Ethiek en Economie PDF

Summary

This document covers the fundamental concepts of ethics and economics. It discusses various key concepts like ethics, norms, values, moral dilemmas, and different philosophical angles to understanding moral decisions. An analysis of societal implications of economic decisions is an important component of the book.

Full Transcript

Ethiek en economie Hoofdstuk 1: Ethiek = de wetenschap die zich bezighoudt met het structureel analyseren en evalueren van de moraal. Moraal = iemands percep9e van wat ethisch gezien ‘het juiste’ is. Bedrijfsmoraal = algemene visie op ethiek vanuit een bedrijf gezien. Moreel di...

Ethiek en economie Hoofdstuk 1: Ethiek = de wetenschap die zich bezighoudt met het structureel analyseren en evalueren van de moraal. Moraal = iemands percep9e van wat ethisch gezien ‘het juiste’ is. Bedrijfsmoraal = algemene visie op ethiek vanuit een bedrijf gezien. Moreel dilemma = op basis van een feitelijke situa9e worden meerdere waardeoordelen van elkaar uitgesloten. Normen = de manier waarop men een of meerdere waarden wil realiseren. Individuele normen = normen welke a?ankelijk zijn van een persoon (enkelvoud). Bijv. ik zal al+jd mijn eigen geld verdienen (norm), want ona8ankelijkheid (waarde) is belangrijk voor mij. Collec=eve normen = normen welke a?ankelijk zijn van een groep (meervoud). Bijv. volgens studenten in en studentenhuis: een wijntje bij de lunch kan best. Universele normen = normen waarover vrijwel iedereen het eens is (wereldwijd). Bijv. gehandicapten/ zwangere vrouwen laten ziAen in de bus. Geschreven normen = normen welke verplicht gesteld worden om na te leven (verplich9ng). Bijv. stoppen voor een rood stoplicht. Waarden = het uiteindelijke doel dat gerealiseerd wordt door het naleven van normen. Terminal values = de allerbelangrijkste waarden in het leven, waar we niet zonder mee kunnen. Bijv. ware vriendschap, geluk, zelfrespect, gelijkheid en vrijheid. Instrumental values = minder belangrijke waarden, welke ons erbij helpen om terminal values te realiseren. Bijv. beleefdheid, eerlijkheid, ona8ankelijkheid, behulpzaamheid. Deugd = een bepaalde eigenschap die nodig is om een norm succesvol te kunnen naleven. Bijv. iemand die graag op +jd wil zijn ter realisa+e van de waarde ‘beleefdheid’, dient hiervoor s+pt te zijn. Nature vs nurture debat = de discussie die gaat over het ontstaan van eigenschappen: ontstaan bij de geboorte (nature) of ontstaan 9jdens de opvoeding (nurture)? Belang = materiele en immateriele benodigdheden voor het naleven van een norm. Bijv. de norm ‘eet iedere dag genoeg groente’ dient ter realisa+e van de waarde ‘gezondheid’. Om deze norm na te streven heb je wel de nodige belangen nodig (bijvoorbeeld genoeg groente). Wanneer iets in je belang speelt, kan dit zorgen voor enkele problemen: - Mijn belangen staan haaks op het belang van een ander. - Er bestaat niet genoeg voor iedereen van iets wat in mijn belang is (schaarste). - Iets wat in mijn belang is ter realisa9e van een bepaalde waarde, leidt tot een aJreuk van andere waarden die ik ook wil nastreven. Func=onalisme= het vergelijken van verschillende oplossingen van een zelfde probleemstelling op basis van func9onele gelijkwaardigheid (alle antwoorden in een moreel dilemma zijn gelijkwaardig). Invalshoek = bepaalde benadering van de situa9e. OpvaHng = een zienswijze binnen een invalshoek. Verschillende invalshoeken: - Juridisch: in hoeverre is iets juridisch toegestaan? - Theologisch: wat is de inhoud van de religie? - Psychologisch: op welke manier kan het menselijk gedrag begrepen en verklaard worden? - Sociologisch: op welke manier kunnen sociale banden begrepen en verklaard worden? - Medisch: bezighouden met func9oneren en genezen van het menselijk lichaam - Bedrijfseconomisch: het verklaren en voorspellen hoe de economie werkt. - Ethisch: in welke mate is het moreel juist? Ethisch perspec=ef = het afwegen van verschillende belangen. Bijv. een bedrijf dat bijna failliet gaat zal winst boven gezondheid plaatsen. Ethiek in de economie = de vraag stellen wat moreel juist is ten aanzien van ons economische gedrag. Bedrijfsethiek = de vraag stellen hoe men winst kan maken door het juiste te doen. Hoofdstuk 2 Verantwoordelijkheid = de ui9ng die een persoon geeL aan zijn eigen moraal, wanneer deze effecten heeL op de moraal van een ander, en wanneer die persoon daarvoor ter verantwoording geroepen kan worden. Fysieke vrijheid = de mate waarin een individu lichamelijk in staat is ui9ng te geven aan zijn/haar verantwoordelijkheidsgevoel. Wilsvrijheid = de manier waarop iemand vrij van geest is om ui9ng te geven aan zijn/haar verantwoordelijkheidsgevoel. - Determinisme = geen of beperkte vrijheid - Beginsel van alterna=even mogelijkheden = individuen worden geconfronteerd met bepaalde handelingen die zij op een bepaald moment kunnen inzeOen (vrijheid). - Hard determinisme = geen vrije wil, dus mensen zijn niet moreel verantwoordelijk voor hun daden. - Compa=bilisme = er is een vrije wil, ongeacht determinisme (geen vrije wil) waar is of niet. Compa9bilisten gaan ervan uit dat determinisme en vrije wil elkaar niet uitsluiten. - Incompa=bilisme = vrije wil en vrijheid van handelen (ook wel alterna9even genoemd). Nega=eve vrijheid = iemand die vrijheid heeL om te doen en laten wat hij/zij wil (afwezigheid van ingrijpen van buitenaf). Posi=eve vrijheid = iemand kan zelfstandig rich9ng geven aan zijn/haar leven (aanwezigheid van ingrijpen van buitenaf, om zodoende iemand beter in staat te stellen rich9ng te geven aan zijn/haar leven). Liberalisme = vrijheid van buitenaf om zelf rich9ng te geven aan je leven, zolang vrijheden van anderen niet beperkt worden. Kennis = het beschikken over relevante feiten die nodig zijn om ui9ng te kunnen geven aan verantwoordelijkheidsgevoel. Geweten = de mogelijkheid om moreel besef te ontwikkelen. Moreel voorstellingsvermogen = de capaciteit om de afweging te maken tussen wat goed en fout is. Morele intensiteit = verantwoordelijkheidsgevoel s9jgt ten aanzien van de gevolgen van het waardeoordeel voor een ander. Hoe hoger de morele intensiteit, hoe hoger het verantwoordelijkheidsgevoel. 