IPW Aantekeningen PDF
Document Details
Uploaded by AccessibleDeStijl8777
Tags
Summary
These are lecture notes covering general introduction and fundamental concepts in political science, including ontology and epistemology, research designs, and various theories like behavioralism, rational choice, institutionalism, constructivism, feminism, and Marxism.
Full Transcript
Inhoud Algemene introductie en basisconcepten.................................................................. 1 Ontologie en epistemologie................................................................................... 3 Positivisme en ontologie en epistemologie..............................
Inhoud Algemene introductie en basisconcepten.................................................................. 1 Ontologie en epistemologie................................................................................... 3 Positivisme en ontologie en epistemologie............................................................. 4 Interpretivisme en ontologie en epistemologie........................................................ 5 Kritisch realisme en ontologie en epistemologie..................................................... 5 Ontologie ←?→ epistemologie................................................................................ 5 Onderzoeksmethoden.............................................................................................. 5 Kwantitatief en kwalitatief onderzoek..................................................................... 5 Het ontwerp van onderzoek / research design........................................................ 7 Theorieën................................................................................................................ 9 Behaviorisme (en politieke psychologie)................................................................ 9 Rationele keuzebenadering................................................................................. 10 Institutionalisme................................................................................................ 12 Constructivisme................................................................................................. 15 Feminisme en Marxisme..................................................................................... 16 Feminisme..................................................................................................... 17 Marxisme....................................................................................................... 18 Normatieve politieke theorie............................................................................... 20 Nut en noodzaak van politieke wetenschap............................................................. 22 Tentamen.............................................................................................................. 24 Algemene introductie en basisconcepten LMS (handboek): Politiek in de arena-benadering en proces-benadering Arena - Focus op formele (overheids-) instituties en actoren binnen deze instituties en/of die deze willen beïnvloeden (mainstream politiek) - (Neo-)institutionalisme, rationele keuze, behaviorisme - Enge definitie, risico dat structuren en actoren worden weggelaten Proces - Politiek omvat ‘alle’ sociale processen - Constructivisme, feminisme, Marxisme - Brede definitie, risico op conceptual overstretching Wetenschappelijk: - Minimalistische benadering: geordende kennis op basis van systematisch onderzoek (LMS, 9-11) - Wetenschap bedrijven (studeren, analyseren) is vergelijken - Om te vergelijken hebben we referentiepunten nodig (concepten) We focussen op de sociale politieke werkelijkheid. Sociaal: - Gedrag (individueel of collectief) - Meningen en percepties (individueel of collectief) - Instituties (extern aan individu, beperken/beïnvloeden gedrag, meningen en percepties) Benaderingen Empirisch Normatief Feiten (materieel en sociaal), werkelijke wereld Waarden, morele posities, (on)wenselijke wereld Wat is?/What is? Wat is wenselijk?