Inleiding tot de Neurowetenschappen PDF

Summary

Dit document behandelt de inleiding tot de neurowetenschappen, met een focus op de morfologie en functie van het zenuwstelsel, inclusief hersenen, ruggenmerg en perifere zenuwen. Het geeft een overzicht van organen en weefsels, en bespreekt de anatomie van de hersenen, hersenvliezen en de cerebrospinale vloeistof.

Full Transcript

lOMoARcPSD|42729624 Inleiding tot de neurowetenschappen Neurowetenschappen (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit...

lOMoARcPSD|42729624 Inleiding tot de neurowetenschappen Neurowetenschappen (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Hoofdstuk 1: perifeer en centraal zenuwstelsel Cellen, weefsels en organen Andries Van Wesel (Andreas Vesalius) 1514-1564  Geboren in Brussel  Gestudeerd in: Leuven, Padua & Parijs  Een van de grootste anatomen aller tijden  Dissecties op menselijke lichamen o Precieze beschrijvingen en tekeningen van menselijk lichaam, incl. zenuwstelsel o Tegen inquiqitie  bijna ervoor geëxecuteerd o Ver vooruit zijn tijd  Verzet tegen middeleeuwse idee dat menselijke ziel verblijft in de ventrikels van de hersenen  Identificeerd hersenen als belangrijkste orgaan van:bintelligentie, bewegings- en waarnemingsvermogen Anatomie = biologische studie van de morfologie of bouw van organismen  Orgaanstelsels of -systemen = organen die functioneel samenwerken o Bv. Spijsverteringsstelsel (maag + slokdarm + lever + pancreas + …) o Bv. Zenuwstelsen ( hersenen + ruggenmerg + …)  Organen = onderdelen van het lichaam met specifieke functie, opgebouwd uit verschillende weefseltypes  Weefsel = verzamelingen van gespecialiseerde cellen die een gemeenschappelijke functie vervullen in het lichaam o Cellen, intercellulaire substantie en weefselvocht o Histologie = weefselleer Fysiologie = studie van levensprocessen, die zich afspelen in levende wezens  Gebasseerd op chemische samenwerking tussen verschillende structurele en functionele moleculen  Fysiologie kan niet begrepen worden zonder morfologische kennis en omgekeerd Delen van het zenuwstelsel  Centrale zenuwstelsel = hersenen + ruggenmerg o Ontvangt continue stroom van informatie, zowel externe als interne oorsprong o Craniale zenuwen = onstpringen in hersenen (zowel sensorisch als motorisch, of uitsluitend één van de twee) o Spinale zenuwen = verbindingen met ruggenmerg (altijd zowel sensorisch als motorisch)  Perifere zenuwstelsen = alle neuronen + zenuwuitlopers -> buiten de hersenen en ruggenmerg o Verbinden zintuigcellen in verschillende organen en weefsels met CZS  info wordt aangeleverd door afferente zenuwen naar CZS  Efferente zenuwen sturen prikkels vanuit CZS naar rest van lichaam o Somatische deel  Efferente en afferente zenuwen, vervoeren van sensorische en motorische prikkels van en naar CZS o Autonome deel 1 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Neurale conecties naar klieren en gladde spieren van inwendige organen  Netwerk van zenuwen = bundels van zenuwuitlopers die over het hele lichaam zijn verspreid Het zenuwstelsel in beeld Verschillende delen van het centrale zenuwstelsel  De hersenen algemeen o 1,5 kg o 100 miljard zenuwcellen  Hersenweefsel o Zenuwverbindingen = witte stof o Cellichamen van zenuwcellen = grijze stof  Cortex: buitenste schorslaag van verschillende hersendelen, bestaat uit grijze stof  Hersenvliezen: beschermen de samen met het bod van de schedel de hersenen  Opbouw hersenen Voorhersenen: prosencephalon Middenhersenen: mesencephalon Achterhersenen: rhombencephalon = medulla spinalis 2 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Telencephalon (grote hersenen)  Twee hersenhemisferen o Verbonden: corpus callosum o Gescheiden: grote longitudinale fissuur o Buitenkant: geplooide oppervlakte met daaronder de witte stof  Ceberale cortex: Hersenschors, buitenste laag grijze stof die erg doorbloed wordt o Bestaat hoofdzakelijk uit geslaagd hersenweefsel (2-4 mm dik), de Neocortex (neopallium/isocortex)  Betrokken bij hogere functies  Bv. Uitvoeren van complexe bewegingen, informatieverwerking, redeneren, abstract denken en spreken  Bestaat uit 6 lagen I Moleculaire laag (lamina molecularis) II Buitenste korrellaag (lamina granularis externa) III Buitenste piramidelaag (lamina pyramidalis externa) IV Binnenste korrellag (lamina granularis interna) V Binnenste piramide laag (lamina pyramidalis interna) VI Spoelvormige laag (lamina fusiformis) Lagen zijn niet scherp afgelijnd, en bevatten verschillende verhoudingen van neuronen en steuncellen  Witte stof onder hersenschors : uitlopers van neuronen die omringt zijn door myelineschede, info naar en van cortex transporteren via zenuwbanen  Grijze stof: cellichamen van neuronen en gliacellen  Associatievezels: verbinden verschillende delen van cortex binnen zelfde hemisfeer  Commisuralevezels: verbinden van 2 hersenhemisferen -> corpus callosum, grootste  Projectievezels: verbinding tussen hersenstam en cortex  Corticaale oppervlak, sterk geplooid o Groeven, diepe groeven: fissuur, suculus 3 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o W i n d i n g e n : gyrus  4 hersenlobben o Frontale kwab: Spraak, redeneren, emoties, fijne motoriek  Meest anterieur  Gescheiden van rest van cortex: fissuur van Rolando (sulcus centralis) o Pariëtale kwab: sensaties: aanraking, temperatuur, pijn + controle van bewegingen  Posterieur aan frontale kwab o Occipitale kwab: interpretatieve visuele inpunt  Meest posterieur, achter pariëtale kwab o Temporale kwab: gehoor en geheugen  Inferieur t.o.v. frontale en pariëtale kwab  Gescheiden van frontale en pariëtale kwab door fissuur van Sylvius (sulcus leteralis) Hersenvliezen  3 herselvliezenomgeven de hersenen en zetten zich verder rind het ruggenmerg (ruggenmergvliezen) o Dura mater: buitenste & hardste hersenvlies, vergroied met beenvlies aan binnenzijde schedel o Spinnenwebvlies/ arachnoidea: middelste hersenvlies, rijk aan bloedvaten  Dun mebraan en fijne, netvormige bindweefselbakljes  Bindweefselbalkjes: verbinding met dura mater en pia mater  Overbrugt de de groeven van hersenoppervlakten 4 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  onder arachnoidea hersenholtes gevild met hersenvocht o pia mater: zachte hersenvlies, dun bloedvatrijk en direct tegen hersenmassa aan  loopt in alle groeven van hersenoppervlakte Hersenventrikels en cerebrospinaal vocht  hersenventrikel = ruimtes tussen de hersenvliezen en het centrale kanaal van het ruggenmerg o ontstaan tijdens de groei van de hersenen o staan in verbinding met elkaar o laterale ventrikels van grote hersenhemisferen: grote holtes die samenkomen in 3e ventrikel thv de tussenhersenen o 3e ventrikel in verbinding met 4e ventrikel in de hersenstam via een smal kanaal (het aquaduct van Sylvius), dat door mesencephalon loopt  cerebrospinale vocht CSV = heldere vloeistof die hersenventrikels opvult o aangemaakt door de plexus choroideus, bloedvatrijke structuur aan rand van ventrikel, waar pia mater en hersenweefsel elkaar raken o plexius choroideus cellen filteren hersenvoch uit bloed o vooral aan de laterale ventrikkels o houdt hersendruk op peil, fungeert als schokdemper, transporteerd voedingsbestandsdelen en afvalstoffen hersendoorbloeding  aanvoer: zuurstof, voedingsbestanddelen  afvoer: afvalstoffen  beroerte of herseninfarct: onderbreking in de bloedvoorziening => zuurstoftekort => afsterven stukje hersenweefsel (cerebrovasculair accident, CVA) o hersencellen snel beschadigd wanneer bloedtoevoer stilvalt (ischemie) o afhankelijk welk deel wordt aangetast  spraakproblemen  geheugenstoornis  verlammingen  kunnen na revalidatie blijvend zijn  aanvoer zuusrtofrijk bloed: grote halsslagaders (de carotiden) en wervelslagaders (arteriae vertebrales) o sluiten aan op cirkel van Willis, een vaatkring van slagaders  telencephalon en diencephalon van bloed voorzien  Beschermt de hersenen tegen ischemie 5 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Als slagader blokeerd -> cirkel zorgt voor circulatie met andere delenb o twee wervelslagaders vormen de arteria basilaris, centraal onderaan de hersenen.  