Deeltentamen 2 M&M Hoorcolleges en Literatuur PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document is a sample of a past paper and includes various topics (social inequality, different theories) related to sociology.
Full Transcript
HOORCOLLEGE 7: Ongelijkheid is meer dan alleen verschil in economisch bezit: - verschil in sociale vangnet van mensen - mate waarin mensen hoge status posities innemen - verschil in kennis over het onderwijssysteem - verschillen in gezondheid Sociale ongelijkheid gaat over verschillen...
HOORCOLLEGE 7: Ongelijkheid is meer dan alleen verschil in economisch bezit: - verschil in sociale vangnet van mensen - mate waarin mensen hoge status posities innemen - verschil in kennis over het onderwijssysteem - verschillen in gezondheid Sociale ongelijkheid gaat over verschillen in controle over, en het genot van begeerde goederen, diensten, rechten, gevoelens en ervaringen (p.184 van het boek) Verschillende vormen van sociale stratificatie: hoe zijn verschillende groepen in de samenleving gerangschikt en hoe staan zij in verhouding tegenover die bovenstaande controle. Sociale stratificatie impliceert altijd sociale ongelijkheid. Verschillende systemen van stratificatie: stratificatie van opleidingsniveau, geslacht etc. Die verschillen gaan hand in hand (intersectionaliteit). Ongelijkheidsvraagstuk: wie krijgt/heeft wat en waarom? → welke groepen onderscheiden we? → mbt welke hoeveelheid hulpmiddelen? kan gaan om rechten zoals stemrecht of economisch kapitaal → waarom is deze hulpbron tussen deze specifieke groepen zo verdeeld? Marx en Engels: Richten zich op economische hulpbronnen. Klassen worden bepaald aan de hand van economisch bezit. Bezitters van kapitaal vs bezitters van arbeiderskracht. Bezit/geld zorgt voor macht. Sociale verschillen hebben een economische basis (eendimensionale kijk) Max Weber: (meer- of multidimensionale benadering van sociale ongelijkheid) Drie principes van stratificatie: - klasse (economische status) Volgens weber vormen mensen met dezelfde economische status geen gemeenschap - stand (aanzien) mensen die dezelfde mate van waardigheid ervaren in de samenleving, zij vormen wel een gemeenschap wegens o.a. een gedeelde identiteit. - partij (georganiseerde groep met als doel; macht). gezamenlijk invloed uitoefenen op wet en regelgeving. Deze groep is georganiseerd omdat ze macht als expliciet doel nastreven. Pierre Bordieu: Maakte onderscheid in drie soorten kapitaal; sociale en culturele kapitaal kan je zien als Webers stand. - economisch kapitaal; monetiare hulpbronnen, alles wat met geld te maken heeft - sociale kapitaal; hulpbronnen die men van sociale verbindingen kan aanspreken. Eigenschap van de relatie en niet van individuen zelf. Deze hulpbron helpt je bij het bereiken van doelen. - culturele kapitaal; wat minder tastbaar. is echt van jou als persoon De kennis, vaardigheden, voorkeuren/orientaties die gebruikt kunnen worden om beloningen te ontvangen van institutionele poortwachters; voor sociale/culturele uitsluiting. Cultuur is de schaarse hulpbronnen. Dit kapitaal omvat dingen zoals de smaak en de voorkeuren voor muziek, kunst, humor. Omvat ook dingen als lichaamstaal, manier van spreken, manier van bewegen, accent wat je hebt, kennis, je kijk op de wereld. Dit kapitaal kan ingezet worden om schaarse beloningen te ontvangen bij schaarse instellingen zoals in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Dit kapitaal helpt je voldoen aan de sociale normen/verwachtingen → je weet hierdoor beter wat er van je wordt verwacht. Institutionele poortwachters: werkgevers, onderwijspersoneel, recruiters etc. We maken onderscheid in drie verschillende vormen van cultureel kapitaal: - embodied/belichaamd: onderdeel van jou als persoon door socialisatie. denk aan lichaamshouding, manier van spreken/doen, je accent/dialect. specifieke kennis die je hebt: etiquetten, ongeschreven regels. Heeft effect op jou gevoel van behoren op de universiteit bijvoorbeeld. Is dus gelinkt aan het concept: habitus. Habitus vind vaak uitdrukking in de belichaamde vorm van cultureel kapitaal. Bordieu zegt dat je dit niet meer kan bijspijkeren als je dit hebt gemist in je upbringing. Er zijn verschillende manieren waarop je je moet/hoort gedragen in verschillende situaties. - objectified cultureel kapitaal: materiele/tastbare goederen → hoeveel huizen, kunst, boeken, auto’s etc je bezit. Goederen die een symbool vormen voor je status/positie. Gaat voornamelijk over de symbolen die deze materie met zich mee dragen. - institutionalized: kwalificatie’s, diploma’s of titels die je hebt → zijn statussymbolen die je toegang kunnen verlenen tot begeerde hulpbronnen. Bordieu paste het belang van cultureel kapitaal toe in het onderwijs; sociale reproductie theorie. Waarom wordt cultureel kapitaal beloond in het onderwijs? - De cultuur die heerst in scholen sluit aan bij de cultuur van de hogere sociale klasse. - Deze kinderen zullen zich meer thuis voelen (slaat aan bij hun eigen habitus) zorgt voor een match. Als je een mismatch ervaart voel je je niet thuis en vraagt dit veel cognitieve activiteit. - Cultureel kapitaal wordt beloond/verward met bekwaamheid/intelligentie → heeft helemaal niks te maken met intelligentie maar het is puur aangeleerd gedrag vanuit huis. Cultureel kapitaal stelt je in staat om te voldoen aan beoordelingscriteria. Mensen onderscheiden zich door cultureel kapitaal. Want CK wordt gezien als een indicator van status of klasse. CK = hierarchisch; je sociale afkomst bepaalt namelijk wat je voorkeuren en smaken zijn. De hogere klasse bepaald vaak wat wordt gezien als de goede smaak. Bordieu stelt dat de hogere klasse zich bedolvt onder schaarse middelen die lastiger haalbaar zijn voor lagere klassen. Hiermee kunnen ze zich onderscheiden van andere klassen → zorgt voor in- of uitsluiting. Kinderen van 10 tot 12 blijken al heel erg te classficeren zoals volwassenen dit doen. Klassificeren aan de hand van cultureel kapitaal (kleding- en statusmarkers) gebeurt al op hele jonge leeftijd en dit neemt alleen maar toe naarmate ze ouder worden. HOORCOLLEGE 8: Waarom? Verklaringen van ongelijkheid. 