🎧 New: AI-Generated Podcasts Turn your study notes into engaging audio conversations. Learn more

Agogische Methoden 2 samenvatting.pdf

Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...
Loading...

Full Transcript

AGOGISCHE METHODEN 2 SAMENVATTING INLEIDING AGOGISCHE METHODEN 2 Systematisch = stapsgericht werken in een bepaalde volgorde (herhalend) Systemisch = niet enklel gericht op het individu, uitzoomen en kijken naar de context Procesmatig werken = volgens een proces werken OUTREACHEND WERKEN (ANN DECOR...

AGOGISCHE METHODEN 2 SAMENVATTING INLEIDING AGOGISCHE METHODEN 2 Systematisch = stapsgericht werken in een bepaalde volgorde (herhalend) Systemisch = niet enklel gericht op het individu, uitzoomen en kijken naar de context Procesmatig werken = volgens een proces werken OUTREACHEND WERKEN (ANN DECORTE) INLEIDING Outreachend werken: straathoekwerk, ook aan huis gaan, mensen samenbrengen, … gaat over alle leeftijden en verschillende situaties. => veelzijdig. HOOFDSTUK 1: DEFINITIE OUTREACHEND WERKEN (OW) “Outreachend werken is een werkwijze die uitgaat van een actieve benadering en gericht is op het bevorderen van welzijn. De werker vertrekt vanuit de participatieve basishouding en richt zich op kwetsbare doelgroepen die niet of ontoereikend bereikt worden door het huidige dienst-, hulp- en zorgverleningsaanbod. Hij doet dit door zich te begeven in hun leefwereld met erkenning van de daar geldende waarden en normen. Met outreachend werken streeft men naar een wederzijdse afstemming tussen de doelgroep, hun netwerk, het maatschappelijk aanbod en de ruimere samenleving” à Geen afgebakende werkvorm, in Vlaanderen lokaal proactief werken om onderbescherming van de burgers tegen te gaan (hulp- en dienstverlening moeten anders aangepakt worden zodat er minder drempels zijn om hulpvragen te stellen en dat er niet gewacht moet worden op een hulpvraag = vraaggestuurd werken, initiatief ligt volledig bij de burger) Begeven in de leefwereld -> onvoorwaardelijke acceptatie Wederzijdse afstemming -> vraag afstemmen op het aanbod en aanbod afstemmen op de vraag 1 VOOR WIE: (maatschappelijk) kwetsbare doelgroepen die niet of ontoereikend bereikt worden door de huidige dienst-, hulp- en zorgverleningsaanbod. Zowel ouderen als volwassenen als jongeren die een complexe behoefte hebben op verschillende levensdomeinen. Richt zich hoofdzakelijk om mensen in heel kwetsbare leefsituaties, zowel individuen als groepen. Soms zijn deze mensen vervreemd van de samenleving (isolement) maar de oorzaken zijn heel divers. Vaak zijn deze mensen niet of moeilijk te bereiken waardoor onderbescherming ontstaat - Grote variatie aan waarom mensen geen aansluiting vinden bij de samenleving. “We bereiken ze niet”, “ze komen niet”, “ze willen niet” —> eerst kijken naar jezelf wat maakt dat ze niet bereikt worden Zorgmissers = mensen die niet weten dat er bepaalde zorgverlening bestaat Zorgmijders = mensen die de zorg hebben opgegeven, door bepaalde ervaringen afstand genomen hebben van hulpverlening. Vaak een MMPPS à medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale problematiek DOEL OW: = Bevorderen van welzijn staat centraal - Model “kwaliteit van het leven” (Shalock & Verdugo) Tegenovergestelde van piramida van Maslow o Geen hiërarchie, alles staat op hetzelfde niveau, alles is even belangrijk Dit heeft een objectieve en subjectieve kant —> goed luisteren en kijken naar de leefwereld van mensen (hangt af van persoon tot persoon) Levensdomeinen o Integraal à werken op diverse levensdomeinen tegen onderbescherming o Vraaggericht à in afstemming en dialoog vragen opwekken o Proacties à niet afwachten tot een vraag gesteld wordt, eventueel aanklampend Schalok en Verdugo à 8 domeinen om de kwaliteit van het bestaan te meten en te verbeteren:g 1. 2. Zelfbepaling a. Autonomie, mag je je eigen keuzes maken, dat nie anderen steeds over je hoofd beslissingen nemen. Kun je zelf dingen proberen en bv bepalen wnnr je naar bed gaat. Indicatoren zijn autonomie, persoonlijke doelen en waarden, keuzes kunnen en mogen maken, persoonlijke doelen/waarden kunnen en mogen nastreven, beslissingen nemen, zelf richting geven. Rol SW’er ->zo weinig mogelijk zelf bepalen en zoveel mogelijk volgen en Vraaggericht. (NIVEA-principe: niet invullen voor een ander) soms hebben mensen geen persoonlijke doelen meer en dan kan de SW’er samen met de client doelen formuleren. Lichamelijk welbevinden a. Ben en voel je je wel gezond? Wordt je serieus genomen in je lichaamelijke integriteit? Kan je indien nodig naar je eigen huisarts Indicatoren: gezondheid, fitheid, voeding, ontspanning, goed slapen , mobiliteit, toegang tot gezondheidszorg,ADL (assistentie dagelijks leven) Rol SW’er: ontdekken wat de betrokkene motiveert om iets te doen aan zijn welbevinden. Vb sporten, te voet boodschappen doen,… ondersteunen bij toegang gezondheidszorg, eventueel meegaan. 2 3. 4. 5. 6. 7. 8. Emotioneel a. Voel je respect en wordt je voor vol aangezien? Kan je je veilig en zeker voelen in je leven? Indicatoren: veiligheid, tevredenheid, geen stress, zelfbeeld, voldoening, stemming, plezier Rol SW’er: ontdekken wat de betrokkene rust biedt en voldoening. Veel bevestigen in functie van zelfvertrouwen. Duidelijkheid en structuur bieden, veel kaderen en uitleggen waarom iets zal gebeuren of gebeurt. Materieel a. Leef je in Mariëlle omstandigheden die je je menselijke waardigheid doen behouden? Indicatoren: financiële zekerheid, voeding, onderdak, bezittingen, eigendom, werk Rol SW’er: ondersteunen bij opnemen sociale bescherming. Interpersoonlijke relaties a. Kan je je eigen sociaal netwerk creëren, behouden en onderhouden? Indicatoren: intimiteit, affectie, relaties (familie, vrienden, leeftijdsgenoten), interactie, vriendschap, ondersteuning Rol SW’er: ondersteunen en in kaart brengen van (vroegere) relaties, contacten helpen leggen en eventueel helpen herstellen van contacten of nieuwe aanleggen. Sociale inclusie a. Mag je simpelweg ervaren dat je erbij hoort in de samenleving, dat je mens onder de mensen bent en geaccepteerd wordt? Indicatoren: begrip voelen, status, integratie, participatie/deelnemen aan maatschappelijke leven, werkomgeving, een bijdrage mogen/kunnen leveren, van betekenis kunnen zijn in de samenleving Rol SW’er: Zoeken naar oplossingen in de maatschappij en niet enkel binnen de eigen voorziening. Verbinden, niches mogelijk maken. Zie ook verder in de cursus bij Kwartiermaken Persoonlijke ontplooiing a. Krijg je de kans als mens te groeien in je gevoel van eigenwaard, te leren door het zelf ervaren, maar ook simpel door naar school te kunnen gaan ondanks drempels? Indicatoren: mogelijkheden tot onderwijs, ontwikkelen talenten en competenties (kennis, vaardigheden, attitudes), persoonlijke vervulling, zinvolle activiteiten ervaren, vooruitgang ervaren, vrije tijd, hobby’s Rol SW’er: Gewenste ontwikkeling faciliteren en actief steunen. Ontdekken welke verlangens er schuilen in bepaalde (onrealistische) wensen en dan oplossingen zoeken in functie van die verlangens en niet het geformuleerde voorstel van de betrokkene. Bijvoorbeeld Mieke heeft een ernstige verstandelijke beperking en wil verpleegster worden. Dit is te complex voor haar maar door te ontdekken wat haar precies aantrekt in die rol als verpleegkundige, zorgt de begeleider voor begeleid werk in een woonzorgcentra waar ze logistieke ondersteuning biedt met veel contacten met de bewoners. Rechten a. Ervaar je rechten die je toekomen? Kan je bijvoorbeeld bezoek ontvangen in je eigen woning, in privacy? Indicatoren: Mensenrechten (respect, waardigheid, gelijkheid, stemrecht), sociale rechten (kindergeld, woning, werk, onderwijs) en burgerrechten (privacy, stemrecht, eigendom, rechten en plichten als burger) Rol SW’er: op de hoogte brengen van rechten en plichten. Procedures uitleggen. De positie van de persoon versterken. Toegankelijkheid van diensten vergroten en ondersteunen om rechten op te kunnen nemen. In het kader van outreachend werken binnen sociaal werkpraktjken is opnemen van rechten en vermijden van onderbescherming heel belangrijk omdat het zicht richt tot mensen in heel kwetsbare leefsituaties. 