Summary

This document is a Dutch vocabulary e-book, containing 1000 common words. It is organized by lessons, and includes example sentences.

Full Transcript

VOCABULARY E-BOOK to the video course “1000 most common words in Dutch” LESSON 1-20 © Bart de Pau – 2014 www.learndutch.org vocabulary e-book for video course "10...

VOCABULARY E-BOOK to the video course “1000 most common words in Dutch” LESSON 1-20 © Bart de Pau – 2014 www.learndutch.org vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 1 ik I ik heet my name is ik ben I am een a de the het the de man the man de vrouw the woman de jongen the boy het meisje the girl het huis the house hallo hello hoi hi goed good slecht bad morgen morning morgen tomorrow goedemorgen good morning avond evening goedenavond good evening dag day goedendag good day ! tot ziens see you tot until doei bye LESSON 2 alsjeblieft here you are alstublieft here you are alsjeblieft please a.u.b. please dank je wel thank you ja yes nee no niet not roken to smoke wel (confirmative) misschien maybe links left rechts right of or en and jij you je you hij he zij she ze she wij we we we jullie you zij they ze they u you vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 3 zijn to be de leraar the teacher blij happy leuk funny mooi pretty oud old jong young de voetballer the football player de premier the prime minister de student the student de leerling the scholar de baas the boss de bakker the baker de slager the butcher de boer the farmer de visser the fisherman de advocaat the lawyer de dokter the doctor de ober the waiter de politieman the police officer de agent the police officer de kapper the hairdresser de directeur the (company) director de boekhouder the accountant de verkoper the salesman de vertegenwoordiger the representative LESSON 4 eten & drinken food & drinks de groente the vegetables het fruit the fruits het brood the bread de boterham the slice of bread de kaas the cheese de hagelslag the chocolate sprinkles de pindakaas the peanut butter de melk the milk de koffie the coffee de thee the tea de aardappel the potato de aardappeleter the potato-eater het bier the beer de wijn the wine het water the water het vlees the meat de kip the chicken de friet the French fries frietje met French fries with mayonnaise de frikadel Dutch meat sausage de kroket Dutch fried ragout bar de pannenkoek the pancake de stroopwafel the syrup waffle drop liquorice de, het snoep the sweets vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 5 wie who wat what dat that dit this welke which deze these, this die that, those waar where hier here daar there wanneer when dan then toen at that time (past) terwijl while hoe how zo like this hoeveel how much de bloem the flower waarom why daarom that's why want because omdat because maar but behalve except de fiets the bike LESSON 6 de straat the street de weg the road de snelweg the highway de auto the car de bus the bus de trein the train de tram the tram de halte the stopping place de metro the metro de boot the boat het vliegtuig the airplane het vliegveld the airport de haven the port het station the railway station het kantoor the office de winkel the shop de supermarkt the supermarket het ziekenhuis the hospital de apotheek the pharmacy het zwembad the swimming pool de sporthal the sports hall het politiebureau the police station de bibliotheek the library de school the school de universiteit the university vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 7 nul zero een one twee two drie three vier four vijf five zes six zeven seven acht eight negen nine tien ten elf eleven twaalf twelve dertien thirteen veertien fourteen vijftien fifteen twintig twenty eenentwintig twenty one dertig thirty veertig forty vijftig fifty honderd hundred tweehonderd two hundred duizend thousand miljoen million LESSON 8 lopen to walk hebben to have worden to become gaan to go vragen to ask antwoorden to answer kopen to buy krijgen to get eten to eat drinken to drink rijden to drive vergeten to forget horen to hear luisteren to listen zien to see kijken to look weten to know leren to learn slapen to sleep lezen to read schrijven to write spreken to speak zeggen to say denken to think werken to work wachten to wait vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 9 groot big klein small lekker tasty vies dirty, disgusting schoon clean mooi beautiful de tulp the tulip lelijk ugly interessant interesting saai boring arm poor rijk rich donker dark licht light