EBHD samenvatting toetsstof periode 1 PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document provides a summary of first aid for different animals, including cats and dogs, discussing various procedures and tools like muzzles and bandages.
Full Transcript
Eerste hulp bij dieren Les 1: Eerste hulp bij dieren Belangrijkste doelen van eerste hulp: - Het leven van het dier redden. - Het lijden van het dier verlichten. - De kans op herstel van het dier bevorderen. - De toestand van het dier voorafgaand aan en tijdens het vervoer naar de...
Eerste hulp bij dieren Les 1: Eerste hulp bij dieren Belangrijkste doelen van eerste hulp: - Het leven van het dier redden. - Het lijden van het dier verlichten. - De kans op herstel van het dier bevorderen. - De toestand van het dier voorafgaand aan en tijdens het vervoer naar de dierenarts stabiliseren. Juiste volgorde handelingen bij een dier in nood: 1. Schat de situatie in en breng jezelf en eventuele omstanders in veiligheid. 2. Breng het dier indien mogelijk in veiligheid. 3. Haal hulp als er onvoldoende hulp aanwezig is. 4. Onderzoek en behandel het dier volgens het ABCDE-protocol. 5. Breng het dier naar de dierenarts. Volgorde stappen ABCDE protocol: 1. Airway: je controleert of de luchtweg van het dier vrij is. 2. Breathing: je controleert de ademhaling van het dier. 3. Circulation: je controleert de hartslag van het dier. 4. Disabilities: je controleert het bewustzijnsniveau van het dier. Manier om een gewonde kat te benaderen: - Blijf kalm en vastberaden - Beweeg rustig - Maak voorspelbare bewegingen - Kijk de kat **niet** in de ogen aan - Loop **niet** recht op de kat af Les 2: hulpmiddelen voor verschillende diersoorten **Snuitbandje**: koker van stevige stof die aan het uiteinde open is.\ Bij voorkeur alleen voor een **korte tijd**. Een hond kan zijn **warmte niet** goed **kwijt** met een snuitbandje om. Kortsnuitige rassen kunnen **makkelijk oververhit** raken.\ **Braken** in een snuitbandje is **gevaarlijk**, het dier kan stikken. **Muilkorf**: een korf van kunststof, leer of metaal.\ **Zit** voor de hond **fijner** dan een snuitje. De **mond kan open** waardoor hij **beter** kan **ademen**, zijn **warmte** kan **kwijtraken** en er zelfs mee kan **drinken**. Bij het zelf maken van een snuitbandje kan een omstander het beste de hond stilhouden door vanaf de achterzijde beide wangen vast te houden. **Hulpmiddelen katten:** - Dikke suède handschoenen. - Handdoek. - Kattensnuitje (bedekt ook de ogen). - Kattenzakken. - Dwangkooi. **Hulpmiddelen knaagdieren en konijnen**: - Handdoek. Je kan ze in een handdoek wikkelen, maar verder zijn er geen hulpmiddelen voor deze dieren. Je moet ze goed fixeren.\ **Cavia**: pak je net achter de kop goed vast en ondersteun je bij de achterkant.\ **Muizen** of **ratten**: pak je op bij de staart (basis). Pak een grote pluk vel beet achter de kop.\ **Hamsters**: pak achter de kop een grote pluk vel.