3 DOOR WIE: = De sociaal werker HOE: Zich begeven in hun leefwereld met erkenning van de daar geldende waarden en normen. Wederzijdse afstemming tussen doelgroep, hun netwerk, maatschappelijk aanbod en de ruimere samenleving. Generalistsche en integrale werking. Een blijvende opvolging en afstemming zijn cruciaal. (Pro-)actieve benadering: niet afwachten tot een vraag gesteld wordt, SW neemt initiatief —> vaak schaamte om eerste stap te zetten (cliënt) Aanmelding kan op verschillende manieren: - Politie, justitiële Andere diensten en hulpverleners Burgers Rondlopen Persoon/groep zelf Belang van laagdrempelig zijn, schrik vanuit burgers om zich aan te melden. Als sw’er zelf de eerste stap zetten en voorzichtig die drempel wegwerken. Mensen appreciëren de bezorgdheid, zelfbepaling van de belanghebbende blijft belangrijk Aanklampend en bemoeizorg —> normatieve professionaliteit = voor sommigen is hun situatie vanzelfsprekend, het is dus belangrijk om duidelijk te maken aan henn dat hun situatie ook anders kan 4 Partcipatief. Waar zit de regie? - Aanbodgestuurd: volledige dienstverlening is opgebouwd vanuit logica van de organisatie. Zij bepalen wat goed en gepast aanbod is Aanbodgericht: aanbod wordt getoetst bij doelgroep en wordt bijgestuurd (voorbeeld: mobiel dienstencentrum) Vraaggericht: aanbod komt tot stand in dialoog, kan aangepast worden, tempo persoon, soms toch proactief vermelden van mogelijkheden (bv. UITpas) Vraaggestuurd: wachten tot een vraag gesteld wordt door een cliënt en dan pas aanbod opstarten —> reactief (lijkt niet op ORW maar kan na vraaggericht werken en enkele keren meegaan) Participatieve basishouding: - Authenticiteit - echt Betrokkenheid – empathie Onvoorwaardelijk – acceptatie Respect Open Betrouwbaar Gelijkwaardig Positief Nabij In hun leefwereld: - Privaat: (preventieve) huisbezoeken (bijvoorbeeld Kind en Gezin bij iedereen rondgaan), “je bent te gast” o Schrik voor inkijk Semi-publiek of inreach: plaatsen waar ze sowieso komen. Aanwezigheid en aanspreken, jezelf voorstellen. Publieke ruimte: soms conflict openbare orde versus empoweren; vindplaatsgericht werken —> Leefwereld respecteren, proberen te begrijpen en dat erkennen (niet gelijk aan goedkeuren) —> ORW wordt soms gesubsidieerd vanuit de overheid en het kan een innerlijk conflict zijn omdat je juist gesubsidueerd wordt om je in te zetten voor een bepaalde doelgroep, maar je bent er niet ‘om de last weg te nemen’ Afstemmen: - - Directe dienst- en hulpverlening: rechtstreeks met of voor persoon/doelgroep (samen dingen regelen, …) Indirecte dienst-, hulp- en zorgverlening: afstemmen ondersteuning met andere diensten, pleiten voor een cliënt bij andere dienstverleners/… (Take-up van rechten) Participeren in de leefwereld: gewoon dinggen samen doen. Aansluiten van presentie. Tijd om elkaar te leren kennen. Onrecht erkennen en benoemen ‘ontschuldigen’ (= je bent niet schuldig omdat dingen hier verkeerd lopen, mensen voelen zich schuldig omdat hun omstandigheden verkeerd lopen). Theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid van Vettenburg (thuis, pleintje, gekende plekken) Structureel werk (macroniveau): terugkoppelen signalen naar organisaties, verandering op samenlevingsniveau realiseren (vb.: regelgeving rond voedselbedeling, wachtlijsten, …) 5 HOOFDSTUK 2: ORW EEN NOOD, EEN MODE OF WERKT HET? VERMAATSCHAPPELIJKING - Deïnstitutionalisering van de zorg, de zorg zoveel mogelijk opnemen in de samenleving. Regie leggen bij mensen met ondersteuningsnood Schema: 1 is zo dicht mogelijk bij de belanghebbende, 5 meest gespecialiseerde hulp Vermaatschappelijk = besparing —> meer kwaliteit van leven voor belanghebbende Vermarkting: we laten de markt zijn ding doen, mensen die het zelf kunnen betalen, zullen het zelf betalen VERMARKTING Het fenomeen van de toename van meer of andere (commerciële) actoren in het zorgaanbod, of het inbrengen van meer proncipes van marktwerking. Tegen bemoeizucht en ‘vadertje staat’/verzorgingstaat maar ook neoliberale twijfel in harde solidariteit (=creeren hangmat). Er worden marktmechanismen in het middenveld en de overheid binnengebracht. Winst en management zijn hier ook van belang maar zijn eigenlijk niet te combineren met de principes van SW. Door vermarkting meer uitsluiting van cliënten die geen winst opleveren maar hogere exploitatiekosten betekenen. Zorg en welzijn aan verschillende snelheden. Bv. drughulpverlening subsidies volgens geslaagde begeleidingen dus focus op mensen waar slaagkansen groter zijn, Assistentieflats en woonzorgcentra op private markt COMPLEXITEIT VAN SECTOR EN VAN ONDERSTEUNINGSNODEN: Ontoeganklijkheid van diensten, complexe regelgeving, voorwaarden,… (8B’s) Administratieve en sociale uitsluiting -> marginalisering en zorgmijders Vraaggestuurd werken: vergt heel wat competenties van cliënten : zorgmissers passief wachten? Nee! Juist proactief contact zoeken, participatief en vraaggericht ROL VAN DE OVERHEID: Terugtrekken als uitbater maar toch nog regulerend of faciliterend en subsidiërend (vergelijkbaar met Vermaatschappelijking en vermarkting) - Efficiëntie en effectiviteit: Hoe zet ik mijn budget (=belastingsgeld) in? Draaideur en wachtlijsten vermijden, gericht op actieve welvaartstaat, voor wat hoort wat maar … toch veel beslissingen o.b.v. perceptie (samenleving) en niet evidence based Ontkokeren via lokaal sociaal beleid en transversaal beleid (over de diensten en sectoren heen) Bv. lokaal sociaal beleid: Geïntegreerd Breed Onthaal (GBO) 6 HOOFDSTUK 3: ORW IS VISIEGEDREVEN “Als onvoldoende wordt stil gestaan bij visie en doelstellingen, dan bestaat het risico dat outreachend werken een manier wordt om praktijken te legitimeren die op een ingrijpende manier binnendringen in de leefwereld van mensen, maar niet het bevorderen van het welzijn van deze mensen vooropstellen.” è Als er onvoldoende wordt stilgestaan bij de visie en doelstelling, bestaat het risico dat ORW een manier wordt om sociale controle uit te oefenen en zo in het eigen belang je budget gaan uitsparen. Bewust zijn welk mens- en wereldbeeld jij als SW hanteert en is dit gealigneerd met de methode, de organisatie, de betrokken burger(s), de samenleving, het sociaal beleid (sterrenmodel Hermans) Iedereen heeft recht op een menswaardig bestaan: belang van de 3 uitgangspunten (gebaseerd op Franse Revolutie) à broederlijkheid, vrijheid, gelijkheid VRIJHEID EN INDIVIDUELE BESTAANSETHIEK: Iedereen mag keuzes maken en zijn eigen leven richting geven maar moet hier ook de gevolgen van dragen. Als outreacher is het belangrijk om mensen te empoweren en het eigenaarschap te bevestigen. We gaan niet alle verantwoordelijkheid bij de persoon leggen maar het probleem is nog altijd het probleem van de client en niet van de SW’er. Soms wordt de vrijheid belemmerd in kwetsbare leefopmstandigheden (huisdier in co-houding, voorwaarden bij leefloon,…) participatieve basishouding is cruciaal. 