Vocabulaire Frans 2 PDF
Document Details
Uploaded by TopnotchZinc
Arteveldehogeschool
Mootje El.
Tags
Summary
This document provides French vocabulary related to business and accounting terms, specifically for a course at Arteveldehogeschool. The vocabulary is presented progressively.
Full Transcript
lOMoARcPSD|8765822 Vocabulaire frans 2 Français: comptabilité/fiscalité 2 (Arteveldehogeschool) Scan to open on Studocu Studocu is not sponsored or endorsed by any college or university Downloaded by...
lOMoARcPSD|8765822 Vocabulaire frans 2 Français: comptabilité/fiscalité 2 (Arteveldehogeschool) Scan to open on Studocu Studocu is not sponsored or endorsed by any college or university Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Français : Comptabilité/Fiscalité 2 1. Vocabulaire progressif du français de affaires 1.1. Savoir-faire 1.1.1.Réunion 1 : types de réunions Une réunion de service Een dienstvergadering Une séance de travail Een werkbijeenkomst Une réunion d’information Een informatievergadering Une séance de brainstorming Een brainstromsessie Un colloque Een gesprek, samenspraak L’assemblé générale De algemene vergadering Une réception Een receptie La téléréunion = la téléconférence Een teleconferentie La réunion par téléphone Telefonisch vergaderen 2 types : 2 types : La réunion par téléphone Telefonische vergadering = réunion téléphonique = audioconférence = conférence téléphonique La visioconférence Videovergadering = la vidéoconférence Faire le point Opmerken Participer Deelnemen Faire des suggestions Suggesties doen Débattre (discuter) Bespreken, discussiëren, debatteren Un congrès Een congres, een bijeenkomst Être convoquer Bijeengeroepen worden Tenir Houden Le membres De leden Délibérer (discuter) Overwegen, overleggen Voter Stemmen Inaugurer Inhuldigen, inwijden Un cocktail Een receptie Un buffet Een buffet 1.1.2.Réunion 2 : organisation D’homme et de femmes d‘affaires Zakelijke mannen en vrouwen Programmez la réunion : lieu, date, durée Vergadering plannen : plaats, datum, duur L’ordre du jour De agenda La liste des sujets à traiter De lijst met ond. Die moeten worden behandeld Des participants De deelnemers La présence De aanwezigheid Les conditions matérielles De materiële voorwaarden Une salle de réunion Een vergaderzaal Éclairée Verlicht Spacieuse Ruim Le matériel Het materiaal Stylos feutres Vilstiften Bloc-notes Kladblok Le dossier Het dossier Le document Het document La disposition De beschikbaarheid La salle De kamer La forme circulaire De cirkelvormige, de kring En face-à-face Face-to-face Disposer les tables en U De tafels in een U schikken Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Faire une réunion Een vergadering beginnen Reporter Uitstellen Avancer Beginnen Annuler Annuleren Assister Assisteren Un empêchement (un problème) Een belemmering Fixer Vastleggen, bevestigen 1.1.3. Réunion 3 : animation Annoncer l’ordre du jour De agenda aankondigen Animer une réunion Een vergadering aanzetten Le thème Het thema Nous sommes ici aujourd’hui pour parler de… We zijn hier vandaag om te praten over … L’ordre du jour De agenda Si vous le voulez bien, je commencerai par présenter… Als u het niet erg vindt, zal ik beginnen met het presenteren van … Ensuite, nous examinerons … Vervolgens bekijken we … Il entre dans le vif du sujet. Hij voert de kern van de vergadering Le secrétaire de séance De secretaris van de vergadering Prendre des notes Notities nemen Le compte rendu Het verslag, rapport Gérer les temps de parole Beheer de spreektijd C’est à vous de parler Het is aan u om te spreken Désolé, mais il a demandé la parole Sorry, maar hij heeft het woord gevraagd Attendez, nous ne pouvons pas tous parler à la fois Wacht, we kunnen niet allemaal tegelijk praten S’écarter de Afraken van Revenons à notre sujet, s’il vous plaît. Laten we teruggaan naar het onderwerp, aub. Stimuler Stimuleren, opwekken Clarifier les échanges De wijzigingen verduidelijken Reformuler Herformuleren Si je comprends bien, vous nous dites que… Als ik het goed begrijp, vertelt u ons dat… Qu’entendez-vous par… Wat bedoel je met … Pouvez-vous nous donner un exemple de… Kunt u ons een voorbeeld geven van… Vous nous dites que c’est la meilleure solution. U vertelt ons dat het de beste oplossing is. Mais pour quelle raison ? Maar om welke reden? En résumé, on peut dire que… Samenvattend kunnen we zeggen dat … Donc, si nous résumons ce qui a été dit… Dus als we samenvatten wat er werd gezegd … En conclusions, nous pouvons dire que… Tot slot kunnen we zeggen dat … Je crois que nous avons fait le tour de la question. Ik denk dat we de vraag hebben beantwoord. 