1) Resultaat efficiente ordening (structureel functionalisme, utilitaristisch individualisme) Verklaring 1: ongelijkheid ontstaat vanuit een efficient en functioneel ordeningssysteem; het is gebruikelijk om mensen te belonen op basis van hun geleverde inzet en bekwaamheid → op basis van vaardigheden. We oordelen niet op basis van uiterlijke kenmerken. Ongelijkheid bestaat door verschillen in merites (=inzet + bekwaamheid). Belonen obv merites heeft een fucntie (SF) want het motiveert mensen om hard te werken (inzet) en om competenties te ontwikkelen gedurende hun loopbaan (vaardigheden). Volgens SF: optimale toewijzingen van beloningen → zorgt weer voor betere economie. Binnen het UI wordt er gekeken vanuit de werkgever → belonen op basis van merites is rationeel van de werkgever want zorgt er voor dat mensen harder werken en zorgt voor hogere productiviteit en winst voor het bedrijf. Werkt vanuit een vraag en aanbod principe. Ongelijkheid op basis van merites wordt vaak gezien als rechtvaardig/legitiem 2) Uitkomst van sociale sluiting (conflictsociologie) Ongelijkheden zijn een uitkomst van sociale sluitingsprocessen. Sociale sluiting: een of meerdere groepen sluiten een andere groep die categorisch anders is uit om toegang te krijgen tot een hulpbron. Verklaring 2: toegang sociale posities afhankelijk van toegewezen kenmerken, zoals sociale klasse, etniciteit, huidskleur, gender etc. Er is dus sprake van discriminatie. Verklaring 3: toegang tot merites is afhankelijk van toegewezen kenmerken → de mate waarin jij de kans krijgt om vaardigheden te ontwikkelen is niet hetzelfde bij alle andere categorische groepen. Bewijs (tekst van Mijs) ja er zijn ongelijke kansen om de definitie van merites te ontwikkelen maar merites zelf zijn niet meritocratisch verdeeld. Merites zijn op basis van genen toegedeeld → heb je puur geluk mee gehad en je hebt er zelf dus niet heel hard voor gewerkt. Verklaring 4: de definities van merites (wat wordt gezien als bekwaam en vaardig) wordt bepaald door bepaalde groepen, er vindt sociale sluiting plaats in de sociale definitie van merites. IQ uitslagen zijn bijvoorbeeld cultureel bepaald. De dominante groep heeft een monopolie op de merites die zij hebben bepaald waardoor toegang tot merites door andere groepen lastiger wordt. De mogelijkheid om merites te bereiken wordt lastiger wanneer jij minder beschikt over kenmerken die jou kunnen leiden tot deze merites. Definities van merites zijn veranderlijk over de tijd en dus sociaal geconstrueerd. Wel lastiger te onderzoeken en bewijzen Meritocratische belofte = onvervulbaar. Gevolg hiervan is dat we gaan victim blamen wat weer zorgt voor harde scheidslijnen omdat we het zien als legitiem omdat die ongelijkheden bestaan. Mensen zouden namelijk zelf wat kunnen doen aan hun vaardigheden (merites) maar zo werkt het dus niet. 3) Ge(re)produceerd in sociale interacties (symbolisch interactionisme) Ongelijkheid wordt ge(re)produceerd in sociale interacties. We hebben de neiging om de wereld in te delen in categorieen zoals man/vrouw, laag-/hoog opgeleid etc. Deze categorieen zijn sociaal geconstrueerd. Categorisaties en classificaties gecreeerd in interacties zorgen voor symbolische scheidslijnen en deze scheidslijnen zorgen weer voor ongelijkheid. Doordat je verschillende kenmerken hebt val je wel/niet binnen een bepaalde categorie. Categorieen zijn hierarchisch ingeeld, en er gelden stigma’s en stereotypen. Etiketteringstheorie; mensen kunnen zich gaan gedragen naar het label wat ze krijgen opgeplakt/mee worden gecategoriseerd. (ook wel self-fulfilling prophecy) Mensen kunnen dit label gaan internaliseren (eigen maken). Dit label beinvloed hoe mensen naar zichzelf kijken maar ook naar hoe anderen naar hen kijken. Erin A Cech: passie principe = cultureel schema (groot cognitief raamwerk dat we gebruiken om de wereld om ons heen te begrijpen) dat zelf-expressie verheft als het centrale principe voor het maken van carriere beslissingen. Zelf-expressie en zelf-ontplooiing is belangrijk → je moet werk kiezen waar je passie voor hebt en waar je jezelf in kan ontwikkelen. Passie volgen wordt gezien als een legitieme manier van kiezen. Passievolle vs instrumentele keuze’s (zoals geld) Je passie volgen lijkt onschuldig maar leidt tot ongelijkheid want het is voor sommige mensen makkelijker om te kiezen voor je passie → niet iedereen zit in de positie om voor hun passie te gaan. Kinderen uit kansarme omgevingen voelde zich door leeftijdsgenoten onder druk gezet om toch voor hun passie te gaan omdat financieel gewin nastreven triest was. Hierdoor bepaalde de hogere klasse weer (on)bewust wat de norm was. Draagt bij aan ongelijkheid omdat het overwerk en uitbuiting accepteren Mbt wie, wat? Wat: kansen/succes op de arbeidsmarkt Obv: sociaal-economische status, geslacht, etniciteit Verschillende theoretische perspectieven sluiten elkaar niet perse uit Mensen met hogere vaardigheidsscoren → hogere salarissen. Het algemene verband is echt niet super sterk, er zijn