\ **Konijnen**: pak een goed stuk nekvel en druk het dier op de tafel. **Hulpmiddelen vogels**: - Handdoek. Leg de handdoek niet rondom de vogel, maar bedek er de rug van de vogel mee. - Stevige handschoenen. - Vervoersmand. Je moet vogels niet te lang vasthouden, dit vinden ze erg stressvol. **Hulpmiddelen paard**: - Praam Kan kalmerend werken, maar moet je niet inzetten als een paard al in paniek is. Je kunt een praam het beste van tevoren inzetten als je weet dat het paard onrustig gaat zijn. Les 3: Transporteren en emoties. - Zorg ervoor dat je met twee personen bent: iemand om de auto te besturen en iemand om het dier in de gaten te houden of vast te houden. - Beperk de bewegingsruimte van het dier, zodat het niet bij remmen door de auto wordt geslingerd. Vervoer een dier naar de dap in een afgesloten ruimte. Plaats een klein dier in een doos, een kattenmandje of een bench. Een groter dier vervoer je los in de auto. - Zorg dat een dier tijdens het vervoer comfortabel en warm ligt en voldoende ruimte heeft om zijn ledematen te kunnen strekken. - Een dier met een gebroken bot kun je het beste op een plat oppervlakte vervoeren. Bij een paniekerig paard die een trailer in moet, kan je het beste je stem gebruiken om hem te kalmeren. Dichtbij komen en in de trailer gaan staan kan gevaarlijk zijn.\ Lukt het niet, vraag of de dierenarts naar je toe kan komen.\ Het forceren kan de situatie erger maken. Tijdens het vervoer is twee personen het beste, meer kan al snel voor extra onrust zorgen. Soms is 3 handiger als er zuurstof ed moet worden toegediend. De derde persoon kan ook de eigenaar van het dier zijn, dat kan het dier ook geruststellen, maar kies hier alleen voor als de eigenaar zelf rustig is. Wanneer je een dier probeert te helpen, is het belangrijk dat je rustig blijft en doortastend handelt zodat de eigenaar weet wat hij aan je heeft. Ook helpt het om de eigenaar een taak te geven zodat je de ruimte hebt om het dier te onderzoeken. Je kan je gegevens achterlaten bij de dierenarts, mochten de eigenaren contact met je willen opnemen. ABCDE-protocol Airway: Als de ademhaling belemmerd is, dan hoor je dat het dier snakkende, rochelende of piepende geluiden maakt en benauwd it.\ Ook de frequentie waarmee het dier ademt kan afwijken. Mogelijke oorzaken voor belemmerde ademhaling: - Afgeknelde luchtwegen: bv door halsband, tuigje of touw. - Verslikking in een stuk bot of een bal. - Verslikking in een vloeibaar materiaal zoals bloed of braaksel. - Opgezwollen slijmvlies, bv door allergische reactie, een bijna verdrinking of het inademen van rook. Bij een belemmerde ademhaling bel je altijd een dierenarts.\ Bij een verslikking verwijder je de oorzaak.\ Bij een allergische reactie of het inademen van rook leg je het dier met gestrekte hals in de borstbuikligging (dien zuurstof toe als het nodig is). Behandeling ademhalingsproblemen: 1. Verwijder alle voorwerpen die de hals of borstkas afknellen. 2. Ga op zoek naar de oorzaak en neem de oorzaak weg. 3. Leg het dier in de borst-buikligging. 4. Beadem het dier. Verwijdering van een vreemd voorwerp: 1. Open de bek van het dier 2. Trek de tong naar buiten Als die lastig te pakken is, gebruik een zakdoekje of lapje stof. 3. Lepel het voorwerp er met je vingers of een tangetje uit. Steek twee vingers via de zijkant van de bek richting de keelholte en haak die achter het voorwerp. Trek je vingers vervolgens samen met het voorwerp naar voren.\ Let op dat het dier je niet bijt. 4. Lukt dit niet, gebruik dan de heimlichmanoeuvre. Volgorde heimlich: 1. Sla vanaf de rugzijde van het dier je armen om de borstkas. 2. Maak een vuist en plaats deze op de buik achter de ribbogen. 3. Leg je andere hand over de buist. 