1.1.4.Réunion 4: participation Exprimer son point de vue Zijn/haar standpunt uitdrukken À mon sens… Naar mijn mening … À mon avis … Naar mijn mening … Je trouve que … Ik vind dat … Je pense que … Ik denk dat … Je suis tout à fait d’accord. Ik ben het er helemaal mee eens. Je suis de votre avis Ik volg uw mening. Vous avez (absolument) raison. U heeft (absoluut) gelijk. Excellente idée : nous pourrons ainsi … Excellent idee: we kunnen daarom … Je ne suis pas de votre avis. Ik volg niet uw mening. Je ne partage pas votre point de vue. Ik deel uw standpunt niet. Ce n’est pas vrai de dire que … Het is niet waar om te zeggen dat … Il n’a jamais été question de … Er was nooit sprake van … Garder la parole Het woord houden Couper la parole Het woord afsnijden Laissez-moi continuer, s’il vous plaît. Laat mij verdergaan, alstublieft. Vous permettez que je termine. Staat u het toe dat ik eindig. Si vous n’y voyez pas d’inconvénient, je voudrais terminer. Als u het niet erg vindt, zou ik graag eindigen. Je disais donc que … Ik zei dus dat … Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Je tiens à préciser que … Ik wil verduidelijken dat … Je voudrais ajouter un point qui me paraît important. Ik zou iets willen toevoegen dat volgens mij belangrijk is. Comment était la réunion ? Hoe was de vergadering? Une perte de temps Een tijdverspilling Interminable Eindeloos, ontzettend lang Ne débouche sur rien Leidt naar niets Ennuyeux Vervelend, saai Utile Nuttig, handig, bruikbaar Productive Productief Échangé nos points de vue Onze standpunten uitgewisseld Monopoliser la parole Het woord opeisen Être hors sujet Buiten het onderwerp gaan Passer la parole à Het woord geven aan Mou Week, zwak, lief, … Directif Wijzend Le temps de parole De spreektijd Inscrits Geregistreerd 1.1.5.Téléphone 1: préparatifs Autour du téléphone Rond de telefoon Téléphoner Telefoneren Appeler Opbellen Passer un coup de fil (un coup de téléphone) à Een telefoontje doorgeven aan La coût De kosten La communication téléphonique De telefonische communicatie Un appel Een oproep La sonnerie De beltoon Recevoir Ontvangen Avoir un téléphone Een telefoon hebben Un téléphone fixe, avec fil Een vaste telefoon Un portable = un mobil Een mobiel Des textos = des messages écrits Sms’en = schriftelijke berichten Un numéro de téléphone Een telefoonnummer L’annuaire Het adresboek Décrocher Afhaken Une tonalité Een kiestoon Composer le numéro Het nummer samenstellen Le numéro de correspondant Het nummer van de correspondent À son domicile Bij hem thuis Tomber sur le répondeur Bij het antwoordapparaat terechtkomen Laisser un message Een bericht achterlaten Le bip sonore Het pieptoon Raccrocher Ophangen Le standard téléphone De telefooncentrale La standardiste De telefoniste Accéder au menu Toegang krijgen tot het menu Appuyez sur la touche étoile Druk op het sterretjes-toets Faites le 1. Druk op 1. Mis en relation avec Neem contact op met 1.1.6.Téléphone 2 : prise de contact Entrée en communication Communicatie toegang Sonner Bellen Répondre Beantwoorden Un correspondant Een correspondent Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Absent Afwezig La ligne est occupée De lijn is bezet … est en ligne … is aan de lijn Pourrais-je parler à… ? Kan ik praten met …? Je souhaiterais parler à… ? Ik zou graag willen spreken met … ? Pourriez-vous me passer …. ? Kunt u me doorverbinden met ….? Je voudrais parler à la personne qui s’occupe de… Ik zou graag willen spreken met de persoon die zorgt voor … C’est de la part de qui ? Het is namens wie? Qui dois-je annoncer ? Wie moet ik aankondigen? Ne quittez pas, je vous le passe. Wacht even, ik geef hem door. Un instant, je vous prie. Een moment, alstublieft. Je vous mets en ligne. Ik zet je aan de lijn. Oui, c’est lui-même. Ja, het is hemzelf. Oui, c’est bien moi. Ja, ik ben het. Je suis…, de l’agence… Ik ben…, van het bureau… C’est… à l’appareil. Het is … aan het apparaat. Bonjour, madame, qui puis-je faire pour vous ? Hallo mevrouw, wat kan ik voor u doen? En quoi puis-je vous être utile ? Hoe kan ik u helpen? C’est à quel sujet ? Waar gaat het over ? Je vous appelle au sujet de… Ik bel u over… Je vous téléphone parce que… Ik bel je omdat… J’aurais besoin d’une information… Ik heb wat informatie nodig … Absent ou indisponible Afwezig of onbeschikbaar Pourrais-je parler à … Kan ik praten met … Je regrette, … est en réunion / en déplacement /absent / en ligne Sorry… is in vergadering/onderweg/afwezig/bezet pour le moment Vous pouvez le joindre sur son portable. U kunt hem bereiken op zijn mobiel. Le poste est occupé, voulez-vous patienter ? Het toestel is bezit, wilt u wachten? Son poste ne répond pas. Pouvez-vous rappeler un peu plus tard ? Zijn toestel antwoordt niet. Kunt u een beetje later terugbellen? Voulez-vous lui laisser un message ? Wilt u een bericht achterlaten? Savez-vous quand je peux le joindre ? Weet u wanneer ik hem kan bereiken? Je rappellerai plus tard. Ik bel later terug. Est-ce que je peux (lui) laisser un message ? Kan ik (hem) een bericht achterlaten? Pouvez-vous lui dire que … a appelé ? Kunt u hem zeggen dat … heeft gebeld? Pouvez-vous lui demander de me rappeler ? Kunt u hem vragen om mij terug te bellen? Entendu, c’est noté. Begrepen, het is genoteerd. Est-ce qu’il a votre numéro ? Heeft hij uw nummer? 1.1.7.Téléphone 3 : complications Pourriez-vous épeler votre nom ? Zou je uw naam kunnen spellen? Je suis désolé, il n’y a personne de ce nom ici. Het spijt me, er is hier niemand met deze naam. Je crois que vous avez fait le mauvais numéro. Ik denk dat u het verkeerde nummer heeft. Êtes-vous sûr d’avoir fait le bon numéro ? Bent u zeker dat u het juiste nummer heeft? Je ne suis pas au 03 86 01 22 ? Ben ik niet op 03 86 01 22 ? Non, ici, c’est le 01 21. Neen, hier is het 01 21 Excusez-moi, j’ai dû faire une erreur Excuseer mij, ik moet een fout gemaakt hebben Je me suis trompé de numéro Ik heb me vergist van nummer Ce n’est pas grave. Het is niet erg. Je vous en prie. Geen probleem. La ligne est mauvaise De lijn (verbinding) is slecht Je ne vous entends pas très bien. Ik hoor u niet zo goed. J’ai du mal à vous entendre. Ik kan u niet horen. Pourriez-vous parler un peu plus fort ? Kunt u een beetje luider spreken? Je ne sais pas ce qui arrivé. Ik weet niet wat er gebeurt is. La communication à été coupé. De communicatie was verbroken. J’ai raccroché par erreur. Ik heb per ongeluk opgehangen. J’ai appuyé sur le mauvais bouton/la mauvaise touche. Ik heb op de verkeerde knop gedrukt. Vous pouvez compter sur moi. U kunt op mij rekenen. Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Je lui transmettrai votre message. Ik zal hem u bericht doorgeven. Je n’y manquerai pas Ik zal het niet vergeten Merci beaucoup, au revoir. Heel erg bedankt, tot ziens 1.1.8.Téléphone 4 : rendez-vous Quel jour vous conviendrait ? Welke dag past u? Ça m’arrangerait Dat schikt me Disponible Beschikbaar Que diriez-vous de lundi ? Wat zou u zeggen van maandag? e peux vous proposer…. Ik kan u voorstellen… C’est possible ? Is het mogelijk? Est-ce que 16 heures vous irait ? Gaat het om 16 uur voor u? C’est parfait Het is perfect On pourrait se voir ? Zouden we elkaar kunnen zien? T’es libre ? Ben je vrij? Ça ne m’arrange pas Dat past me niet. Ça te va ? Gaat het? Je préférerais 9 heures. Ik zou liever om 9 uur. D’accord, ça marche Akkoord, dat gaat Vous avez un empêchement = un contretemps ? Heeft u een tegenvaller/belemmering? Vous êtes pris(e) = occupé(e) ? Bent u bezet ? Vous êtes même débordé(e) = très occupé(e) ? Bent u zelfs overwerkt / erg bezet? En déplacement (en voyage) Op verplaatsing (op reis) En réunion In vergadering J’ai un rendez-vous Ik heb een afspraak Déplacer Verplaatsen Avancer Beginnen, vooruitgaan, … Reporter Uitstellen Fixer le rendez-vous De afspraak bevestigen Pas de problème, c’est noté Geen probleem, het is genoteerd Formidable Formidabel Je consulte son agenda Ik raadpleeg zijn agenda Ça ne va pas être possible Dat gaat niet mogelijk zijn Prendre un autre rendez-vous Neem een andere afspraak Je n’ai pas mon agenda sur moi Ik heb mijn agenda niet bij me Je rappellerai Ik bel terug 1.1.9.Écrit 1 : lettre d’affaires Une feuille blanche de format A4 Een wit blad van A4-formaat En-tête Hoofd L’expéditeur De afzender Le destinataire De ontvanger L’objet Het onderwerp Des marges Marges Un paragraphe Een paragraaf Signer Tekenen Le titre de civilité De beleefdheidstitel Un correspondant Een correspondent Une introduction Een introductie Un développement Een ontwikkeling Une conclusion Een conclusie Une formule de salutations Een begroeting Je fais suite à Ik ga verder met / ik ben bezig met Nous vous remercions de Wij danken u voor Nous vous prions de bien vouloir…= nous vous demandons de… We willen u vragen om... Nous sommes heureux de…= nous avons le plaisir de… We zijn blij om… Nous avons le regret de…= nous regrettons de… We hebben spijt van… Dans l’attente de votre réponse In afwachting naar uw antwoord Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 1.1.10. Écrit 2 : courrier électronique Un e-mail = mail Een e-mail Un courrier électronique Een e-mail Un courriel Een e-mail Merci de (bien vouloir) … Dank u (vriendelijke) … Pourriez-vous / pouvez-vous … Zou u / kunt u … Cordialement Met vriendelijke groeten La zone « à » Het vak « aan » Taper Typen CC = copie conforme CC Insérer un document Een document toevoegen Une pièce jointe Een bijlage Ouvrez la liste Open de lijst Faites un double clic sur l’option Dubbelklik op de optie Le bouton De knop Je vous envoie ci-joint le compte rendu Ik stuur u hierbij het verslag 1.1.11. Parler en public 1 Types de discours Soorten toespraken/speech Une présentation Een presentatie Un exposé Een presentatie Une conférence Een conferentie Une conférence de presse Een persconferentie Un toast Een toost Faire un discours Een toespraak doen Prononcer un discours Een toespraak uitdrukken Prendre la parole Het woord nemen Faire un exposé Een presentatie doen Le conférencier De spreker Faire une conférence Een conferentie houden Porter un toast à … Een toost dragen aan… Préparatifs Voorbereidingen Un intervention Een tussenkomst Un plan Een plan Une partie Een deel Une introduction Een introductie Un développement Een verloop Une conclusion Een conclusie Structuré Gestructureerd La salle De kamer Le matériel Het materiaal Le tableau De tafel L’écran Het scherm Le projecteur De projector L’ordinateur De computer Le micro De microfoon Un intervenant Een spreker, bemiddelaar Le sujet Het onderwerp Je vous parlerai des … Ik zal u vertellen over… Intervenir Tussenkomen Les grande lignes de son plan De grote lijnen van zijn plan D’abord Eerst Ensuite Vervolgens, dan, daarna, … En premier lieu In de eerste plaats Dans un premier temps In een eerste instantie Puis Daarna, vervolgens, dan, … En second lieu In de tweede plaats Dans un second temps In een tweede instantie Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Par la suite Daarna Enfin Ten slotte, tot besluit, ten laatste, … En dernier lieu In de laatste plaats Finalement Ten slotte Pour terminer Om te eindigen 1.1.12. Parler en public 2 Un objectif Een doel Traiter le sujet Een onderwerp behandelen Un digression Een afdwaling Le temps imparti De toegewezen tijd L’auditoire Het publiek Des anecdotes Anekdotes Un orateur Een spreker Par exemple Bijvoorbeeld Je vous donne un exemple Ik geef u een voorbeeld De plus Bovendien En outre Daarnaast Aussi Ook Également Ook En fait Eigenlijk, in feite, feitelijk En réalité In feite, feitelijk En vérité In feite En conclusion Ten slotte Pour conclure