ook andere verklaringen WG week 4: Mijs: Meritocratie= iq + effort dus intelligentie + inzet 1. kwaliteit van onderwijs is niet meritocratisch bepaald 2. ongelijke verdeling bekwaamheid bij geboorte 3. definitie van merites niet neutraal → sociaal geconstrueerd Waarom streven we naar meritocratie? justify social inequality; principle of justice for the allocation of reward? Stimulate effort? Etiketteringstheorie; mensen kunnen zich gaan gedragen naar het label wat ze krijgen opgeplakt/mee worden gecategoriseerd. (ook wel self-fulfilling prophecy) Mensen kunnen dit label gaan internaliseren (eigen maken). Dit label beinvloed hoe mensen naar zichzelf kijken maar ook naar hoe anderen naar hen kijken. Conspicuous consumption → theory of leisure: rijke mensen gaan hun rijkdom tentoonstellen. Rijkdom en vrije tijd laten zien. → opvallend consumeren. Kritische noot: outdated, rijke mensen zitten tegenwoordig niet meer echt stil, ze hebben het allemaal heel druk. Bepaalde smaak wordt geinternaliseerd. Er moet geconsumeerd worden naar een bepaalde smaak; yachten etc. Culturele reproductietheorie: gaat uit van cultureel kapitaal wat invloed heeft op je maatschappelijke positie. Cultureel kapitaal verkrijg je vanuit je familie. Cultuur en onderwijs zorgen er voor dat ongelijkheid blijft bestaan omdat hier de dominante cultuur van de hogere klasse heerst. - cultureel kapitaal: smaak, kennis, vaardigheden, voorkeuren. habitus → smaak in namen, sport, muziek - scociaal kapitaal: toegang tot sociale relaties en netwerken - economisch kapitaal: vermogen en controle over geld Habitus is meer dan smaak rond p.204 van het boek. HOORCOLLEGE 9: Mate van stratificatie in de samenleving: - kijken naar GINI-coefficient; welk deel krijgen de rijksten t.o.v. de armsten, welk % bezitten de rijksten vd bevolking. Hoe hoger GINI index hoe hoger de ongelijkheid Mate van openheid van de samenleving: - hoe goederen en hulpbronnen worden verdeeld - in hoeverre is het mogelijk om van sociale positie te veranderen - intergenerationeel; krijg je een andere positie dan je vader/moeder? - intragenerationeel; in hoeverre is het mogelijk om van sociale positie te veranderen in je eigen leven? Gedwongen mobilitiet → structurele mobiliteit; veranderingen in posities van kind t.o.v. ouder op basis van veranderingen in de arbeidsmarkt. Shift van landbouw naar dienstverlening bv. Relatieve mobiliteit: er wordt rekening gehouden met veranderingen in de arbeidsmarkt, er wordt gekeken naar de mogelijkheden die mensen uit bepaalde posities krijgen om hogerop te komen. Wie heeft de meeste kans om in een bepaalde positie te komen? Odd’s ratio: bij een ratio van 1 zijn de kansen tussen groepen gelijk. is ie groter dan 1, dan zijn er betere kansen voor die uit het hogere milieu. kleiner dan 1, dan kansen beter voor kinderen uit een lager milieu. Wat is de rol van toegewezen kenmerken vs verworven kenmerken? Hoe moderner de samenleving, hoe minder belangrijk de toegewezen kenmerken. Gaat steeds meer over je prestaties dan over in welke klasse je bent geboren Wat is sociale cohesie? De mate van verbondenheid tussen mensen in een samenleving. Samenhang/verbinding, solidariteit en afwezigheid van conflict in de samenleving (sociale orde). 1. netwerkcohesie; in wat voor netwerken zijn mensen ingebed? positieve bindingen met mensen om hun heen, hebben ze veel vrienden? 2. organisatorische cohesie; de mate waarin mensen zijn in het verenigingsleven, sportclubs, politieke partijen etc 3. intergroep cohesie: de mate waarin er scheidingen ontstaan tussen verschillende sociale/categorische groepen. verschillen tussen opleidingsniveau, etniciteiten etc. Sociologen bestuderen netwerken, deze tekenen ze uit in sociogrammen. Je hebt gerichte netwerken: ene persoon gaat wel een binding aan met de een, maar de ander geen binding met diegene Ongerichte netwerken: wanneer er sprake is van een situatie waarin de band twee kanten op gaat. denk aan linkedin connecties Netwerken bestaan uit dyade’s → netwerk van twee personen. Kenmerken van netwerken: - wederkerigheid (binding gaat twee kanten op) vs asymetrisch (binding gaat maar een kant op) - grootte (indegree; alle inkomende connecties en outdegree; alle pijltjes die eruit gaan) - positief vs negatief. diegene mag ik wel vs diegene mag ik niet - sterke vs zwakke binding. positieve relaties hebben een sterkere binding; emotionele verbondenheid tussen mensen, ze zien elkaar vaak, er is sprake van een warme,wederkerige en ondersteunende relatie. Zwakke bindingen zijn oppervlakkige en instrumentele bindingen. - gemeenschapsbonding (van dezelfde studie, werk etc) vs bridging - dichtheid van een netwerk zegt iets over de mate waarin alle relaties die er kunnen bestaan in een netwerk ook daadwerkelijk zijn gemaakt, in hoeverre is een netwerk dicht gegroeid? Hoeveel zijn er mogelijk Je hebt 6 mensen en die kunnen met 5 anderen een relatie aan gaan; 6 x 5 = 30. Totaal aantal actoren dat je ziet te vermenigvuldigen met het aantal actoren - 1. Kan alleen bij gericht netwerk. Bij ongericht netwerk is het de helft. Triade: groepje van drie personen - transitiviteit/triadische sluiting; situatie waarbij drie actoren verbonden zijn met elkaar. een situatie waarbij actoren waarmee een persoon verbonden is, ook vrienden van elkaar zijn. jouw vrienden zijn ook elkaars vrienden 1. sterke bindingen hebben een neiging tot transitiviteit - ontmoetingskans is groter als persoon 1 en 3 allebei bevriend zijn met persoon 2 - homophily, het idee dat mensen vooral de neiging hebben een sterke binding te vormen met anderen die