Binnenoor en deel van hersenen van bloed voorzien  occlusie van deze slagader veroorzaakt blindheid verlaming  grote hersenslagaders (arteria derebri) ontspringen uit cirkel van Willis o voorste hersenslagader: mediale en dorsale zijden van frontale en partiëtale kwab bloed voorzien o middelste hersenslagader: laterale zijde en diep gelegen delen van frontale, pariëntale en temporale kwab van bloed voorzien  hypothalamus en hypofyse behoren tot deze doorstroom o achterste hersenslagader: occiptale en temporale hersenkwab en thalamus van bloed voorzien diepe structuren van telencephalon  basale ganglia: diep gelegen kernen van grijze stof rond thalamus o Functioneel: deel uitmaken van het extrapiramidale systeem  Motorisch controlesysteem dat samenwerkt met sybstantia nigra (in hersenstam), de nucleus subthalamicus , het cerebellum en de motorische frontale cerebrale cortex o Stratium: bewegingscommando’s vanuit cerebrale cortex versterken, verminderen of aanpassen o Rol in cognitieve en emotionele functies  Limbisch syteem: ring van corticaal en subcorticaal weefsel op grens tss de neocortex en diencephalon o Hippocampus: imprenting nieuwe info en vormen van herinneringen o De amygdale: speelt rol in sociaal gedrag en expressie van emoties Diencephalon = rostraal gelegen van de hersenstam. Bevat onder meer thalamus en hypothalamus  Thalamus: ontvangt zenuwbanen van somatosensorische en motorische systemen o Bv. Nucleus dorsomedialis, nucleus ganiculatus lateralis en nucleus geniculatus medialis  Spelen rol in verwerking van auditieve en visuele informatie o Schakelstation die informatie doorstuurt naar gespecialiseerde telencephale gebieden o Actieve functie in verwerken en onthouden van sensorische informatie o Bewuste gewaarwording, en richten van aandacht  Hypothalamus, ventraal t.o.v. thalamus: koppeling tussen CZS, autonome ZS en endocriene systeem o Verantwoordelijk voor regulering van metabole processen 6 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Synthetiseert en secreteert neurohormonen, die rechtstreeks in bloedbaan komen. Synthetiseert hypothalamische hormonen  afscheiding hypofysehormonen stimuleert of remt o Regelt processen homeostase Hersenstam = middenhersenen, pons en medulla oblongata.  Mesencephalon kleinste onderdeel o Bevat de gepigmenteerde hersenkern, substantia nigra o Neuronen vormen verbindingen met andere motorische hersensystemen, maken deel uit van extrapiramidale systeem. Samen met corticospinale systeem => gecontroleerde bewegingen o Tectum (dak)= vierheuvelplaat  2 bovenste uitstulpingen: colliculi superiors, ontvangen info van oog  2 onderste uitstulpingen: colliculi inferiores, doorschakeling van auditieve info  Pons: voornamelijk witte stof o Gescheiden van medulla oblongata door groeve o Ventrale deel: sturen van waarnemingsinformatie van cerebrale cortex naar cerebellum o Dorsale deel: regulatie van ademhaling, smaak en slaap  Medulla oblongata: meest caudale deel van hersenstam o Opbouw en functie sterk zoals ruggenmerg o Gaat over in ruggenmerg o Regulatie van bepaalde vitale functies Cerebellum (kleine hersenen) = aangehecht aan hersenstam, dorsaal ter hoogte van de pons  Twee hemisferen  Centraal deel, de vermis = buitenste laag grijze stof. Rondom centrale massa witte stof  Fijn, parallel gegroefd  Purkinje-cellen en granulaire cellen!!! o Massaal signaalverwerkingsvermogen  Bewegingen gecontroleerd en gecoördineerd verlopen  Betrokken bij cognitieve en emotionele functies  Input o Somatosensorisch van ruggenmerg o Motorisch van cortex o Info over lichaamsevenwicht van binnenoor Craniale zenuwen (hersenzenuwen) = 12 hersenzenuwen 7 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Ontspringen rechtstreeks uit de hersenen  Sensorisch/sensorisch-motorisch/ motorisch N° Naam Aard Functie I Nervus olfactorius Sensorisch Reukzin II Nervus opticus Sensorisch Zicht III Nervus oculomotorius Motorisch Oogbeweging IV Nervus trochlearis Motorisch Oogbeweging V Nervus trigeminus Gecombineerd Sensorisch: gevoeligheid: voorhoofd, oog, bovenste deel neus en hersenvliezen Motorisch: besturen kauwspieren VI Nervus abducens Motorisch Betrokken bij oogbeweging VII Nervus facialis Gecombineerd  Besturen aangezichtsspieren  Traan-, slijm-, en speekselsecretie  Smaakwaarneming VII Nervus 2 sensorische Vestibularis: evenwicht I vestibulocochlearis Cochlearis: gehoor IX Nervus Gecombineerd  Smaak en gevoel in tong glossopharyngeus  Slikken en spreken X Nervus vagus ?Gecombineerd  Motorisch aansturen zenuwbanden  Uitsturen impulsen van het parasympatisch ZS XI Nervus accessorius Motorisch Nekbeweging XII Nervus hypoglossus Motorisch tongbeweging Ruggenmerg en spinale zenuwen  Ruggenmerg o Beschermt door ruggenmergvliezen en ruggenmergwervels o Sensoriële input  Zintuigen in de huid  Gewrichten en spieren(van romp en ledenmaten)  Inwendige organen o Motorneuronen die verantwoordelijk zijn voor vrijwillige beweging en reflexen o Beide zijden van elke ruggenmergsegment ontspringt zenuwbundels die samen komen in een spinale zenuw o Bestaat uit grijze stof (2 dorsale en 2 ventrale hoornen) met witte stof rondom (uitlopers van neuronen die opwaarts of neerwaarts info van of naar hersenen sturen) 8 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Dorsale hoornen: input sensoriële prikkels  Ventrale hoornen: spieren in lichaam aansturen  Spinale zenuw o 8 cervicale zenuwen o 12 thoracale zenuwen o 5 lumbale zenuwen o 5 sacrale zenuwen  Dorsale wortels: bundelen afferente vezels, sensorische input  Ventrale wortels: efferente functie, bevat axonen van motorneuronen Perifeer zenuwstelsel  Doorheen hele lichaam  Craniale en spinale zenuwen en hun vertakkingen  Zenuwen sympatisch en enterisch zenuwstelsel  Somatische ZS: sensorische en motorische zenuwen, bezenuwen: o Huis o Spieren o Gewrichten o Inwendige organen  Autonome ZS ( vegatieve ZS), o bezenuwt:  Exociene klieren  Ingewanden  Gladde spieren o Reacties aangestuurd uit CZS, zonder onze bewuste controle  Hartslag  Temperatuurregeling  … o Gericht op bewaren van evenwicht/homeostase o Sympatisch : Reguleert stressreacties, bereid voor op actie (fight or flight)  Verhogen hartslag en ademfrequentie  Onderdrukken spijsverteringssysteem o Parasympatisch: aanzetten tot rust en opbouw, inwendig evenwicht bewaren of herstellen (rest and digest)  Verlagen hartritme en ademfrequentie  Bevorderen spijsverteringssysteem o Enterisch: neuronaal netwerk in wanden van ingewanden  Onafhankelijk van CZS spiercontracties (bv. Darmperistaltiek) Hoofdstuk 2: zenuwcellen en steuncellen Ontdekking van neuronen en synapsen  Neuronen vormen morfologische en functionele eenheid van ZS  Santiago Ramón y Cajal o Microscopische studies van ZS o Bouw van ZS o 1906 Nobelprijs: werk over cellulaire opbouw van ZS 9 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Begin moderne neurowetenschappen Cellen en celorganellen  Morfologie hangt samen met functie Kern  Chromatine: kluwen van eiwitten en nucleïnezuren o Celdeling chromatine condenseert tot chromosomen  Bevat DNA  Dubbel eenheidsmembraan o Met poriën waarlangs transport gebeurt Cytoplasma  Cytosol: waterig, gelatineuze vloeistof  Andere celorganellen bevinden zich in cytoplasma  Cytoskelet o Netwerk van  Filamenten  Tubuli o Uitstrekt in cytoplasma o Dynamisch  snel groeien of demonteren o Hoofzakelijk eiwitten, actine en tubuline o Geeft vorm en mechanische weerstand aan cel  Door associatie met extracellulair bindweefsel o Kan contraheren o Betrokken bij  Signaalmechanismen  Opname extracellulair materiaal (endocytose)  Intercellulair transport Ribosoom  Eiwitsynthese in de cel  Aminozuren achter elkaar plaatsen gespecifieerd door mRNA, dat info van stukje DNA van celkern naar cytoplasma brengt  Voor werking neuronen veel zenuwcellen en eiwitten nodig  Kleine deel leest mRA  Groot deel plaats AZ aan elkaar, vorming polypeptide ketting Endoplasmatisch reticulum (ER)  Ruw endoplasmatisch reticulum o Bevat ribosomen  Gesynthetiseerde eiwitten komen terecht in RER o Ruw eiwit naar GER sturen  Glad endoplasmatisch reticulum o Ontvangen ruwe eiwit o Ruw eiwit zenden naar golgi apparaat 10 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Golgi-apparaat  