Om te concluderen En définitive Ten slotte Finalement Ten slotte Je répondrai maintenant volontiers à vos questions Ik zal nu vrijwillig antwoorden op uw vragen Parlez fort (à voix haute) Luid praten Distinctement Duidelijk Monotone Eentonig L’intonation De intonatie Faites des pauses Pauzes nemen Mobiliser l’attention Attentie tonen Soyez détendu Blijf ontspannen Gardez le contact avec le public Contact houden met het publiek Être le trac Plankenkoorts hebben Un perturbateur Een herrieschopper, druktemaker Les retardataires De laatkomers Les bavards De babbelaars Les contestataires De demonstranten Somnolents Slaperig Somnoler (dormir) Slapen 1.1.13. Négociation 1 : situations Un entretien Een conversatie Points de vue Uitzichtpunten Parvenir à un accord Een akkoord bereiken Conclure une affaire Een deal sluiten Mener une négociation Een onderhandeling leiden Un négociateur Een onderhandelaar Une négociatrice Een onderhandelaarster Une négociation commerciale Een commerciële onderhandeling Une négociation diplomatique Een diplomatieke onderhandeling Une négociation salariale Een loononderhandeling À l’ouverture de (au début de) Bij de opening van Faire connaissance Kennis maken Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Engager = entamer = débuter Starten, beginnen Un climat de confiance Een klimaat van vertrouwen La négociation progresse = elle est en bonne voie De onderhandeling vordert = het ligt op schema Aboutir Leiden Réussir Slagen Les rapports De rapporten Conflictuels Tegenstrijdig Être en conflit In conflict zijn Capoter = échouer Falen, mislukken Avancer Beginnen Un blocage Een blokkade Dans l’impasse Op een dood spoor Rompre Breken Échec Mislukking Par la voie de la négociation Door middel van onderhandelingen Un agent immobilier Een makelaar, huizenmakelaar Averti Vindingrijk Enjeux Kwesties Objectif Doel Forces Sterktes Faiblesses Zwakheden Un interlocuteur Een gesprekspartner Résoudre Oplossen Mettez-vous d’accord ? Ben je het daarmee eens? Traiter Behandelen Questionner Vragen Chantage Chantage 1.1.14. Négociation 2 : stratégies Compétitive Concurrerend Coopérative Coöperatie La compétition De concurrentie S’asseoir à la table de négociation Aan de onderhandelingstafel gaan zitten Confiance Vertrouwen Maximiser Maximaliseren Gains Winst Un rapport de force Een machtsverhouding Gagner Verdienen/winnen La partie perdante De verliezende partij Remettre en cause l’accord De overeenkomst in twijfel trekken Coopérer Samenwerken Réaliser un projet en commun Een gemeenschappelijk project uitvoeren Mutuellement Wederzijds, onderling Instaurer une relation à long terme Een lange termijn relatie opbouwen À court terme Op korte termijn Font des concessions Tegemoetkomingen/toelages doen Un compromis Een compromis Imposer Opleggen Le perdant De verliezer Une stratégie gagnant-gagnant Een win-win-strategie Un expérience Een ervaring La position De positie Statique Statisch Mener Leiden Calmer les tensions De spanningen kalmeren Minimiser Minimaliseren Je suis revenu sur ma position (=j’ai changé d’avis) Ik keer terug van mijn standpunt(=ik ben veranderd van gedachten) Un terrain d’entant (=une position commune) Een speeltuin Passer une transaction avantageuse Een winstgevende transactie maken Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 1.1.15. Négociation 3 : entre cultures La culture De cultuur Interculturelle Interculturele Une valeur Een waarde Le comportement Het gedrag, houding Le malentendu Het misverstand Performante (obtenir des résultats) Succesvol Faire des affaires Zaken doen Gagner de l’argent Geld verdienen Aboutir à un consensus(= arriver à un accord mutuel) Een consensus bereiken(=een wederzijds akkoord bereiken) Pragmatique Pragmatisch Directe Direct Entrer dans le vif du sujet De kern van de zaak voeren Décontracté Ontspannen Réservé Terughoudend Courtois Beleefd Serrer la main Handen schudden Logique Logica Abstrait Abstract Passionné Hartstochtelijk Déjeuners d’affaires Zakelijke lunches Prendre une décision Een beslissing nemen Une fonceuse Een doorzetter Une battante Een vechter Collecter Verzamelen Agir Handelen Prendre de risques Risico’s nemen Se méfier Wantrouwen 1.2. Entreprises 1.2.1.Types d’entreprises 1 A. Autour de l’entreprise Une entreprise Een bedrijf/onderneming Produire Produceren Vendre Verkopen Un bien Een goed Un service Een dienst Un but lucratif Een winstoogmerk Une firme Een bedrijf/onderneming Une exploitation Een bedrijf Exploitation minière Mijnbouw Une compagnie Het bedrijf, zaak, onderneming, firma Une compagnie d’assurances Een verzekeringsmaatschappij Une compagnie d’aviation Een luchtvaartmaatschappij Une compagnie de navigation Een scheepvaartmaatschappij Une compagnie de chemin de fer Een spoorwegmaatschappij Une agence Een agentschap Une agence de publicité Een reclamebureau Une agence matrimoniale Een dating bureau Une agence de voyage Een reisbureau Une agence immobilière Een makelaarskantoor Un établissement Een instelling, vestiging Une unité de production Een productie-eenheid Une usine Een fabriek Une unité commerciale Een economische eenheid Une unité administrative Een administratieve eenheid Une succursale Een filiaal Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 = une succursale appartient à l’entreprise, mais fonctionne de = een filiaal is eigendom van de onderneming maar opereert façon relativement indépendante