/What ought? a) Beschrijven (descriptie) a) Evalueren (goed/fout) b) Verklaren b) Voorschrijven (prescriptie) c) Begrijpen [d) Voorspellen] Verzameling en analyse van Filosofie, ethiek observaties/waarnemingen (‘data’) Wat is een theorie? - Samenhangend stelsel van denkbeelden of uitspraken, op relatief hoog abstractieniveau Ook bij theorieën: normatief vs. empirisch. - Normatieve theorie: verzameling denkbeelden over hoe X zou moeten zijn - Empirische theorie; verzameling denkbeelden voer wat (descriptief), hoe, en/of waarom (verklarend/begrijpend) X is (=de werkelijkheid) Empirische cyclus (stappenplan Toshkov) (onderzoeksproces) - Bestaande kennis (met missende kennis) - Onderzoeksvragen en onderzoeksdoelen - Theoretische ontwikkeling - Keuze van methode - Conceptualisering en operationalisering - Keuze om situaties en variabelen te bekijken - Data verzameling - Data analyse - Conclusie - Concept: mental image, gedachteconstructie, (gerelateerde) bouwstenen van een theorie; “abstracte ideeën die we meestal proberen te definiëren als we onze vragen stellen en beantwoorden.” (DE, 9) o Kenmerken goede concepten: 1. Duidelijk 2. Logisch consistent, zowel intern als extern 3. Bruikbaar (mogelijk te operationaliseren) o Volgens Sartori (ladder of abstraction): hoe specifieker, des te minder abstract het concept. - Hypothese: specifieke verwachting die kan worden getoetst aan de hand van de empirie (selectie van empirische gevallen); “Hypothesen zijn specifieke voorgestelde verklaringen voor waarom een uitkomst zich voordoet” (DE, 25) oftewel “mogelijke antwoorden op een vraag, die we van plan zijn uit te testen door ze toe te passen op gegevens, door naar specifieke gevallen te kijken om te zien of er bewijs is om het idee te ondersteunen.” (DE, 25-26) →Verificatie of falsificatie? Ontologie en epistemologie Ontologie = zijnsleer: wanneer en in welke hoedanigheid bestaat iets? Bestaat er iets buiten ons om? Als op een onbewoond eiland een boom omvalt, maakt dat dan geluid? Dominante positie: er is een werkelijkheid buiten ons om. Er is een echte werkelijkheid Er is misschien wel een werkelijkheid maar die wordt pas interessant als mensen versus er iets mee gaan doen Foundamentionalism Anti-foundationalism Objectivism Constructivism Realism Relativism Epistemologie = kennisleer, richt zich op aard, oorsprong en geldigheid van (wetenschappelijke) kennis: Wat is kennis? Hoe komt kennis tot stand? - Moeten/mogen/kunnen de sociale wetenschappen incl. politicologie de uitgangspunten, principes en procedures van de natuurwetenschappen volgen? o Positivisme/realisme vs. interpretivisme o Explanation vs. understanding - Positie is altijd aanwezig, onvermijdelijk, expliciet of impliciet → ‘a skin not a sweater’ – is dat echt zo? →Paradigma - Wetenschapsfilosofen stellen dat onderzoekers werken volgens een bepaald (veelal impliciet) wereldbeeld, met bijbehorende specifieke theoretische en methodische opvattingen en assumpties. Kuhn: een paradigma is een set van aannames die in onderzoeken worden meegenomen. Met gevolgen voor o.a.: - Wat kan worden waargenomen en onderzocht - Wat de relevant te achten onderzoeksvragen zijn - De wijze van beantwoording van die vragen - De wijze van interpretatie van gevonden antwoorden Paradigma → Benadering → Theorie (Grand/Mid-range) → Hypothese - Paradigma: o Ideeën en aannamen over de (sociale) realiteit en kennis (visie) o Wetenschapsfilosofie = ontologie en epistemologie - Benadering o Ideeën en aannamen over (politiek) sociale fenomenen o Welke overkoepelende factoren zijn het belangrijkst? Positivisme en ontologie en epistemologie - De wereld bestaat, onafhankelijk van onze kennis ervan - Zowel bij natuurwetenschappen en sociale wetenschappen: primaat voor een superieure status van directe observatie - Scheiding tussen ‘objectieve’ feiten (waargenomen door neutrale wetenschapper) en normen/waarden mogelijk Maar is o.a.… - Objectieve, neutrale waarneming mogelijk zonder interpretatie? - Analogie van sociale en natuurwetenschappen gepast? Interpretivisme en ontologie en epistemologie - De wereld is sociaal geconstrueerd, er is geen ‘real’ world - Interpretatie en betekenisverlening cruciaal - Objectieve waarneming of wetenschap niet mogelijk; niet verklaren maar begrijpen Maar is o.a.… - Een uitspraak over geldigheid/validiteit mogelijk? - Generalisatie mogelijk? Kritisch realisme en ontologie en epistemologie - Ontologisch verwant aan positivisme, epistemologisch verwant aan interpretivisme - De wereld bestaat, onafhankelijk van onze kennis ervan - Niet alle sociale/politieke fenomenen en hun relaties zijn direct te observeren; er zijn zgn. ‘deep structures’, niet zichtbaar maar wel causaal relevant Maar is… - Die ontologisch-epistemologische positie vruchtbaar? Het is een ietwat dubbelzijdige theorie Ontologie ←?