4 factoren die een rol spelen bij de gevolgen van een ethisch dilemma: - De invloed die je kunt uitoefenen op een situa9e. - De rechtstreeksheid van het verband ten aanzien van de ander (causaliteit). - De impact die je kunt hebben op een ander. - De rela=e die je met een ander hebt. Invloed = de mate waarin iemands handelen een situa9e kan veranderen. Causaliteit = het verband tussen een handeling en het gevolg dat de handeling teweegbrengt. Impact = de ernst van de gevolgen van een handeling voor de betrokkenen in een bepaalde situa9e. Rela=e = de persoonlijke of func9onele rol die je hebt ten opzichte van anderen in een bepaalde situa9e. Hoofdstuk 3 Norma=eve ethiek = antwoord geven op de vraag wanneer iets moreel juist is. Jouw zienswijze overbrengen naar anderen. Bijv. welke verantwoordelijkheden zouden mensen moeten nemen? Descrip=eve ethiek = het achterhalen van hoe ethiek werkt en het begrijpen hiervan. Bijv. waarom krijgen mensen een bepaald verantwoordelijkheidsgevoel? Moreel universalisme = wat ethisch juist is staat los van de persoon en is dus een extern gegeven dat vaststaat in de maatschappij (beginsel ethiek) of door afwegingen van gevolgen kan worden vastgesteld (gevolgen ethiek). Moreel rela=visme = dat wat ethisch juist is, vloeit voort uit de persoon en wordt niet van buitenaf vastgesteld (deugdethiek, emo9e-ethiek, rela9e-ethiek en procesethiek). Soorten ethieken: Gevolgenethiek: iets is moreel juist wanneer het leidt tot de best mogelijke gevolgen. - Egoïsme: een vorm van gevolgenethiek, waarin het beste alterna9ef bepaald wordt door eigen belangen. - U9litarisme: een vorm van gevolgenethiek, waarin het beste alterna9ef bepaald wordt door algemeen belang. Voor- en nadelen gevolgenethiek: + Prak9sche ethische stroming door afwegingen tussen alterna9even + transparante manier van beslissingen maken (meetbaarheid maakt dingen eenvoudig inzichtelijk) -gevolgenethiek zegt niet wat goed of fout is, maar de manier waarop iets door redenering tot stand komt. -het is niet al9jd mogelijk om termen als geluk of nut als eenheid tegen elkaar af te wegen. Bijv. Een fabrikant van een luxeproduct zorgt op korte termijn voor geluk maar op langer termijn voor veel uitstoot en dus geen geluk. Beginselethiek: iets is moreel juist wanneer we ons houden aan bepaalde morele principes. - Moreel universalisme: morele waarden en normen zijn al9jd en overal van toepassing. - Moreel absolu=sme: morele waarden en normen zijn al9jd waar. Bijv. mensen worden even zwaar gestraI: of ze nou een brood stelen na een week niet gegeten te hebben of een ring stelen, ondanks deze prima zelf betaald kon worden maakt niet uit en worden beide bestraI. 3 verschillende opva\ngen over wat voor morele principes het uitgangspunt zouden moeten zijn van je handelen: - Morele plichten (bijv. iemand in nood te redden) - Morele rechten (rechten die te maken hebben met belangen) - Gelijkwaardigheid (evenveel waard zijn) Morele plichten Categorisch impera9ef (onvoorwaardelijke verplich9ng): denkwijze vanuit kant om mensen na te laten denken over of hun handelingen een universele wet zou moeten zijn. Hiermee wordt gekeken naar gezamenlijke belangen en niet alleen persoonlijk belang. 3 uitvloeiselen: - Behandel de ander op de manier waarop jij door anderen behandeld wilt worden (beginsel van wederkerigheid). - Mens dient niet als middel, maar als doel op zich. Ieder mens wil op een waardige manier behandeld worden (mens als doel). - Het handelen kan gezien worden als een acceptabele universele regel (begin van universaliteit). - Voor- en nadelen: +GeeL rich9ng aan hoe je moet handelen. +Biedt een oplossing voor het probleem dat een minderheid al9jd opgeofferd kan worden ten behoeve van het belang van de meerderheid. -Niet al9jd duidelijk en verliest daardoor toepasbaarheid -Regels zijn ontdaan van de context en kan het daarnaast wenselijk zijn om de context mee te nemen in een waardeoordeel. Bijv. Kant stelt dat liegen niet mag, echter is het vertellen aan een moordenaar waar de gezochte persoon verstopt zit ook niet goed. Morele rechten Handelingen moeten gebaseerd zijn op de rechten die mensen hebben (mensenrechten). Sociaal contrast = macht van een individu wordt overgedragen naar een machthebber. Hierdoor handelen mensen niet alleen naar eigen belangen, maar regelt de machthebber dit. 2 categorieën mensenrechten: - Burgerlijke en poli=eke rechten: verkrijgen van nega9eve vrijheden (privacy, godsdienstovertuiging). - Economische, sociale en culturele rechten: verkrijgen van posi9eve rechten (gezondheidszorg, onderwijs en onderdak). Voor- en nadelen: +Duidelijker vergeleken met categorisch impera9ef. +Minimumstandaard voor iedereen. +Concreet moreel kompaswaar handelingen op gebaseerd zijn. -In de prak9jk wordt niet alles opgevolgd, ondanks mondiaal akkoord. -Rechten zijn niet al9jd even nauwkeurig (per land worden verschillende straffen gegeven bij overtredingen). -Mensenrechten botsen soms met elkaar (vrijheid van meningsui9ng met discrimina9e) Gelijkwaardigheid Anderen op een gelijke manier behandelen. Verschillende invalshoeken: - Procedurele gelijkwaardigheid: iets is moreel juist wanneer iedereen dezelfde maatschappelijke en economische kansen heeL (gelijkheid in kansen). - Effec=eve gelijkwaardigheid: gelijkheid ten aanzien van het daadwerkelijke effect dat iets heeL (gelijkheid in resultaat). Egalitaire gelijkwaardigheid = iedereen heeL dezelfde rechten. Bijv. Zodra je 18 jaar bent mag je stemmen, ongeacht opleidingsniveau etc. Propor=onele gelijkwaardigheid = gelijke rechten bieden aan de hand van middelen, behoeLe, inspanning en produc9viteit. Bijv. promo+e/geldbonus als iemand meer inspanning heeI geleverd of produc+ever is in vergelijking tot anderen. Deugdenethiek: de deugdelijkheid (goedheid) van een persoon bepaalt de