relatief onafhankelijk B. Taille des entreprises La taille = la dimension De grootte Le chiffre d’affaires De omzet Le salarié Een werknemer Une très petite entreprise Een heel kleine onderneming Une petite entreprise Een kleine onderneming Une moyenne entreprise Een middelgrote onderneming Une grande entreprise Een grote onderneming Les PME = les petites et moyennes entreprises Een KMO Une entreprise géante Een gigantische onderneming, een concern Un géant de l’informatique Een informaticagigant Une entreprise local Een lokaal bedrijf Une entreprise multinationale = une multinationale Een multinationale onderneming 1.2.2.Types d’entreprises 2 A. Activités des entreprises L’exploitation agricole Een landbouwbedrijf = C’est une ferme = Het is een boerderij Cultiver Telen/kweken L’élevage De veeteelt L’entreprise industrielle De industriële onderneming = Elle transforme et fabrique des biens matériels en grandes = Het transformeert en fabriceert materiële goederen in grote quantités hoeveelheden Une entreprise automobile Een autofabrikant Une entreprise agroalimentaire Een voedselverwerkingsbedrijf L’entreprise artisanale Een ambachtelijk bedrijf = Une personne qui travaille pour son propre compte en exerçant = Een persoon die als zelfstandige een ambacht uitoefent un métier manuel L’artisan De ambachtsman Pour son propre compte Voor eigen rekening Un métier (travail) Een beroep Manuel (avec les mains) Manueel Un ouvrier qualifié Een geschoolde arbeider Une formation professionnelle Een beroepsopleiding Un apprenti = une personne en apprentissage Een leerling Un plombier Een loodgieter Un menuisier Een timmerman Un tailleur Een kleermaker L’entreprise commerciale Een handelsonderneming = Elle achète et vend des biens sans les transformer = Hij koopt en verkoopt goederen zonder ze te verwerken Une épicerie Een kruidenier Un supermarché Een supermarkt Une librairie Een bibliotheek L’entreprise de services Een dienstverlenende onderneming = Elle vend des services = Hij verkoopt diensten Une agence de voyage Een reisbureau Une entreprise de transport Een vervoersonderneming C. À qui appartiennent les entreprises Une entreprise publique Een overheidsbedrijf = Appartient à l’Etat = Eigendom van de Staat Un service public Een openbare dienst Rendre Teruggeven Une entreprise de transport publique Een openbare transportonderneming Une entreprise privée Een particulier bedrijf = Appartient à une seule personne ou à plusieurs personnes = Eigendom van één persoon of van meerdere personen Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Une entreprise individuelle Een eenmansbedrijf Une personne juridique Een rechtspersoon S’associer Associëren Une entreprise familiale Een familiebedrijf Le siège social = l’adresse principale de la société Het hoofdkantoor Un société de droit japonais Een vennootschap naar het Japans recht Un société de droit allemand Een vennootschap naar het Duits recht La forme De vorm Une société anonyme (SA) Een naamloze vennootschap (nv) Une société à responsabilité limitée (SARL) Een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA) Une société en nom collectif (SNC) Een vennootschap onder firma (VOF) Nationalisée (achetée par l’État) Genationaliseerd Privatisée (vendue par l’État) Geprivatiseerd Nationalisations Nationalisering Privatisations Privatisering 1.2.3.Secteurs d’activté A. Activité principale Un secteur Een sector = Un ensemble d’entreprises exerçant la même activité principale = een groep ondernemingen die dezelfde hoofdactiviteit uitoefenen Biotechnologie Biotechnologie Le laboratoire Het laboratorium Pharmaceutique Farmaceutisch Des secteur d’activité De bedrijfssectoren Agroalimentaire Voedingsmiddelenindustrie Automobile Automobielsector Bancaire Banksector Immobilier Vastgoedsector Informatique Informaticasector Textile Textielsector Pétrolier Aardoliesector De la distribution Distributiesector Des télécommunications Telecommunicatiesector Du tourisme Toeristische sector De l’hôtellerie Hotelsector De la restauration Horecasector Des médias Mediasector Se portent bien : ils sont en pleine croissance Ze doen het goed: ze groeien Des secteurs de croissance = des secteurs d’avenir = des secteurs De groeisectoren porteurs Se portent mal : ils sont en difficulté Ze gedragen zich niet goed: ze zitten in problemen En crise In crisis B. Primaire, secondaire, tertiaire Les actifs (les gens qui travaillent) De werkende mensen Le secteur primaire De primaire sector Le secteur secondaire De secondaire sector Le secteur tertiaire De tertiaire sector 1.2.4.Culture d’entreprise 1 A. La culture d’entreprise , qu’est-ce que c’est? Un climat social Een sociaal klimaat Un esprit maison Een huisgeest Le temps de travail De werktijden Aménagé = organisé (aménager = organiser) Ingericht = georganiseerd Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 D. Gestion du temps Des horaires de travail variables De werkuren Des horaires De variabele uren Pointer (enregistrer l’heure) De tijd registreren La pointeuse (machine qui sert à pointer) De prikklok Un emploi du temps = planning Een schema/planning Ponctuel Stipt La ponctualité De stiptheid À l’heure prévue Op het geplande tijdstip En retard Te laat La discipline Discipline Hebdomadaire (de la semaine) Wekelijks Un tableau Een bord La répartition des tâches De taakverdeling Chargé Geladen Le temps, c’est de l’argent Tijd is geld (time is money) Il