zwaar heavy hard hard, fast zacht soft, slow snel fast lief lovely, sweet stout naughty koud cold warm warm duur expensive goedkoop cheap hoog high, tall laag low LESSON 10 week week de dagen van de week the days of the week welke dag (van de week)? which day of the week maandag Monday dinsdag Tuesday woensdag Wednesday donderdag Thursday vrijdag Friday zaterdag Saturday zondag Sunday de maand the month de maan the moon januari January februari February maart march april April mei may juni June juli July augustus august september September oktober October november November december December winter winter lente spring zomer summer herfst autumn vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 11 met with van from naar to in in voor in front of achter behind naast next to beneden down, downstairs boven above, up, upstairs onder below op at, on top tussen between het midden the middle over about over over bij at, near binnen inside buiten outside tegen against rond around sinds since zonder without voor before na after om at LESSON 12 hoe laat? what time? hoe laat is het? what time is it? de klok the clock het uur the hour twee uur two o'clock om tien uur at ten o'clock half vier half past three half een half past twelve het kwartier the quarter kwart over drie quarter past three kwart voor zeven quarter to seven de minuut the minute tien over zes ten past six vijf voor acht five to eight vijf voor half zeven twenty five past six vijf over half vier twenty five to four twintig voor vijf twenty to five hoe lang? how long? het duurt drie uur it takes three hours van twee uur tot vijf uur from two till five o'clock de nacht the night 's nachts at night de ochtend, de morgen the morning 's ochtends / 's morgens in the morning de middag the afternoon 's middags in the afternoon de avond the evening 's avonds in the evening kwart voor zeven 's ochtends quarter to seven am middernacht midnight twaalf uur 's middags noon vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 13 vrije tijd leisure time de hobby the hobby reizen to travel de vakantie the holiday kamperen to camp out het strand the beach zonnen to sunbathe het pretpark the theme park tuinieren gardening de taal the language een taal leren to learn a language sporten to exercise hardlopen to run wandelen to go for a walk tennissen to play tennis hockeyen to play hockey borrelen to have a drink uit eten gaan to go out for dinner uitgaan to go out stappen to go out (and drink) dronken zijn being drunk koken to cook kunst art verjaardag the birthday een verjaardag vieren to celebrate a birthday hij is jarig it's his birthday zingen to sing dansen to dance winkelen to go shopping LESSON 14 Amsterdam Amsterdam de gracht the canal het grachtenpand the canal house de woonboot the house boat wonen to live het paleis the palace pont the ferry de rondvaart the canal cruise het museum the museum het concert the concert het gebouw the building het concertgebouw the Concertgebouw het plein the square het fietspad the bicycle track de brug the bridge het eiland the island de ring the ring, the ring road de coffeeshop bar where soft drugs is sold het stadion the stadium het hoofdkantoor the head office de wallen the red light district de hoer the prostitute het park the park het bos the forest vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 15 de woning the house de deur the door het raam the window de stoel the chair de kruk the stool de tafel the table de lamp the lamp de televisie the television de kast the closet de wc the toilet de keuken the kitchen het fornuis the cooker de koelkast the fridge de kamer the room de woonkamer the living room de bank the couch de slaapkamer the sleeping room het bed the bed de badkamer the bathroom de douche the shower het bad the bath tub de bijkeuken the scullery de garage the garage de tuin the garden de zolder the attic LESSON 16 het lichaam the body het lijf the body het hoofd the head de kop the head de mond the mouth de tand the tooth het oor the ear het oog the eye de bril the glasses de zonnebril the sunglasses de neus the nose het haar the hair de arm the arm de elleboog the elbow de hand the hand de vinger the finger het been the leg de knie the knee de voet the foot de teen the toe de rug the spine de buik the belly, the stomach de schouder the shoulder de kont the ass de borst the chest, the breast de baard the beard de snor the moustache het hart the heart vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 17 de kleren