4. Trek met een krachtige ruk het dier tegen je aan, met de buist schuin naar boven. Breathing: Let bij het controleren van de ademhaling op de volgende punten: - Het type ademhaling (bv abdominaal of costaal) - De regelmaat van de ademhaling - De frequentie van de ademhaling - De diepte - Het geluid - De kleur van de slijmvliezen Normale ademhalingsfrequenties in ademhalingen per minuut: - Muis: 60 -- 220 - Rat: 71 -- 146 - Hamster: 35 -- 135 - Cavia: 40 -- 100 - Chinchilla: 40 -- 120 - Konijn: 35 -- 60 - Fret: 32 -- 36 - Kat: 20 -- 40 - Hond: 10 -- 30 - Paard: 8 -- 14 - Schaap: 12 -- 15 - Geit: 20 -- 30 - Varken: 8 -- 18 - Rund: 10 -- 30 Bij grauw of blauw slijmvlies, krijgt het dier onvoldoende zuurstof. Bij ademstilstand: - Het dier raakt bewusteloos - De polsslag wordt trager - De slijmvliezen kleuren blauw - Het dier krijgt krampen Oorzaken afwijkende ademhaling: - Storing in de bloedsomloop - Verlaagd bewustzijn - Beschadiging van de hersenen of wervels - Verdrinking - Borstwond Bij een dier dat is gered van verdrinkingsnood, maak je niet altijd het hele abcde-protocol af. als het dier niet ademt, begin je direct met mond op snuit beademing. Als het na een minuut niet zelfstandig ademt, begin je met reanimeren.\ Wanneer het dier zelfstandig ademt wikkel je het in een deken zodat het warm blijft/wordt. Als het dier braakt, maak dan eerst zijn bek schoon zodat het dier niet in zijn braaksel stikt.\ Laat het dier ook altijd onderzoeken door een dierenarts.\ Bij een borstwond dek je als eerste de wond af. verwijder het voorwerp niet. Bel de dierenarts. Circulation: Slechte bloedcirculatie is te herkennen aan: - Extreem onregelmatige pols - Snelle pols - Trage pols - Bleke mondslijmvliezen - Verlengde CRT (capillary refill time) Dieren kunnen in schock raken als de organen en weefsels te weinig bloed krijgen. Bij schock is er sprake van onvoldoende circulerende volume. Hierdoor krijgen de lichaamscellen te weinig zuurstof en raken ze beschadigd. Het laatste beetje zuurstof gaat naar het hart en longen. Oorzaken schock: - Een verminderde werking van het hart, waardoor er onvoldoende bloed wordt rondgepompt. - Een verminderde hoeveelheid bloed in de bloedvaten. - Een verminderde hoeveelheid lichaamsvocht, door diarree of oververhitting. - Een allergische reactie op medicijnen of op een insectenbeet. - Een reactie op pijn of door schrik. Bij een schock kun je meestal alleen de symptomen bestrijden. Pas het protocol toe en laat het dier zsm door een dierenarts controleren. Een dier in schock stel je gerust, je blijft bij het dier omdat het zijn bewustzijn kan verliezen of een hart- of ademstilstand kan krijgen. Leg het dier in de borst-buikligging en zorg dat het dier niet afkoelt.\ Geef het dier geen drinken, het kan gaan braken. Materialen klaarleggen voor een dier wat in schock is: - Infuuszak en infuusslang - Branule - Vetrap - Scheerapparaat - Alcohol - Leukoplast - Schaar - Zuurstofapparaat - Warmtematje Oorzaken hartstilstand: - Een vernauwde kransslagader van het hart zelf - Ademhalingsstoornissen of ademhalingsstilstand - Oververhitting of onderkoeling - Elektrische schok - Sommige vergiftigingen zoals vingerhoedskruid - Ernstig bloedverlies Bij een ademstilstand houdt na 1 a 2 minuten het hart op met kloppen. Disability: Een storing in de hersenen kan het bewustzijn verminderen. Een verminderd bewustzijn kan problemen veroorzaken voor de ademhaling en bloedsomloop en ze zelfs stoppen. Bewustzijn niveaus: 1. Opgewonden 2. Attent 3. Verlaagd bewustzijn \- verminderd bewustzijn (sopor)\ - bewusteloosheid (stupor)\ - diepe bewusteloosheid (coma) Helemaal geen reflexen? Dan is het dier overleden. **Sopor**:\ Snel voorbijgaande versuffing, reageert wel op prikkels **Stupor**:\ Ernstig versuft, wordt kortdurend gewekt door sterke prikkel **Coma**:\ Niet te wekken door een sterke prikkel, leeft nog wel\ Een pijnprikkel kan je bij veel dieren toedienen door in de voetzooltjes of in het nagelbed te knijpen.