n’y a pas une minute à perdre Er is geen minuut te verliezen 1.2.5.Culture d’entreprise 2 A. Distance hiérarchique La distance hiérarchique De hiërarchische afstand Les supérieurs De leidinggevenden Les subordonnés = les inférieurs De ondergeschikten Les supérieurs hiérarchiques De supervisors, leidinggevenden Des relations distantes De afstandelijke relaties Accessible Toegankelijk La hiérarchie De hiërarchie, de rangorde Plate Vlak, plat D’échelons (= niveaux) hiérarchiques De hiërarchische niveaus Disponible Beschikbaar Un collaborateur Een medewerker E. Symboles Au statut social De sociale status Au statut hiérarchique De hiërarchische status Occuper Bezitten Les transports en commun Het openbaar vervoer Tenue vestimentaire Kledingvoorschriften Un costume cravate Een pak met stropdas Être en voyage d’affaires Op zakenreis zijn Predre l’avion en classe affaires Het vliegtuig nemen in eersteklasse En classe économique In economy class / tweedeklasse Il descend dans des hôtels quatre étoiles Hij zit in een viersterrenhotel F. Langage Un signe Een teken Tutoyer ‘Dire tu’ Neem contact op met Zeg jij Vouvoyer ‘Dire vous’ Adres Zeg jij Se tutoie Je zeggen Se vouvoie U zeggen Le tutoiement ó le vouvoiement Op vertrouwde voet ó Op formele voet Un relation étroites Een nauwe relatie Proche Dicht 1.2.6.Croissance de l’entreprise A. Croissance interne Croître Groeien Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Se développer Ontwikkelen Une croissance interne Een interne groei La création De oprichting Le fondateur = le créateur De oprichter La fabrication De productie/vervaardiging Un atelier Een werkplaats Une usine Een fabriek Moderniser Moderniseren Une installation Een installatie Fabriquer Produceren Être en plein essor = être en pleine croissance In volle groei zijn G. Croissance externe Une croissance externe Een externe groei = L’entreprise se développe en rachetant d’autres entreprises = Het bedrijf breidt uit door andere bedrijven over te nemen La fusion De fusie Fusionner Samenkomen, fusioneren Le fabricant De fabrikant/producent L’absorption De opname Absorber = acheter Opnemen Un leader mondial Een mondiale leider Des produits alimentaire Voedingsproducten, levensmiddelen Un groupe Een groep Une société mère Een moederbedrijf Le siège Het hoofdkantoor Contrôler Controleren Des filiales Filialen Une prise de participation Een participatie/deelneming = Quand une société X achète une partie d’une société Y = Wanneer een bedrijf X een deel van een bedrijf Y koopt Une part majoritaire Een meerderheidsdeel Une prise de contrôle Een overname = Si X achète la totalité ou une part majoritaire de X = Als X alle of een meerderheidsaandeel van X koopt La concentration De concentratie = Les entreprises sont de moins en moins nombreuses et de plus = Bedrijven worden steeds kleiner en groter en plus grandes 1.2.7.Disparition de l’entreprise A. Déclaration de faillite Un créancier Een schuldeiser Un fournisseur Een leverancier Insolvable Insolvent Être en cessation de paiement De betalingen stopzetten/in gebreke zij Déposer son bilan Het faillissement aanvragen Un tribunal de commerce Een handelsrechtbank Être en faillite Failliet zijn Un repreneur = acheteur Een koper Prononcer Uitspreken La liquidation De afwikkeling Tourner au ralenti = produire moins Minder produceren, op halve kracht draaien Le carnet de commandes De orderportefeuille Endetter Schulden maken Rembourser des dettes Schulden terugbetalen Les affaires allaient mal De zaken gingen slecht Prendre la tête de De leiding nemen Le redressement = le sauvetage Het herstel, redding Au bord de la faillite = sur le point de faire faillite Op het boordje van failliet gaan, op het punt staan om failliet te gaan Redresser Redden, rechtzetten Le P-DG = Président – Directeur général De directeur Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Un plan de restructuration Een herstructureringsplan Un restructuration Een herstructurering Entraîner la suppression (= perte) Leiden tot een beëindiging Résister à Weerstand bieden aan Un gros client Een grote klant Le plan a échoué (échouer) Het plan is mislukt Les comptes sont dans le rouge De rekeningen zijn in het rood L’endettement De schulden Les affaires ont mal tourné De cijfers liepen slecht af Cesser ses activités Zijn activiteiten stopzetten H. Causes et conséquences est due à = provient de = est causée par = a pour cause = s’explique = is veroorzaakt door par A entraîné = a conduit à = a provoqué = a causé = a occasionné = heeft geleid tot 1.3. Achat et vente 1.3.1.Commande et livraison A. Bon de commande Commander Bestellen Passer commande de Bestellen En ligne Op het internet Un formulaire Een formulier Un bon de commande Een bestelbon Les références De referenties L’adresse de livraison Het adres van levering L’adresse de facturation Het factuuradres Livrer Leveren La facture De factuur La date d’expiration De vervaldatum Le fournisseur = le vendeur De leverancier Expédier = envoyer Verzenden Dans les meilleur délais Zo snel mogelijk I. Problèmes de livraison Adresser Richten tot Une réclamation Een klacht La marchandise De goederen Faire une réclamation Een klacht indienen Une lettre de réclamation Een klachtbrief Des conditions de vente De verkoopvoorwaarden Les délais de livraison De leveringstermijnen Or Desondanks Recevoir Krijgen Je vous prie donc de faire le nécessaire Ik verzoek u om het nodige