the clothes de kleding the clothing de kledingwinkel the clothes shop de broek the pants de spijkerbroek the jeans de trui the sweater de jas the coat de rok the skirt de jurk the robe de sok the sock (short) de kous the sock (long) de schoen the shoe de klomp the wooden shoe de riem the belt het T-shirt the T-shirt het (onder)hemd the undershirt het overhemd the shirt de blouse the blouse, the shirt het pak the suit het, de colbert the suit jacket de stropdas the tie de strik the bow de pyjama the pyjamas de onderbroek the undershorts de bh the bra de hoed the hat de das the scarf LESSON 18 doen to do beginnen to begin geloven to believe brengen to bring halen to pick up lenen to borrow bellen to call kunnen to can sluiten to close snijden to cut beslissen to decide vallen to fall voelen to feel, to touch volgen to follow gebeuren to happen iets something helpen to help houden to hold, to keep houden van to love weten to know kennen to know leuk vinden to like laten to leave verliezen to lose winnen to win maken to make vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" LESSON 19 solliciteren to apply for de sollicitatie the application de vacature the vacancy de advertentie the advertisement het werk the work de baan the job veranderen to change de brief the letter de sollicitatiebrief the application letter het cv (curriculum vitae) the resume de opleiding the education de ervaring the experience het gesprek the conversation, the interview het sollicitatiegesprek the job interview het bedrijf the company de zaak the company het salaris the salary bruto gross netto net de belasting the tax het vakantiegeld the vacation bonus de auto van de zaak the company car het pensioen the pension de reiskosten the travel expenses de vergoeding the compensation de reiskostenvergoeding the compensation for travel expenses de collega the colleague aannemen to hire ontslaan to fire LESSON 20 de vader the father papa dad de moeder the mother mama mom de broer the brother de zus the sister de opa the grandfather de oma the grandmother de tante the aunt de oom the uncle de neef the cousin, the nephew de nicht the cousin, the niece het kind the child het kleinkind the grandchild de vriend the (boy) friend de vriendin the (girl) friend de kennis the acquaintance de bekende the acquaintance de klasgenoot the classmate de verkering the relationship (love) verliefd in love verloofd to be engaged trouwen to marry scheiden to divorce gescheiden zijn to be divorced vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED want because doei bye weten to know zijn to be roken to smoke waarom why dronken zijn being drunk het fietspad the bicycle track dan then ze she blij happy 's middags in the afternoon interessant interesting de bh the bra snijden to cut leuk funny de sollicitatie the application de baas the boss de halte the stopping place goed good de kleding the clothing tot ziens see you hoeveel how much het uur the hour de avond the evening lezen to read de vriendin the (girl) friend de wijn the wine woensdag Wednesday mei may de vacature the vacancy rijk rich de keuken the kitchen mooi pretty de buik the belly, the stomach schoon clean de kaas the cheese de klomp the wooden shoe drop liquorice lelijk ugly niet not het gesprek the conversation, the interview een a onder below acht eight wij we veertien fourteen de klok the clock het vliegtuig the airplane de oom the uncle de vriend the (boy) friend de man the man over about Amsterdam Amsterdam sinds since het been the leg vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED waar where week week behalve except het salaris the salary de melk the milk de school the school de zus the sister na after het kind the child wanneer when het kantoor the office het oor the ear de tram the tram kennen to know kamperen to camp out negen nine vijftien fifteen de groente the vegetables en and twintig voor vijf twenty to five de politieman the police officer aannemen to hire het cv (curriculum vitae) the resume de advertentie the advertisement naast next to boven above, up, upstairs de brief the letter gebeuren to happen het bed the bed goedemorgen good morning licht light oud old de kruk the stool vrijdag Friday ja yes de hobby the hobby om at met with de nacht the night de broer the brother winter winter het bos the forest de deur the door de apotheek the pharmacy dat that het hart the heart de broek the pants de collega the colleague de kapper the hairdresser eten & drinken food & drinks de hoer