\ Hoefdieren kunnen dit vaak niet voelen. Bij deze dieren knijp je in de oorflap. Reflexen: - Ooglidreflex - Pupilreflex - Terugtrekreflex - Pijnreflex - Anusreflex - (oogbalreflex; alleen als het dier verder nergens op reageert) Kenmerken dood dier: - Geen reflexen - Verstijving - Geen spierspanning - Slap - Laat urine en ontlasting lopen - Ogen blijven open staan - Geen hartslag, geen pols - Lichaamstemperatuur daalt Exposure: Bij jonge warmbloedige dieren ligt de temp hoger dan bij volwassen dieren. Dieren met een natte vacht en zieke dieren zijn meer vatbaar voor kou. Leeftijd, grootte en conditie hebben een grote invloed op mogelijke onderkoeling. Behandelen onderkoeling: 1. Breng het dier langzaam op temperatuur. Doe een deken of jas om het dier heen en wrijf het droog. 2. Leg het dier **niet** voor een hete kachel of verwarming. Dan warmt het te snel op.\ Je kan het dier wel onder een lauwwarme douche zetten en daarna goed afdrogen of föhnen. 3. Je kan het dier masseren om de bloedsomloop te bevorderen. 4. Als het dier goed bij bewustzijn is en kan slikken, kan je het dier suiker geven.\ Dit geeft het dier energie om te herstellen (1 gram per kg lichaamsgewicht). 5. Je kan het dier kleine hoeveelheden eten en drinken geven. Kleine dieren hebben een groter risico op onderkoeling. Je kunt bij oververhitting het beste de buik, liezen en voetzooltjes verkoelen. Normaalwaarden lichaamstemperatuur in graden celcius: - Muis: 36,5 -- 38 - Rat: 36 -- 38,5 - Hamster: 37 -- 38 - Cavia: 37,2 -- 39,5 - Chinchilla: 37 -- 38 - Konijn: 38,5 -- 40 - Fret: 27,8 -- 40 - Kat: 38,5 -- 39 - Hond: 38 -- 39 - Paard: 37,4 -- 38 - Schaap: 38,5 -- 40 - Geit: 38,5 -- 40 - Varken: 38 -- 39,5 - Rund: 38 -- 39 - Kip: 40,5 -- 43 - Gezondheid: een gezond dier heeft geen ziektes, verwondingen of infecties. - Natuurlijk gedrag: een dier moet zich kunnen gedragen op een manier die bij de soort past, zoals: zwemmen, vliegen of klimmen. Sociaal gedrag met soortgenoten is voor veel ook belangrijk. - Goede voeding: het juiste voer, juiste hoeveelheid, op de juiste manier aangeboden. - Goede huisvesting: comfortabel, genoeg ruimte, goed klimaat en genoeg verrijking. **Checklist gezondheid**: - Bewustzijn en gedrag - Houding - Beweging - Vacht, veren of schubben - Voedingstoestand en conditie - Huid, nagels of hoeven - Lichaamsopeningen - Gebit - Eet- en drinkgedrag - Ontlasting en urine - Opvallende afwijkingen - Abnormale geluiden Je kan een **ethogram** gebruiken om het gedrag van een dier goed te observeren. Het is een schema met alle gedragingen waar je op kunt letten. Les 2: oorzaken en rapportage Veel voorkomende ziekteverschijnselen: - Minder alert reageren - Minder bewegen, veel liggen - Minder of geen eetlust - Niet drinken - Versnelde ademhaling - Verhoogde lichaamstemperatuur - Derde ooglid is zichtbaar **Chronische aandoeningen** zijn lang aanwezig, soms maanden, soms jaren, soms altijd.