Ontvangen ruwe eiwitten  Omzetten tot volwaardigen eiwitten  Sturen naar plaast van bestemming binnen of buiten de cel  Aanmaken lysosomen o Gevuld met 40-tal enzymen o Functie: afbraak van overbodige macromoleculen en digestie van gefagocyteerde partikels o Lysomale defecten  opstapeling van stoffen die normaal worden afgebroken  verstoring werking ZS Mitochondriën  E-centrale van de cel  Bouw o Glad buitenmembraan o Internmembranaire ruimte o Geplooid binnenmembraan  Levert ATP (bron voor chemische reacties)  Celgroei en celsterfte  Mitochondriale stoornissen (dementie, autisme)  hersenziekten  Bevat eigen genoom Macromoleculen en enzymen Macromoleculen  Vetten (vetzuur, triglyceriden, vetcellen, …) o Structurele bouwstenen of voedingsstof in stofwisseling o Fosfolipide (dubbele laag bij elke cel)  Suikers (monosachariden, zetmeel, … ) o Lange ketens  polysachariden  Structurele of metabole functie  Eiwitten (aminozuren, polypeptide, eiwit, …)  Nucleïnezuren (DNA molecule, chromosoom) Enzymen  Bio-chemische katalysatoren  Gesynthetiseerd in de cel  Meestal eiwit structuur  Zowel anabole (opbouw) al katabole (afbraak) reacties katalyseren  Bezitten hoge mate van substraatspecificatie  verschillend enzym voor elke biochemische reactie  Tijdens biochemische reactie: E+S  ESC  substraat destabiliseren Eiwitten en hun synthese  Aminozuren verbonden met peptidebindingen  polypeptide  Peptidebinding: binding tussen carboxylgroep en aminogroep  Slechts 20 verschillende AZ  minstens 50 000 eiwitten  Complexe 3D structuur o Alpha-helix 11 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Betasheet o O.i.v. aantrekking en afstoting van aminozuren onderling o Vorm is bepalend voor specifieke interactie die die aan kan gaan  In neuronen eiwitsynthese hoofdzakelijk t.h.v. cellichaam  Stappenplan eiwitsynthese o Stukje DNA wordt gecodeerd op stukje mRNA (transcriptie) o mRNA beweegt uit de celkern en associeert met ribosomen en vormt vrije of membraangebonden polysomen o Ribosomen zorgen voor vertaling van mRNA naar eiwit (translatie)  Membraangebonden polysomen op RER o Synthetiseren secretorische en transmembranaire eiwitten o Synthese  Signaalsequentie of start-transferpeptide (hydrofoob peptide in membraan)  Eiwit in lummen van ER geduwd  Secretorisch eiwit o Hele eiwitketen getransloceerd en vrijgekomen in lummen o Signaalpeptidase losknipt van singnaalsequentie  Transmembraaneiwitten o Hydrofiel stuk langs beide zijde membraan o Hydrofoob stop-transferpeptide doorheen membraan o N-terminale deel in ER o C-terminale deel naar cytoplasma Membranen en mebraaneiwitten Cel- of plasmamembraan  Dun laagje fosfolipide  cytoplasma ontsluit  Lipidensamenstelling  bewegelijkheid! Belangrijk voor de werking van cel! o Vetzuren gebonden aan een poly-alcohol (meestal glycerol) o Lange C-ketens aan centrale alcohol molecule  Dubbelle laag (hydrofobe staarten naar binnen, hydrofiele kopjes naar buiten) o Transport steroïden vrij door bewegen  Macromoleculen en eiwitten o Sommige verankert in cytoskelet o Vormen kanalen voor transport  Koolhydraatketens gebonden aan eiwitten vormen de glycocalyx o Laag koolhydraten die buitenste laag cel bedekt o Functie: interactie  Transmembraaneiwitten o Vormen ionenkanalen  Open of gesloten toestand (overgang = gating)  Verandering doorlaatbaarheid  Structurele wijziging in ionenkanaal OF  Speciale subunit die porie blokkeert o Twee of meer subunits met eiwitstructuur, samenhangen door chemische interactie  = homo-oligomeer 12 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Hetero-oligomeer = meerdere verschillende subunits  Vaak aminozuurketens die alpha-helix vormen en membraan overspannen o Ligandgemedieerde kanalen  Gecontroleerd door chemische liganden  Ionenkanaal gaat open door E die vrijgegeven wordt wanneer ligand zich bindt aan de receptor die rechtstreeks gekoppeld is op inonenkanaal o Fosforylatiegemedieerde kanalen  Gereguleerd door E die vrijkomt, als fosforgroep aanbint op kanaal en hierdoor verhouding van elektrisch lading wijzigt o Spanningsgevoelige ionenkanalen  Beïnvloed door E die vrijkomt bij verandering membraanpotentiaal o Mechanische ionenkanalen  Verankerd aan cytoskelet  Mechanisch geopend door vervormingen van membraan of cel Zenuwcellen Motorneuron  Cellichaam in ruggenmerg (CZS)  Uitlopers maken contact met spieren (PZS) (somatische ZS)  4 grote onderdelen o Cellichaam of soma  Metabole centrum cel  Celkern -> genetisch materiaal  Fijn verdeelde chromatine als gevolg van intense synthetische activiteit  Celorganellen  Metabole functies van cel uitvoeren  Proteïne synthese vindt hierin plaats  Intracellulaire structuren  Nissl-substantie  RER en vrije ribosomen  Verspreid over ganse cytoplasma  Neurofilamenten  Deel neuronale cytoskelet  Doorheen cellichaam en axonen  Intracellulair transport  Pigmenten  Vnl in Axonheuvel  Lipofuscine  Ophoping van onverteerd materiaal uit lysosomen  Mitochondriën (ook in axon uiteinden) o Dendrieten  Boomvormige vertakte uitlopers van cellichaam  Prikkels van andere zenuwcel ontvangen en naar cellichaam leiden o Axon 13 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Meestal maar 1  Uitloper cellichaam, langer en dikker dan dendrieten  Prikkels van cellichaam wegleiden  Elektrische signalen leiden over afstand van 0,1 mm tot 3m, snelheid meer 100m/seconde  = Actiepotentialen  Geïnitialiseerd aan begin axon (axonheuvel)  Verspreiden op einde in collateralen, die eindigen in presynaptische zenuwuiteinden o Presynaptische zenuwuiteinden  Contactpunt met andere neuronen o Myelingeschede  2 soorten  Gemyeliniseerde (CZS & PZS)  Ongemyeliniseerde (PZS)  Verhoogt de snelheid waarmee zenuwimpuls langs axon gaat  Compacte lagen van lipide-proteïnecomplex  Gevormde door specifieke steuncellen  Oligodendrocyten (CZS)  Schwanncellen (PZS)  Ontstaan doordat axon omwikkeld door steuncel  Knopen van Ranvier: onderbrekingen in myelineschede Piramidecellen en andere neuronen  Elk neuron heeft 4 functionele componenten o Inputzone: ontvangen van prikkels naar het neuron o Integratiezone (thv axonheuvel): prikkels samenstellen o Conductiezone: geleiding van impulsen (elektrisch) naar de uiteinden o Output zone: contact leggen met de volgende zenuwcel, signaal verlaat hier de neuron  Impuls: elektrisch signaal  chemisch signaal (neurotransmitter)  Neuronen hebben vorm en grootte naargelang plaats van voorkomen en functie  Bipolair neuronen o Dendrieten  cellichaam  axon (sensoriële zenuwen)  Pseudo-unipolaire cellen o Enkele uitlopers die dicht bij het cellichaam splitst in twee takken  Eentje uit de periferie  Andere naar CZS o Impulsen worden over de uitloper geleid zonder cellichaam te hebben gepasseerd o Waar? -> dorsale wortels van ruggemerg  Multipolaire neuronen: heel verschillend in vorm en lengte afh van plaats van voorkomen en functie o Piramidecellen  Waar? Verschillende delen CZS  Typische dendritische boom + piramidevormige soma  Vorm licht verband met functionele principes  Corticale piramidecel /piramidaal neuron  Waar? Ganse cerebrale cortex  Dendrieten bezaait met ‘dendrictis spines’ (stekels)  Bolle knop, dunne nek 14 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Ontvangen vaan input van een axon  Raymón Y Cajal  Sensorische neuronen/receptorcellen o Zintuigelijke informatie ontvangen o Vervoer impulsen naar CZS o Perceptie en motorische coördinatie mogelijk maken  Motorneuronen/ effectorcellen o Lange axonen o Zenuwimpulsen vanuit CZS naar spieren of organen geleiden  Interneuronen o Niet sensorisch of motorisch o Ontvangen info, verwerken, sturen door naar andere neuronen o Projectie intern-neuronen  Signalen vervoeren over lange afstand o Lokale intern-neuronen  Info verweken binnen lokaal circuit Synapsen, vesikels en neurotransmitters  Synaps o Contactplaats van neuron met ander neuron, spier- of kliercellen o Synapsspleet = ruimte tussen pre- en postsynaptischemembraan o Elektrische synapsen  Gebruiken cytoplasmatische bruggetjes tussen cellen o Onderhouden door steuncellen  Zowel structureel als functioneel o Synaptischehechtingsmoleculen verstevigen synapsen  Neurotransmitters o Chemische boodschapperstofjes