7 GELIJKHEID EN SOCIALE GRONDRECHTEN: Mensenrechten en grondrechten zijn een belangrijk element bij het verwezenlijken van sociale rechtvaardigheid. In de praktijk worden vele rechten niet behaald door non take-up of onderbescherming. Vaak door ongelijkheid en uitsluiting. P23-24 voor voorbeelden (5 krachtlijnen SW -> nabijheid uit een positieve werkrelatie en presentie, proceslogica door dialoog en participatie, generalistisch en integraal werken, verbinden door afstemmen, politiseren door structureel werken op meso- en macroniveau) Artikel 23 Belgische Grondwet: iedereen heeft recht op een menswaardig leven BROEDELIJKE ZORGETHIEK: Zorgethiek bepaalt hoe menswaardig bestaan vorm gegeven wordt door de samenleving en hoe die grondrechten verwezenlijkt worden. Solidariteit in een gemeenschap is cruciaal om de sociale grondrechten te realiseren, dit wordt in vraag gesteld door de vermarkting van de zorg. Door het gebruik van protocollen en focussen op problemen oplossen verlies je solidariteit en vergroot je de afstand. Bij outreachend werken staat nabijheid en solidariteit centraal. (Collega’s intervisie, experten of leidinggevend supervisie) Warme solidariteit -> buurtbabbels en dergelijke Koude solidariteit -> belastingen en herverdeling Managementslogica à afstand en protocollen WERKZAME FACTOREN BIJ ORW 8 HOOFDSTUK 4: WERKVELD VAN DE OUTREACHER De kern vormt het opbouwen van een positieve werkrelatie en werken vanuit een participatieve basishouding. 3 strategische doelstellingen (verder uitgewerkt): - Inzicht verwerven Toegankelijkheid Inclusieve samenleving ORW werkt op micro-, meso-, macroniveau (cirkels). Combinatie van 3 doelstellingen op 3 niveaus geeft 9 wervelden waar ORW een rol speelt. 1. INZICHT VERWERVEN Microniveau: - Inzicht hebben in levendomeinen van persoon in maatschappelijk kwestbare positie (zie model van leven Shalock & Verdugo als kaptsok). Hiervoor betrokken zijn, je onderdompelen in leefwereld en luisteren zonder direct problemen te willen oplossen à Tijd nodig om te investeren (meerdere huisbezoeken en op verschillende momenten in buurt lopen) Mesoniveau: - - In dialoog gaan met verschillende mensen met bepaalde gemeenschappelijke noden en samen onderzoeken wat de drempels en behoeften zijn op diverse of 1 levensdomein. Samen met doelgroep het cliëntperspectief tonen in eigen organisatie, signaleren wat anders moet en samen zoeken naar verbetering Vb.: dialoogtafels Brugge: mensen in armoede vertellen over hun schooltijd en over hun ervaring met digitale kloof. Dit inzicht moet verantwoordelijken helpen om betere beslissingen te nemen en toegankelijkheid op diverse levensdomeinen te vergroten voor mensen in armoede Macroniveau: - Kennis van leefwereld kan in combinatie met kennis van regelgeving en sociaal beleid uitgelegd worden aan lokale bsesturen en beleidsmakers. Structureel aan de slag gaan. ORW zelf goed zicht hebben op maatschappelijke tendensen (vermarkting, vermaatschappelijking, individueel schuldmodel,…) 9 2. INCLUSIEVE SAMENLEVING Focus op ondersteunen van mensen bij afbouwen of herstellen van een natuurlijk sociaal netwerk en gevoel deel te hebben aan de samenleving Microniveau: - Aandacht naar krachten, motivatie en huidige netwerk, dit afstemmen met capaciteiten in eigen netwerk van betrokkene. Vaak bemiddelen om wederzijdse verbinding en aansluiting mogelijk te maken. Positieve ervaringen creëren en laten ervaren dat er omgevingen zijn waar mensen wel te vertrouwen zijn en openstaan voor anders zijn. Mesoniveau: - Zoeken naar veilige plekken waar verbindingen mogelijk zijn of zo’n plekken creëren. Buurtgebonden activiteiten om kans te bieden om mensen te ontmoeten. Dit versterkt hun zelfvertrouwen en geeft kans om sociale vaardigheden te ontwikkelen. Macroniveau: - Perspectief van mensen die uitsluiting ervaren in maatschappelijke en politieke debatten brengen. Dit door je aan te sluiten bij sociale acties om te tonen dat het anders kan. 3. TOEGANKELIJKHEID Hanteren van 8 B’s (bruikbaarheid, betaalbaarheid, bereikbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid, bekend, betrouwbaar, begrip voelen) Microniveau: - Verbindingen kunnen leggen met maatschappelijke verbindingen door hen te informeren, te adviseren en door te verwijzen. Vaak samen met cliënt eerste stap zetten of samen bellen rond bepaalde regelingen in orde brengen. Bruggenbouwer om vertrouwen te herstellen, ook professionals ondersteunen om cliëntperspectief te zien, … Mesoniveau: - Goed kunnen samenwerken met al deze diensten en netwerk heel goed onderhoudt, samen toegankelijkheid verbeteren. Macroniveau: - Politiseren rond de ontoegankelijkheid van maatschappelijke voorzieningen KWARTIERMAKEN Kwartiermaken à maken van een kwartier à veilige plek creëren voor mensen met een psychische kwetsbaarheid waar ze hun verhaal, gevoelens kunnen delen en zichzelf kunnen zijn Doel: mensen laten participeren aan het maatschappelijke leven ook al is dat niet evident voor hen en de andere burgers. De mate van participatie kan verschillen, vaak is het deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten in de buurt. Maar ook het ter beschikking stellen van infrastructuur aan burgers is een optie bv studeren in een woonzorgcentrum. Het belangrijkste is niet het doel van een inclusieve samenleving maar er wordt extra hard ingezet op de toegankelijkheid van zorg en welzijn zodat de dienstverlening beter is afgestemd op de noden van mensen. 10 Kwartiermaken maakt deel uit van stap 3 bij de vermaatsqchappelijking van de zorg. Dit is een belangrijkproces omdat de personen zoeken hoe ze deel kunnen uitmaken van de samenleving en de samenleving (of de buurt) zoekt hoe ze die personen kunnen ondersteunen. 3 principes van kwartiermaken: 1. 2. 3. Erkenning van kwetsbaarheid a. Er wordt erkend dat de kwetsbare persoon anders is en wellicht anders zal blijven. Dit verschil geeft fricties en maakt contact moeizaam en ongemakkelijk voor zowel de kwetsbare burger als de andere burgers. Dit kan leiden tot sociaal isolement indien de kwetsbare zich niet begrepen en aanvaardt voelt door anderen. Gastvrijheid creëren in niches in de samenleving a. Ervoor zorgen dat de burger die zich uitgesloten voelt, zich nu welkom voelt en begrip ervaart. Veel organisaties richten zich op het normale waardoor eigenlijk steeds dezelfde mensen bereikt worden. Sociale inclusie is hier het belangrijkste aspect, zie verschil inclusie en integratie. (sociale integratie is eenzijdig, sociale inclusie wordt van beide kanten inspanning gevraahd om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving) Opschorting van bepaalde gewoontes of regels zodat aansluiting mogelijk wordt a. De kwetsbare mensen voelen druk om te voldoen aan de standaarden waaraan zij niet kunnen voldoen. Hierdoor kunnen ze niet zichzelf zijn op bepaalde plekken. Sociale integratie blijft moeilijk, door bepaalde gewoontes, normen en waarden op te schorten wordt aansluiting mogelijk. Wat opgeschort moet worden is voorbereidende werk van de kwartiermaker of buurtverbinder samen met alle betrokkenen KWARTIERMAKEN ≠ SOCIALE COHESIE Sociale cohesie = de samenhang tussen (groepen van) mensen, de ‘kleefkracht’ al dan niet met een (on)geschreven sociaal contract. Bouwstenen van sociale cohesie = wederzijdse afhankelijkheid en eigenbelang, gedeelde waarden en normen. Soorten sociaal kapitaal - - Cognitief sociaal kapitaal o Vermogen om anderen te vertrouwen en mate waarin je kan bijdragen tot een gevoel van