informatie over de didactische en pedagogische beginsituatie. 6. Leermiddelen nodig voor deze les: Beschrijf alle benodigde leermiddelen, zoals media, lesmateriaal, eigen materiaal en werkbundels. 7. Geraadpleegde bronnen: Noteer de geraadpleegde bronnen correct en volledig. Het corpus Verticaal lezen: Overzicht van lesfasen, lesfasedoelstellingen, leerinhouden, didactische werkvormen en vraagstelling. Horizontaal lezen: Relatie tussen doelen, leerinhouden, leermiddelen, acties van de leerkracht en acties van de leerlingen per lesmoment. De verschillende lesfasen 1. Inleiding: o Zorg voor een krachtige start van de les. Dit kan door middel van een vragenlijst, nieuwsitem, gedicht, korte sketch, afbeeldingen, probleemstelling, etc. 2. Kern: o Geef de opeenvolgende fasen duidelijk weer door middel van lesfasen. Gebruik nummering, kleuren, etc., om de lesfasen duidelijk te maken. 44 o Per lesfase worden de leerinhouden, leermiddelen, activiteiten van de leerkracht en activiteiten van de leerlingen op gelijke hoogte ingevuld. 3. Slot: o Houd het slot kort en introduceer geen nieuwe leerinhouden. Mogelijkheden zijn herhaling van de les, evaluatie, invullen van werkstructuren, cooling down, aanknoping met de volgende les, etc. Lesfasedoelstellingen (bovenaan, voor iedere lesfase): Formuleer de doelstellingen die je per lesfase wilt bereiken. Deze moeten concreter zijn dan de algemene lesdoelen. Geef aan welke vorm van beheersen je nastreeft (bv. reproduceren, productief toepassen, onderscheiden). Formuleer observeerbaar gedrag en omschrijf de leerinhoud concreet. Leerinhouden (kolom 1): Formuleer de leerinhoud gestructureerd en schematisch. Noteer definities voluit en onderstreep nieuwe begrippen. Verwijs naar bijlagen om onnodige uitweidingen te voorkomen. Leermiddelen (kolom 2): Beschrijf welk leermiddel je gebruikt om de leerinhouden over te brengen en hoe je de informatie aanwendt. Activiteiten leerkracht (kolom 3): Beschrijf hoe de doelstellingen worden nagestreefd, inclusief de didactische werkvorm, organisatievorm (klassikaal, in groep, individueel), vragen, opdrachten en instructies. Activiteiten leerlingen (kolom 4): Noteer leerlingenactiviteiten telkens er een wijziging in het leerlingengedrag is. Je hoeft niet naast elke vraag 'antwoorden' te noteren als meerdere vragen elkaar opvolgen. Laatste bladzijden: 1. Opruimen van de klas/zaal/terrein: o Duid aan of een opruimfase nodig is en werk kort uit hoe dit gebeurt. 2. Bordschema’s: o Zorg dat het bordschema representatief is en overeenstemt met de werkelijkheid. Gebruik geen volzinnen en besteed aandacht aan schikking, schrift en tekeningen. Vergeet de titel van de les niet. o Voeg handgeschreven bordschema’s toe aan de lesvoorbereiding indien nodig. 3. Omschrijving bijlagen: o Som de verschillende bijlagen op en omschrijf ze kort. De uiteindelijke lesvoorbereiding bevat de verschillende bijlagen. 45

Use Quizgecko on...
Browser
Browser