o Bewaard in membraanblaasjes (vestikels) o Diffunderen via synapsspleet naar post-synaptische membraan o Neuropeptiden en lipiden worden gesynthetiseerd in het ER  Daarna overgebracht naar Golgi-apparaat o Grote dense-cored versicles xorden samengesteld in Golgi- apparaat  Bevatten neuropeptiden die via axonaal transport naar het zenuwuiteinde worden getransporteerd o Synaptische vestikels  Kleiner  Pas in zenuwuiteinde gevuld en gevormd  Vestikels o Na exocytose herbruikt of afgebroken  Recyclage en metabolisme van membraanlipiden gebeuren in celichaam  Membraaneiwitten gesynthetiseerd op vrije polysomen o Hoofzakelijke thv GER  Golgi-apparaat rol in biosynthese van fosfolipiden 15 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Steuncellen  Onmisbaar bij functie en overleving van neuronen o Metabole rol  ZS bevat meer glia dan neuronen  2 types o Macroglia  Astrocyten  Onregelmatige, stervormige cellichaam  Talrijke uitlopers  Waar? Hersenen en ruggenmerg  Functie  Structurele steun aan neuronen  Helpen bij herstellen van hersenweefsel na beschadiging  Nutritionele rol en vormen brug tussen de haarvaatjes en de neuronen  Door reactie op de hoeveelheid vrijgestelde neurotransmittersstoffen, kunnen doorbloeding van het hersenweefsel afstemmen op lokale neurale activiteit  Vormen van gesloten kring rond bloedvaten in de hersenen -> rol van bloed- hersenbarrière  Stoffen uitwisselen met neuronen  Reageren op synaptische activiteit  Reguleren neurotransmissie  Oligodendrocyten  Waar? Grijze en witte stof CZ  Functie  Met uitlopers de myeline- omhulling van de axonen  Schwann cellen  Myelinisatie van axonen in PZ o Microglia  Klein met langgerekte cellichaam en doornige uitlopers  Waar? Grijze en witte stof CZ  Kleine kern  In cytoplasma veel lysosomen  Functie  Afweer hersenweefsel  Transport afval- en afbraakstoffen tussen zenuwweefsel en bloedvaten  Verwijderen dood weefsel o Enypemale cellen  Vormen de begrenzende cellaag van de hersenen  Aanmaak cerebrospinaal vocht 16 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Hoofdstuk 3: neurale signalen Elektrofysiologie  Cellen hebben elektrische spanning over celmembraan doordat er een ongelijke verdeling is van elektrische deeltjes binnen en buiten de cel  Exciteerbare cellen = cellen die elektrische prikkels kunnen ontvangen en geleiden  Elektrofysiologen = bestuderen de elektrische activiteit van exciteerbare cellen o Beschikken over apparatuur waarmee ze elektrische potentiaaltjes en stroompjes in exciteerbare cellen kunnen registreren o Alan Hodgkin en Andrew Huxley (1952): experimenteerde op reuzenaxonen van de pijlinktvis  Enigste biologische preparaat dat toeliet met relatief dikke draadelektroden, membraanstromen te registreren  Tonen aan dat de elektrische impulsen in cellen berusten op snelle selectieve verandering in doorlaadbaarheid van membraan (Na+ en K+ ionen) o Erwin Neher en Bart Sakmann: patch clamp-techniek  Fijne glazen micropipeten zelf stromen door ionenkanalen meten in klein stukje celmembraan  Geladen deeltjes zijn wateroplosbare ionen  Zenuwgeleiding steunt essentieel op elektrische fenomenen Rustmembraanpotentiaal en actiepotentiaal  Engelse Michael Faraday ontdekte dat ionen in beweging komen oiv elektrische spanning o Anion = negatief geladen ion dat naar positief geladen elektrode beweegt o Kation = positief geladen ion dat door negatieve elektrode wordt aangetrokken  Ion = atoom of molecule met een positieve of negatieve elektrische lading o Zout valt in water uit elkaar in ionen omdat de atomen van zout omringt zijn door mantel van polaire watermoleculen  Celmembraan scheidt twee essentiële waterige oplossingen o Intracellulair cytoplasma o Extracellulaire weefselvocht  Elektrisch potentiaalverschil = het concentratieverschil van de geladen deeltjes tussen de binnen- en buitenkant van het celmembraan o Vnl veroorzaakt door Na+, K+ en negatief geladen organische anionen (vnl opgeloste eiwitten) o Binnen cel meer negatieve ionen -> binnenkant negatief geladen tov buitenzijde = rustpotentiaal (-70 mV)  Ionen bewegen in water (en ook doorheen celmembraan) door 2 krachten o Chemische drijfkracht: diffunderen met concentratiegradiënt mee o Elektrische drijfkracht: gevolg van potentiaalverschil EN aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ladingen  Membranen o Door lipide samenstelling niet doorlaatbaar voor ionen o Zelfs in celmembraan met kanaaltjes en poriën kan er een toestand ontstaan waarbij er geen beweging is tussen binnen en buitenkant  Gebeurt wanneer chemische kracht tegengesteld is aan elektrische kracht  Evenwicht potentiaal/Nernst potentiaal = de elektrische spanning die nodig is om de chemische drijfkracht tegen te werken 17 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Depolarisatie en hyperpolarisatie  Elke cel in lichaam moet de ongelijke verdeling van elektrisch geladen deeltjes onderhouden om in leven te blijven  Membraan potentialen bij alle cellen waarneembaar, exciteerbare cellen gebruiken deze om prikkels te geleiden o Celmembraan reageert op stimuli door zijn doorlaatbaarheid voor ionen selectief te veranderen o Wijziging van elektrische polariteit van membraan  Potentiaalverschil kleiner = depolarisatie (Na+ ionen in cel stromen -> binnenzijde + geladen)  Openen van spanning gevoelige natriumkanalen, die reageren op verandering van membraanpotentiaal OF  Neurotransmitter bindt aan een ligangdgemedieerd natriumkanaal, kanaal gaat open  Potentiaalverschil groter = hyperpolarisatie (K + ionen stromen cel uit OF chloorionen binnen)  Potentiaalverandering afhankelijk van de sterkte van ionenstroom o 2 soorten  Receptorsignalen (reactie zintuigelijke prikkelingen)  Synaptische potentialen worden veroorzaakt door neurotransmitterd die binden op transmembranaire eiwitten  Exiterende postsynaptische potentiaalverandering  Inhiberende postsunaptische potentiaalverandering Actiepotentiaal  Wanneer exciteerbare cel depolariseert tot -50mV (EPSP), DAN o Natriumkanalen (2 poortjes) in celmembraan openen -> permeabiliteit voor Na+ neemt toe  Gate 1: gesloten bij rustmembraan potentiaal, opent wanner membraan depolariseert  Gate 2: niet spanningsgevoelig, begint traag te sluiten als gate 1 geopend is o Aangezien voor natrium de elektrische en chemische drijfkracht naar binnen zijn, zullen deze ionen massaal instromen wanneer de eerste kanaaltjes openen bij de drempelwaarde  Actiepotentiaal = kortdurende verdere depolarisatie van het membraan (door massale instroom Na+), membraan slaat over van negatief naar positief -> cel depolariseert met een overshoot  Twee processen zorgen ervoor dat de depolarisatiefase van de actiepotentiaal overgaat in repolarisatie o Inactiveren van de natriumkanalen (als snel na de opening) o K+ ionen gaan door gevolg van depolarisatie en overshoot, naar buiten beginnen stromen (chemische en elektrische drijfkracht van K + ionen is nu naar buiten gericht)  Houdt stand tot evenwichtspotentiaal bereikt wordt  Zorgt voor lichte hyperpolarisatie waardoor er tijdelijk geen nieuw actiepotentiaal kan vertonen  Tenslotte keren alle kanalen terug naar hun rusttoestand o Voor onderhoudt en herstel spelen Na+/K+ pompen een belangrijke rol  = membraaneiwitten die continu natrium naar buiten en kalium naar binnen pompen  ATP als energie 18 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Verbruiken veel energie -> hersencellen sterven snel af wanneer ze zonder voedingsstoffen of zuurstof komen  Actiepotentiaal wordt opgewekt thv de axonheuvel Sommeren van postsynaptische potentialen en neuronenschakelingen  Het al dan niet vuren van een neuron wordt bepaald door de input die het ontvangt  Neuronen krijgen input thv de synapsen op hun dendrieten, cellichaam of axon o Inhiberend: leiden tot hyperpolarisatie door efflux van kationen of influx van anionen  Waardoor de kans op actiepotentiaal kleiner wordt o Exciterend: veroorzaken depolarisatie van membraan door influx van kationen  Vergroot de kans op actiepotentiaal  Uiteindelijke resultaat = som van inhiberende en exciterende input van neuron, die bepaald of actiepotentiaal al dan niet wordt opgewekt  Actiepotentiaal o Korte