the prostitute koken to cook de reiskosten the travel expenses de baan the job het water the water hard hard, fast vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED de straat the street hoe how het ziekenhuis the hospital de agent the police officer het hoofd the head doen to do de kamer the room de fiets the bike de advocaat the lawyer vies dirty, disgusting de wc the toilet november November de kroket Dutch fried ragout bar warm warm lenen to borrow het fruit the fruits de vakantie the holiday ik heet my name is de moeder the mother vallen to fall werken to work houden to hold, to keep de haven the port dit this de aardappel the potato gaan to go mama mom het sollicitatiegesprek the job interview de supermarkt the supermarket de auto the car de teen the toe dag day de snor the moustache de riem the belt half vier half past three hoe lang? how long? het plein the square de bibliotheek the library bruto gross de verkoper the salesman bellen to call donderdag Thursday deze these, this de jas the coat a.u.b. please de boer the farmer het concert the concert halen to pick up de sporthal the sports hall drie three goedendag good day ! de blouse the blouse, the shirt rechts right denken to think het eiland the island lekker tasty vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED lente spring wonen to live hij he het station the railway station september September zes six augustus august die that, those gescheiden zijn to be divorced welke which de kous the sock (long) het bier the beer eenentwintig twenty one de leerling the scholar twaalf twelve zomer summer vijf five tien over zes ten past six kunnen to can de stropdas the tie het haar the hair hoog high, tall de neus the nose de brug the bridge dertien thirteen de tand the tooth half een half past twelve zij she goedenavond good evening de verkering the relationship (love) weten to know zacht soft, slow de dokter the doctor vergeten to forget terwijl while de trein the train de arm the arm wachten to wait de garage the garage de tuin the garden tweehonderd two hundred ik ben I am de metro the metro de maan the moon het politiebureau the police station de borst the chest, the breast de jurk the robe de tulp the tulip naar to de boterham the slice of bread de rondvaart the canal cruise kwart over drie quarter past three over over de nicht the cousin, the niece de voetballer the football player de sok the sock (short) vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED de maand the month helpen to help de kont the ass jong young de voet the foot kijken to look de ring the ring, the ring road de snelweg the highway het grachtenpand the canal house winkelen to go shopping de bijkeuken the scullery van from schrijven to write de aardappeleter the potato-eater de koffie the coffee vijf voor half zeven twenty five past six eten to eat het huis the house het bedrijf the company geloven to believe het museum the museum we we bij at, near beslissen to decide de stroopwafel the syrup waffle de baard the beard koud cold horen to hear veertig forty de middag the afternoon het raam the window of or wandelen to go for a walk twaalf uur 's middags noon de zolder the attic misschien maybe papa dad nul zero snel fast u you sluiten to close de bank the couch het lichaam the body slapen to sleep de bekende the acquaintance het oog the eye de hagelslag the chocolate sprinkles nee no de boekhouder the accountant het pensioen the pension winnen to win stout naughty de wallen the red light district in in zaterdag Saturday veranderen to change vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED het pak the suit 's ochtends / 's morgens in the morning de bloem the flower de boot the boat herfst autumn vrije tijd leisure time zwaar heavy pont the ferry beneden down, downstairs zingen to sing de klasgenoot the classmate middernacht midnight juli July vijf over half vier twenty five to four de schouder the shoulder frietje met French fries with mayonnaise laag low de strik the bow dank je wel thank you de dagen van de week the days of the week zij they op at, on top de coffeeshop bar where soft drugs is sold achter behind voor in front of de weg the road hier here je you de tafel the table sporten to exercise het duurt drie uur it takes three hours volgen to follow de kip the chicken januari January hoe laat is het? what time is it? tot until de trui the sweater de opa the grandfather honderd hundred het fornuis the cooker het werk the work de kennis the acquaintance de lamp