\ **Congenitale aandoening** is een **chronische aandoening** die aangeboren is.\ **Acute aandoeningen** kunnen na een aantal dagen of enkele weken weer verdwijnen. Rapporteren: - Wat (welke afwijking) - Waar (waar was het dier) - Wie (over welk dier) - Wanneer (wanneer zag je het) - Waardoor (zag je de oorzaak?) Les 3: ziekteverwekkers en afweer Ziekteverwekkers zijn kleine organismen of virussen. - **Virussen**: stukjes organisch materiaal dat **zelf niet leeft**. Dringen het lichaam van een dier binnen en vermenigvuldigen zich daar. Het dier wordt ziek en verspreidt het virus. - **Micro-organismen**: bacteriën, gisten, schimmels en andere organismen die zo klein zijn dat je ze met het blote oog niet kan zien. Zitten veel op bedorven voedsel en ontlasting. - **Parasieten**: leven in of op een dier. Micro-organismen kunnen ook parasieten zijn, maar meestal gebruiken we het woord voor wat grotere organismen zoals wormen, schimmels, teken en vlooien. Sommige parasieten kunnen micro-organismen of virussen van het ene dier naar het andere overbrengen. Uitwendige afweer is voornamelijk de huid en het talg en de goede bacteriën die de huid aanmaakt, zeep verwijderd deze. **Antigenen** zijn ziekteverwekkers die in het lichaam zijn doorgedrongen. Om deze te bestrijden hebben dieren een inwendige afweer. Witte bloedcellen zijn hierbij erg belangrijk.\ Er zijn ook cellen die specifiek reageren op bepaalde ziekteverwekkers. Deze worden aangemaakt zodra de ziekteverwekker in het lichaam is. Hierdoor kan het lichaam de volgende keer sneller reageren. Dat heet **immuniteit**. Immuniteit: - **Kunstmatige en natuurlijke immuniteit**: KI, krijgt het dier een injectie die voor immuniteit zorgt. Bij NI niet. - **Actieve en passieve immuniteit**: bij AI maakt het lichaam zelf de stoffen die de ziekteverwekker aanvallen. Bij PI krijgt het dier deze zonder er zelf iets voor te hoeven doen. Vaccin is kunstmatige actieve immuniteit. Diergeneesmiddelen toedienen Les 1: lokaal toedienen Bij systematisch toedienen kan de medicatie op verschillende manieren worden gegeven. Zoals oraal. Het middel wordt opgenomen in het bloed en vervolgens door het lichaam getransporteerd.\ Bij lokale toediening wordt het middel direct aangebracht op de plaats waar de aandoening zich bevindt. Middelen zoals: zalven, crèmes, sprays en druppels. Deze hebben direct werking op de te behandelen plaats en worden niet of nauwelijks in de bloedbaan opgenomen. Daardoor ook weinig tot geen bijwerkingen.\ Druppels kunnen zowel systematisch als lokaal werking hebben. Zalf: blijft langer en beter zitten\ Druppels: komt beter op alle plekjes (in het oor) Je moet eerst checken of het trommelvlies intact is, anders kan de zalf in het middenoor komen en zorgen voor schade, evenwichtsproblemen, doofheid en soms sterfte. Oorzalf aanbrengen: 1. Houd de kop schuin omhoog 2. Trek de oorschelp iets naar buiten 3. Breng de zalf aan 4. Masseer de gehoorgang Mastitis behandelen antibiotica: 1. Melk het kwartier leeg 2. Desinfecteer de punt van de speen 3. Open de injector 4. Breng de injector in het tepelkanaal en druk hem leeg 5. Dip of spray de speen Les 2: systematisch toedienen: oraal Wanneer een medicijn oraal wordt toegediend, wordt het medicijn in het maag-darmkanaal opgenomen en via het bloed door het hele lichaam getransporteerd. Verschillende orale toedieningsvormen: - Tablet: bestaat uit samengeperst poeder - Bolus: grote tablet die terecht komt in de pens en vertraagd de werkzame stoffen afgeeft. Wordt veel gebruikt bij runderen, geiten en schapen. - Pil: ingedroogde pasta met coating. Soms komt het pas vrij in de darmen. Coating kan maagzuurbestendig zijn. Moet in het geheel gegeven worden. - Capsule: poeder met coating erom. Vaak in het geheel geven maar soms kan je capsule openen en kan het poeder door het voer worden gemend. - Poeder: bestaat uit werkzame stof en hulpstof. Hulpstof is voornamelijk om het volume te vergroten zodat het doseren simpeler is. - Stroop of drank: makkelijk gemend door voer. Bij vogels makkelijk door water gemend. - Pasta: 50/50 droog, vloeistof. Bij oraal toedienen kan je voorkomen dat je gebeten wordt door de bovenlip tegen de kiezen te duwen. Als je de kop licht omhoog houdt en de pil achterin stopt vergroot je de kans dat het dier slikt. Als het dier niet slikt kun je over de keel wrijven of een beetje water erachteraan spuiten. Andere manieren systematisch toedienen: - Toediening via luchtwegen - Toediening via gemedicineerd voer - Rectale toediening Nadelen groepsbehandeling: - Zieke dieren eten en drinken vaak weinig, waardoor ze te weinig van het medicijn binnenkrijgen. - Het is niet goed re controleren of alle dieren wel genoeg van het medicijn binnenkrijgen. - De dosering per dier is niet nauwkeurig. Toediening via de luchtwegen: - Wordt verspreid door kleine druppeltjes in de lucht, **aerosol** - Bv: puffer bij katten met astma - Wordt veel gebruikt pluimveeboerderijen voor bv vaccinaties. Die komen terecht op de slijmvliezen en ingeademd door de dieren. Les 3: parenteraal toedienen Parenterale toediening is buiten het maag-darmkanaal om. Het zijn toedieningen per injectie en hebben een systematische werking. Wat steriel moet zijn bij een injectie: - De spuit - De naald Sommige preparaten moeten gezwenkt worden voor het gebruik om het goed te mengen, sommige niet. Dit lees je op de verpakking en in de bijsluiter. Tijdens het opzuigen van het preparaat moet je zoveel mogelijk voorkomen dat er lucht mee wordt opgezogen. Dit kun je voorkomen door te zorgen dat de naald de oppervlakte van de vloeistof niet raakt, maar er middenin zit. Er mag geen lucht in de spuit komen. Als er wel lucht in komt houd je de spuit verticaal en tik je er tegenaan zodat de bellen naar boven gaan. Dan duw je ze er voorzichtig uit. Aandachtspunten toedienen parenteraal: - Stem het formaat naald en spuit af op het dier. - Werk hygiënisch. - Zwenk sommige preparaten voor gebruik. - Zorg dat alle lucht uit de spuit verwijderd is. - Zorg ervoor dat het preparaat de juiste temperatuur heeft. - Pak een nieuwe naald als je het dier gaat inspuiten. - Houd de open, schuine kant van de naald omhoog. - Zuig de spuit aan. - Hanteer en fixeer de patiënt goed. Bij gezelschapsdieren worden subcutane injecties vaak in het nekvel gezet en soms op de ribbenwand of in de liesplooi. Je tilt met de ene hand de huidplooi op, terwijl je met de andere de injectienaald inbrengt. Door de spuit eerst aan te zuigen controleer je of je niet helemaal door de huid bent of in een bloedvat prikt. Bij leeg spuiten van de injectie is er weinig weerstand. Als er wel sprake is van weerstand is de kans groot dat de naald in de huid zit ipv eronder. Voor het geven van intraveneuze injecties kan een braunule worden