duur o Niet-gradueel (alles of niks) o Actief opgewekt  Contacten tussen zenuwcellen kunnen exciterend of inhiberend zijn afhankelijk van neurochemische en elektrofysiologische eigenschappen o Covergeren = samenkomen van impulsen uit verschillende richtingen  Vooral in hersenen en ruggenmerg o Divergeren = contacten maken met een groot aantal doelwitten  Prefrontale cortex  Elliptische aanval = ongewenste neurale activiteit  Inhiberende interneuronen o Zorgen ervoor dat ongewenste neurale activiteit onderdrukt wordt EN o Enkel neuronen vuren op de momenten dat dit ook functioneel is o Kunne eigen activiteit of van naburige cellen onderdrukken en excatie onder controle houden  Voorwaartse inhibitie = de activatie van inhiberende interneuronen, die contact maken met zenuwcellen  Teruggekoppelde inhibitie = zelfregulerend mechanisme, waarbij een cel naast een exciterende connectie met postsynaptische neuron ook een synaps vormt met de inhiberende interneuron o Terug verbinding met eerste synaps = hyperexcitatie Membraangeleiding van de actiepotentiaal  Depolariserende en hyperpolariserende contacten die convergeren thv cellichaam en dendrieten o Elkaar enentueel neutraliseren o Totale resultaat = depolariserend is, overwicht aan positieve ladingen die binnenstromen, worden die aangetrokken door delen van het membraan die negatief geladen zijn  Ladingsverschuiving zal membraan aan basis van axon depolariseren  ALS drempelwaarde bereikt, actiepotentiaal wordt opgewekt thv axonheuvel.  Daarna wordt bij elk volgende stukje een kactiepotentiaal opgewekt etc. 19 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  De influx van Na+-ionen tijdens actiepotentiaal zorgt voor lokale depolarisatie  Membraan langs beide zijden wordt gedepolariseerd  MAAR actiepotentiaal beweegt maar in 1 richting o Zenuwimpuls kan niet terug naar de plaats waar die vandaan komt, omdat dat gebied nog in de refractaire periode is  kan gedurende korte tijd geen nieuwe actiepotentialen worden opgewekt  Ongemyeliniseerde zenuwvezels: continue transmissie, nieuwe actiepotentialen treden op in in meest nabijgelegen stukje membraan o Snelheid = relatief traag  Gepaard met openen en sluiten van ionenkanaaltjes voor opwekken actiepotentiaal  Gemyeliniseerde axonen: contact tussen axonmembraan en extracellulaire vloeistof beperkt tot de onderbrekingen (knopen van Ranvier) o Thv van geïsoleerde segmenten axon kan geen ionenwisseling plaatsvinden -> geen actiepotentiaal uitgelokt o Actiepotentialen enkel thv knopen van Ranvier, daar is membraan rijk aan spanningsgevoelige Na en K kanaaltjes  Afstand tussen knopen is klein genoeg voor lading verschuiving o Actiepotentialen worden thv van de knopen opgewekt en verder geleid door snelle ionaire ladingsverschuivingen Vrijstelling van neurotransmitters  Actiepotentiaal komt aan thv zenuwuiteinde o Resulterende depolarisatie zorgt ervoor dat spanningsgevoelinge calciumkanaaltjes opengaan o Ca ionen stromen binnen in het presynaptische zenuwuiteinde  Proces vrijstelling neurotransmitters in synaptische speelt in gang gezet o Membraanblaasjes, gevuld met neurotransmitters, zitten klaar in zenuwuiteinde om op juiste moment te versmelten met presynaptische membraan  Inhoud vrijstellen  SNARE-eiwitten in vestikelmembraan binden aan specifieke target receptoren in presynaptische membraan/  Beide membranen worden tegen elkaar getrokken  versmelting o Neurotransmitters komen vrij in synaptische spleet  Versmelting afh van aanwezigheid Ca ionen -> geactiveerd door influx Ca2+  Vesikels o Gevuld met neurotransmitters  In zenuwuiteinde OF  In cellichaam en via axonaal transport naar zenuwuiteinde o Vullen, ledigen en recycleren = cyclisch proces waarbij vesikels circuleren tussen het endosoom en het presynaptische membraan  Endosoom = groot membraan organel geassocieerd met GER en het Golgi-apparaat (= centrale verzamelplaats) o Cyclisch proces  Vesikels van endosoom afgesplitst door clathrine-molecules 20 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Bewegen naar het presynaptische membraan  Precies op juiste moment inhoud vrijstellen  Vulling van vesikels vereist speciale transporteiwitten  Gevulde vesikels naar actieve zone van presynaptische membraan geleid -> door Rab-eiwitten  Fase 1: vasthechten aan vesikels en transporteren naar juiste plaats  Fase 2: synaptische vesikels vastgehecht thv actieve zone membraan  Fase 3: vesikels voorbereid -> dichter tegen presynaptisch membraan komen liggen  Fase 4: versmelten met celmembraan  Clathrine-eiwitten zorgen dat membraan terug wordt gerecupereerd in een endocytotisch proces  Endosoom verzamelt gerecupereerd membraan en nieuwe vesikels afsplitsen  Inhibitie en facilitatie o Zorgt ervoor dar precies juiste hoeveelheid wordt vrijgesteld en impuls geleiding correct verloopt o Speelt ook een rol in plasticiteit ZS = essentieel werking geheugen o Inhiberende neuronen: via axo-axonale synaps, hoeveelheid neurotransmitters reduceren  Zorgt ervoor dat influx Ca2+ afneemt o Exciterende neuronen: zorgt ervoor dat meer neurotransmitters vrijstellen  Ca2+ bevorderen Neurotransmitters, kanalen en receptoren  Chemische synapsen= maken gebruik van verschillende neurotransmitters, afh van soort synaps en plaats. In ZS  Neurotransmitters op ≠ manieren aangemaakt en opgeslagen in vesikels o Sommige eerst in cellichaam gesynthetiseerd volgens instructies DNA, daarna verpakt door Golgi-apparaat en dan getransporteerd naar zenuwuiteinde o Andere door enzymatische reacties in zenuwuiteinde zelf gesynthetiseerd  Transporters in celmembraan importeren nodige bouwstoffen in cytoplasma van neuron  Mitochondria in zenuwuiteinde, voorzien E om bouwstoffen om te zetten in neurotransmitters en verpakken in vesikels  Aard van neurotransmitterreceptor bepaald actie neurotransmitter o Volgens werking en bouw nog onderverdeeld in ionentrope(snel, korte werking) en metabotrope receptoren (traag, lang werken)  Ionetrope: ligandgemedieerde ionenkanalen  Metabotrope: niet rechtstreeks gebonden met ionenkanaal  Productie van second messengers zoals cyclisch AMP  Brengen de info van neurotransmitter naar cytoplaxme  Ionenkanalen gecodeerd door drie grote genenfamilies o Gap junctions  Coderen voor eiwitten uit verschillende onderdelen  Groepjes van transmembranaire -helices, die rond elkaar zitten en porie in membraan creëren o Spannigs-gevoelige ionenkanalen/voltage-gated ion channels  Genereren van actiepotentialen  Geactiveerd door depolarisatie en zijn selectief voor verschillende types van ionen o Ligandgemedieerde ionen kanalen/ ligand-gated ion channels  Bevatten tranmembranaire -helices  Bindingsplaats voor neurotransmitters  Zal van vorm veranderen wanneer neurotransmitter eraan bindt en ionenkanaal meteen opent 21 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Exciterende en inhiberende neurotransmissie  2 soorten aminozuurneurotransmitters cruciaal om evenwicht tussen excitatie en inhibitie te regelen in centrale neuronen o Glutamaat  Meest verspreide exciterende neurotransmitter in CZ  Speelt rol in alle functies CZ, alsook in verschillende neuropatholgische processen  Bv. epilepsie, dementie en ischemische hersenschade na een cerebrivasculair accident  Getransporteerd in synaptische vestikel door vesiculaire glutamaatreceptoren  Cruciaal voor de modulatie en fijne regulatie van glutamaterge neurotransmissie  EAAT: heropname van vrijgestelde glutamaat in neuronen en gliacellen o -aminoboterzuur  Belangrijkste inhiberende aminozuur  Waar? CZ  Maken deel uit van neuronschakelingen  3 ≠ soorten, die werken volgens ionotroop of metabotroop mechanisme  GABAA-receptor: bestaat uit ligandgemedieerd chloorkanaaltjes dat naast bindingsplaats voor GABA ook een reeks andere exogene en endogene stoffen kan binden  Binding van GABA opent ionenkanaaltje waardoor chloor de cel binnenstroomt  Influx Cl- veroorzaakt hyperpolarisatie van membraan waardoor cel minder exciteerbaar wordt 22 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Hoofdstuk 4: ontwikkeling van het zenuwstelsel De ontdekking van de zenuwgroeifactor ZGF  ZS ontwikkeld zich uit ectoderm (buitenste cellaag vroege embryo)  