morele juistheid. Volgens Aristoteles 2 verschillende deugden: - Morele deugden: goede karaktereigenschappen waarin een persoon het juiste midden vindt tussen 2 uitersten. Bijv. tussenroekeloosheid en la8eid bevindt zich de morele deugd ‘dapperheid’. - Intellectuele deugd: intellectuele eigenschappen die de mens in staat stelt om de waarheid te begrijpen en anderzijds deze waarheid toe te passen op prak9sche situa9es. Bijv. weten van de loca+e van een speeltuin, maar deze niet vertellen aan een kinderlokker. Voor- en nadelen: +Beter resultaat behalen door deugdelijk te handelen. -Verschillende interpreta9es van begrippen. Postmoderne ethiek (emo=e-ethiek): een norma9ef ethische benadering waarin moraliteit bepaald wordt door emo9e en impuls. Voor- en nadelen: +Meer ‘menselijk’ aspect toegevoegd, waardoor een goed gevoel omgezet zal worden naar iets morel juist. +Niet zomaar een beslissing nemen aan de hand van verstand maar ook emo9e. -Nauwelijks norma9eve leefregels, waardoor geen ondergrens is aan wat ethisch handelen is. -Mogelijke gevolgen van ethisch handelen minder relevant. -Voor de een voelt een handeling moraal gezien goed aan, terwijl dit voor een ander moreel onjuist kan zijn. Rela=e-ethiek: een norma9ef ethische benadering waarin ethisch juist handelen voortvloeit uit de rela9e en interac9e tussen personen en is gericht op het bewerkstelligen van gezonde sociale rela9es. - Quanxi = het opbouwen van rela9es (in Chinees) Feminis=sche ethiek zorgt voor: - Wederzijds vertrouwen als uitgangspunt. - Levenservaring is het kompas voor moreel juist handelen. Voor- en nadeel rela=e-ethiek: +Totaal gebaseerd op de omgang met anderen en vanuit die interac9e met anderen een morele rechtvaardiging vinden. +Minder conflicten door rekening te houden met elkaar in plaats van alleen met jezelf. -Stelt geen ondergrens aan het moreel juist handelen. -Gevolgen van handelen maken weinig uit, zolang er maar goede sociale rela9es behouden worden. -Niet iedereen is bereid wederzijds vertrouwen toe te kennen aan anderen. Discoursethiek: iets is moreel juist wanneer de gevolgen van een ethische handeling door alle betrokkenen in vrijheid zijn aanvaard. Er zijn verschillende opva\ngen over wat ethisch juist is en door op een respectvolle manier te handelen kan er tot een gezamenlijke oplossing gekomen worden. Discours = communica9eproces Universaliteitsprincipe = eerlijke manier van morele besluitvorming, waarbij een eerlijk gesprek voortvloeit uit een moreel dilemma. Hierbij wordt rekening gehouden met gelijkwaardigheid, dezelfde kennis en worden storende factoren ontweken om uiteindelijk samen tot een morele beslissing te komen. Voor- en nadelen: +Prak9sch toepasbaar en oplossingsgericht. -Morele juistheid wordt bepaald door een onderhandelingsproces (geen ondergrens). -Ondanks beide par9jen het een ethisch juiste beslissing nemen, kan iemand anders dit als ethisch onjuist ervaren. -Nastreven van deze eerlijke communica9e is las9g (hiërarchieën en hogere func9es spelen een rol). Hoofdstuk 4 Het oplossen van een moreel dilemma (meerdere waardeoordelen sluiten elkaar uit) vergt een paar stappen: Ethisch beslissingsmodel: 1. Formuleren van een heldere morele vraagstelling. 2. In kaart brengen van de belangen van de morele stakeholders. 3. In kaart brengen van de mogelijke waardeoordelen ten aanzien van het dilemma. 4. Vormen van een weloverwogen waardeoordeel. Stap 1: Vuistregels voor het opstellen van een heldere morele vraagstelling: - Zorg dat de vraag niet met ja/nee beantwoord kan worden. - Zorg ervoor dat de vraag ruimte laat voor voldoende diepgang. - Zorg dat er geen wenselijke antwoorden geformuleerd worden. Stap 2: - De morele agent stelt zichzelf de vraag op welke stakeholders het ethisch dilemma effect heeL/kan hebben. Stap 3: - Het in kaart brengen wat mogelijke oplossingen zijn ten aanzien van het dilemma op basis van func9onele gelijkwaardigheid, en wat het effect van ieder alterna9ef is op de moraal van jezelf en de morele betrokkenen. De alterna9even vloeien logischerwijs voort uit norma9eve ethische invalshoeken. Stap 4: - Het trekken van een weloverwogen conclusie, waarbij gereflecteerd wordt op individuele en situa9onele factoren die verantwoordelijkheid kunnen beïnvloeden. Morele agent = degene die moreel handelt en vanuit wiens perspec9ef gekeken wordt naar ethische besluitvormingen. Morele stakeholders = personen of par9jen die effect ondervinden van het morele dilemma. Kan\ekeningen ethisch beslissingsmodel: Twee kanOekeningen spelen een rol. Bij het ethisch beslissingsmodel: 1. In de prak9jk zal dit niet zodanig op structurele wijze uitgevoerd worden. De toegevoegde waarde van dit model zit vooral in het effect wat bestudering ervan teweegbrengt: het professionaliseren en verder structureren van ethische besluitvorming. 2. Er worden vaak nog twee vervolgstappen toegevoegd aan het ethisch beslissingsmodel, namelijk: Stap 5: de inten9e om moreel te handelen. Stap 6: daadwerkelijk moreel handelen. Hoofdstuk 5 Industriële revolu=e = de plotselinge overgang van handma9ge produc9e naar machinale produc9e in het begin van de negen9ende eeuw in West-Europa. Effecten industriële revolu9e: - Bewoners van het plaOeland trekken naar steden om daar werk te verrichten (urbanisa=e) - Grote kloof in inkomensverschillen, waarbij vooral eigenaren van bedrijven in welvaart leefden (inkomensongelijkheid) - Flinke vervuiling veroorzaakt door het ontstaan van troep, roet en weinig hygiëne (vervuiling). - Levensstandaarden en levensverwach9ngen zijn nu hoger dan voor de revolu9e. Daarnaast werden veel krachten gebundeld door massa’s mensen, waardoor grote ontwikkelingen gemaakt zijn (ontwikkeling). Digitale revolu=e = ontwikkeling van computers, welke heeL geleid tot vele nieuwe mogelijkheden. Robo=sering = het inzeOen van slimme technologieën om efficiëntere en betereproducten en diensten aan te kunnen bieden. De meest opvallende ontwikkelingen in de samenleving gericht op het moreel juist