wederkerigheid Structureel sociaal kapitaal o Mate waarin een persoon beschikt over informele en formele netwerken die ondersteunend zijn. Binnen deze netwerken zijn er zwakkere en sterkere banden. Verbindend sociaal kapitaal/sociale cohesie? o Dit is hetgeen de samenleving samenhoudt, een gevoel van verbondenheid. De verbondenheid vindt plaats op basis van sterke gelijkenissen en sociale identiteit in een eerder gesloten groep die een wantrouwige houding heeft tov anderen. Er is een intense interne solidariteit gebaseerd op sterke banden, maar ook sociale controle. Het is moeilijk om aan te sluiten als je een andere sociale status of cultuur hebt. Eerder sterke banden Overbruggend sociaal kapitaal/bridging? o De verbondenheid gebeurt op basis van gemeenschappelijke interesses of situaties en minder op basis van gemeenschappelijke cultuur, status of overtuigingen. De sociale relaties zijn niet zozeer gebaseerd op intensief en blijvend contact maar eerder oppervlakkig, beperkt en soms tijdelijk contract die eerder instrumenteel zijn. Eerder zwakke banden 11 Sociale cohesie op niveaus - Micro = gezin, familie, vrienden Meso = verenigingen, buurten Macro = uniculturele samenlevingen Indien gebrek aan de bouwstenen voor sociale cohesie door de (super)diversiteit in buurten of beperkte functies van een buurt (geen winkels meer, geen post- of bankpunt). Als SW zoeken naar nieuwe verbindende factoren van sociale systemen gebaseerd op sociale interactie, verbondenheid met de buurt, sociale veiligheid en informele sociale controle of hulp om een ander gevoel van sociale cohesie te bieden Wat werkt bij kwartiermaken? - - - Samenwerking professionelen, vrijwilligers, burgers Laten participeren van mensen die uitgesloten worden (participatief werken) Wensen en voorkeuren zijn uitgangspunt niet het aanbod van de organisatie: aanbod- en vraaggericht Bemiddeling via concrete project(jes) Presentie en bewust zijn van normatieve professionaliteit Op maat, flow volgen: weinig beperkingen aan de methode (meer basishouding), handelingsruimte hiervoor krijgen (discretionaire ruimte) Duurzaam perspectief: gericht op langetermijnverandering (procesmatig werken) en niet acties op zich maar concrete projecten zijn wel nodig om voortgang te houden (project matig werken) Verschil wordt gewaardeerd en ook uitgedragen 12 ERVARINGSDESKUNDIGHEID: 13 HOOFDSTUK 5: POSITIEVE WERKRELATIE – PARTICIPATIEVE BASISHOUDING Def. ORW: Outreachend werken is een werkwijze die uitgaat van een actieve benadering en gericht is op het bevorderen van welzijn. De werker vertrekt vanuit de participatieve basishouding en richt zich op kwetsbare doelgroepen die niet of ontoereikend bereikt worden door het huidige dienst-, hulp- en zorgverleningsaanbod. Hij doet dit door zich te begeven in hun leefwereld met erkenning van de daar geldende waarden en normen. Met outreachend werken streeft men naar een wederzijdse afstemming tussen de doelgroep, hun netwerk, het maatschappelijk aanbod en de ruimere samenleving.” POSITIEVE WERKRELATIE: DE WAARDIGHEIDSCIRKEL à Doet nadenken over wat er nodig is om mensen, die op meerdere gebieden van hun leven problemen ervaren, op een waardige manier hulp en ondersteuning te bieden. Cirkel: hoe mensen zich soms voelen door de manier hoe anderen hen behandelen (schuldig, kind, …), binnencirkel is hoe ze willen behandeld worden en gezien worden. 1. 2. 3. Leegte-deelname a. Wat? Leegte is wanneer mensen zich niet gezien of gehoord voelen. Dit kan op 2 manieren: wanneer mensen hulp nodig hebben of hulp vragen en deze niet krijgen, en wanneer mensen het gevoel hebben dat zij niet meedoen of meetellen in de samenleving. b. Waarom? Middelen zijn beperkt, dit kan soms het gevoel oproepen ‘dat het bij hen nog veel erger moet worden’ voor zij hulp kunnen krijgen. Ze worden zorgmissers, hierdoor kunnen ze zich nog verder terugtrekken en moeilijker bereikt worden en worden ze zorgmijders. c. Hoe deelname bevorderen? Ten eerste: alsnog de hulpvraag vaststellen en goed oppakken zodat mensen zich gehoord voelen. Ten tweede: hulpverleners kunnen ondersteuning bieden bij het aangaan van sociale contacten en vervullen van maatschappelijke rol. Voorwerp-uniek a. Wat? Mensen voelen zich soms meer een nummer of een dossier dan een unieke persoon in een unieke situatie. Dit omdat hulpverlening als ingewikkeld wordt ervaren en mensen soms een etiket/label nodig hebben om gebruik te kunnen maken van iets. b. Waarom? Veel mensen vinden het moeilijk om hun weg te vinden in alle regelingen. Taal is moeilijk en veel gebeurdt online, bovendien beschikken ze niet altijd over het juiste label, omgekeerd krijgen ze soms een label en worden enkel maar door deze bril gezien. c. Hoe iemand als uniek persoon behandelen? Toon betrokkenheid en interessen in de persoon zijn leven, je houdt rekening en erkent de kwetsbaarheid en labels die toegang geven tot rechten en een beter leven maar je hebt ook interessen voor andere aspecten in hun leven. Mensen zijn meer dan de ziekte die ze hebben of de situatie waarin ze zich bevinden. (Check altijd of de situatie is veranderd wanneer jij toekomt) Kind-volwassene a. Wat? Cliënten voelen zich niet altijd voldoende serieus genomen, er wordt niet echt geluisterd en zelf betutteld. Soms krijgen ze door de hulpverleners het gevoel dom en onwetend te zijn. Dit is voor sommmigen een bevestiging van minderwaardigheid. b. Waarom? Er zijn verschillen in relatie tussen client en hulpverlener. Als hulpverlener heb je vaak de macht om te beslissen over de leefsituatie van mensen, hierdoor zijn ze afhankelijk en geef je een gevoel van ongelijkwaardige behandeling. Mensen ervaren soms geen zeggenschap, het kan vernederend zijn als er over hen gesproken wordt alsof ze er niet bij zijn, als hulpverleners te veel invullen hoe zij moeten leven. c. Hoe iemand als uniek persoon behandelen? Waarderende onderzoekende houding geeft een gevoel van gelijkwaardigheid. In dialoog samen zoeken. Respecteer de zelfbepaling, geef uitleg over gevolgen van bepaalde keuzes. 14 4. Monster-vriend a. Wat? Mensen wordt als gek, vies, crimineel, eng behandeld en voelen zich daarom een monster. b. Waarom? Een label krijgt al snel een negatieve stigmatisering vb de koppige autist, de luie werkloze, … het zijn mensen die al vaak uitgesloten zijn geweest en die denken dat jij hen ook zo ziet. Ze zijn argwanend of jij hen ook zo ziet. c. Hoe iemand als uniek persoon behandelen? Er is moeite, geduld en aandacht nodig, een open houding waarin niet snel geoordeeld wordt. Als hulpverlener heb je begrip voor het wantrouwen van de client en een eventuele leugen. Geef duidelijkheid over je rol en geef begrijpbare informatie. Snel vertrouwen via enkele kleine stappen helpt voor later. POSITIEVE WERKRELATIE VANUIT PRESENTIE - - Positieve psychologie Appreciative inquiry: positieve insteek als placebo, goede vragen brengt mensen in een growth mindset, waardoor ze nieuwe mogelijkheden zien en uit tunnelzicht komen. Pygmalion-effect: als je gezegd wordt dat je goed bent, zal je je ook zo gedragen DEFINITIE PRESENTIE (NIET VANBUITEN LEREN) Presentie is een praktijk waarbij de zorggever zich aandachtig en toegewijd op de ander betrekt, zo leert zien wat er bij die ander op het spel staat – van verlangens tot angst – en die in aansluiting dáárbij gaat begrijpen wat er in de desbetreffende situatie gedaan zou kunnen worden en wie hij/zij daarbij voor de ander kan zijn. Wat gedaan kan worden, wordt dan ook gedaan. Een manier van doen, die slechts verwezenlijkt kan worden met gevoel voor subtiliteit, vakmanschap, met praktische wijsheid en liefdevolle trouw. (Baart 2001) 6 METHODISCHE KENMERKEN PRESENTIE (!!) 