op hen lijken. vrouwen vormen sneller een vriendschap met vrouwen dan met mannen. - structurele balans, het is oncomfortabel om twee vrienden te hebben die het lastig met elkaar kunnen vinden. De neiging tot transitiviteit zorgen voor het dichtgroeien van netwerken Hoe relateren de kenmerken van sociale netwerken aan sociaal kapitaal? Sociale netwerken hebben waarde Sociaal kapitaal: hulpbronnen/waarde ingebed in sociale relaties. Netwerktheorie van Coleman: betrekt dit op ouders en kinderen. - sociaal kapitaal zit in dichte netwerken, info verspreid zich hier sneller en mensen zijn zichtbaarder voor elkaar. - volgens sociale controle theorie; hoe groter de kans dat je wordt beloond of bestraft draagt bij aan norm naleving waardoor kinderen zich bijvoorbeeld beter gaan gedragen op school. vertrouwen is ook hoger in zo’n netwerk. Granovetter: sociaal kapitaal verbind zich in zwakke bindingen - bindingen in netwerken met weinig overlap want geeft toegang tot nieuwe informatie van nieuwe mensen. zwakke bindingen zijn bridging ties, vormen een brug naar andere gemeenschappen en informatie. Burt: structural hole en brokers - als je de persoon bent die verschillende netwerken met elkaar verbind → het structural hole opvult (dan ben je de broker) en ben je de persoon met het grootste sociaal kapitaal. Lin/Flap: toegankelijkheid begeerde hulpbronnen van (sterke) bindingen - toegang tot rijkdom, macht, status - gaat om de soort toegang tot hulpbronnen in je netwerken, wat zijn de hulpbronnen ingebed in jouw netwerk? Flap zegt sociaal kapitaal is een combinatie van de grootte van je netwerk, de sterkte van je relatie en de hulpbronnen die die mensen hebben (beroep, hoeveel geld en macht etc) HOORCOLLEGE 10: Zwakke bindingen zijn niet perse waardevoller bij het vinden van een baan. Maar er zijn gewoon meer zwakke bindingen waardoor je meer kans hebt om daar succes te halen. Er zijn meer zwakke bindingen dan sterke bindingen. Intergroep cohesie: groeps segregatie, intergroep houdingen, intergroep vertrouwen, solidariteit en cooperatie & intergroep agressie en conflict. Sociale categorieen/scheidslijnen zijn contingent en niet arbitrait → sociaal geconstueerd, denk aan video over interpretatie migratie canada en duitsland (symbolisch interactionisme) Segregatie maat (0-1): bonding t.o.v. totaal aantal gemaakte bindingen. # bonding / (# bonding + # bridging) Verklaringen intergroep segregatie: 1. Opportunity theorie: ontmoetingenskansen beinvloeden de mate waarop je binding maakt met iemand die anders is dan jij. Groepsgrootte Consolidatie: de mate waarin er overlap is tussen verschillende kenmerken van groepen. Hoe groter de consolidatie hoe groter de segregatie. 2. Homophily theorie: mensen hebben nou eenmaal een voorkeur om binding aan te gaan met mensen die dezelfde de kenmerken hebben als wij. Vrouwen chillen vaker met vrouwen etc Interacties zijn psychologisch meer bevredigend. Heerst ook een bepaalde cultuur waardoor je ook weer dezelfde voorkeuren deelt. Daarnaast willen mensen ook graag sociale goedkeuring → mensen die hetzelfde zijn als jij met dezelfde waarden en normen zullen je eerder tegenspreken. 3. Invloed van derden (vrienden, leeftijdsgenoten, ouders, de staat). Schrijven bepaalde normen voor. Op sommige relaties liggen zelfs sancties. Invloed van derden relateert aan de structurele balans theorie (neiging tot transitiviteit bij sterke bindingen) Transitiviteit kan bijdragen aan groeps segregatie Criminaliteit is contingent maar niet arbitrair Criminaliteit/deviant = contingent; afhankelijk van plaats en tijd. - conflict theorie: machtsverschillen. sommige overtredingen worden minder zwaar gestrafd voor de rijken (belastingontduiking) - symbolisch interactionisme: labels die we als samenleving op gedrag plakken ontstaan in interactie - utilitaristisch individualisme: rationaliteit, straffen levert meer nut op in bepaalde situaties. - structureel functionalisme: verschillen in normen en waarden in samenlevingen, welke definitie functioneel is verschilt → geeft aan wat het geaccepteerde is in een samenleving Sociologische verklaringen criminaliteit: - Anomie: discrepantie tussen maatschappelijke en culturele doelen en legitieme middelen om ze te bereiken (merton, 1938) deze discrepantie zorgt namelijk voor een psychische disbalans Typologie voor bestuderen deviantie: conformiteit, innovatie, ritualisme, terugtrekking en rebellie. - Sociale desorganisatietheorie/broken windows theorie: Sociale desorganisatie → kans op criminaliteit heeft te maken met de context waarin je je bevindt. Wordt gekeken naar mate van desorganisatie. Hoge mate van desorganisatie tast het zelf functionerende vermogen aan. Economische deprivatie, etnische heterogeniteit, fluctuatie (verhuizing). In dit soort buurten zijn mensen minder in staat voor sociale controle → dingen in de buurt in de gaten te houden. Als je elkaar kent in een buurt is sociale controle ook makkelijker, door verhuizing gaat dit lastiger. Idee: aantasting bindingen en (dus) informele sociale controle. Wisselvallig bewijs voor deze theorie. Broken windowstheorie: verlengde van sociale desorganisatietheorie. In sommige omgevingen worden er signalen gegeven van sociale desorganisatie waardoor er sneller wordt ingebroken want deze signalen tonen aan dat er een gebrek is aan sociale controle. HOORCOLLEGE 11: Anomietheorie: - mensen ervaren een discrepantie tussen de culturele doelen (opgelegd vanuit de maatschappij) en de middelen die volgens de maatschappij legitiem en legaal worden geacht om die doelen mee te bereiken. - Merton verklaart