handelen van bedrijven: 1. Priva=sering 2. Globalisering (doorgaans proces van interna9onale uitwisselingen) 3. Economische instabiliteit 4. Technische en digitale innova=e 5. Verandering van moreel autoriteit Priva=sering = overdragen van verantwoordelijkheden van de overheid naar bedrijven. Globalisering = het vervolg van vervagende grenzen/ doorgaans proces van interna9onale uitwisselingen. Economische instabiliteit = verslechteren van financiële markten/ economische crisis. Technologische en digitale ontwikkelingen = ontwikkelingen die door de jaren heen gemaakt en verbeterd zijn op het gebied van technologie en digitaal. Verandering van moreel autoriteit = waar bedrijven voorheen al9jd bezig waren met winstgevendheid, worden zij nu meer uitgedaagd vanuit de publieke sector om rekening te houden met sociale en ecologische waarden. Nachtwakersstaat = een kleine overheid die alleen ingrijpt in het leven van een burger waar dat noodzakelijk is en zich voornamelijk richt op het waarborgen van veiligheid. Verzorgingsstaat = een ac9eve overheid die zich primair verantwoordelijk voelt voor het welzijn van haar burgers. Het overdragen van overheidstaken naar de private sector, oLewel bedrijven, zorgt voor veel botsingen van waarden. Hierbij vindt moreel vacuüm plaats: - De privaat sector (bedrijven) hebben winst als grootste streefdoel. Zo zullen publieke belangen pas behar9gd worden wanneer deze winstgevend zijn. Hierdoor zijn de waarden die de publieke sector (overheid) nastreefde vaak niet dezelfde waarden die nagestreefd worden vanuit de privaat sector (bedrijven). - Consumentenkracht botst met elkaar. Waar in de algemene samenleving burgers kinderarbeid uit de weg willen gaan, blijven er toch aankopen gedaan worden waarbij kinderarbeid gezorgd heeL voor de produc9e ervan (vooral in kledingindustrie). (Ci9zen- Consumer tegenstelling) Ci=zen-Consumer tegenstelling: individuen in de rol van burger in overeenstemming met andere normen en waarden handelt dan in de rol van de consument. Doordat sinds de tweede wereldoorlog ook op globaal niveau de vrijemarkteconomie steeds verder wordt geïmplementeerd, leidt dit tot een verlaging van handelsbarrières (globalisering). Regulatory compe==on = landen met de meest flexibele wetgeving (op het gebied van sociale en ecologische waarden) worden het meest aantrekkelijk voor bedrijven om handel mee te drijven. Regulatory compe99on zorgt voor een nieuw moreel vacuüm doordat bedrijven al9jd een land met flexibele wetgeving kunnen uitkiezen om handel mee te drijven. Wanneer een land maatschappelijke problemen wil tegengaan kunnen zij echter alleen binnen eigen grenzen de weOen aanpassen voor bedrijven. Bedrijven kunnen zo bij aanpassing van de weOen gemakkelijk weer overschakelen naar landen met een flexibele wetgeving en hiermee handeldrijven. Ketenverantwoordelijkheid zou hier van waarde kunnen zijn. Ketenverantwoordelijkheid = een bedrijf voelt zich verantwoordelijk voor de effecten op sociale en ecologische waarden ten aanzien van de gehele produc9eketen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) = het ondernemen aan de hand van de waarde economie, sociaal en ecologie. Stakeholder approach = hierbij houdt een bedrijf op structurele manier rekening met de waarde van andere belanghebbenden in plaats van alleen met de waarden van de aandeelhouders. Shareholder approach = hierbij houdt een bedrijf uitsluitend rekening met de waarden van de aandeelhouders (vaak vooral economische waarden). Triple bo\om line = een bedrijf opereert vanuit de overtuiging dat winst maken hand in hand gaat met het nemen van verantwoordelijkheid op het gebied van sociale en ecologische waarden. 3 P’s: - People (sociale waarden) - Planet (ecologische waarden) - Profit (economische waarden) Grondlegger van de stakeholderapproach, John Elkington, vertelt dat het bedrijfsleven langzamerhand groeit van een ‘single boOom line’ (winstgevendheid) naar een ‘tripple boOom line’ (maatschappelijk verantwoord ondernemen). Waar Elkington 3 basisprincipes ziet (3 P’s) (beginselethiek), kijken anderen juist naar de gevolgen en effecten van het investeren in maatschappij en milieu (gevolgenethiek). Duurzaamheid = een waarde die men nastreeL als men op een dusdanige manier wil deelnemen aan het economisch verkeerd, dat dit geen aJreuk doet aan de maatschappelijke en ecologische leeJaarheid van komende genera9es. Milton Friedman stelt dat een bedrijf slechts één maatschappelijke verantwoordelijkheid heeL en dat dat het maximaliseren van winst is. Zo is zijn bekendste uitspraak ooit: ‘the business of business is business’. Friedman noemt dan ook dat het erg onwaarschijnlijk is dat bedrijven zorgdragen voor maatschappelijke en ecologische waarden. Volgens hem blijL het maken van winst de grootste waarde voor een bedrijf. Voor bedrijven is vaak een maatschappelijk verantwoord imago erg belangrijk. Hierdoor zullen meer mensen het bedrijf waarderen en groeit de populariteit van het bedrijf. Ondanks dit stellen veel mensen dan ook dat een bedrijf geen persoon is en daardoor geen ethisch bewustzijn kan hebben. Zij krijgen dan ook de indruk dat bedrijven het nastreven van bepaalde maatschappelijke en ecologische waarde eerder zien als een verdienmodel dan als intrinsieke mo9va9e. Hoofdstuk 6 Sociale waarden = waarden die men nastreeL om een menswaardig bestaan te leiden Bijv: voorzieningen voor een zwangere vrouw Ontwikkelde landen = Verzamelnaam voor geïndustrialiseerde landen met veel welvaart Ontwikkelingslanden = Niet geïndustrialiseerde landen met een laag welvaartsniveau New Developed Countries (NDC)= recentelijke geïndustrialiseerde lande met een gema9gd welvaartsniveau Economies in transi=on = centraal geleide economie naar vrijemarktseconomie Aanbod wordt niet meer bepaald door de hoogste macht (regering), maar er komt een vrije markt met vraag en aanbod. Least developed country = andere benaming voor armste landen van de wereld Kinderwetje van Van Houten = Wet uit 1874. Kinderen