Neurale plaat = eerste aanleg van ontwikkelende zenuwstelsel o Vormt zich rond dag 16 van zwangerschap  Na dag 16 ontstaan de neurale groeve en vervolgens de neurale buis o Rostale deel neurale buis, groeit uit tot aantal blaasjes  latere hersenen, rest wordt ruggenmerg  Tijdens proces van encefalitatie, opsplitsen en uitgroeien tot verschillende delen van hersenen o Randen neurale groeve  perifere ZS  Uitlopers naar doelorganen en CZ toegroeien tijdens ontwikkeling  Ontwikkeling ZS = plastisch proces o Aanvankelijk ongedifferentieerde stamcellen migreren en groeien uit tot neuronen  Uitlopers vormen (oiv trofische eiwitten) & contacten maken met andere cellen  Differentiatie en uitgroei neuronen gebeurt obv genetische informatie  Maar ook omgevingsinvloeden  Veel hersenaandoeningen gevolg van stoornissen in ontwikkeling hersenen  Rita Levi-Montalcini o Joodse afkomst, Turijn o Kippenembryo’s o Bepaalde tumoren geven een trofische stof vrij -> groei neuronen stimuleert  Eiwit NGF o Nobelprijs Embryonale oorsprong van ZS  Tijdens gastrulatiefase: eenlagige blastula evolueert tot meerlagige gastrula o Einde gastrulatie: differentiatie van kiembladen & ontstaan basisassen van het lichaam  Buitenste kiemblad: ectoderm -> huid + ZS  Binnenste kiemblad: endoderm -> spijsverteringsstelsel + inwendige organen  Tussen liggend kiemblad: mesoderm -> bloed + skelet + spieren + bindweefsel + urogenitaal stelsel  Mechanisme cellulaire differentiatie gebaseerd op complexe inductieve interacties tussen naburige celgroepen tijdens ontwikkeling  Cellen of celgroepen stellen inductiefactoren vrij om met elkaar te communiceren en ontwikkeling organiseren o Vaak eiwitten, die expressie genen beïnvloeden o Genetische identiteit van cel bepalen  Proneurale voorlopercellen (vormen later ZS) 23 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Differentiëren laat in embryonale ontwikkeling, tijdens stappen van de neurulatie o Ontstaan door neurale inductie uit ectoderm o Dorsale deel ectoderm verdikt  neurale plaat o Daarna neurale buis o Als laatste CZS o Neurale kam  Ectodermale cellen aan rand van neurale plaat  Neurale plaat dichtplooien om buis te vormen -> neurale kamcellen bovenop neurale buis en migreren -> ontstaan PZS  Ectodermale cellen ventraal rond rand voorste deel neurale plaat o Vormen diverse zintuigelijke structuren  Mesodermale cellen langs lichaamsas o Ontstaan spieren en kraakbeenachtige structuur  Latere deel wervelkolom  e 9 week zwangerschap: embryonale fase -> foetale fase o Belangrijkste organen en orgaan systemen gevormd Neurale inductie en ontwikkeling CZS  Inductieve reacties bepalen hoe ≠ subregio’s van ectoderm zich differentiëren van elkaar  Ectodermale cellen synthetiseren en secreteren bone morphogenetic protein (BMP) o Bindt op BMP-receptoren van naburige ectodermale cellen -> ontwikkeling tot huidcellen induceert  Organisator van Spemann (vooraan in embryo) o Inductiefactoren vrijstellen om ectodermale cellen  neurale cellen laten ontwikkelen o Voorkomen dat BMP aan zijn receptor bindt  Thv caudale deel embryo: mesodermale cellen stellen retinoïnezuur vrij o Neurale cellen differentiëren tot cellen van posterieure deel CZS o Ontwikkelen tot ruggenmerg  Het 1e, drie-vesiculaire stadium hersenen toont aanleg drie grote onderdelen hersenen (1e week embryonale fase)  Voorhersenen  Middenhersenen  Achterhersenen  Enkele weken later: vijf-vesiculaire stadium toont aanleg van telecephalon, diencephalon, mesencephalon, metencephalon en myelencephalon 24 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Differentiaties langs de lengteas van CZS  ≠ delen CZS reeds in neurale plaat gedefineerd  Aanvankelijk zijn voorlopercellen nog ongedifferentieerd, identiteit zal worden vastgelegde oiv ≠ inductie- en transcriptieprocessen, die welbepaalde eiwitten induceren en aldus de identiteit van de cel in kwestie bepalen  Langsheen neurale buis ontstaan voorhersenen, midden hersenen, achter hersenen en ten slotte ruggenmerg  ≠ segmenten van ZS ook ≠ combinaties transcriptiefactorgenen tot expressie brengen, waardoor eigenheid van elk segment wordt gedefinieerd  Eiwit sonic hedgehog (Shh) = inductiefactor die rol speelt in diversen ontwikkelingsprocessen o Vrijgesteld door organisatorregio’s in neurale buis & cellen in de mesodermale chorda dorsalis & ventrale neurale buis o Morfogeen signaaleiwit dat afh van concentratie, differentiatie van verschillende celtypes bepaalt  Ontstaan van specifieke neuronen in de ventrale bodem van ZS  Basale interneuronen in voorhersenen  Dopaminerge en serotoninerge neuronen in midden- en achterhersenen  Motorneuronen in ventrale deel ruggenmerg Differentiatie van het dorsale en ventrale deel CZS  Shh-eiwit wordt vrijgesteld door cellen in axiale mesoderm -> later door cellen ventrale deel neurale plaat  BMP-eiwit afgescheiden door cellen van epidermale ectoderm langs randen van neurale plaat -> later door cellen in dorsale deel van neurale buis o Induceren differentiatie en uitgroei van gangliocellen van de dorsale wortels uit neurale kamcellen  Afh van ligging worden cellen blootgesteld aan Shh en/of BMP o In ruggenmerg zorgt variabele cocktail voor ontstaan van motorneuronen, interneuronen eb commissurale neuronen Neurogliale differentiatie en myelinisatie  Differentiatie tussen neuronen en gliacellen gebeurt vroeg in ontwikkeling = differentiatie proces o Transmembranaire eiwitten delta en notch spelen grote rol: proneurale cellen brnegen gelijke hoeveelheden tot expressie o Als delta aan notch bindt  activatie notch   neurale transcriptiefactoren worden onderdrukt  cel verliest mogelijkheid om zich tot neuron te ontwikkelen   differentiaties tussen astrocyten en oligodendrocyten  gliale voorlopercellen tot astrocyt  Ontwikkeling oligodentrocyt onderdrukt  Fragment van notch-eiwit afgesplitst  beweegt naar celkern  transcriptie genen reguleren o Later overgewicht van delta-expressie op plaatsen waar veel neurale voorlopercellen voorkomen -> naburige cellen enkel tot gliale voorlopercellen ontwikkelen 25 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Myelinisatie = proces waardoor zenuwuitlopers omringt worden door een schede van myeline (vet rijke stof) waardoor een elektrisch isolerende laag rond sommige axonen worden gevormd o Moment van geboorte weinig myeline in hersenen aanwezig  Grootste deel myelinisatie postnataal plaatsvinden en doorgaan tot na de kinderjaren o In CZS staan oligondendrocyten in voor myelinisatie o In PZS staan Schwann cellen in voor myelinisatie van zenuwuitlopers Ontwikkeling van de cerebrale cortex  Neurogenese = intense celdelingen en gestadige toename van aantal voorlopercellen  Synaptogenese = contacten maken met andere zenuwcellen  Competitieve eliminatie van synapsen = enkel functioneel bruikbare synapsen worden behouden o Gestuurd door vroege stimulatie van het pasgeboren kind  Plastisch proces van hersenontwikkeling o ZS ontwikkelt zodat organisme op meest effectieve manier kan functioneren binnen bepaalde omgevingscontext  Bij geboorte alle neuronen van ZS gevormd o Komende jaren nog verder ontwikkelen (verdere uitlopers en synapsen vormen)  Arborisatie = uitlopers vertakken verder en worden oligodendrocyten met myelineschede  Tot 30e á 40e levensjaar verder gaan o Aantal gliale cellen neemt nog sterk toe na geboorte o Turn-over = nieuwe neuronen vervangen oude  Cerebrale cortex vervullen verschillende functies o Sommige delen sensorisch van aard terwijl andere motorisch o Associatieve gebieden  Meer abstract niveau functioneren  Instaan voor cognitieve, emotionele of executieve functies o Functionele differentiatie op basis van intrinsieke programma’s EN externe input  Kinderen die slecht verzorg worden en niet in staat zijn te hechten aan zorgzame opvoeders -> emotionele, gedragsmatige en neuronale schade op latere leeftijd Ontwikkeling PZ  Neurale buis gevormd  kamcellen migreren in ventrale richting o Cellen net onder de ectodermale laag  gepigmenteerde cellen in huid o Cellen die dieper migreren  sensorische neuronen van dorsale ganglia OF gangliocellen in sympatische zijstreng en merg van de bijnieren o Sensorische voorlopercellen 