→ epistemologie Volgt de epistemologische positie op de ontologische positie, of is de ontologische positie gevolg van een epistemologische positie? Onderzoeksmethoden Kwantitatief en kwalitatief onderzoek - Kwantitatief: iets met statistiek: beschrijvend en inferentieel; multivariaat; varianten van regressie; toetsen structurele modellen, e.d. met als concluderende opmerking dat een indruk is gegeven Kwantitatief Kwalitatief Meting cijfers/getallen Woorden Taal Deductief Inductief Theorie toetsend Theorievormend Positivistisch Interpretatief Objectivistisch Constructivistisch Kenbare externe werkelijkheid Werkelijkheid ‘resultaat’ van sociaal handelen Onderscheid is niet zo strikt en groot en absoluut als lijkt: bijv. kwalitatief onderzoek gebruikt vaak wel cijfers, kwantitatief onderzoek gebruikt niet alleen maar cijfers enz. Kenmerkend voor onderzoekstechnische aanpak: - Inductief - Holistisch, context-gevoelig - Intensief-beschrijvend (thick description) - Empathic neutrality, begripvolle houding Stereotype kwalitatieve onderzoeker: - Kwalitatieve onderzoeker kenmerkt zich door empathie en besef van de menselijke aard der (sociale, politieke) werkelijkheid en prefereert een inductief vertrekpunt, heeft veel aandacht voor context en detail, benadrukt het procesmatige karakter van sociale verschijnselen, hanteert een flexibele, beperkt gestructureerde onderzoeksaanpak en komt veelal tot (nadere) conceptualisering en theorievorming na dataverzameling… - … maar dreigt zich te verliezen in impressionisme en subjectivisme, belemmert replicatie van onderzoek, laat geen (statistische) generalisatie toe en schiet tekort in termen van transparantie (m.n. van data-analyse). - Kwalitatief onderzoek: (veelal) onderzoek op basis van kleine N, (zeer) beperkt aantal eenheden van onderzoek → steekproef noodzakelijk! Waarschijnlijkheidssteekproef vs doelgerichte steekproef Probability sampling vs purposive sampling - Doelgericht: vanuit de vraag beredeneer je welke manier van onderzoek nodig is; archieven, participatie-onderzoek, etc. Geen aselecte steekproef + kleine n → generalisatie (een algemene conclusie) onmogelijk! - Of misschien toch generaliseerbaarheid (externe validiteit): uitspraken over breder (dan onderzochte) domein mogelijk? - Niet via inductieve statistiek ‘van steekproef naar populatie’ (zgn. generalisering naar populatie) - Wel theoretische/analytische generaliseerbaarheid (zgn. generalisering naar verschijnsel) Generalisatie: a) Gaat altijd over niet-onderzochte gevallen b) Rust altijd op interpretatie en argumentatie c) Resulteert altijd in uitspraken met een voorlopig, hypothetisch karakter Kwantitatief en/of kwalitatief? - Ambitie: beantwoording onderzoeksvraag (‘oplossing’ onderliggend probleem) op methodologisch gepaste wijze op basis van bepaalde politicologische benadering → opkomst mixed methods! (Combinatie kwalitatief en kwantitatief) Het ontwerp van onderzoek / research design - Het ontwerp van onderzoek of research design heeft betrekking op “geldige antwoorden krijgen op onderzoeksvragen op een betrouwbare en efficiënte manier” (LMS, 219). →toegepaste (‘geoperationaliseerde’) epistemologie: hoe weten we dit? Hoe komen we aan een antwoord op de onderzoeksvraag? Soorten problemen als vertrekpunt van onderzoeksvragen: 1. Beschrijvingsproblemen: Hoe zit X in elkaar? (→veelal exploratief, descriptief onderzoek; ook interpretatief onderzoek) 2. Verklaringsproblemen: Hoe komt het dat X? (→veelal verklarend, toetsend onderzoek) 3. Voorspellingsproblemen: Hoe zal X in de toekomst zijn? - Centrale rol ‘theorie’ in (veel) wetensschappelijk onderzoek - Theorieën vormen enerzijds het resultaat van onderzoek. Het zijn uitsprakenstelsels die dienen om beschrijvingen, voorspellingen en verklaringen van de werkelijkheid mogelijk te maken. Zie schema powerpoint hc4 Betrouwbaarheid en validiteit - Betrouwbaarheid als beoordelingscriterium vooral van belang bij (positivistisch) kwantitatief onderzoek, i.h.b. bij de meting - ‘Reliability is concerned with the question of whether the results of a study [in de zin van meting] are repeatable’. Oftewel: herhaalbaar, consistent. Metingen (kwantitatief) idealiter vrij van systematische fouten (unbiased) en toevalsfouten (random errors) →Validiteit is een meerduidig begrip - Hoofdvormen validiteit: 1) Validiteit meting → observatie accuraat t.a.v. werkelijkheid en concept 