tot 12 mochten geen fabrieksarbeid meer verrichten à Kinderen mochten wel nog op het land weren In 1901 kwam leerplicht. Kinderen van 6 t/m 12 moesten naar school, mochten ook niet meer thuis of op het land werken. Medezeggenschap = inspraak van medewerkers in de besluitvorming ten aanzien van de werkomstandigheden. Kernen = vertegenwoordigers van de werknemers. Mochten met de direc9e meedenken over werk9jden, hygiëne sanitaire voorzieningen en andere werk gerelateerde vraagstukken Wet op de ondernemingsraden = 1950. Hebben van een ondernemingsraad is verplicht. Later werden varianten van dit soort raden toegevoegd voor de middelgrote en kleine bedrijven. De ondernemingsraad bestaat uit gekozen personeelsleden, die voor het belang van al het personeel opkomen. Vakbond= beroepsbeoefenaar komen samen in een vakbond en komen op voor sociale waarden van de werknemers (zelfde beroepen, bijv. zorgvakbond) Vakcentrale = Koepelorganisa9e waarbij verschillende vakbonden samenkomen en een groepering vormen. Burgerij (mensen van de middenklasse, niet van adel) werden steeds rijker. Bijv. fabriekseigenaren, zij wilde ook inspraak. Ook het arbeidsvolk wilde meer inspraak. àFranse revolu9e. In 1789 kwamen de arbeiders in opstand. Ze zeOe de adel af. Hierna kwam de eerste Franse republiek. Sociale voorzieningen= financiële regelingen die een minimum van. Sociale waarden moeten garanderen. Bijv. ziektewet, bijstand, werkeloosheidswet. Directe discrimina=e bijv. mensen niet aannemen op basis van achternaam op cv Indirecte discrimina=e bijv. vereiste op vacature van het vloeiend spreken van de Nederlandse taal Posi=eve discrimina=e bijv. extra vrouwen aannemen waar vrouwen weinig mensen, om het aantal vrouwen omhoog te halen, kan ook met niet-blanken. Discrimina=e op basis van geslacht Bijv: loondiscrimina=e, mannen en vrouwen krijgen niet hetzelfde betaald voor hetzelfde werk Bijv: mannen worden sneller aangenomen op hogere func9es dan vrouwen Fysiek geweld = lichamelijk pijnigen Seksueel geweld= gedwongen seks Seksuele in=mida=e = ongewenste seksuele toenadering Stereotypering = Vooroordeel hebben voor een bepaalde bevolkingsgroep waarbij karaktereigenschappen versimpeld, overdreven of gegeneraliseerd worden. Sociale dumping = Werkgevers gebruiken goedkope arbeidskrachten uit andere landen. Seculiere staat= Een staat die geen vaste religie heeL, religie heeL geen invloed op besluitvorming. Religie en staat zijn gescheiden. Effort-rewardbalans= Mate waarin een adequaat beloond wordt voor zijn inspanning. Bijv. bonussen op basis van werksucces. Demand-controlbalans= Mate waarin. Een werknemer voldoet over autonomie (= zelf bepalen hoe je je werkzaamheden vormgeeL). Baanzekerheid = Langetermijnzekerheid van werknemer bij specifieke werkgever Werkzekerheid = Langertermijnzekerheid van werknemer ten aanzien van werk, ongeacht de werkgever. Sociaal plan = Een regeling waarin staat hoe een bedrijf financieel en niet- financieel om zal gaan met haar werknemers bij een massaontslag. à 3 basiswaarden van een sociaal plan: Openheid= Informeren van werknemers over financiële situa9e, werknemers niet in onwetendheid laten. Samenwerking= Werknemers kunnen tot op zekere hoogte meedenken over hoe om te gaan over de ontstane situa9e. Autonomie = Werknemers kunnen op 9jd een afweging maken ten aanzien van de arbeidsrela9e die ze zijn aangegaan Klokkenluider = melder van misstanden in een organisa9e naar de buitenwereld bedrijven willen deze persoon zo. Snel mogelijk ontslaan. à Klokkenluidersregeling. 3 basiswaarden: noodzakelijkheid, integriteit en bescherming. Noodzakelijkheid = De klokkenluider moet er eerst alles aan proberen te doen om de misstanden op te lossen. Pas als dit niet lukt, mag hij het naar buiten brengen. Integriteit= Misstanden moeten de juiste bedoeling naar buiten gebracht worden. Klokkenluidersregeling mag niet gebruikt worden voor uitvechten van persoonlijk probleem. Bescherming = Klokkenluider ondervindt geen nadeel bij het melden van een misstand, ook als deze onterecht bleek te zijn. Corrup=e = Misbruik maken van toevertrouwde macht voor privédoeleinden. Omkoperij= Iemand verleiden om toevertrouwde macht te misbruiken voor persoonlijk gewin. Afpersing= Iemand wordt gedwongen om toevertrouwde macht te misbruiken om te voorkomen dat haar/zijn zakelijk of privéleven wordt aangetast. 4 verschillende vormen van afpersing: - Productafpersing: Dader dreigt het func9oneren van bedrijf geweld aan te doen door sabotage. Bijv: bommen bij Ikea. (consumenten afschrikken) - Protec=eafpersing: Dader dreigt met geweld naar bedrijf toe en beloofd dat geweld niet toe te passen wanneer er betaald wordt. Bijv. maffia in Italië - Cyberafpersing: De dader dreigt de digitale omgeving van een bedrijf aan te vallen en beloofd dat niet te doen wanneer er betaald wordt. - Persoonsgerichte afpersing: Dader dreigt een specifiek persoon in de zakenwereld wat aan te doen en beloofd dat niet te doen wanneer er betaald wordt. Marke=ngmix: P’s Product, prijs, promo9e, plaats/distribu9e Product: Is de producent van een product verantwoordelijk voor wat de consument met dit product doet? 2 stromingen: 1. Caveat emptor: consument/koper is zelf verantwoordelijk voor wat hij doet met het product 2. Zorgplicht: verantwoordelijkheid ligt ook bij de producent (het bedrijf) Prijs: Sociale waarden van de klant worden beïnvloed door extreem hoge of extreem lage prijzen. Exteem laag: concuren9e uitschakelen door producten of diensten voor een lage prijs of gra9s weg te geven Extreem hoog: Prijsafspraken maken waardoor alle aanbieders een hogere prijs kunnen vragen en zo een hogere winstmarge kunnen verkrijgen (=kartel) Promo=e: In de communica9e met poten9ële klanten probeert een bedrijf hen over te halen producten of diensten te kopen. Om deze sociale waarden te beschermen zijn er in meeste landen reclamecodes opgesteld, die ervoor zorgen dat bedrijven niet zomaar overal reclame mogen maken. 