te doen Merci par avance Bedankt op voorhand Bien cordialement Met vriendelijke groet 1.3.2.Conditions des paiement A. Moyens de paiement En espèces = en liquide Cash (contant geld) Par carte Met de kaart Par chèque Met een cheque Des moyens de paiement Betaalmiddelen Régler = payer Betalen Une carte bancaire = une carte de débit Een bankkaart Un compte bancaire Een bankrekening Débiter Debiteren Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Une carte de crédit Een kredietkaart J. Délais de paiement Au comptant : immédiatement In contanten : direct À terme : après un certain délai Op termijn : na een bepaalde tijd Le solde Het saldo Acheter à crédit Op krediet kopen K. Transport Transporter Transporteren Le transport Het transport L’expéditeur De afzender Le destinataire De ontvanger Des frais de transport De transportkosten Des frais de port (= le port) De portkosten Franco de port Zonder portkosten Franco Montréal De verkoper is verantwoordelijk voor de kosten en de risico’s vanaf de verzending tot in Montréal Prendre en charge Verantwoordelijk voor / draagt L’expédition De verzending L. Réductions Accorder une réduction de prix Een korting toekennen Obtenir Verkrijgen Bénéficie de Genieten van Un escompte Een korting = Dans le cas où il paie au comptant = In het geval dat hij contant betaalt Un rabais Een korting = En cas de problème dû au fournisseur = In geval van problemen te wijten aan de leverancier Une remise Een korting = Parce que c’est un client particulier = Omdat het een bepaalde klant is Une ristourne Een korting = Parce que c’est un client fidèle = Omdat hij een trouwe klant is 1.3.3.Se faire payer A. Facturation Le service facturation De afdeling facturering Établir Opstellen La référence De referentie Facturer Factureren PU HT : prix unitaire hors taxe De eenheidsprijs zonder btw Le prix TTC (toutes taxes comprises) Het bedrag inclusief btw La TVA (taxe à la valeur ajoutée) De BTW Net à payer Het nettobedrag Le montant Het bedrag M. Rappel de paiement La réception de la facture De ontvangst van de factuur Une lettre de rappel Een rappelbrief Des mauvais payeurs De slechte betalers Régler la facture De factuur betalen Constater Constateren Notre facture est restée impayée Onze factuur is onbetaald gebleven 1.3.4.Exporter A. Se lancer dans l’exportation Une entreprise exportatrice Een exporterend bedrijf Le marché national De nationale markt Exporter Exporteren Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 À l’étranger Naar het buitenland Les modes de vie De levensstijlen Les habitudes de consommation De consumptiegewoonten Expérimenter Experimenteren Nous nous sommes internationalisés We zijn geïnternationaliseerd La main-d’œuvre De arbeidskrachten Délocaliser Verhuizen N. Balance commerciale La balance commerciale De handelsbalans Les exportations De uitvoer Les importations De invoer Un excédent Een overschot = Quand les exportations d’un pays sont supérieures aux = Wanneer de export van een land groter is dan de import importations Un déficit Een tekort = Quand les importations d’un pays sont supérieures aux = Wanneer de invoer van een land groter is dan de uitvoer exportations Une balance déficitaire Een tekort op de handelsbalans O. Protectionnisme et libre-échange La douane De douane = Une administration qui contrôle les échanges aux frontières et = Een administratie die de handel aan de grenzen controleert en de qui perçoit les droits de douane douanerechten int Les droits de douane De douanerechten = Des taxes qui l’importateur doit payer au moment de l’entrée de = Belastingen die de importeur moet betalen wanneer de la marchandise dans un pays goederen een land binnenkomen L’importateur De importeur Instaurer Invoeren Mettre en place Opzetten Des quotas = contingentements Quota’s = Limiter la quantité des marchandises importées = Beperking van de hoeveelheid ingevoerde goederen Des procédures administratives Administratieve procedures = Décourager les exportateurs étrangers = Ontmoediging van buitenlandse exporteurs Des normes techniques Technische normen = Garantir la sécurité des consommateurs = De veiligheid van de consument waarborgen Un pays protectionniste Een protectionistisch land Le protectionnisme Het protectionisme Le libre-échange De vrijhandel Les échanges commerciaux Het handelsverkeer Des accords de libre-échanges De vrijhandelsovereenkomsten Le commerce international De internationale handel 1.4. Argent & Finance 1.4.1.Services bancaires A. Compte courant Un compte courant Een lopende rekening Déposer de l’argent = Faire un dépôt Geld storten Dépenses courantes Lopende uitgaven Retirer … de … Verwijderen uit, terugtrekken van = Retirer de l’argent de ce compte = Faire un retrait = Geld afhalen van deze rekening = Geld afhalen Prélèvements automatiques Automatische opnames/ intrekkingen / incasso’s Vire = envoyer Overdragen /verzenden Ouvrir Openen Un chèque Een cheque Un carnet de chèques = un chéquier Een chequeboek / bankrekening Une carte bancaire Een creditkaart / bankkaart Faire opposition Blokkeren / bezwaar maken Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Un relevé de compte Een bankafschrif Opérations bancaires Bankactiviteiten/transacties La position de votre compte De positie van uw rekening Être à découvert In het rood staan, over het limiet Approvisionné Gevuld / bevoorraad / geld op rekening Faire un chèque Een cheque uitschrijven Un