criminaliteit aan de hand van de omgeving; het feit dat de maatschappij doelen en legitieme middelen oplegd die niet verenigbaar zijn. - → mensen zeggen wel dat het een theorie is maar is eerder een typologie. - Mensen reageren op verschillende manieren op deze discrepantie: conformiteit, innovatie, ritualisme, terugtrekking en rebellie. Kritiek typologie: zijn vaak te theoretisch. - Conformiteit: legitieme middelen gebruiken om culturele doelen na te streven - Innovatie: crimineel en deviant - Ritualisten verwerpen de doelen maar houden zich wel aan de legitieme middelen. - Terugtrekking: culturele doelen en legitieme middelen worden verwerpt. Voorbeeld zijn autonomen; trekken zich helemaal terug uit de samenleving - Rebellie: proberen nieuwe doelen en middelen als alternatief op te dragen maar houden zich wel aan de geldende doelen en middelen. Proberen een andere realiteit/maatschappij te creeeren. - Denk aan structureel functionalisme. Sociale controle theorie: - Hirschi: gebrekkige bindingen in de samenleving → internalisering regels/normen - Mensen geven niet toe aan natuurlijke impulsen en deviant gedrag wanneer ze binding hebben/voelen met de samenleving en hierdoor de geldende regels en normen internaliseren. In lijn met structureel functionalisme. - Vier vormen binding: 1. Attachment: de mate waarin mensen zijn verbonden aan ouders en school. 2. Involvement: de mate waarin mensen betrokken zijn bij prosociale activiteiten → zodra je bezig bent met prosociale activiteiten heb je geen tijd meer over voor deviant gedrag. 3. Commitment: het belang dat iemand hecht aan die specifieke personen/relaties die je mogelijk zou riskeren wanneer je mogelijk deviant gedrag zou vertonen. 4. Belief: de mate waarin mensen waarde aanhangen die gerelateerd zijn aan wetten en regels. als je het niet eens bent met wetten en regels in een samenleving ben je eerder geneigd deviant gedrag te vertonen. - Kritiek: je ouders zouden ook criminelen kunnen zijn. niet elke binding zorgt voor het internaliseren van wetten en regels omdat sommige bindingen deviant zijn Differentiele associatie theorie: - Sommige bindingen tot anderen leiden juist tot criminaliteit (Sutherland) - Criminaliteit wordt aangeleerd door interactie met specifieke personen. Het aanleren van bepaalde normen, houdingen etc door interactie met andere criminelen. - Link met symbolisch interactionisme. Rationele keuzetheorie: - Misdaad is een simpele uitkomst van een kosten/baten analyse. Mensen streven hun eigen belangen na. Utilitaristisch individualisme - Verlagen baten: armoede bestrijding. Verhogen kosten: pakkans, zwaardere straffen. Onderzoek laat echter wel zien dat het verhogen van de kosten weinig effect heeft. HOOFDSTUK 11: Habitus is het geheel van factoren die bij een individu een bepaalde smaak en de daarbij horende gedragspatronen waarschijnlijk maken. Wat wordt bedoeld met sociale ongelijkheden?: verschil in controle over en het genot van begeerde goederen, diensten, rechten, gevoelens en ervaringen. Wat is sociale stratificatie: de wijze waarop ongelijkheid in een bepaalde samenleving vorm krijgt. Wat zijn de kenmerken van ongelijkheden in een klassenmaatschappij: sociale klassen onderscheiden zich van elkaar als sociale groepen die in verschillende mate toegang hebben tot schaarse en begeerde goederen en in verschillende mate beschikken over middelen om die schaarse en begeerde goederen te verwerven. Gaat niet om toevallige verdeling van begeerde objecten maar om patronen of structuren die zich rond posities en rollen uitkristalliseren. Wat is het onderscheid tussen 'verschil' en 'ongelijkheid': bij verschil is er geen verschil in waardering aangekoppeld. Bij ongelijkheid is er wel sprake van verschil in zaken als waardering, prestige en rijkdom tussen de onderkende sociale posities. Ongelijkheid veronderstelt een hierarchiserend mechanisme waardoor de ene sociale positie hoger wordt geplaatst dan de andere. Wat heeft smaak, opvattingen en denkwijzen met ongelijkheid te maken? De hogere klasse onderscheid zich van lagere klasses aan de hand van habitus; het geheel van smaak, voorkeuren en de hierbij horende gedragspatronen. De rijken hebben economisch-, cultureel- en sociaal kapitaal waarmee ze een bepaalde status en aanzien kunnen verwerven in tegendeel tot lagere klasse waarbij deze vormen van kapitaal schaars zijn. Zo is jazz, klassieke muziek, ballet, zeilen en fine dining een kenmerk van de hogere klasse. HOOFDSTUK 12: Wat was volgens Marx de basis voor ongelijkheid in de samenleving? De verhouding tot productiemiddelen van de verschillende sociale klassen. De hogere klassen was in bezit van de productiemiddelen terwijl de lagere klasse enkel in bezit was van hun arbeidskracht. Waarom is Marx visie op macht of kapitaal eendimensionaal? Wat wordt bedoeld met een meerdimensionale kijk op macht/kapitaal? Is klassen onderscheiden op basis van beroepsstatus een eendimensionale of meerdimensionale benadering van macht/kapitaal, waarom? Marx keek alleen naar economische macht (1 dimensie). Meerdimensionaal van Weber: klasse, stand en partij. onderscheiden op basis van beroep is eendimensionaal. Welke vormen van macht/kapitaal onderscheidt Bourdieu (zie ook hf 11)? Hoe kunnen deze worden gemeten? (p209-210 [217, 221]; kader op p213 ) Economisch-, cultureel en sociaal kapitaal. Tussen welke andere groepen (behalve klassen) wordt ongelijkheid vaak onderzocht Gender en etniciteit. Wat wordt bedoeld met intergenerationele en intragenerationele mobiliteit? Inter: vergelijking tussen generaties en hun sociale mobiliteit. Intra: vergelijking binnen een generatie en/of levensloop van een persoon en hun sociale mobiliteit Wat is het verschil tussen 'ascribed' en 'achieved' status? Hoe heeft statusverwerving zich in Nederland ontwikkelt over de tijd heen? Ascribed status: toegeschreven status. Achieved status: verworven status. Statusverwerving in Nederland heeft een shift gemaakt van ascribed naar achieved. Van een standenmaatschappij naar een klassenstructuur. Wat betekent 'meritocratie'? Wat zijn de onbedoelde gevolgen van het leven in een meritocratische samenleving? Waarom kan dit juist tot nieuwe (en erg hardnekkige) vormen van ongelijkheid leiden? Meritocratie is het verwerven van een sociale positie aan de hand van je eigen bekwaamheid, inzet en prestatie → niet toegewezen op basis van iets anders. Onbedoelde gevolgen: meten van bekwaamheid werd makkelijker waardoor er meer werd geinvesteerd in de “veel-belovenden” waardoor er een scheve verhouding zat in investeringen → uitsluiting en gevoel van marginalisatie. Meritocratie is ook het verantwoorden van ongelijkheden. Veroordeling en stigma laagopgeleide. Artikel Mijs: 1. Wat wordt bedoeld met meritocratie? Wat zijn de drie componenten van meritocratie? Meritocratie verwijst naar een systeem waarin posities en beloningen worden toegewezen op basis van iemands talenten en inspanningen, en niet op afkomst, klasse of andere niet-gerelateerde factoren. Het concept kan worden onderverdeeld in drie componenten(s11211-014-0228-0 (1)): 1. Careers open to talents: Posities worden toegekend op basis van competentie, niet door nepotisme of privileges. 2. Educational opportunity matched to natural ability: Onderwijs en kansen zijn afgestemd op iemands potentieel, zodat talent niet verloren gaat. 3. Achievement as the basis for social inequality: Sociale ongelijkheid wordt gerechtvaardigd door verschillen in prestaties. 2. Ongelijkheden in de samenleving kunnen verklaard worden door verschillen in merites. Waarom kan dit gezien worden als structureel functionalistische of utilitaristisch individualistische verklaringen? Structureel functionalistisch perspectief: Meritocratie sluit aan bij het idee dat sociale ongelijkheid functioneel is, omdat het ervoor zorgt dat de belangrijkste posities in de samenleving worden ingevuld door de meest gekwalificeerde mensen. Dit optimaliseert de efficiëntie van de samenleving(s11211-014-0228-0 (1)). Utilitaristisch individualistisch perspectief: Meritocratie wordt gezien als rechtvaardig omdat beloningen worden gebaseerd op individuele verdienste (zoals talent en inspanning). Dit stimuleert mensen om harder te werken en draagt zo bij aan het algemene welzijn. 3. Welke argumenten geeft Mijs voor waarom de belofte van meritocratie niet vervuld wordt in het onderwijs? Mijs noemt drie belangrijke redenen waarom meritocratie in de praktijk niet werkt(s11211-014-0228-0 (1)): 1. Onderwijsinstellingen vervormen het meritocratische proces: Kwaliteit van onderwijs varieert sterk tussen scholen, wat kansen ongelijk maakt. Sociale klasse en etniciteit beïnvloeden ook welke onderwijspaden studenten kiezen. 2. Meritocratische kansen zijn zelf niet meritocratisch: Niet iedereen begint op een gelijk speelveld. Talent en capaciteiten worden ongelijk verdeeld door factoren zoals afkomst en genetica. 3. Merit is subjectief gedefinieerd: De criteria voor "verdienste" zijn historisch en cultureel bepaald, wat sommige groepen bevoordeelt en andere benadeelt. 4. Waarom creëert de belofte van meritocratie een barrière voor gelijke kansen volgens Mijs? De belofte van meritocratie legitimeert ongelijkheden door succes en falen als persoonlijk te beschouwen in plaats van structureel. Dit versterkt de perceptie dat sociale ongelijkheid rechtvaardig is, waardoor er minder aandacht is voor principes zoals behoefte en gelijkheid. Dit verhindert het aanpakken van structurele ongelijkheden en belemmert gelijke kansen(s11211-014-0228-0 (1)). 5. Binnen welke sociologische traditie valt de kritiek van Mijs op de belofte van de meritocratie? De kritiek van Mijs valt binnen de kritische sociologie. Hij stelt dat meritocratie niet alleen een onvolkomen belofte is, maar een onmogelijke belofte. Deze benadering benadrukt hoe sociale systemen zoals onderwijs structurele ongelijkheden reproduceren en legitimeren in plaats van te corrigeren(s11211-014-0228-0 (1)). Wat is meritocratie? Meritocratie is een systeem waarin succes en beloning worden bepaald door talent en inspanning, in plaats van sociale afkomst, rijkdom of andere niet-prestatiegerichte factoren. Het idee is dat mensen gelijke kansen hebben en dat hun positie wordt verdiend door hun prestaties en capaciteiten. Waarom kan de belofte van meritocratie niet worden vervuld volgens Mijs? Jonathan Mijs identificeert drie hoofdredenen waarom de belofte van meritocratie in de praktijk niet kan worden waargemaakt(s11211-014-0228-0): Verstoringen door onderwijsinstellingen: Onderwijs is in praktijk niet neutraal en wordt beïnvloed door factoren zoals sociale klasse en etniciteit. Verschillen in kwaliteit van scholen, tracking (niveau-indeling), en sociale segregatie verstoren het meritocratische ideaal. Kansen voor merit zijn zelf ongelijk verdeeld: De basis voor succes, zoals talent en sociale ondersteuning, is ongelijk verdeeld door de "lotto van de geboorte". Kinderen uit rijkere of beter opgeleide families hebben vaak betere kansen, ongeacht hun inspanning of intelligentie. De definitie van merit is subjectief en bevooroordeeld: Wat als "merit" wordt beschouwd, wordt sociaal geconstrueerd en is historisch