gebruikt. Parenterale toedieningen: - **Subcutane injectie**: onder de huid. Makkelijk, minder pijnlijk voor dier. Goed voor grote hoeveelheden. Niet geschikt voor alle stoffen. - **Intramusculaire injectie**: in de spier. Betere opnamesnelheid. Kleine hoeveelheden. Pijnlijker voor dier. - **Intraveneuze injectie**: in een ader. Alleen door de DA. Werkt vrijwel direct. Grote hoeveelheden. Gevaarlijk als teveel ineens hart of hersenen bereikt. Daarvoor infuus handig met grote hoeveelheden. - **Intraperitoneale injectie**: in de buikholte. Snel geabsorbeerd. Gevaarlijk met organen. - **Intradermale injectie**: in de huid. Vooral voor allergie testen. Niet geschikt voor medicatie. - **Intra-articulaire injectie**: in een gewricht. Direct op plaats van bestemming, gewricht vaak lastige plek om medicatie te krijgen. Erg nauwkeurig en steriel. - **Epidurale injectie**: ruggenprik. Epidurale ruimte. Tussen wervelkolom en het harde ruggenmergvlies. Gericht op zenuwbundels verdoven. Kan naar meer zenuwbanen gaan en andere dingen verdoven zoals ademhalingsspieren. - **Intracardiale injectie**: in het hart. Euthanasie. - **Intracerebrale injectie**: in de hersenen. - **Intrathoracale injectie**: in de borsthalte. Les 4: aandachtspunten bij het toedienen De keuze in toedieningsvorm hangt af van onder andere: - De aandoening - De toestand van de patient - De beschikbaarheid van geneesmiddelen - De locatie van de behandeling (bv thuis of op DAP) Sommige middelen zijn alleen verkrijgbaar als injectie of juist tabletten Instructies eigenaar: - Hoe het middel toe te dienen - Houdbaarheidsdatum - Bewaarconditie - Dosering - Bijwerkingen Controleer altijd of je het juiste middel mee geeft met de juiste dosering. Sommige collie rassen hebben een MDR1 genmutatie die ze gevoelig maakt voor ontwormingsmiddelen uit de groep acermectines. Na een injectie kunnen ontstekingen voorkomen. **Contra-indicaties**: redenen waarom een geneesmiddel niet mag worden toegediend.\ **predispositie**: een dier heeft aanleg voor een bepaalde ziekte. Les 5: farmacokinetiek **Farmacokinetiek** is het bestuderen van de werking van diergeneesmiddelen in het lichaam van dieren. Dingen die onderzocht worden bij het bestuderen van geneesmiddelen: - Opnamesnelheid - Werkzame concentratie - Verdeling in het lichaam - Uitscheiding - Halfwaardetijd - Wachttijden Toevoeging van adrenaline aan een injectie zorgt voor een vertraagde opname in het bloed omdat adrenaline de doorbloeding lokaal verminderd. **MEC**: minimale effectieve concentratie\ **MTC**: minimale toxische concentratie **Halfwaardetijd**: is de tijd die nodig is om de helft van het in het bloed aanwezige geneesmiddel af te breken. **Metabolieten**: omgezette stoffen van het geneesmiddel. Soms zijn ze toxisch, soms zijn ze juist de werkzame stof waar het om gaat. In het laatste geval wordt het een **pro-drug** genoemd. Bij de uitscheiding en eventuele omzetting van diergeneesmiddelen spelen de lever en nieren een belangrijke rol. **Wachttijd**: minimale tijd die je moet wachten voordat producten van het dier dat medicijnen heeft gehad weer gebruikt kan worden voor menselijke consumptie. Dit zijn voorgeschreven tijden, ookal hebben leeftijd, ras en gezondheid wel invloed op de tijd waarin medicatie uit het lichaam van een dier is verdwenen. Bij paarden moeten alle medicijnen in het paspoort worden bijgeschreven ivm slacht.