26 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Pijngevoelige (nociceptieve) cellen  Sensorische neuronen Axonen zoeken hun doel  Groeiende axonen vormen aan uiteinde verschillende vingervormige uitsteeksels (filopodia) om hun weg te voelen doorheen weefsels en extracellulaire compartimenten  ≠ processen werken samen om uitgroei axonen te stimuleren o Uitgroei axon met filopia  Celgebonden: adhesie of binding van moleculen op het opp.van cellagen of componenten van de extracellulaire matrix  Lamines extracellulaire matrix binden integrines van filopodium  intracellulaire processen komen op gang  punt filopodium voorwaarts duwen  Celadhesiemoleculen kunnen filopodium in juiste weg wijzen  Stoornissen in dit proces  ontwikkelingsstoornis van de hersenen  Opgeloste richtstoffen op de extracellulaire matrix: filopodia kunnen aangetrokken of agestoten worden door opgeloste chemo-attractieve of chemo-repulsieve stoffen (stoffen worden in weefselvocht vrijgegeven) o Filopodia maakt contact met een doelwitcel  functionele synaps gevormd (mbv steuncellen) o Fasciculatie = pionier-axonen maken weg vrij voor latere axonen o Doelwitcellen scheiden neurotrofische stoffen af, zorgen voor dat cellen die contact hebben gemaakt in leven blijven  NGF: nerve growth factor  BDNF: brain-derived neurotrophic factor o Cellen die te laat komen en geen contact meer kunnen vormen, of geen contact konden vormen, sterven af door gebrek aan dergelijke trofines Synaptogenese en eliminatie van synapsen  Axon aangekomen op doelwitcel  steuncellen zorgen voor structuren en functionele opbouw van de synaps o Steuncellen vormen basale lamina als deel van extracellulaire matrix (die synaps ondersteunt) o Axon maakt contact  Trofische- en transcriptiefactoren vanuit postsynaptischecel eorgen ervoor dat elementen functionele synaps via axonaal transport naar zenuwuiteinde  Postsynaptisch membraan wordt functioneel, actieve zones voor synaptische transmissie  Receptormoleculen gecontroleerd thv actieve zone -> postsynaptische cel kan reageren op neurotransmitters, die presynaptische cel vrijstelt o Cellulaire translocatie processen distribueren reeds aanwezige receptoren postsynaptische cel  Ook nieuwe receptoreiwitten gesynthetiseerd o Eiwit neuregline vrijgesteld presynaptische zenuwuiteinde  Binden aan receptoren in membraan doelwitcel  Stimuleren expressie receptorgenen  Familie van eiwitten met diverse functies  Ontwikkeling ZS  Differentiatie Schwann cellen en oligodendrocyten  Vorming neuromusculaire synapsen 27 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Ontwikkeling ZS gepaard met overvloedige synaptogenese  Snoeien van synapsen is essentieel in ontwikkelingsproces voor in stand komen en onderhouden van functionele connectiviteit ZS o Overbodige neuronen, zenuwuitlopers en -verbindingen selectief verwijderd o Bv. thalamus: minder neuronen bij volwassenen dan kort na de geboorte  Steuncellen omgekeerd o Vooral tussen vroege kindertijd en puberteit o Worden beïnvloed door omgevingsfactoren o Geassocieerd met leer processen en opslaan van info in hersenen  Use it or lose it Hoofdstuk 5: synapsen, neurotransmitters en psychofarmaca De ontdekking van neurotransmitters  Eerste neurohistologen: o Neuronen hangen niet aan elkaar vast o Smalle spleet waarover signaal moet worden doorgegeven  Otto Loewi (1921): o Presynaptische cel  boodschapperstofjes  postsynaptische cel o Toont aan met experiment dat: uitlopers Nervus vagus chemische stof vrijstellen om signaal naar hartspier te sturen, waardoor hart trager gaan kloppen  Onbekende stof = Vagusstof o Nobelprijs  Henry Dale: o Onbekende stof = organische stof acetylcholine o Nobelprijs  Heden: chemische stoffen kunnen toedienen om werking ZS te beïnvloeden Elektrische transmissie  Synaps = contactplaats neuron met neuron, spiercellen, kliercellen  Soorten synapsen o Chemische synapsen: gebruiken neurotransmitters om prikkel door te geven  Neuronen = afzonderlijke eenheden met synapsspleet tussen o Elektrische synapsen (zeer zeldzaam in ZS) & elektrische synapsen tussen neuronen en gliacellen  Continuïteit tussen cytoplasma van twee cellen 28 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Moeilijk om te spreken van een pre- en post synaptische cel -> synapsen zijn bi-directioneel  Verbinden tussen neuronen via gap-junctions (kanaaltjes), cytoplasmatige verbindingen -> elektrische transmissie mogelijk  Cytoplasmatische brug tussen cellen  Paar halfkanaaltjes = hemichannel  6 connexine-eiwitten, die samen porie vormen  Openen en sluiten door rotaties zes connextines tov elkaar  Naast ionen ook bepaalde moleculen kunnen erdoorheen  Laag elektrische weerstand  Stroom door vloeien  Afstand tussen celmembranen kleiner dan bij chemische synapsen  Voordelen tov chemische transmissie  Impulstransmissie onmiddelijk -> snel  Groep van cellen verbinden en synchroon laten reageren  Elektrisch verbonden neuronen grotere synaptische stroom nodig om te depolariseren  Chemische stoffen snel en bi-directioneel uitwisselen Chemische synapsen  Nadeel elektrische synaps: verbonden cellen laten reageren als een enkele aaneengesloten eenheid, wat de combinatie of modulatie van signalen bemoeilijkt  Chemische synaps laat toe, naburige cel te inhiberen, exciteren en moduleren  Neurotransmitter dient gedeactiveerd te worden na de vrijstelling  Ook neurotransmitters die niet in vesikels worden opgeslagen  vluchtig genoeg zodat ze door membranen kunnen en omringde cellen meteen beïnvloeden Neurotransmitters  Grote chemische verscheidenheid  Komen voor in verschillende hersengebieden  Kunnen aan verschillende receptoren binden  5 typische stappen werkingsmechanisme neurotransmitters o Synthese o Presynaptische opslag o Vrijstelling in synaptische spleet o Receptorbinding o Inactivatie  Soorten neurotransmitters in membraanblaasjes o Klein moleculaire neurotransmitters  Bv. acetylcholine, biogene amines, exciterende en inhiberende AZ  Laag moleculair gewicht  Gesynthetiseerd vanuit eenvoudige substanties (precursoren)  Gebrek aan precursoren  ontwikkelings stoornissen ZS  Grote concentraties opgeslagen 29 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  ≠ werking o Neuropeptiden  AZ, kleine eiwitketens aangemaakt door ribosomen op RER  bewerkt door Golgi-apparaat  Propeptide wordt verknipt tot neuropeptide  Neuropeptiden verlaten golgi-apparaat, verpajt un grote dens-core vesicles  axonaal transport naar zenuwuieinden  Exocytose  Lage concentraties  Langdurige effecten, door binding aan metabotrope peptide receptoren en beïnvloeding van verschillende intracellualire processen  Kunnen samen met kleinmoleculaire transmitters voorkomen in dezelfde zenuwcel = cotransmissie  2 soorten neurotransmitters dat niet in blaasjes worden opgeslagen -> enkel geproduceerd als ze nodig zijn o Werken volgens retrogaad principe = geproduceerd door postsynaptische cel en vervolgens presynaptische cel beïnvloeden o Endacannabinoïden  Lipiderge neurotransmitters  Rol in: pijngewaarwording, eetlustregulatie en synaptische plasticiteit  Lipofiele endocannabinoïden: gesynthetiseerd uit fosfolipiden van postsynaptisch membraan -> diffunderen in synapsspleet -> binden aan receptoren (CB1, CB2) op presynaptisch membraan -> vrijstelling exciterende en inhiberende neurotransmitters moduleren  Hersenwerking van bestanddeel hennep (cannabis) gevolg van binding aan CB1-receptor  Na vrijstelling opgenomen door astrocyten en geïnactiveerd o Gasvormige neurotransmitters  Stikstofmonoxide (NO) bekendste  Geproduceerd als calcium ionen postsynaptische cel binnenstromen  calcium afhankelijk enzym, stikstofoxidesynthase (NOS) activeren  Snel en zonder veel weerstand over synapsspleet diffunderen  Vrijstelling klassieke neurotransmitters (glutamaat) moduleren Twee soorten receptoren  Ionotrope neurotransmitterreceptoren o Snelle, korte werking o Ligandgemedieerde ionenkanalen o Direct effect op postsynaptische cel omdat ionenkanalen onmiddellijk opnenen o Bv. nicotinische acetylgholinereceptor thv neuromusculaire synaps  Metabotrope receptoren o Trage, lange werking o Beïnvloeden postsynaptische cel meer onrechtstreeks 30 