chèque sans provision Ongedekte cheque P. Distributeurs automatique Une agence bancaire Een bankkantoor / filiaal Un distributeurs automatique de billets Geldautomaten Encaisser des chèques = mettre l’argent du chèque sur leur compte Cheques inwisselen in geld = geld van je cheque op hun account zetten Faire des virements = transférer de l’argent d’un compte à un autre Overmakingen doen = geld overzetten van het ene naar andere account Insérer Invoegen / insteken Composez = composez votre code secret Toets / druk in = uw geheime code intypen Un Code confidentiel = un code secret PIN code / geheime code Délivrent un reçu = un petit papier sur lequel est inscrit le montant Krijgen van een ontvangstbewijs = Een klein document waarop het de la somme que vous venez de retirer bedrag staat dat zojuist is ingetrokken Q. Autres services Un compte d’épargne Spaarrekening Changer de l’argent Geld inwisselen Un coffre-fort Een kluis Un conseiller financier Een financieel adviseur 1.4.2.Crédit Bancaire A. Prêt et emprunt Le prêt = le crédit Het krediet / de lening L’emprunt Een ontlening Prête à Leent aan.. Le prêteur De geldschieter / kredietgever Le créancier De schuldeiser / crediteur Détient (a) une créance Lijdt onder een schuldvordering Emprunte à Lenen van Le débiteur De schuldenaar Une dette Een schuld Recours à = contracte = fait un emprunt Een lening afsluiten Prend un crédit Een lening nemen / een krediet nemen NOTE : Faire crédit, c’est accorder un délai pour payer (leçon 54) OPMERKING: Krediet geven is tijd geven om te betalen (les 54) B. Garanties D’accorder (= de consentir) un crédit Een krediet verlenen La solvabilité De solvabiliteit / kredietwaardigheid Solvable kredietwaardig Rembourser Terugbetalen Insolvable Niet kredietwaardig Le dossier de crédit Het kredietdossier D’obtenir des garanties Om garanties te verkrijgen Apporte des garanties Biedt garanties Endettée = elle est peu endettée Schuld = hij heeft weinig schulden Obtenir le crédit Krediet ontvangen Refuser Weigeren Un crédit immobilier Krediet op onroerende goederen Un bien immobilier Onroerend goed Prend une garantie sur.. Neemt garantie op.. Une hypothéqué Een hypotheek L’immeuble hypothéqué Een gehypothekeerde eigendom Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Saisi = l’imm.hyp peut être saisi et vendu In beslag nemen C. Taux d’intérêt Un emboursement Een vergoeding / afbetaling / aflossing / terugbetaling L’intérêt (M) De interest Le taux d’intérêt Rentepercentage /voet / tarief La durée du prêt De duur van de lening À moyen terme Op middellange termijn À long terme Op lange termijn À court terme Op korte termijn Élevés Gestegen (hoog) Bas Gedaald (Laag) 1.4.3. Apport de Capital A. Capital Social Constituant/créant une société commerciale Het vormen van een handelsondernemingen Les associés / un associé De aandeelhouders / vennoten Apporter Brengen Effectuer / faire Doen / maken Un apport en numéraire (apporter de l’argent) Lever een bijdrage in contanten (breng geld in) Un apport en nature (apporter un bien matériel) Een bijdrage in natura (het brengen van een materieel goed) Le capital social Aandelenkapitaal / maatschappelijk kapitaal Prêt Een lening Apport Een bijdrage R. Sociétés Commerciales Un avocate Een advocaat Droit des sociétés Het recht van ondernemingen / bedrijven Une société de personnes Een personenvennootschap Une société de capitaux Een kapitaalvennootschap Une société cotée en bourse Een beursgenoteerde vennootschap Une société anonyme Een naamloze vennootschap Titres de propriétés Titels van eigendommen / waardepapieren Des parts sociales (M) De vennootschapsaandelen Des actions (V) Aandelen / effecten Des actionnaires De aandeelhouders S. Augmentation de Capital D’augmentation de capital Kapitaalsverhoging Une émission Een emissie Émettre Uitgeven La propriété du capital Eigendom van het kapitaal Financer Financieren Recourir à / utiliser Beroep doen op Moyens (= modes) de financement Financieringsmiddelen L’autofinancement Zelffinanciering 1.4.4. Droits de L’actionnaire A. L’action, titre de propriété Le détenteur De houder / eigenaar / bezitter L’actionnaire De aandeelhouder A droit aux bénéfices Heef recht op de winst Perçoit / reçoit des dividendes Ontvangt dividenden La distribution De distributie Distribuer (ww) Verdelen, ronddelen Le droit de vote Het stemrecht L’assemblée générale des actionnaires De algemene vergadering van de aandeelhouders Convoquée / convoqer Bijeengeroepen / bijeenroepen Downloaded by Mootje El. ([email protected]) lOMoARcPSD|8765822 Le conseil d’administration De raad van bestuur Délibèrent/ délibérer = discutent Overleggen / beraadslagen Approuvent / approuver = acceptent Goedkeuren Les comptes de l’exercice Jaarrekeningen Statuent sur / statuer Beslissen over Élisent Kiezen Votent / voter Stemmen A le droit de Heef het recht om Nomination Benoeming aanwijzing Négocier = céder Onderhandelen / verhandelen Librement négociables Vrij verhandelbaar T. Types d’actions Les statuts (M) De statuten Nominatives Op naam Porteur Toonder Le registre de la société Het register van vennootschap Actions ordinaires Gewone aandelen Actions à vote double Aandelen met dubbele stemrecht Actions sans droit de vote Aandelen zonder stemrecht U. Types d’actionnaires Le petit actionnaire = petit porteur De kleine aandeelhouder Un actionnaire minoritaire Een minderheidsaandeelhouders Le gros actionnaire