en institutioneel bepaald. Deze definitie bevoordeelt bepaalde groepen, wat leidt tot ongelijkheid in kansen. Waarom streven we naar een meritocratie? Legitimatie van sociale ongelijkheid: Meritocratie biedt een schijnbaar rechtvaardige basis voor het toewijzen van beloningen, waardoor verschillen in sociale status en rijkdom als "verdiend" worden gezien. Stimuleren van inspanning: Het idee dat hard werken beloond wordt, motiveert mensen om hun best te doen en zich te ontwikkelen. Dit sluit aan bij de functionele logica van meritocratie, waarin effort en capaciteiten worden gezien als de sleutel tot vooruitgang. Rechtvaardigheidsprincipe: Veel mensen vinden het eerlijker als beloningen worden toegekend op basis van prestaties in plaats van afkomst of privileges. Hoofdstuk 7 van Tubergen: Hoe kun je netwerken visualiseren? Wat wordt bedoeld met nodes, edges/ties (bindingen), ego, alter, dyad (dyade), gerichte en ongerichte verbindingen, digraph, reprociteit, asymmetrische relaties, zenders, ontvangers, adjacency matrix, indegree en outdegree? 1. Netwerken visualiseren Sociale netwerken kunnen worden weergegeven als grafieken of sociogrammen. Hierin worden individuen (acteurs) voorgesteld als nodes (knopen), terwijl hun relaties worden weergegeven als edges/ties (lijnen of bindingen). 2. Begrippen: ○ Nodes (knopen): Individuen of actoren binnen een netwerk. ○ Edges/ties (lijnen/bindingen): De verbindingen tussen nodes (bijv. vriendschap of samenwerking). ○ Ego: Het centrale individu in een persoonlijk netwerk. ○ Alter: De andere personen waarmee ego verbonden is. ○ Dyad (dyade): Een relatie tussen twee individuen (ego en alter). ○ Gerichte verbindingen: Relaties waarbij de richting duidelijk is (bijv. A ziet B als vriend, maar niet andersom). ○ Ongerichte verbindingen: Relaties zonder richting (bijv. A en B zijn vrienden). ○ Digraph: Een grafiek met gerichte verbindingen. ○ Reciprociteit: Wederkerigheid in relaties (bijv. A noemt B als vriend, en B noemt A als vriend). ○ Asymmetrische relaties: Relaties die niet wederzijds zijn (bijv. A noemt B als vriend, maar B noemt A niet). ○ Zenders en ontvangers: Zenders zijn nodes die relaties initiëren (bijv. nomineren van vrienden); ontvangers zijn degenen die relaties ontvangen. ○ Adjacency matrix: Een matrix die weergeeft welke nodes verbonden zijn in een netwerk. Rijen representeren zenders, kolommen ontvangers. ○ Indegree: Het aantal relaties dat een node ontvangt (bijv. hoe vaak iemand als vriend wordt genoemd). ○ Outdegree: Het aantal relaties dat een node initieert (bijv. hoeveel vrienden iemand noemt). Wat is het verschil tussen sterke en zwakke bindingen? Op basis van welke kenmerken kunnen we ze onderscheiden? Wat zijn de vijf hiërarchische lagen van verbindingssterkte? 1. Sterke bindingen: ○ Worden gekenmerkt door emotionele nabijheid, hoge frequentie van interacties, en wederkerigheid. ○ Voorbeelden: relaties met familie, beste vrienden. 2. Zwakke bindingen: ○ Zijn oppervlakkiger, minder frequent en minder wederkerig. ○ Voorbeelden: kennissen, collega’s. 3. Kenmerken van onderscheid: ○ Emotionele nabijheid. ○ Frequentie van interactie. ○ Mate van wederkerigheid. 4. Vijf hiërarchische lagen van verbindingssterkte (Figuur 7.4): ○ Core network: De meest intieme relaties (bijv. partner, beste vrienden). ○ Sympathy network: Breder netwerk van goede vrienden en familie. ○ Affinity network: Peers en meer afstandelijke familieleden. ○ Active network: Alle actieve relaties. ○ Total personal network: Iedereen met wie iemand een positieve relatie heeft (inclusief oppervlakkige kennissen). Wat is netwerkdichtheid? Hoe bereken je dat? Netwerkdichtheid (density): Dit is de verhouding tussen het aantal gerealiseerde bindingen en het totale aantal mogelijke bindingen in een netwerk. Formule: ○ Bij een netwerk met k nodes: Gerichte bindingen: k(k−1)k(k - 1)k(k−1) mogelijke bindingen. Ongerichte bindingen: k(k−1)2\frac{k(k - 1)}{2}2k(k−1). ○ Dichtheid: gerealiseerde bindingenmogelijke bindingen\frac{\text{gerealiseerde bindingen}}{\text{mogelijke bindingen}}mogelijke bindingengerealiseerde bindingen. Wat is een triade, triadische geslotenheid, transitiviteit, en de neiging naar transitiviteit? 1. Triade: Een netwerk van drie nodes en hun bindingen. 2. Triadische geslotenheid: Wanneer alle drie de nodes met elkaar verbonden zijn. 3. Transitiviteit: De kans dat als A een relatie heeft met B, en A ook met C, B en C ook verbonden zijn. 4. Neiging naar transitiviteit: Transitiviteit komt vaker voor bij sterke bindingen, omdat sociale context en interactie-mogelijkheden dit bevorderen. Wat zijn de drie redenen waarom netwerktransitiviteit zoveel voorkomt in het kernnetwerk? 1. Ontmoetingsmogelijkheden: Vrienden delen vaak dezelfde sociale context. 2. Homofilie: Mensen vormen banden met anderen die op hen lijken, wat overlap tussen vrienden vergroot. 3. Structurele balans: Mensen voelen zich ongemakkelijk als hun vrienden niet met elkaar overweg kunnen en streven naar harmonie. Wat is het ‘small world problem’? Wat is het empirische bewijs hiervoor? Small world problem: Het idee dat elke twee willekeurige personen op de wereld verbonden zijn via slechts een paar tussenpersonen (gemiddeld 5-6 stappen). Empirisch bewijs: Studies van Milgram (1967) en recent onderzoek met Facebook-data bevestigen dit fenomeen. Wat zijn ‘bridging’ en ‘bonding’ ties van gemeenschappen? Bonding ties: Sterke verbindingen binnen een gemeenschap. Bridging ties: Zwakke verbindingen tussen verschillende gemeenschappen, die de wereld ‘kleiner’ maken door clusters te verbinden. Wat wordt er bedoeld met de ‘strength of weak ties’? Zwakke bindingen zijn belangrijk omdat ze mensen verbinden met andere gemeenschappen en nieuwe informatie verspreiden. Ze zijn vaak bruggen naar onbekende netwerken. Wat is de loss-of-community theorie? Wat is het bewijs hiervoor? Theorie: Moderne, grootschalige samenlevingen hebben geleid tot een verzwakking van sociale bindingen. Bewijs: Sociaal netwerkonderzoek toont aan dat zwakkere bindingen in omvang toenemen, terwijl sterke bindingen stabiel blijven. Wat wordt er bedoeld met sociale cohesie en sociaal kapitaal? 