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 o Neurotransmitter bindt aan metabotrope receptor -> G-proteïne aanschakelen  bepaalde processen activeren o Ookwel G-proteïne receptoren genoemd (GPCR) o ≠ soorten  Openen of sluiten ionen kanalen  Kort- of langdurige intracellulaire processen activeren  Productie second messengers = boodschap neurotransmitter van membraan naar ctoplasma leiden o Second messengers  Uit bestanddelen van celmembraan produceren  Andere synthese van cyclisch adenosinemonofosfaat (cAMP) uit ATP in cytoplasme activeren of inhiberen  ≠ intracellulaire moleculen activeren  Proteïnekinasen: fosforgroepen aan natrium- of kaliumkanaal hechten -> doorlaatbaarheid minutenlang veranderen  Ook genexpressie van regulatorische eiwitten activeren  Aan kanalen binden en zorgen voor langdurige verandering doorlaatbaarheid en -> excitabiliteit van postsynaptische neuron wijzigen  Spelen rol in neuroplasticiteit (basis LTG) Glutamaterge neurotransmissie  2 Soorten AZ-transmitters: die evenwicht tussen excitatie en inhibitie in CZS reguleren  Exciterende AZ o Glutamaat en aspartaat bekendste o Glutamaat in 90% van synapsen in CZS gebruikt  Speelt ook rol in nagenoeg alle functies functies CZS  In synaptische vestikels getransporteerd door vesiculaire glutamaattransporten (vGluT)  Transmembranaire eiwit EAAT zorgt voor heropname vrijgestekde glutamaat in neuronen en gliacellen o Veel ≠ soorten glutamaat receptoren  Ionotrope AMPA- receptor  Kainaat-receptor  NMDA-receptoren  Drie groepen van metabotrope glutamaatreceptoren (mGluR-groep I, II en III) o Pre- en postsynaptische metatrope glutamaat receptoren cruciaal voor modulatie en fijne regulatie van glutamaterge neurotransmissie o AMPA-receptoren zijn ligandgemedieerde ionenkanalen, gevoelig aan exogene stof a-amino-3-hydroxy-5- methyl-4-isoxazole-propionzuur  Glutamaat bindt op transmitterbindingen -> AMPA-receptoren doorlaatbaar voor Na +  verantwoordelijk voor typische, snelle synaptische transmissie CZS o NMDA-receptor: ionotrope glutamaat receptor  Brede verspreiding in CZS 31 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Ligandgemedieerd ionenkanaal  Cel langdurig gedepolariseerd -> Mg 2+ dat porie NMDA-receptor blokkeert komt vrij -> Ca 2+ stroomt cel binnen oiv elektrochemische gradiënt -> calcium afh processen geactiveerd  Verslavende drug PCP (hallucinaties en agressie) exogene stof die NMDA-receptor blokkeert  Belangrijke fysiologische functie in ontwikkeling ZS & plasticiteit volwassen ZS  Activatie rol in neuropathologische processen: epilepsie, dementie, ischemische hersenschade Inhiberende neurotransmissie  -aminoboterzuur (GABA) en glycine o In ganse ZS  GABA-receptoren o Rol in ≠ neurologische aandoeningen en werking van alcohol op ZS o 3 ≠ soorten: ionotroop of metabotroop  GABAA-receptor  Ligandgemedieerd chloorkanaaltje  Naast GABA ook andere exogene en endogene stoffen erop binden  Binding GABA -> ionen kanaal opent -> Cl- ionen stromen cel binnen -> hyperpolarisatie van membraan -> cel minder exciteerbaar o Slaapinducerende of anxioltische werking barbituraten en benzodiazepines kunnen ook binden op GABAA-receptor -> chloorkanaal gestimuleerd Cholinerge neurotransmissie  Acetylcholine komt voor op ≠ plaatsen PZS en CZS o Bv. vrijgesteld door motorneuronen thv neuromusculaire synaps om spieren te laten samentrekken o Cholinerge kernen van grijze stof in hersen stam en basale voorhersenen  Aandachtprocessen  Opwekken van waakrespons  Geheugen en andere intellectuele functies door de excitatie toestand van cerebrale neuronen te regelen  Ziekte van Alzheimer: afsterven van neuronen in de kernen van basale voorhersenen  Ziekteprocessen, neuromusculaire aandoening myasthenia gravis o In zenuwuiteinden van cholinerge neuronen gesynthetiseerd o In synaptische vestikels getransporteerd o In synaptische spleet binden aan ionentrope of metabotrope acetylcholinereceptoren -> geïnactiveerd door enzym acetylcholinesterase (AChE)  2 groepen cholinerge receptoren (AChR), elk nog in ≠ subtypes onderverdeeld, ≠ van elkaar wat betreft hun antagonisten (tegengestelde werking neurotransmitters) en agonisten (gedragen zoals neurotransmitters) o Nicotinische receptoren  Reageren op agonist nicotine  Waar? In hersenen en thv neuromusculaire synaps  Ionotrope receptor 32 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Acetylcholine bindt op receptor -> doorlaatbaar voor Na + -> depolariserende natrium influx o Muscarinische receptoren  Reageren op agonist muscarine (afkomstig van vliegenzwam)  Metatrope receptor  Excitabiliteit neuron beïnvloeden via G-proteïneen productie second messenger  Waar? Parasympatische synapsen van autonome ZS  Nicotine en curare twee bekendste cholinerge drugs o Nicotine: psychoactieve bestanddeel in tabak  Werkt als agonist op cholinerge receptoren (moleculaire structuur is vergelijkbaar met acetylcholine) o Curara  Werkt als antagonist -> bezet AChR -> voorkomen acetylcholine bindt  Hoge dosis: neuromusculaire transmissie blokkeren -> bewegen onmogelijk  Andere groep cholinerge drugs = fysostigmine o Uit Afrikaanse bonensoort o Bv. acetylcholinesterase-inhibitor  Wekt als agonist door synaptische hoeveelheid acetylcholine te verhogen  Grote dosis is giftig = verstoord beweging en ademhaling  Kleine dosis gebruikt bij behandeling myasthenia gravis Catecholaminerge neurotransmissie  Catecholamines en indolamines zijn kleinmoleculaire neurotransmitters o Gesynthetiseerd uit AZ o Lijken hard op elkaar  Catecholamines o Verwijst naar voorkomen van catecholgorpe o Bv. Dopamine, adrenaline en noradrenaline o AZ tyronsine -> L-dopa -> dopamine  In synaptische vesikels door vesiculaire transporters -> enzym dopanime b-hydroxylase omgezet tot noradrenaline -> cellen bijnier omgezet tot adrenaline -> gesynthetiseerd in zenuweinden -> opgeslagen in vesikels -> vrijstelling -> terug opgenomen in presynaptisch zenuwuiteinde -> afgebroken door enzymen o Effecten gemedieerd door ≠ types metatrope receptoren  Stimulerend of remmend, afh van koppeling aan bepaade G-proteïnes en second messenger-systemen o 5 ≠ dopaminereceptoren  D1: adenylaatcyclase stimuleren  D2: enzym dat instaat voor productie AMP, inhiberen  D3, D4 en D5 o Hersensstam bevat kernen die oorsprong vormen van lange dopaminerge en noradrenerge banen  Uitspreiden over ganse telecephalon  Catecholamines vrijstellen in hersenen o 3 ≠ dopaminerge systemen in CZS obv lengte van uitlopers 33 Inleiding tot de neurowetenschappen KuLeuven, Liesel Heylen Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624  Ultrakorte systeem: netvlies van oog en bulbus olfactorius  Intermediare systeem: neuronen in hypofse, hypothalamus en de medulla oblongata  Lang systeem: neuronen met cellichaam in hersenstam -> uitlopers verder in hersenen  Nigrostratiale baan: vanuit substantia nigra naar het striatum  Initiatie en organisatie ban bewegen  Mesocortidale/mesolimbische baan: ventrale tegmantale gebied -> cerebrale cortex en enkele lagere gelegen gebieden  Dopamine vrijstellen doorheen hersenen -> gevoel van welbehagen opgewekt  Aangestuurd door prefrontale cortex  Functie: motivationele processen  Sidenote: ook systeem dat er voor zorgt dat verslavingen of obsessionele gedragingen kunnen optreden  Hersenaandoeningen tgv structurele of functionele aantasting van het catecholaminerge systeem o Fenylketonurie = stofwisselingsziekte waarbij enzym ontbreekt om tyrosine te vormen uit fenylalanine  Opstapeling giftige hoeveelheden fenylalanine  Voorkomen door dieet zonder fenylalanine  Vroege diagnose essentieel om ernstige aantasting te vermijden o Ziekte van Parkinson = typische motorische stoornissen  Degeneratie van dopaminerge neuronen in substantia nigria o Verslaving: mesolimbisch systeem o Lage activiteit catecholaminerge systeem: depressien aandachtstoorniss, ADHD o Overactiviteit catecholaminerge systeem: schizofrene en psychotische stoornissen Serotenerge neurotransmissie  Neurotransmitter in hersenen die ontspringt in de pons  Serotonine gesynthetiseerd uit AZ tryptofaan  Opgeslagen in kleine synaptische vesikels -> na vrijstelling terug opgenomen

Use Quizgecko on...
Browser
Browser