2 basiswaarden: autonomie en fatsoen. - Autonomie: klant moet in alle vrijheid beslissing kunnen nemen om product of dienst aan te kunnen schaffen. 1. Geen sluikreclame (onbewuste reclame) 2. Affec9eve beïnvloeding (niet inspelen op emo9e) 3. Cogni9eve beïnvloeding (niet inspelen op verstand) 4. Cona9eve beïnvloeding (niet inspelen op groepsdruk) - Fatsoen: Reclame mag niet onnodig schokkend of kwetsend zijn, bedrijven doen dit om de boodschap beter te laten blijven hangen. Plaats/dis=bu=e: De plaats waar producten of diensten verkocht worden en de manier waarop ze gedistribueerd worden kan van invloed zijn op sociale waarden van consumenten. - Plaats: Globalisering is gevolg van vervagende grenzen. Bedrijven kunnen door globalisering producten overal ter wereld op de markt brengen. - Distribu=e: Keerzijde van het bonussysteem is een veelvoorkomende discussie. Gaat de werknemer het beste voor de klant doen of een zo hoog mogelijke bonus proberen te halen? Betere op9e is bonus laten a?angen van klanOevredenheid. Bonussysteem = substan9eel gedeelte van het salaris is gekoppeld aan een target. Hoofdstuk 7 Ecologische waarden = waarden die men nastreeL om een duurzaam milieu te realiseren. Hardin zegt in ‘the Tragedy of the Commons’: wanneer men probeert goedkoper en meer te produceren, zal dit op het lange termijn nega9eve gevolgen zal hebben (markt stort in en milieu verslechtert). Volgens McDonough en Braungart 2 gevolgen van deze manier van denken: - Het willen beheersen van de natuur - Een niet-duurzame manier van produceren Uitvloeisel van de industriële revolu9e was het denkbeeld dat mensen in staat zijn om de natuur te beheersen en naar eigen hand te kunnen zeOen. Hierbij werd de natuur als een soort vijand gezien die veroverd moest worden. Ontbossing = het kappen van bomen voor het gebruik van hout of landbouwgrond (goed op kort termijn, slecht op lang termijn). Gene=sche modifica=e: beïnvloeden van plant- en diersoorten door DNA- structuren te veranderen en een gewenste eigenschap te creëren. Gene=cally modified organisms (GMO) = producten die voortvloeien uit gene9sche modifica9e. Kunstma=g beïnvloeden van popula=e = op een kunstma9ge manier de popula9e van bepaalde organismen beïnvloeden om meer of beter te kunnen produceren. Levensmiddelenproduc=e = het produceren van essen9ële levensmiddelen, zoals vlees. Mensen kunnen ervoor kiezen om geen vlees te eten, maar vanuit oorsprong is de mens een vleeseter. Landbouwrevolu=e = in plaats van als jagers rondtrekken, werd er gekozen voor een vaste woonplaats en hier voorzieningen te creëren. Bio-industrie = wanneer industriële bedrijven op grote schaal zo efficiënt mogelijk dierlijke producten vervaardigen. Dierproeven = het uiOesten van bepaalde producten op dieren om effecten ervan te zien. Dit wordt bij dieren uitgevoerd, zodat de mens niet aangetast zal worden. Bij niet-duurzame produc=e wordt er gestreefd naar een zo laag mogelijke kostprijs zonder na te denken over de langetermijngevolgen. Dit kan erns9ge gevolgen hebben voor het realiseren van ecologische waarden. Standaardisering van producten = producten zo goedkoop mogelijk te maken (via massaproduc9e), maar niet efficiënt of milieuvriendelijk. Lineaire economie (Cradle-to-grave produc=e/ wieg tot graf produc=e) = een product (inclusief energie) eindigt als afval. Global warming = het proces waarin de atmosfeer van de aarde opwarmt als gevolg van het broeikaseffect, waardoor klimaatverandering ontstaat. Broeikaseffect = het gevolg van warmtestralingen die door broeikasgassen vastgehouden wordt in de atmosfeer, waardoor de temperatuur hoger zal zijn dan wanneer er geen atmosfeer is op aarde. Fossiele brandstoffen = brandstoffen die eenmalig verbrand worden om energie op te wekken, waarbij broeikasgassen vrijkomen. Klimaatakkoord = wereldwijd akkoord om de aarde niet met 2 graden te laten opwarmen en opwarming tegen te gaan. Kri9ek op klimaatakkoord door: - Landen lijken zich er niet aan te houden. - Beperken tot s9jging van 2 graden lijkt niet genoeg. Kyoto-protocol = verdrag waarin broeikasgassen teruggedrongen moesten worden, maar door veel trucjes werd omzeild. Circulaire economie = een economie waarin geen afval bestaat. Volgens Elkington 3 zaken ertoe gedaan dat geindustrialiseerden landen bewust werden van de ecologische belangen: - Grenzen (industrien werden groter en maakten meer impact, waardoor zij geconfronteerd werden met de grenzen) - Groen (opkomen van serieuze natuurrampen) - Globalisering (het wereldwijd handelen verkreeg nega9eve gevolgen, waarbij verantwoordelijkheden niet benut werden) Eco-efficiency = het op9maliseren van de efficiën9e in het produc9eproces en het minimaliseren van de impact op ecologische waarden (overgang van lineaire economie naar circulaire economie). Ladder van Lansink = een ladder waarop producten gesorteerd werden van minst-duurzaam naar meest-duurzaam. Preven=e = het voorkomen van product- of energiegebruik. ‘Consuminderen’ = minder consumeren. Hergebruik = het opnieuw gebruiken van eenzelfde product of energie voor hetzelfde doel. Recycling = het hergebruiken van energie, producten of productonderdelen met een nieuw doel. Upcycling = het hergebruiken van energie, producten of productonderdelen met een nieuw doel, zodat het meer waarde krijgt dan voorheen. Downcycling = het hergebruiken van energie, producten of productonderdelen met een nieuw doel, zodat het minder waarde krijgt dan voorheen. Verbranden = het opwekken van energie door vuilnisverbranding. Storten = het dumpen van afval. Hoofdstuk 8 Economische welvaart = nastreven van waarden om welvaart te realiseren. Welvaart = men beschikt over voldoende financiële middelen om zijn eigen behoeLes te voorzien. Micro-financiering = het verstrekken van rela9ef kleine leningen aan mensen in ontwikkelingslanden, zodat zij een eigen bedrijf kunnen opstarten. Winst = een waarde waarmee men uitdrukt dat ergens een voordeel mee gerealiseerd wordt. Bruto na=onaal product (BNP) = de totale (toegevoegde) waarde