2) Interne validiteit → juiste conclusie ten aanzien van onderzochte causale relatie 3) Externe validiteit → technisch-accurate redenering of vertaalslag van onderzoek naar werkelijkheid, generaliseerbaarheid 4) Ecologische validiteit → realiteitsgehalte van onderzoeksbevindingen, generaliseerbaarheid naar alledaagse praktijk Onderscheiden onderzoeksontwerpen: 1) Experiment, experimenteel ontwerp → steekwoorden: causaliteit, manipulatie, interne validiteit Manipulatie door onderzoeker: a) Van (te onderzoeken) eenheden in groepen b) Van onafhankelijke variabele (stimulus, treatment) - Minimale (!) vereisten: 1) Veronderstelde relatie tussen X en Y 2) Twee groepen eenheden (subjecten) 3) Een manipulatie van X over (experimentele en controle) groepen 4) Een meting voor beide groepen van Y (Y1 en Y2) Random Sampling vs. Random Assignment! Zie schema pp hc4 2) Cross-sectioneel (of survey…?) → steekwoorden: één meting/meetmoment, grote N, variatie en correlatie Merk op: onderzoek is zelden populatie-onderzoek Steekproef: selectie (te onderzoeken) eenheden uit populatie De manier van selectie van eenheden is cruciaal, grootte van steekproef is van secundair belang Kernbegrippen: a) Populatie o Gehele groep waarover informatie is gewenst o Hangt af van/wordt bepaald door onderzoeksvraag o Onderzoek hele populatie (veelal) onnodig/onmogelijk b) Steekproefkader o (volledige) lijst met alle eenheden populatie c) Steekproef oDeel (selectie uit steekproefkader) uit populatie waarvoor informatie wordt verzameld o Ambitie: basis voor uitspraken over populatie d) Parameter & statistiek o Parameter: werkelijke waarde relevante variabele in populatie o Statistiek: schatter (geen bias, zo groot mogelijke precisie) van relevante variabele in steekproef Uitdaging Amerikaanse verkiezingen - Lastig om systeem van kiesmannen te verwerken in steekproef, popular vote wel beter te voorspellen a.d.h.v. een steekproef - Er is geen steekproefkader: we weten niet wat de populatie is in de VS Theorieën Behaviorisme (en politieke psychologie) Handboek LMS: politieke wetenschap kent celebration of diversity als gevolg diversiteit intellectuele herkomst benaderingen en voortdurende ‘strijd’ tussen en reacties op benaderingen a) Behaviorisme ← psychologie/sociologie & Politieke psychologie ← psychologie b) Reactie (in jaren 1950/60 (in VS paar decennia eerder dan Europa)) op dan dominante beschrijvende, legalistische en institutionele benadering (door m.n. historici, juristen) → Kernvraag van behavioristen niet onderscheidend: “Why do people behave in the way they do?” (LMS, 20) Kenmerkend voor behavioristische benadering is 1) Aandacht voor observeerbare/waarneembare verschijnselen; en 2) Eis dat verklaringen empirisch toetsbaar moeten zijn Behaviorisme gaat er vanuit dat er een wereld is onafhankelijk van onze kennis ervan. - Behaviorisme zoekt verklaring in causale termen (oorzaak en gevolg, onafhankelijke en afhankelijke variabelen) gericht op generaliseerbaarheid o Voorwaarden causaliteit: 1. Covariatie (samenhang, correlatie) 2. Volgorde in tijd (eerst oorzaak, dan gevolg) 3. Theoretische invulling, duiding, verhaal 4. Geen schijnrelatie (spuriousness, lurking variables) o Belangrijkste voorwaarde: gerelateerd aan/gebaseerd op theorie - Theorie → hypotheses → confrontatie met empirie: toetsing, met a) mogelijkheid weerlegging of falsificatie (Karl Popper) en b) Mogelijkheid herhaling of replicatie “Een complottheorie wordt vaak zodanig geconstrueerd dat deze niet falsifieerbaar is. Tegenbewijs wordt genegeerd of verdraaid, alsof het juist bewijst is ten gunste van de complottheorie.” Beste onderzoeksmethode van behaviorisme is experiment, maar niet voor elk onderzoek Voorbeelden Behaviorisme: - Op eliteniveau: groupthink ter verklaring van besluitvormingsprocessen o In (vaak kleinere) groepen waar besluiten worden genomen, kan zich groupthink voordoen o Cohesive group + Structural faults + Provocative situation leidt tot Groupthink: Overestimation of group, closed-mindedness, pressure toward uniformity, wat kan leiden tot Defective decisionmaking - Op massaniveau: party identification model ter verklaring van kiesgedrag (in Amerika) o Het gevoel van persoonlijke betrokkenheid die individuele kiezers voelen bij een groep (Democraten of Republikeinen) - Over relatie leider-volgelingen: het obedience to authority onderzoek van Milgram en anderen Kritische kanttekeningen behaviorisme o.a.: - Uitsluitend aandacht voor (definities en) empirisch toetsbare uitspraken – en geen rol voor o.a. normatieve theorie en morele reflectie? - (te) sterke nadruk op feitelijke waarneming (‘mindless empiricism’, data driven), onvoldoende aandacht voor rol theoretische noties bij waarneming?’ - Vertekening richting relatief eenvoudig waarneembare (eventueel triviale…) verschijnselen en ‘streetlight effect’? Makkelijk waarneembare dingen worden meer onderzocht - (te) veel aandacht voor (geavanceerde) statistische significantie in plaats van substantieve significantie? Kritiek deels verwerkt door post- of neobehavioristen, maar “the ultimate test of a good theory is still whether or not it is consistent with … Rationele keuzebenadering Behaviorisme (politieke psychologie) ← psychologie Rational choice ← economie [Institutionalisme ← rechten, geschiedenis, filosofie] Aannames: - Vooral economisch gebruikt - Rationeel: we proberen zo effectief mogelijk iets te behalen (baten-kosten analyse) - Self-interest: het hoogste doel is eigenbelang - Eigenbelang is volstrekt richtinggevend - Gedrag is instrumenteel, doelgericht, gericht op nutsmaximalisatie Uitgangspunten benadering: - Deductieve benadering: er is een bepaalde theorie met aannames, waaruit bepaalde observaties en ontdekkingen volgen. Bij inductieve benaderingen is het andersom: observaties/ontdekkingen → theorie. - Methodologisch individualistisch o Wetenschappelijke verklaringen in de politiek zijn gebaseerd op voorkeuren/preferenties en gedragingen van individuele actoren - Voorkeuren/preferenties zijn stabiel en transitief o Als je A boven B prefereert, en B boven C, prefereer je dus A boven C - Streven naar nutsmaximalisatie - Evenwicht (equilibirum) als uitkomst o D.w.z. ‘when no significant actors feel they would gain appreciably from changing the current position’ Er is een collectief probleem. Omdat het voor sommigen niet in het eigenbelang is om met een collectieve actie mee te doen, is er het risico dat ze dan ook daadwerkelijk niet meedoen waardoor de collectieve actie mislukt. Er is dan een actor nodig, meestal de overheid, die individuen verplicht mee te doen aan de collectieve actie voor het gemeenschappelijk belang. Denk bijvoorbeeld aan belasting betalen. Zo hoopt de overheid in publieke goederen te voorzien. Hierbij is het niet mogelijk iemand uit te sluiten. Denk aan veiligheid en dijken bouwen. Ook al doe je er niet aan mee, je maakt er toch gebruik van. Hierbij is het mogelijk dat vanwege eigenbelang een collectieve actie totaal niet van de grond komt of dat er free riding plaatvindt: je ervaart de positieve zaken maar werkt er zelf niet aan mee (nu actueel met de NAVO en de 2% norm). ‘Paradox of voting’ (Downs paradox) Het is niet rationeel om te stemmen, en toch doet iedereen het. Iedereen handelt niet rationeel. Het is niet rationeel omdat je stem echt bijna geen invloed heeft en het je niks oplevert. Dit vermindert dus de betrouwbaarheid van de Rationele Keuzetheorie Riker & Ordeshook: R = (BP) – C, met R is het resultaat, nut B is de winst die de burger behaald van het succes van degene waarop hij stemt, meer dan van degene waarop hij niet stemt. P is de kans dat de burger door te stemmen het resultaat beïnvloedt C is de kosten, wat het stemmen je kost (tijd, vervoer, enz.) Uitkomst: stemmen is nutteloos Specifieke kritiek op rational choice o.a.: - Deductie zonder mogelijkheid tot inductie? - Te sterk individualisme (idee van unitary actor) - Mensen zijn niet rationeel (geïnformeerd, doelgericht) - Mensen zijn niet altijd uit op eigenbelang - Zijn voorkeuren of preferenties altijd stabiel en transitief? - Trouwens: waar komen prferenties vandaan? - Naast (of bij) kosten/baten rol vaan emoties, normen e.d. - Rol van institutionele ordening en context? Oftewel (volgens LMS): 1. People are not rational 2. People are not selfish 3. Rational choice theory ignores individual agencies and ideas 4. Rational choice has a poor empirical record 5. Rational choice depends upon equilibrium explanations 6. Rational choice is a political project Institutionalisme - Kern aanname/claim (neo)institutionele benadering: Institutions matter! →Wat is dan een institutie? - ‘In the political sense, institutions are formal organizations or practices with a political purpose or effect, marked by durability and internal complexity.’ o Merk op: een relatief beperkt, klassieke opvatting van instituties (als primaire organisaties) - Wat is dan de institutionele benadering of institutionalisme in de politieke wetenschap? o Een benadering in de studie van politiek en overheid, die focust op de structuur en dynamiek van bestuurlijke instituties’ en ‘Institutionele analyse neemt aan dat posities binnen organisaties belangrijker zijn dan de mensen die die rollen vervullen’ - ‘Oud’ institutionalisme o Beschrijvend/inductief o Formeel/wettelijk ↓ - Reacties daarop: o Behaviorisme (+- 1950/1960) o Rational choice (+- 1970/1980) ↓ - Tegenreactie: Neo-institutionalisme Kritiek op (klassiek) institutionalisme o.a.: - Te beschrijvend; - (en mede daardoor) methodologisch weinig geavanceerd en transparant, en naïef (methode: ‘common sense’); - Te veel aandacht fvoor formele regels en procedures; - Te functionalistisch, kritiekloos en (schijn)objectief; - Focus op government, onvoldoende aandacht voor governance. Heropleving institutionalisme onder de noemer neo-institutionalisme; ‘A revival of institutionalism that goes beyond formal rules and looks at how institutions shape decisions and define interests’. →Instituties (in een bredere betekenis) bieden politieke actoren intern een bepaalde incentive structure, hebben en handhaven eigen belangen en kennen gedragsbeïnvloedende normen (eigen cultuur0; de institutie als eigenstandige politieke (f)actor - Centrale aanname of claim neo-intitutionalisme: ‘The organisation of political life makes a difference’ - En als dat zo is, of aannemelijk is, dan volgt hierit de noodzaak van politicologisch onderozek naar de interacties tuussen instituties en individuele actoren. o Merk op: aldus reactie op kritiek op klassiek institutionalisme en op tekortkomingen behaviorisme en ratoinal choice! - Neo-institutionalisme in 3 varianten: (in het boek staan er meer maar die hoef ik niet te kennen) a) Normatief institutionalisme: politieke instituties beïnvloeden ‘values, norms, interests, identities and beliefs’ van actoren en bepalen (mede) wat in een bepaalde situatie gepast politiek gedrag zou zijn; instituties als ‘agents of socialization’ b) Rational choice institutionalisme: politieke instituties (bepalen niet belangen etc. maar) bieden een structuur waarbinnen actoren hun eigenbelang kunnen nastreven; instituties bieden mogelijkheden en beperkingen nutsmaximalisatie c) Historisch institutionalisme: politieke instituties weerspiegelen machtsrelaties (van en binnen de staat), die aan sommige (groepen) actoren meer mogelijkheden bieden dan aan andere Bruikbaar analytisch onderscheid bij verklaring politiek gedrag: 1) Logic of appropriateness ←→ normatief institutionalisme Politiek gedrag is in/door de rol gepast gedrag en ‘institutions shape activity simply because it is natura land expected, not because it has any deeper political motive’. Welke institutie is dit? ↓ Wat is mijn positie binnen deze institutie? ↓ Wat is gepast gedrag in mijn positie in deze institutie? →Kies gedragsalternatief dat ‘beste’ past 2) Logic of consequenses ←→ rational choice institutionalisme Politiek gedrag ingegeven door persoonlijke motieven of rationale overwegingen (en gericht op politiek eigenbelang), met politici ‘who define their own goals independently of the organization they represent (...) their actions are shaped by consequences, or the political returns they expect to achieve from those actions (...) institutions provide the rules of the game within which individuals pursue their objectives’. Wat zijn mijn voorkeuren? ↓ Wat zijn (in deze institutie) mijn gedragsalternatieven? ↓ Wat zijn de gevolgen van die gedragsalternatieven? ↓ Kies het gedragsalternatief met ‘beste’ gevolgen Kenmerken van neo-institutionalisme (volgens LMS, 59-64): 1. Instituties ‘bepalen’ voor alle betrokken actoren de regels van het politieke spel - Voorbeeld: Bepaalt rol en institutioneel kader (verbaal) gedrag? Onderzoek naar Kok en Balkenende als premier en vervolgens in bedrijfsleven 2. Niet alleen formele regels en procedures van belang, maar ook conventies, gebruiken, gedragspatronen - Voorbeeld: kamerlid Peter Kwint wordt door voorzitter aangesproken op kledingstijl, terwijl daar geen regels voor zijn 3. Instituties zijn dynamisch, stabiliteit is geen gegeven, maar gevolg van al dan niet handelen actoren 4. ‘Institutions as embodying values and power’; politieke reguleren/verdelen macht, de institutionele ordening is niet waardenvrij (en kan betwist worden; vgl. o.a. feministische benadering) 5. ‘institutions as contextually embedded’; instituties zijn onderdeel van de samenleving en van verticale en horizontale institutionele omgeving Kritiek op neo-institutionalisme: - ‘Conceptual stretching’ van centrale begrip institutie o Als alles een institutie is, wat houdt het concept dan nog in? o Als informele regels gedragsbepalend zijn, is der dan niet het gevaar van tautologische, niet falsifieerbare ‘verklaringen’? - Gegeven hun (aanzienlijke) stabiliteit, wat bepaalt dan het ontstaan en de transformatie van instituties? o Rational choice optiek: instituties als gevolg van intentioneel handelen om problemen collectieve acgtie op te lossen en te komen tot nutsmaximalisatie; verandering op momenten van ‘critical junctures’, veelal volgend op (externe) schok o Normatieve optiek: lastig om verandering te verklaren, maar regels kennen altijd uitzonderingen/afwijkingen, Constructivisme De kern van de constructivistische (of interpretatieve) benadering: "Een constructivistisch argument beweert dat mensen het ene doen en het andere niet vanwege bepaalde 'sociale constructies': ideeën, overtuigingen, normen, identiteiten of een ander interpretatief filter waardoor mensen de wereld waarnemen. (...) Het handelen wordt gestructureerd door betekenissen die groepen mensen ontwikkelen om hun identiteiten, relaties en omgeving te interpreteren en te organiseren. (...) Een argument is alleen constructivistisch in de mate dat het stelt dat een of andere subjectieve interpretatie invloed heeft op wat mensen doen". (LMS, 75; openingsalinea hoofdstuk). →specifieke ontologische en epistemologische positie Oorsprong/essentie anti-foundationalisme/interpretivisme (wat sterk verwant is aan constructivisme): Twee sociologen die invloedrijk waren bij de ontwikkeling van het constructivistische perspectief waren Emile Durkheim en Max Weber. →sociale feiten →sociale constructie van belangen - Erkennen het bestaan van een materiële/sociale realiteit, los van de mens. - Maar het bestaan van sociale (politieke) realiteit is afhankelijk van het bestaan van de mens! - En de sociale realiteit (waaronder cultuur!) wordt dus (bewust en onbewust) gecreëerd (geconstrueerd→sociaal constructivisme) en in stand gehouden door de mens. Maar ook onze waarneming (en daardoor kennis en inzichten) van de realiteit passeert onze eigen interpretatieve filters; wij als wetenschappers maken ook deel uit van een sociale realiteit. Interpretatie van interpretatie (bij andere actoren): dubbele hermeneutiek! - Kennis van de wereld is altijd mede gevormd of ‘geconditioneerd’ door ervaringen, normen, cultuur, ideologie, taal, etc. (interpretatieve filters) - Er is geen neutrale of waardevrije kennis - Neutraal of waardevrij onderzoek is niet mogelijk - Er is geen ‘universele waarheid’; en we maken (volgens sommigen) geen progressie richting ‘de waarheid’ (post-modernisme) - Kennis lijkt eventueel neutraal, omdat het ‘past’ bij een dominante interpretatie Merk op: meerdere varianten van constructivisme Overeenkomstige onderscheidende aspecten, volgens LMS: - Wezenlijk belang van interpretatie/betekenisverlening; “attention tot he role of interpretation in action” (LMS, 78) - Onderscheid verklaren vs. verstehen; of causale (waardoor?) vs. constituterende (hoe & wat? [waarom?]) redeneringen - Belang van contingency, d.w.z. omstandigheden (‘toeval’) - Relevante politieke mechanismen: socialisatie, overtuiging, bricolage (‘knutselwerk’) Feminisme en Marxisme a) Primair politieke (systeem)diagnoses en programma’s b) Niet per se gericht op wetenschap maar met gevolgen voor wetenschapsbenadering c) In het bijzonder ook voor de politieke wetenschap, waarin vragen van macht en machtsverhoudingen prominent zijn d) Uiteindelijke ambitie allicht niet wetenschappelijk maar maatschappelijk/politiek van aard (fundamentele wijziging maatschappelijke orde) Feminisme Bekende poster ‘We Can Do It’ - Discutabel dat deze poster voor feminisme wordt gebruikt, want context: Tweede Wereldoorlog, mannen waren aan het vechten, waardoor vrouwen tijdelijk moesten werken. Het was dus tijdelijk en geen structurele verandering, na WOII gingen vrouwen weer het huishouden doen. - Vrouwen en/in de politiek: aandeel in TK en EK is toegenomen, van 1 (Suze Groeneweg) in 1918 tot ong 40% nu. - Niet alleen politiek, maar ook politicologie als wetenschappelijke discipline (nog altijd) voornamelijk een mannenzaak? - (vervolg op openingszin hoofdstuk) “Feminist approaches are both corrective – in that they have sought to rectify the gendered ‘blinkers and biases’ of mainstream political science – and transformative – in that they aim not only to expose gender power inequalities, but also to change them” (LMS, 92) - Reactie op door mannen gedomineerde, vooral positivistische (objectieve, waardenvrije!) benadering: “Feminist scholars (…) sought to expand the definition of politics, incorporating actors, activities and questions usually sidelined in existing research in the field” (LMS, 95) - Feministische benadering is aldus empirisch & normatief & kritisch, en veelal expliciet (!) gericht op verandering, zowel binnen politiek als (vooral) binnen politieke praktijk/maatschappij - 2 hoofdlijnen: a) Women in political science – ‘Where are the women?’ b) Gender and political science – Gender als dynamisch aspect van (eventueel) geïnstitutionaliseerde (machts)relaties - 3 voorname onderzoeksvelden vanuit feministische optiek: a) Vraagstuk van representatie (descriptief en substantief) 1. Descriptief: is er een goeie afspiegeling? 2. Substantief, meer inhoudelijk: als in een bevolking 50% van de belangen mannelijk zijn en 50% vrouwelijk, worden deze dan goed vertegenwoordigd? Vrouwelijke belangen hoeven niet per se door vrouwen te worden vertegenwoordigd Waarom ondervertegenwoordiging vrouwen? Waardoor wordt de 40% drempel niet verlegd? - Institutionele of systeemverklaringen? [←ordening of spelregels electorale markt] o Nee, o.a. proportioneel stelsel, 1 district, voorkeurstemmen, feminiene cultuur - Te gering aanbod vrouwelijke kandidaten op lijsten? [←aanbodzijde electorale markt] o Nee, bij Kamerverkiezingen 2023 367 vrouwelijke kandidaten (voor 150 zetels…) - Vooroordelen kiezers ten aanzien van vrouwelijke politici? [←vraagzijde electorale markt] o Nee, o.a. geen stereotypes ten aanzien van vrouwen en zeker geen negatievere beoordeling vrouwelijke versus mannelijke kandidaten b) Gender en/in politieke partijen “The political parties created democracy and modern democracy is unthinkable save in terms of the parties.” (Schattschneider, 1942) “Voor het functioneren van democratieën blijven politieke partijen, in welke vorm dan ook, vooralsnog onmisbaar.” (Staatscommissie Parlementair Stelsel, 2018) c) ‘Gendering the state’ Kritiekpunten en uitdagingen: - Risico van afwending dan wel te veel aanpassing aan ‘malestream’ Politieke wetenschap? - Te (?) veel aandacht voor beschrijving/benoeming problemen, te weinig voor diagnoses die verandering mogelijk maken - Gender als enige relevante factor, of ook/gerelateerd aan etniciteit, klasse, sexualiteit e.d. (intersectionality) - Dominantie kwalititatief onderzoek - Theorievorming mogelijk/wenselijk? Marxisme Marxistische analyses van kapitalisme blijven relevant, omdat ze de uitbuiting en hiërarchie uitlichten die bestaat binnen het globale kapitalisme (LMS, 109). - Marxistische benadering als voorbeeld van een zogenoemde ‘structural approach’ - Structuralisme is dan een benadering van politieke verschijnnselen en processen ‘that empasizes the relationships among groups and networks within larger systems. The interests and polsitions of these groups shape the overall configuration of power and provide the dynamic of political change’ - ‘Structuralism holds that configurations of social relations shape, constrain and empower actors in predictable ways. Structuralism opposes approaches that explain social outcomes solely or primarily in terms of psychological states, individual decision- making processes, or other individual-level characteristics’. - Kritisch realisme: zichtbaar empirisch niveau, onzichtbaar actueel en reëel niveau Ontologie - Foundationalisme: de sociale werkelijkheid bestaat onafhankelijk van onze kennis ervan en deelname eraan Epistemologie - Delen met het positivisme: gedrag van mensen wordt causaal beïnvloed door sociale omgeving En - Delen met het interpretivisme: causaliteit kan niet altijd geobserveerd/gemeten worden, vooral als het gaat om de invloed van (onderliggende maar medebepalende) structuren Marxisme als kritische analyse van kapitalisme: - “Marx argued that capitalism was a mode of production in which one class of people – the bourgeoisie or capitalist class – exploited another class of people – the proletariat or working class” (LMS, 110).