the lamp de slaapkamer the sleeping room arm poor mooi beautiful hebben to have de ober the waiter de pyjama the pyjamas de vinger the finger de belasting the tax ontslaan to fire zien to see elf eleven het (onder)hemd the undershirt verloofd to be engaged vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED tennissen to play tennis twee uur two o'clock de, het snoep the sweets lopen to walk de pindakaas the peanut butter de pannenkoek the pancake twintig twenty het park the park het pretpark the theme park houden van to love het brood the bread borrelen to have a drink reizen to travel duur expensive een one dinsdag Tuesday de minuut the minute om tien uur at ten o'clock maandag Monday de reiskostenvergoeding the compensation for travel expenses het hoofdkantoor the head office de frikadel Dutch meat sausage het, de colbert the suit jacket de sollicitatiebrief the application letter links left tuinieren gardening de thee the tea december December lief lovely, sweet de hoed the hat kunst art trouwen to marry ik I miljoen million hoi hi de universiteit the university zeggen to say verjaardag the birthday groot big de premier the prime minister de knie the knee leuk vinden to like binnen inside klein small verliefd in love het vlees the meat het meisje the girl zondag Sunday vijftig fifty wel (confirmative) ze they de bus the bus juni June de vertegenwoordiger the representative de televisie the television omdat because vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED oktober October kwart voor zeven quarter to seven luisteren to listen uit eten gaan to go out for dinner het lijf the body scheiden to divorce voelen to feel, to touch drinken to drink de gracht the canal een verjaardag vieren to celebrate a birthday de tante the aunt de zaak the company iets something hoe laat? what time? donker dark de bril the glasses de kleren the clothes het bad the bath tub februari February de oma the grandmother vragen to ask goedkoop cheap maar but de the spreken to speak maken to make maart march de woonkamer the living room zeven seven het overhemd the shirt dertig thirty van twee uur tot vijf uur from two till five o'clock het paleis the palace het zwembad the swimming pool de spijkerbroek the jeans de bakker the baker jij you 's nachts at night rijden to drive twee two morgen tomorrow de rug the spine de onderbroek the undershorts beginnen to begin het vakantiegeld the vacation bonus de hand the hand het concertgebouw the Concertgebouw de auto van de zaak the company car antwoorden to answer tien ten het kwartier the quarter het gebouw the building de kledingwinkel the clothes shop alsjeblieft please de student the student hardlopen to run vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED het the jullie you het strand the beach de kop the head de zonnebril the sunglasses dansen to dance het midden the middle de slager the butcher het stadion the stadium een taal leren to learn a language de elleboog the elbow de mond the mouth de koelkast the fridge de badkamer the bathroom verliezen to lose de jongen the boy alstublieft here you are morgen morning de kast the closet de friet the French fries hij is jarig it's his birthday buiten outside het T-shirt the T-shirt daarom that's why slecht bad hockeyen to play hockey de visser the fisherman de schoen the shoe 's avonds in the evening toen at that time (past) de das the scarf worden to become netto net hallo hello het kleinkind the grandchild april April kwart voor zeven 's ochtends quarter to seven am tussen between rond around zo like this wie who zonnen to sunbathe de woning the house alsjeblieft here you are laten to leave de douche the shower de rok the skirt de vader the father kopen to buy de ochtend, de morgen the morning de neef the cousin, the nephew de leraar the teacher leren to learn de stoel the chair brengen to bring de vergoeding the compensation vocabulary e-book for video course "1000 most common words in Dutch" WORDS OF LESSONS 1-20: SHUFFLED wat what de woonboot the house boat de ervaring the experience de directeur the (company) director saai boring avond evening daar there duizend thousand de opleiding the education vijf voor acht five to eight solliciteren to apply for de vrouw the woman vier four de taal the language stappen to go out (and drink) zonder without tegen against krijgen to get welke dag (van de week)? which day of the week uitgaan to go out het vliegveld the airport de winkel the shop voor before

Use Quizgecko on...
Browser
Browser