van alle geproduceerde diensten en goederen in een land. Bruto na=onaal inkomen (BNI) = de totale (toegevoegde) waarde van alle geproduceerde diensten en goederen van. De staatsburgers van een land. Omzet = de opbrengst van de verkoop of dienst in een bepaalde periode. Bedrijfsresultaat = het verschil tussen de opbrengst en de kosten van het maken van het product of dienst. Wordt ook wel brutowinst genoemd. Winst na belas=ng = bedrag dat overblijL nadat belas9ng en andere lasten ervan af zijn getrokken van de brutowinst. Dit wordt ook wel neOowinst genoemd. Jaarrekening = balans met alle bezi\ngen en schulden, resultatenrekening over omzet en winst, kassastroom over de geldstromen en een toelich9ng waarin belanghebbenden betrokken worden. Crea=ef boekhouden = account schetst een rooskleurig beeld over een bedrijf, terwijl het bedrijf eigenlijk niet zo goed is. Accountacy standaard = interna9onale regels voor accountants. Interna=onal Financial Repor=ng Standards (IFRS) = de interna9onal regels. Generally Accepted Accoun=ng Principes (GAAP) = na9onale boekhoudstandaarden welke boven op de interna9onale regels komen. Interne cost-accoun=ng = een manier van verslaglegging waarbij de financiële presta9es van een bedrijf middels een jaarverslag worden vastgelegd (economisch). Externe cost-accoun=ng = een manier van verslaglegging waarin wordt gerapporteerd over de niet-financiële presta9es van een bedrijf op het gebied van sociale en ecologische waarden (sociaal en ecologisch). Knowhow = kennis en ervaring van een bedrijf. Goodwill = imago en opbouwende klantenbestand. Het beginsel van materialiteit = de informa9e waarvan het weglaten of verkeerd weergeven ervan het oordeel van de gebruiker beïnvloed, moet al9jd in een jaarrekening staan (hoeL niet al9jd financieel te zijn). Bijv. investeerders maken een andere keuze op basis van deze verkeerde informa+e. Integrated repor=ng = belangen van aandeelhouders in sociale en ecologische waarde en het steeds vaker verwerken van deze waarden in het jaarverslag. Bedrijfsniveau = ontwikkelingen en impact vanuit een bedrijf. Brancheniveau = ontwikkelingen en impact vanuit een branche. Mondiaal niveau = rapportage-ini9a9even die ertoe moeten leiden dat bedrijven op basis van dezelfde standaarden rapporteren over hun impact op mens en milieu. Na=onaal niveau = de impact van na9onale industrieën op vooral het milieu. Effect van externe cost-accoun9ng 1. Betere bedrijfsvoering? Ja: zorgt ervoor dat een bedrijf aan meer aandacht besteed dan alleen financiële gegevens, aandacht kan besteed worden aan klimaatverandering of co2 uitstoot. 2. Geldige methoden? Hoe druk je sociale en ecologische waarden uit in geld? Soms wordt er een bepaalde methode bedacht en wordt die aangehouden. Alterna9ef: bestendigheid van de rela9e met stakeholder meten. = rela9e-ethiek, omdat de kwaliteit van de presta9es van een bedrijf op het gebied van mens en milieu gemeten wordt aan de hand van de bestendigheid van de rela9es met de relevante stakeholders. 3. Geldig mo9ef? Wat is het voornaamste mo9ef van een bedrijf dat aan de wereld wil laten zien wat het doet op het gebied van sociale en ecologische waarden? à Kan leiden tot verbetering van bedrijfsprocessen een geeL reflec9e op de impact van het bedrijf op de wereld. Bedrijven kunnen zichzelf heel posi9ef neerzeOen op hun eigen jaarrekening, het wordt dan meer marke9ng dan verslaglegging. (imago verbeteren). Greenwashing = groenwassen is het zich groener of maatschappelijk verantwoordelijker voordoen dan een bedrijf of organisa9e daadwerkelijk is Ethische gedragscode= Een richtlijn die binnen een bedrijf sociale en ecologische waarden uitdrukt, die bij de bedrijfsvoering in acht genomen dienen te worden. 4 soorten regels die in gedragscodes zijn terug te vinden: 1. Principeregels = Regels die waarden tot uitdrukking brengen die in acht genomen dienen te worden bij de bedrijfsvoering. (Focus ligt niet op deze waarden gerealiseerd moeten worden, maar zijn een algemeen uitgangspunt waar iedereen rekening mee moet houden) Bijv: ‘goed’ handelen 2. Resultaatregels = Regels die een bepaald eindresultaat verplicht stellen in de bedrijfsvoering. Bijv: Co2 uitstoot verminderen. 3. Procesregels = Regels die aangeven op basis van welk proces het in acht. Nemen van sociale. En ecologische waarden gerealiseerd moeten worden binnen de bedrijfsvoering. Bijv: als een werknemer niet weet aan welke regel hij zich moet houden, dient hij de strengste ethische normen in acht te nemen. 4. Hybride regels = Een mengeling van principeregels, resultaatregels en procesregels. Collec=eve zelfregulering = Een manier waarop bedrijven en andere stakeholders gezamenlijke verantwoording afleggen op het gebied van sociale en ecologische waarden. Redenen waarom zelfregulering aantrekkelijk is voor bedrijven: - Als een bedrijf zelf de regels bedenkt, is het makkelijk om die ook te volgen, omdat je er als bedrijf zelf achter staat. - Door zelfregulering hoeL de overheid minder wetgeving op te leggen, een hebben bedrijven dus met minder regelgeving te maken. De mogelijkheid dat de overheid alsnog kan ingrijpen, werkt als stok achter de deur om ethisch juist te blijven handelen. - Als een bedrijf zich houdt aan zijn eigen regels, loopt het bedrijf imagoschade op en het risico om buiten de markt geplaatst te worden. Bangladesh akkoord = akkoord dat in Bangladesh werd opgesteld na het instorten van een fabriek. In het akkoord worden veiligheidsregels tussen kledingmerken en vertegenwoordigers van tex9elarbeiders vastgelegd. Hoofdstuk 9 Cultuur= Vertegenwoordigt een geheel aan normen en waarden dat door een onderscheidbare. Groep mensen gedeeld wordt. 