1. Sociale cohesie: De mate waarin leden van een samenleving met elkaar verbonden zijn door wederzijds vertrouwen en normen. 2. Sociaal kapitaal: De voordelen die individuen halen uit sociale netwerken, zoals vertrouwen, hulpbronnen en betere gezondheid. Hoofdstuk 10: Waarom is criminaliteit contingent? → Criminaliteit wordt als contingent beschouwd omdat het afhangt van sociale, culturele, historische en juridische omstandigheden. Wat als criminaliteit wordt gezien, verschilt tussen samenlevingen en kan veranderen door de tijd heen. Wat houdt de anomietheorie van Merton in? → Er bestaat een discrepantie tussen de culturele doelen die een maatschappij/samenleving oplegt, zoals bijvoorbeeld het hebben van een koophuis en een goed betaalde baan en de midddelen die als legitiem worden gezien om deze doelen hiermee te bereiken. Als bijvoorbeeld het hebben van een koophuis lastig is omdat je geen goed betaalde baan kan vinden, kan je je gaan wenden tot geld verdienen in het criminele circuit. Wat houdt de subcultuur theorie van Cohen in? → Wanneer het al vroeg duidelijk wordt wanneer mensen zich in een anomische situatie bevinden, door bijvoorbeeld te falen op school. Zullen deze mensen in de samenleving een groep vormen (een subcultuur vormen) waarin eigen waarden en normen gelden. Crimineel en afwijkend gedrag kan dan worden gelabeled als stoer, moedig en kortom positief. Wat houdt de sociale desorganisatietheorie in? → Als een buurt slecht sociaal gedesorganiseerd is waarin de buren elkaar niet of weinig kennen, economische deprivatie en veel verhuizing zorgen voor een lage mate van binding in een buurt en dus een lage mate van sociale controle. Een hoge mate van sociale desorganisatie tast het zelf functionerende vermogen aan. Dit gaat hand in hand met de broken windows theorie → wanneer er signalen zijn van sociale desorganisatie, zoals gebroken ramen, zal el eerder ingebroken worden in deze buurt omdat de inbrekers op de hoogte zijn van de signalen van sociale desorganisatie en weinig sociale controle. Wat houdt de sociaal-culturele controletheorie van Hirschi in? → Mensen zullen minder snel toegeven aan natuurlijke impulsen en deviant gedrag wanneer ze gebonden zijn aan de samenleving. Door dit gevoel van binding zullen ze geldende regels en normen internaliseren waardoor ze minder snel deviant gedrag zullen vertonen. Kritiek op deze theorie: niet elke binding zorgt voor internaliseren van normen en regels omdat sommige bindingen deviant zijn. Vormen van binding 1. Attachment: de mate van verbondenheid aan school en ouders 2. Involvement: de mate van betrokkenheid in pro-sociale activiteiten. Wanneer je veel betrokken bent in pro sociale activiteiten heb je minder tijd over voor het vertonen van crimineel gedrag. 3. Commitment: de mate waarin je je hecht verbonden voelt tot bepaalde relaties. Als je hecht gebonden bent aan sommigen zal je minder snel crimineel gedrag vertonen omdat je bang bent deze bindingen kwijt te raken. 4. Belief: de mate waarin je waarde hecht/geloofd in de wetten en regels. Wanneer je geen vertrouwen hebt/niet geloofd in de geldende wetten en regels zal je minder snel geneigd zijn om je aan deze regels te houden. Wat is een rationele keuze theorie verklaring voor crimineel gedrag? Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen met de sociaal-culturlee controletheorie? → De rationele keuze theorie stelt dat mensen een simpele kosten en baten analyse maken. Wanneer de baten zwaarder wegen dan de kosten, zullen mensen eerder geneigd zijn om deviant gedrag te vertonen. Mensen streven dus gewoon hun eigen belangen na. Gemeenschappelijk aan de theorieen is dat ze het bestrijden van armoede zien als een manier om criminaliteit te bestrijden. Armoede verhoogt het riscio op anomie, sociale desorganisatie en lage betrokkenheid; armoede maakt misdaad ook aantrekkelijker vanuit een rationeel-keuzestandpunt. De rationele keuzetheorie stelt dat de pakkans verhoogd moet worden en de straffen verzwaard. Dat weerhoud mensen meer van deviant gedrag. Aanhangers van sociaal-culturele theorieen pleiten voor het bieden van legitieme kanalen van statusverwerving, investeren in gezinsbeleid, in buurt- en verenigingsleven. Wat zijn de problemen met het meten van criminaliteit, en daarmee met het doen van uitspraken over de ontwikkeling van criminaliteit over de tijd? → Criminaliteit wordt gemeten aan de hand van news coverage en statistiek. In de media krijgt alleen sensationele misdaad een groot platform waardoor het lijkt alsof dit soort misdaden veel voorkomen terwijl dit eigenlijk niet zo is. In de statistiek wordt er alleen gekeken naar het aantal veroordeelde feiten. Bij lange na niet wordt elke vorm van criminaliteit veroordeeld. In de politie statistieken wordt gekeken naar het aantal meldingen, maar ook dan wordt niet alles gemeld. Daarnaast zijn niet alle meldingen terecht. Aan de hand van slachtofferenquetes is het al een stuk meer accuraat ookal kunnen deelnemers hun slachtofferschap overdrijven.