1. 2. Zelf bewegen a. Je werkt niet vanuit een bureau, laat mensen niet naar jou toe komen. Je gaat naar de mensen hun leefwereld. Je komt bij de mensen thuis of op de plekken waar zij komen. Het gaat hier om aanwezig zijn en luisteren. Ruimte nemen en geven (de tijd die je hebt, tempo van de mensen zelf) a. Bereikbaarheid en ruimte in tijd, plaats en handelingen (discretionaire ruimte). Er is ruimte voor langdurige contacten (ongehaast, onvoorwaardelijke en integraal). De presentiebeoefenaar is niet gehaast, verblijft in het leefmilieu van de betrokkene. Het ritme van werken is afgesteld in het leefritme van anderen: soms traag, soms buiten loketuren, soms razendsnel en urgent, soms repetitief, vaak instabiel en redelijk onvoorspelbaar. Onvoorwaardelijk en organische, dit wil zeggen zonder vooraf vast te leggen voor hoelang. De aspecten ongehaastheid en onvoorwaardelijkehid leiden tot betrouwbaarheid. Niet louter aanspreekbaar voor één type hulpvraag of probleem, werkt integraal, open, domeinoverschreidend en breed inzetbaar. 15 3. 4. 5. 6. Exposure, onderdompelen en aansluiten leefwereld a. Exposure wil zeggen zich blootstellen aan/onderdompelen in, van binnenuit leren kennen en het zich eigen maken van waarden en normen. Er wordt aangesloten bij de leefwereld en levensloop van de betrokkene via informeel en hartelijk contact door samen dingen te doen. Geen zware hulpverlenende gesprekken, maar met elkaar optrekken en daar doorheen ernstige zaken aansnijden zoals afgrijselijke kindermishandeling. Presentiebeoefenaars hebben een reflexieve houding, ze weten war de beweegredenen zijn, waarom mensen doen zoals ze doen. Exposure gebeurt in enkele stadia: § Onderdrukking en beheersing van een te snelle oordeelsvorming § De zuivering, ruimte maken voor het vreemde/het andere § De ontvankelijkheid, het toelaten van het vreemde § De toewijding aan de ander Afstemmen (verbinding maken met mensen, met zichzelf en anderen) a. Afstemming in alle openheid, hulp betekend niet altijd direct alles oplossen, niet de jacht op problemen gaat voorop maar het vinden van een bevredigende verhouding tot het leven. Dit betekend niet dat je nooit problemen mag oplossen, het is gewoon niet de hoofddoelstelling. De kern is het aangaan van een zorgzame betrekking die ook geslaagd is als er geen problemen zijn opgelost. De sturing is reflectief, zonder vaste patronen, veilige regels. Betekenis geven. Perspectiefuitwisseling (kan ook non-verbale taal zijn, hoe voelt de andere zich daarbij?) a. Hier gaat het om betekenis geven aan de gebruikte taal en handelingen van de client. Dit heeft erkenning van de cliënt tot gevolg. De ander ziet in dat zijn verhaal er mag zijn zoals het is, hierdoor kan hij beter met het leven overweg. Presentie wil verdriet en pijn niet wegspoelen, oplossen of herbenoemen. Het mag er gewoon zijn. Men gaat de positieve krachten versterken en benoemen, de cliënt wordt in staat gestaald eigen keuzes te maken. De focus ligt niet op wat er mis gaat maar op wat mogelijk is (krachtgericht werken), de aandacht wordt vooral besteed aan veerkracht van mensen en beschermende factoren ookwel resilience genoemd. Subject-subject relatie (gelijkwaardigheidsrelatie, cliënt is ook subject, geen object.) a. Binnen deze relatie is er sprake van dialoog, wat de cliënt zegt wordt serieus genomen en ook ter discussie gebracht. Wederkerigheid is hier het trefwoord. Zowel cliënt als hulpverlener stellen zich kwetsbaar op. Tegenover presentie wordt in literatuur vaan interventie geplaatst, interventie is de grondvorm van alle hulp, dienst en zorg in onze samenleving. Interventie is (te veel) gericht op het oplossen van problemen en staat vaak niet stil bij de persoon zelf. Interventie heeft meer een subject-object relatie, er is eenzijdige beïnvloeding en er is sprake van macht hebben over. 16 Niet puur van nature; het vergt veel maar je kan het trainen - Je kan, durft en wil nabij zijn. Je bent terughoudend Je kan en wil relationeel werken, aandachtig, ontdekken wat je kan betekenen en niet taakgericht, niet jouw ideaal. Bewust van normatieve professionaliteit (bewust zijn van je eigen referentiekader) Een vorm van bescheidenheid Aansluiten en afwachten tot iemand er klaar voor is. Belang van discretionaire ruimte! Waakzaamheid: voortdurend bijstellen (dingen zien en benoemen!) à Maar ook institutionele druk à Een ondersteunende context nodig Lantaarpaalorganisatie: lijn strak op een bepaald gebied, veiliger werken. Kenmerken: weten, prestatietijd, resultaten, efficiëntie, evalueren en bijsturen, managementlogica Kampvuurorganisatie: onzeker weten, betekenistijd, verhalen, reflectie over handelen, waarden en normen, leren, een cliëntlogica à visie die beter aansluit bij ORW PARTICIPATIEVE BASISHOUDING In complexe contexten veel niet onder controle, maar je basishouding wel. 9 kenmerken (Rogers): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Echt – authenticiteit Betrokken – empathie Onvoorwaardelijke acceptatie Respect Open Betrouwbaar Gelijkwaardig Positief Nabij WAAR ZIT DE REGIE - Aanbodgestuurd: volledige dienstverlening is opgebouwd vanuit logica van de organisatie. Zij bepalen wat goed en gepast aanbod is Aanbodgericht: aanbod wordt getoetst bij doelgroep en wordt bijgestuurd (voorbeeld: mobiel dienstencentrum) Vraaggericht: aanbod komt tot stand in dialoog, kan aangepast worden, tempo persoon, soms toch proactief vermelden van mogelijkheden (bv. UITpas) Vraaggestuurd: wachten tot een vraag gesteld wordt door een cliënt en dan pas aanbod opstarten —> reactief (lijkt niet op ORW maar kan na vraaggericht werken en enkele keren meegaan) 17 ZELFREGIE BEROEPSGEHEIM, DISCRETIEPLICHT, SCHULDIG VERZUIM Beroepsgeheim (wettelijk) en discretie(morele plicht) zijn enorm belangrijk in een relatie. Wie in een vetrouwensrelatie staat met een hulpvrager zal de informatie die hij te weten komt geheim moeten houden. Deze zwijgplicht ontstaat omdat de hulpvrager zijn verhaal aan jou moet kunnen toevertrouwen om geholpen te worden. Hulpvrager weet dat jij je aan je beroepsgeheim moet houden, anders zou de drempel naar hulpverlening nog hoger zijn. Dit staat soms onder druk door meldingsplicht. Dit brengt je in een moeilijke situatie tussen betrouwbaarheid naar de client toe en de verwachtingen van de werkgever. Soms moet je dingen zoals verwaarlozing of mishandeling melden maar dit zeg je best steeds aan je client dat je dit zal doen en waarom je dit doet. Je kan zaken melden maar je kunt er ook voor kiezen dit niet te doen (hou dan rekening met schuldig verzuim) ‘Kapstok’: je kan beter nooit iets melden zonder de client eerst op de hoogte te brengen en je doet dit enkel als een persoon of de samenleving in gevaar is. Niet als sociale controle. 18 ZELFREGIEVERSTERKENDE WERKING Zelfregie bevat 4 basiselementen: zelfbepaling, motivatie, je contacten en krachten. Aan deze basiselementen kun je stap voor stap bouwen om de leefomstandigheden van mensen te verbeteren. - Eigenaarschap: Client beslist en heeft de leiding (zelfbepaling) Kracht: Kracht van de cliënt is minstens zo belangrijk als het probleem. Professional toont vertrouwen en vraagt ook naar kracht van client Motivatie: Motivatie is de enige maatstaf voor wat een goede keuze is. De professional helpt de client zijn motivatie te vinden Contacten: Contacten met anderen zijn cruciaal, professional ondersteunt de client bij het in kaart brengen en versterken van zijn contacten zowel formeel als informeel. CONTEXTUEEL WERKEN (ANKE INGHELBRECHT) INLEIDING NAGY Psychologie was vooral gefocust op mensen, individuen. Nagy ontwikkelde een theorie die de focus legde op de context waarin mensen zich begeven. Hij integreerde invloeden uit de psychoanalyse en gezinstherapie. (Onder andere door M. Buber voor wie een mens slechts een mens is in relatie tot de andere.) Nagy merkte de kracht van familiebanden op door het werken met psychiatrische patiënten. Hij merkte de impact op van familiebanden op doorheen generaties en op relaties doorheen ons leven. Het belangrijke is passend omgaan met elkaar in het hier en nu, aandacht hebben voor defecten van ons doen en laten op volgende generaties. Visie van Nagy Wanneer men alleen is op een onbewoond eiland kan men met niemand een relatie aangaan. Men weet niet of men een aardig persoon is of juist vervelend. Er is niemand om gedrag aan te toesten en daardoor duidelijkheid te krijgen over de relationele kant van de persoonlijkheid. Van zodra er iemand op het eiland aanspoelt, is er relationele ethiek van kracht. De ene kan de andere helpen of juist kwetsen, men kan met elkaar een balans van geven en ontvangen opbouwen of men kan elkaar juist uitbuiten en leegzuigen. Context = alles wat zich errond afspeelt - Gezinsgericht werken o Gezin = systeem en ieder individu maakt deel uit van systeem o Systeem = geheel, samengesteld uit verschillende onderdelen die met elkaar in verbinding staat en elkaar beïnvloeden De context is de verklaring van hoe iemand is, welk gedrag hij stelt, hoe hij zich gedraagt t.a.v. anderen, wordt in de interactie gezocht tussen mensen in een systeem. - Waarom in sociaal werk? o Oog hebben voor context en sociale omstandigheden van CL o Oog hebben voor herkomst, (familie)geschiedenis, vroeger relaties, … om personen in het heden en de toekomst te kunnen helpen. o Helpt inzicht krijgen in gedrag van CL o Helpt inzicht krijgen in eigen gedrag 19 SIX DEGREES OF SEPERATION: à kleine wereld fenomeen volgens Karinthy - 2 onbekenden zijn met elkaar verbonden via een ketting van slechts 5 tussenpersonen(= iedere inwoner van de aarde zou iedereen kunnen ontmoeten met een maximum van 6 of minder tussenpersonen) We maken allemaal deel uit van een menselijke keten o Een unieke plek (bij de geboorte) die ons verbindt met mensen uit het heden, verleden en de toekomst. Vervolgens maken we ook deel uit van een gezin. Ons gezin maakt deel uit van de samenleving. -> keten H1 RELATIONELE WERKELIJKHEID - Elk levensverhaal heeft vele feiten en gebeurtenissen die op een eigen manier beleefd en verwerkt worden Context of contextuele (heden, verleden en toekomst met de mens in al zijn verbanden Mens krijgt pas betekenis in verbinding met de ander: de werkelijkheid is relationeel (De mens staat niet op zichzelf maar is ook niet ‘slechts’ onderdeel van een systeem. De mens staat als individu in een relationele werkelijkheid, waarbij factoren invloed uitoefenen op de relationele context waarin de mens staat en andersom) 4 DIMENSIES VAN DE RELATIONELE WERKELIJKHEID: 1. DE (EXISTENTIËLE) FEITEN = DE OBJECTIEVE WERKELIJKHEID - Hebben invloed op iemands bestaan (biologisch, financieel, juridisch, …) Hebben relationele gevolgen Feiten van huidige en vorige generaties = existentiële feiten Genogram = feiten over intergenerationele verhoudingen structureren. Kan onrecht in schuilen: o Verdelend onrecht = toedelend onrecht: onrecht door het leven uitgedeeld, niemand kan verantwoordelijk gesteld worden —> het overkomt je o Vergeldend onrecht = wat mnesen elkaar bewust of onbewust aandoen —> je kan iemand verantwoordelijk stellen o Verdelend onrecht kan vergeldend onrecht oproepen. 2. DE PSYCHOLOGIE = DE SUBJECTIEVE WERKELIJKHEID - - Hoe feiten van leven van persoon hebben beïnvloed en de gevolgen daarvan voor de persoonlijkheidsontwikkeling Intrapsychische en psychodynamische innerlijke van de persoon (hoe we alles beleven en verwerken) Bv. behoeften, fantasieën, motivaties, angsten, verlangens, afweermechanismen, veerkracht, … niveau van de individuele psychologie Veel psychologische theorieën helpen ons inzicht in deze dimensie te krijgen: psychoanalyse, ontwikkelingspsychologie, behaviorisme, ontwikkelingspsychologie, hechtingstheorie, … 20 3. DE INTERACTIE = ALLE GEDRAG IS COMMUNICATIE (WATZLAWICK) - - - We kunnen niet ‘niet communiceren’ Verbaal/non-verbaal Zwijgen heeft ook betekenis Regels en omgangspatronen o Universeel of cultuurgebonden (vb.: boeren laten na het eten) o Situationeel (vb.: badpak dragen op de Antwerpse Meir is niet ok) Interactie = communcatiepatronen en onderlinge beïnvloeding tussen mensen Verschillende betrokkenen in een relatie hebben allemaal een invloed op de wijze waarop ze met elkaar omgaan. Bv. Als hulpverlener bekijken we hoe betrokkenen met elkaar communiceren, in welke mate de relaties gelijkwaardig zijn tss bv. Broers en zussen, hoe de relatie is van een kind met vader, moeder, broers, … via hun communicatiepatronen Systeemtherapie: interactie en communicatiepatronen, zondebokmechanismen, coalities, hiërarchie, … 4. DE RELATIONELE ETHIEK - Hoeksteen van contextuele benadering (Nagy). Het werken vanuit een contextuele benadering vraagt aandacht voor een kijk vanuit een meergeneratieperspectief. Het is de toevoeging in het kijken naar en werken met de menselijke relationele werkelijkheid. Naast feitelijke determinanten (dimensie 1), de subjectieve beleving van mensen (dimensie 2), en het complexe netwerk van relaties waarvan mensen deel uitmaken (dimensie 3) bestaan er krachtige relationele hefbomen, relationele motieven die het menselijke gedrag in beweging zetten. Nagy wilt duidelijk maken dat het (bekijken van) het handelen van mensen vanuit de eerste 3 dimensies aangevuld moet worden met een zeer doorslaggevende factor namelijk rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid binnen relatie (deze overkoepelt de eerste 3) o Contextuele hulpverlening houdt rekening mat factoren uit de eerste 3 dimensies maar de focus ligt op het creëren van rechtvaardigheid in de 4e dimensie. - Rechtvaardigheid = de dialoog tussen mensen waarin gezamenlijk overeengekomen wordt welke realiteit van geven en nemen zij als rechtvaardig zien. Deze wordt beïnvloed door waarden en normen. (= ethiek in zijn klassieke betekenis -> goed en kwaad) - Elke sociaal werker die vanuit contextuele gedachtengoed werkt zal een analyse maken van de 4 dimensies. Je zult de eerste 3 (feiten, psychologie en interacties, omgansnormen) verkennen in gesprekken. Deze 3 komen voornamelijk aan bod tijdens de intake en de onderzoeksfase. Nadat alles helder is kun je kijken welke gevolgen elke dimensie heeft voor de balans tussen geven e ontvangen in het leven van de CL = de rechtvaardiging o De dimensies zijn met elkaar verbonden en de 4e overkoepelt als het ware de andere 3 en heeft er een invloed op, de 4e staat niet boven de andere 3! Het gaat om een zeker verwevenheid, de dimensies kunnen zich niet scheiden van elkaar omdat ze zich tegelijkertijd voordoen in de relationele werkelijkheid. Een interactie/interventie op de ene dimensie zal een effect hebben op de andere. (Interventie op dimensie 1 zal effect hebben op een ander dimensie) Hierdoor is elke interventie ook te bekijken vanuit de verschillende dimensies. Een balans tussen geven en ontvangen is zeer belangrijk. Er is echter ook aandacht voor het verleden van iemand, ofdat deze persoon meer of minder heeft moeten ontvangen/geven en dit heeft een invloed op het heden. 21 H2 BEGRIPPENKADER VAN CONTEXTUEEL DENKEN 1. CONTEXT Het woord context = dynamisch verband tussen een persoon en zijn belangrijke, betekenisvolle relaties over verschillende generaties heen. Een mens is fundamenteel relationeel: een mens is per definitie een relatie. Dit is omdat de relaties die mensen hebben zeer bepalend zijn voor wie ze zijn of zullen worden. Het begrip context = ieder mens is verweven in een netwerk van relaties, waarin gegeven ontvangen passende zorg het dynamische kenmerk is. De context omvat huidige, vroegere (ook overleden) en toekomstige relaties. De context omvat alle grootboeken van bilijkheid waarbij iemand betrokken is. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen - Gegeven relaties/existentiele relaties = gekregen relaties (bij geboorte), relaties verkregen van oorsprong (ouders, kinderen, familie), dit zijn vaak ongelijke (assymetrische relaties) vb ouder-kind -> Verworven relaties = gekozen relaties(later in het leven, doorheen het leven), gelijke relaties (symmetrisch) vb partner, vrienden, collega’s 2. ETHISCH RELATIONELE ETHIEK Relationele ethiek ligt in het gebied van relaties tussen mezelf en de ander. Ethiek in klassieke betekenis = goed en kwaad, waarden en normen die samenleven tussen de mensen. In de contextuele benadering val de ethisch relationele ethiek hier niet mee samen. Ethiek verwijst hier naar de waarde van en de behoefte aan rechtvaardigheid en bilijkheid in relaties. De relatie is rechtvaardig, betrouwbaar en fair wanneer men verantwoordelijkheid opneemt voor de consequenties van wat men doet en er een evenwicht is tussen geven en ontvangen.(balans) Geven, rekening houdend met wat de behoeften zijn van een ander en hetgeen haalbaar is voor jezelf, maar tegelijkertijd het geven van een ander kunnen ontvangen. Er wordt rekening gehouden met verschillen in verantwoordelijkheden (ouder-kind) en mogelijkheden (intelligentie, fysieke kracht). Diegene die in relatie staan tot elkaar weten tegelijkertijd wat fair en unfair is in hun onderlinge verhouding. (Enkel zij kunnen dit onderling uitmaken, dit gebeurt via dialoog) De hulpverlener moet ervan uitgaan dat de basis van elke relatie wordt gevormd doordat mensen aan elkaar geven en van elkaar ontvangen. We leren geven en ontvangen in de context waarin we opgroeien, ook leren we de balans tussen dit geven en ontvangen. Gezonde relaties -> vrij geven en ontvangen, zorgen voor elkaar. Wanneer mensen iets kunnen geven is dit waardevol. Het geeft het gevoel daj je iets te bieden hebt. Als je dit als kind mag doen doet dit je groeien in zelfvertrouwen. 22 Een relatie is dus rechtvaardig als - Verantwoordelijkheid opnemen voor de consequenties van wat men doet Balans aanwezig tusssen geven en nemen in de relatie De balans van geven en nemen/ontvangen (Deze speelt in elke relatie -> toevallig of intense relatie) - - Passend geven o Wat wordt gegeven aan elkaar? § Zorg = elke handeling die effect heeft in de relatie met anderen en tegemoetkomt aan wat de ander nodig heeft. Dit is niet een overweldigende zorg maar wel een passende zorg: een zorg die haalbaar is voor mezelf en passend bij de noden van de ander. Passende zorg wordt altijd bepaald in dialoog De rechtvaardigheid zit verweven in een gezonde balans tussen geven en nemen (deze dynamische balans = de dimensie van de relationele ethiek) o o Het kunnen ontvangen van andermans geven Rekening houden met verschillen in verantwoordelijkheden (ouders kinderen) Deze gezonde balans is redelijk dynamisch, er zijn periodes in ons leven waar we meer ontvangen -> denk aan jonge kinderen, in de meeste situaties krijgen jonge kinderen veel liefde van de ouders. De blauwdruk voor die balans van geven en nemen ontwikkelt zich in gezin waarin je opgroeit, In de gevende relaties, maar zet zich verder in de verworven relaties (intergenerationeel aspect) Grootboek tussen generaties Balans tussen geven en nemen is cruciaal = basis voor de balans tussen ons en anderen en tussen vorige, onze en volgende generaties. Ouders doen hun best voor kinderen - Ouders geven gezien de omstandigheden van de mogelijkheden die ze hebben (afhankelijk van tijdsgeest, omstandigheden en omgeving) Geldt ook voor grootouders -> soms in staat te geven aan kleinkind wat aan kind niet kon Kinderen doen hun best voor hun ouders - Kinderen van nature genereus Als ouders openstaan voor geven van kind, bouwen ze aan positief zelfbeeld van hun kind Als kinderen het goed doen, voelen ouders zich geslaagd en heeft dit betekenis aan hun leven bv kleuter die vol trots tekening cadeau doet vb diploma = ouders hebben gevoel dat opleiding geslaagd is Als ouders zorg nodig hebben geven de volwassen kinderen terug (passende hulp) Afhankelijk van de balans van het verleden verloopt dit soepel of complex (ook tussen andere broers en zussen) 3. LOYALITEIT: = trouw en betrouwbaar zijn, voor elkaar opkomen in een realtie, op basis van wederzijdse verdiensten en verplichtingen. Trouw en betrouwbaar zijn aan keuzes, mensen en principes (vb.: loyaal zijn aan familie, cultuur, land, …) Loyaal zijn = de ene verkiezen boven de andere - Solidair of loyaal zijn aan een individu of groep (bv. Kuddegedrag, zoogdieren) We horen ergens bij en beschermd zijn tegen verstoting 3 partijen: - Wijzelf Degene die gekozen wordt Degene die de voorkeur niet krijgt 23 SOORTEN LOYALITEIT: - Existentiële loyaliteit (zijns-loyaliteit) à primaire loyaliteit o Via (biologische) geboorte levenslange verbondenheid tussen ouder-kind (bloedband, existentieel verbonden) o Verantwoord ouderschap en zorg voor het kind (recht op liefde, opvoeding en verzorging) o Loyaliteit tussen opvolgende generaties o Gezamenlijk hebben van loyaliteitswortsels en het familiale erfgoed vormt een onvervangbare band tussen gezinsleden en familieleden door de generaties heen § Stopt niet bij overlijden, fysieke of geografische scheiding, … ook als ouders/kinderen wederzijdse verantwoordelijkheden niet opnemen o Deze band is bepalend voor het aangaan van andere relaties buiten het gezin o Kind ontvangt erfgoed van ouders. Men krijgt niet alleen erfenis maar tegelijk de opdracht, er wordt van kind verwacht dat het iets met zijn erfenis gaat doen (behouden of veranderen) § Legaat = Hier staat dus dat men iets met deze erfenis doet, wat een bijdrage levert aan de kwaliteit van het bestaan. Het is een opdracht (passend aan je mogelijkheden) die iets hoopvols inhoudt: uitzoeken wat bijdraagt aan de kwaliteit van het eigen leven en ten goed komt van het nageslacht en de gevolgen van de geërfde lasten helpen minderen. § Delegaat = niet voldoen aan de verwachtingen die opgelegd worden zonder rekening te houden met de belangen van het kind of de toekomstige generaties. o Erfgoed: § Stimuleren: steun en vertouwen aanwezig zijn, er is toestemming om de erfenis te veranderen naar wat nodig/passend is. De verlangens van ouders aanpassen aan de reële mogelijkheden en interesses van het kind. Er is dus een eigen keuze. (Bij stimuleren is er vaker legaat) § Blokkeren: wanneer de verwachtingen t.a.v. het kind te hoog of te laag zijn, de kwetsuren van de ouders uit het verleden nog aanwezig zijn of er schuldgevoel is bij de kinderen. Er is geen eigen keuze, kind is verplicht om ouders te volgen en mag dus niet erfgoed aanpassen aan zichzelf of omstandigheden. (Bij blokkeren is er vaker sprake van delegaat) § Immaterieel erfgoed: gewoontes, tradities, verwachtingen, waarden en normen, … - Verworven loyaliteit o Verdienen van loyaliteit door zorg en inspanning o Is een vorm van verticale loylaiteit die naast de existentiëke loyaliteit kan bestaan o Vb.: plusmama, pleegouder, adoptieouder, die ouderlijke verantwoordelijkheden opnemen en zo verdiensten verwerven o Verticale loyaliteit: § Tussen verschillende generaties (ouder-kind) § Ongelijk en asymetrisch § Kind is meer gerechtigd om te krijgen (nemen) in de balans § Onverbreekbaar (‘ex’ouders bestaan niet) 24 - o Horizontale loyaliteit: § Loyaliteit in gekozen relaties (vb.: partners, vrienden, collega’s) § Gelijk of symmetrisch § Beide partijen dragen evenveel verantwoordelijkheid in de balans van geven en nemen § Verbreekbaar o Diagonale loyaliteit § Verticale loyaliteit door gemeenschappelijke ouders (dezelfde bloedband) § Horizontale loyaliteit: keuze in hun band Splitsing loyaliteit: pleegzorg/adoptie/plusouders o Existentiële loyaliteit: biologische ouders o Verworven loyaliteit: pleegouders, adoptieouders, plusouders LOYALITEITSCONFLICTEN: Deze zijn een deel van het leven, ze zijn ermee verbonden. Hoe ouder je wordt, hoe meer relaties, hoe meer loyaliteit en dus keuzes die je moet maken. (Keuzes tussen personen met wie je loyaliteitsband hebt, dilemma’s of conflicten in loyaliteit) - Gespleten loyaliteit o Kind is van nature loyaal aan beide ouders (en hun legaat). Gespleten loyaliteit kan voorkomen wanneer er bij een verticale loyaliteit 1 van de ouders het kind belemmert om loyaal te zijn aan de andere ouder. Het kind wordt gedwongen om te kiezen. Kind kan kiezen voor 1 ouder, blijft loyaal aan 1 maar ‘verraadt’ dan de andere, hij wordt er deloyaal aan. Dit is vaak door een situatie van wantrouwen en minachting tussen beide ouders(vb echtscheiding). Indien het kind kiest voor 1vd ouders ontwikkelt het een schuldgevoel tov de andere, het kind kan proberen het probleem te negeren maar dan ontstaat er iets genaamd onzichtbare loyaliteit. Probeert het kind eindeloos om zorg te geven aan beide ouders dan zal dit ten koste gaan van de eigen ontwikkeling. - Onzichtbare of indirecte loyaliteit o Vb wanneer ouders tekort gedaan hebben, willen kinderen helemaal niet op hen lijken. Vanuit de angst om op dezelfde manier te handelen ontkennen ze elke overeenkomst. Hierdoor ontkennen ze ook een deel van zichzelf dit kan als gevolg hebben dat ze de groei van hun eigen persoonlijkheid belemmeren. Dit kan schade veroorzaken en betrokkenheid belemmeren in horizontale relatie bv partner, vrienden, … hier spreken we van roulerende rekening. Deze onzichtbare loyaliteit kan zich uitten in onzichtbare of indirecte trouw aan hun familie. Vb geen band kunnen/willen maken met pleegouders -> als ik niet bij mijn ouders hoor, hoor ik bij niemand. Dit gedrag uit zich in onverschilligheid en vermijding. - Overloyaal zijn o Dit is wanneer er op een zichtbare wijze de kinderen te beschikbaar blijven voor de ouders, ten koste van de kwaliteit van het beschikbaar zijn in horizontale relaties en ontplooiing van eigen persoonlijkheid. Het kind zal altijd zijn ouders op de eerste plaats zetten, met zijn eigen gezin meegerekend, omdat het kind zich gedwongen voelt zijn leven op te geven voor de ouders. 25 4. PARENTIFICATIE Bij parentificatie is er sprake van een verstoord evenwicht tussen geven en nemen van kinderen. Parentificatie is een proces, het gebeurd door zowel invloeden van buitenaf als binnenin. Dit evenwicht wordt verbroken wanneer het kind de rol van ouder wordt toebedeeld en deze ook aanvaard. (Kind neemt de rol van ouder op en ouder stapt (tijdelijk) uit de ouderrol) Als deze rol niet past bij de leeftijd en de vermogens van het kind (passend geven van het kind) leidt dit tot de beperking van eigen ontwikkelingskansen. Indien dit beperkt is in tijd en het kind erkenning krijgt voor zijn geven dan kan dit juist positief zijn voor de ontwikkeling, het kind leert namelijk omgaan met verantwoordelijkheid. De drijfveer voor parentificatie is het voortbestaan als gezin, het kind zal spontaan de plek van ouder innemen als dit ervoor zorgt dat het gezin blijft bestaan. Zorg door het kind kan op verschillende manier uitten: verzorgen, troosten, taken overnemen of juist stout en kinderlijk gedrag stellen. SOORTEN PARENTIFICATIE - Actieve parentificatie o Hierbij wordt aan het kind gevraagd (of wil het dat zelf) om zich volwassener te gedragen dan het is. Hierdoor wordt de normale ontwikkeling van het kind ‘doorbroken’. Het kind krijgt de rol van mede-ouder, de zorg voor het gezin en het huishouden, partner of ouder van de ouder (psychologische steun). Onduidelijke afgrenzing tussen ouder en kind. De oorzaak is vaak overbelasting of uitputting van de ouder. Reeds zeer vroeg hebbende kinderen een gevoeligheid ontwikkeld om zich in te leven in de ouders en hun moeilijke situatie tegemoet te komen door de last te verminderen. (Vaak hebben de ouders zelf een tekort aan ouderlijke zorg gehad) Er is een onduidelijke afgrenzing tussen ouder en kind - Passieve parentificatie o Hierbij wordt gevraagd aan het kind om zich jonger en passiever te gedragen dan het is. Hierdoor ‘stagneert’ de eigen ontwikkeling. De ouders zijn vaak ‘bezitterig en overbeschermend’ dit kan leiden tot een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling van het kind = het klein houden van het kind. Dit gebeurt vaak bij de jongste in het gezin, een nakomertje of een enig kind. Wanneer bijna alle kinderen het huis uitgaan zal het overblijvende kind zijn autonomie uitstellen en afhankelijk blijven van de ouders om hen niet met hun promblemen en leegte te confronteren. De ouders maken het ook ‘extra’ moeilijk voor de kinderen om uit het huis te gaan -> bv materiële en andere verwenning, toegefelijkheid, huis als hotel zonder bijdrage. Door klein te blijven voldoet kind aan behoefte ouder -> zorgen voor kind is belangrijkste zingeving. Uit angst hebben ze moeite hun kind los te laten. 26 - Perfecte kind o Hierbij krijgt het kind de rol opgelegd van volmaakte volwassene, hierdoor leeft het in sterke spanning om alles goed te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de verwachtingen van de ouders. Deze kinderen worden de wereld in gestuurd maar nemen wel een ouderlijke opdracht met zich mee, ze moeten zich houden aan de opdracht die hun ouders hebben gegeven (zij die hen uitsturen). Perfecte kinderen zijn in de ogen van hun ouders geslaagde kinderen. Alle inspanningen (van zowel kind als ouder) zijn erop gericht de ouders het gevoel te geven dat ze geslaagde ouders zijn. Vaak hebben de ouders als kind zelf deze rol aangenomen, hiervoor geen of onvoldoende erkennnig gekregen en dit ‘doorgerekend’ aan hun kinderen. De ouders zetten deze verwachtingen ook op bij hun kinderen zodat de via de kleinkinderen de grootouders erkennen hoeveel moeite ze hebben gedaan. Indien een kind niet aan de verwachtingen voldoet -> zondebok - Zondebok o Hierbij krijgt het kind van alle problemen thuis de schuld, hij wordt op een oneerlijke manier verplicht verantwoordelijkheid op te nemen voor de tekortkomingen van anderen. Het geven van dit kind wordt niet gezien/erkend. Beiden nemen de zorg voor het gezin op zich door de schuld op zich te nemen, het kind offert zich op en wordt geofferd ten voordele van het gezin. Beide vermijden dat ouders spanningen tussen elkaar moeten onder ogen zien en het gedrag van het kind wordt als oorzaak gezien. Kind krijgt geen erkenning maar wordt als last gezien, het helpende wordt afgestraft. DIVERSITEIT IN PARENTIFICATIE -

Use Quizgecko on...
Browser
Browser