3 verschillende benaderingen in de omgang met andere culturen 1. Cultureel absolu=sme= Een benadering waarin we de ene cultuur beter achten en daarnaar handelen. (eigen cultuur als perspec9ef) 2. Cultureel rela=visme= Een benadering waarin men uitgaan van de gelijkwaardigheid van alle culturen, en men de andere cultuur op basis van de normen en waarden van die andere cultuur waardeert. (andere cultuur als perspec9ef) 3. Cultureel pluralisme = Een benadering waarin we de diversiteit van culturele normen en waarden accepteren, en erkennen dat deze normen en waarden tegenstrijdig kunnen zijn. (eigen cultuur, maar andere culturen begrijpen) Hofstede-model: Model om cultuurverschillen te meten. 6 Dimensies: 1. Machtsafstand = De mate waarin minder mach9ge leden van organisa9es in een land verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is. Hoog = Grote machtsafstand: Mensen gaan er snel meer akkoord dat er verschillen in macht zijn (=heel hiërarchisch) Laag = Kleine machtsafstand: Mensen hebben weinig accepta9e voor verschillen in macht (= minder hiërarchisch). 2. Individualisme vs. Collec=visme = In hoeverre individuen in een samenleving individualis9sch zijn. Hoog= erg individualis9sch, eigenbelang staat hoog Laag = meer collec9vis9sch, belang van de samenleving staat hoog. 3. Masculiniteit vs. Femininiteit = In hoeverre in een samenleving ‘mannelijke’ waarden een belangrijke rol spelen. Hoog = ‘mannelijkere’ samenleving Laag = ‘vrouwelijkere’ samenleving 4. Onzekerheidsmijding= in hoeverre individuen in de samenleving onzekerheden willen uitsluiten Hoog = Veel onzekerheidsmijding Laag= Weinig onzekerheidsmijding 5. Pragma=sme = in hoeverre individuen in de samenleving denken op de lange termijn. Hoog= Denken aan lange termijn Laag = Denken aan korte termijn 6. Terughoudendheid = In hoeverre individuen in de samenleving terughoudend zijn in het hebben van plezier en genot. Hoog= veel plezier en genot toegestaan Laag = plezier en genot worden onderdrukt. Hoofdstuk 10 Globalisering (gevolg van vervagende grenzen) Handelsbarrière = maatregel waardoor direct of indirect economisch verkeer belemmerd wordt een landsgrens over te steken. Maatregel = overheid van een land door middel van wet- en regelgeving economisch verkeer belemmerd. Economisch verkeer omvat niet alleen verkeer van goederen, maar ook van diensten, werknemers en kapitaal. Directe belemmering = Rechtstreeks verband tussen maatregel en overschrijden landsgrens Bijv. import- en exportbelas9ng, maximumaantal goederen. Indirecte belemmering = Maatregel is er niet op gericht om economisch verkeer te belemmeren, maar heeL wel dat effect. Bijv. cer9ficaten van herkomst verplicht stellen. Twee belangrijke argumenten voor een geglobaliseerde wereldeconomie: 1. Lange termijn worden we er allemaal beter van. 2. Voorkomt escala9es of zelfs oorlog. Aanhangers van deze zienswijze worden ook wel neo-liberalen genoemd. De Bre\on Woods instellingen (= systeem waarbij vaste wisselkoersen werden vastgesteld, de dollar kreeg een goudwaarde) en de EU zijn gebaseerd op neo- liberalis9sche uitgangspunten. Is neo-liberalis9sch omdat het de geglobaliseerde wereldeconomie bevordert. Het IMF (interna=onaal monetair fonds) bevordert de stabiliteit van het interna9onale monetaire systeem: - Door toezicht te houden op het systeem van wisselkoersen, economische groei en werkgelegenheid. - Door geld te lenen aan landen met een betalingsprobleem. - Door advies te geven waar dat nodig is. - Door de uitgiLe van Special Drawing Rights (SDRs) (= cer9ficaten die in het systeem van BreOon Woods inwisselbaar waren tegen goud en die in interna9onaal verband als betaalmiddel golden. De Wereldbank s9muleert de economie van ontwikkelingslanden door geld te lenen of subsidie te verstrekken aan ini9a9even in ontwikkelingslanden. De World Trade Organisa=on (WTO) draagt bij aan het bevorderen van vrije handel door wereldwijd afspraken te maken die leiden tot het verlagen van handelsbarrières. De handelswijze van het WTO is grotendeels gebaseerd op de economische theorie van David Ricardo: ieder land moet zich richten op het produceren van goederen en diensten waar het rela9ef het beste in is. Als ieder land dat doet leidt dit overal tot economische vooruitgang. IMF (Interna9onaal Monetair Fonds), WTO (World Trade Organisa9on) en de Wereldbank bevorderen de vrije handel, en proberen de wereldeconomie te s9muleren. Binnen de Europese Unie (EU) gelden regels die een sterke werking hebben omdat na9onale wetgeving hiermee in overeenstemming mot zijn, en burgers direct een aanspraak kunnen maken op deze regels. Deze regels dragen bij aan een vrijemarkteconomie en zijn onder te verdelen in drie soorten: 1. Regels die handelsbarrières tegengaan. 2. Regels die na9onale wetgeving harmoniseren (op elkaar afstemmen). 3. Regels die eerlijke concurren9e bewerkstelligen. Tegenstanders van een geglobaliseerde wereld zijn an=globalisten. Zij vinden de ideeën van neoliberalen niet realis9sch, want: 1. Er is een ongelijke toegang van middelen. Door toevallige historische omstandigheden hebben Europese landen de wereld in korte 9jd kunnen domineren en zelf koloniseren. Hierdoor is er tot op de dag van vandaag een grote kloof tussen arm en rijk. 2. Er is een ongelijke verdeling van welvaart. Er is een groeiende vermogenskloof tussen rijk en arm. Daarnaast lijkt het erop dat banken en financiële instellingen een dispropor9onele (=niet in verhouding) macht hebben over het financiële systeem, doordat ze digitaal geld kunnen scheppen (= vergroten van maatschappelijke geldhoeveelheid door bijv. rente). 3. Er is een ongelijke verdeling van macht. Bedrijven kunnen veel macht hebben, en dit wordt door vrije handel alleen maar versterkt. Ook is er kri9ek op de BreOon Woods-instellingen, omdat de machtsverhoudingen scheef blijken te zijn. Het stemmechanisme van het IMF en de Wereldbank is gebaseerd op de grooOe van de economie van een land, waardoor de rijke landen oppermach9g zijn binnen deze organen. Er bestaat kri9ek op de Europese Unie, omdat zij hun principes van vrije markt voornamelijk binnen eigen landsgrenzen toepassen. Ze zijn minder bereid deze principes naar buiten af toe te passen, waardoor ze haar eigen markt soms sterk beschermt.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser