2018 BFT Guide to Wwft Compliance - PDF
Document Details
Uploaded by EasyToUseCarnelian843
2018
Tags
Summary
This document is a guide to the Wwft compliance regulations for accountants and taxation advisors in the Netherlands in 2018. It covers financial crime, client due diligence and compliance, and includes case studies.
Full Transcript
Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Inhoud Inhoud ...................................................................................................
Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Inhoud Inhoud ......................................................................................................................................... 1 1. Inleiding ............................................................................................................................... 3 2. Inventarisatie bestaande voorlichting .................................................................................... 3 3. Witwassen en terrorismefinanciering .................................................................................... 4 3.1. Definitie witwassen ................................................................................................................. 4 4. 3.2. Strafrechtelijke definitie van witwassen ................................................................................. 5 3.3. Witwassen en de meldingsplicht op grond van artikel 16 Wwft ............................................ 5 3.4. FATF-rapport legal professionals ............................................................................................. 7 3.5. Definitie financieren van terrorisme ....................................................................................... 7 Cliëntenonderzoek, risicobeleid en risicomanagement ........................................................... 8 4.1. Definitie UBO ........................................................................................................................... 9 4.2. UBO’s bij besloten vennootschappen en naamloze vennootschappen ................................ 10 4.3. UBO’s bij overige rechtspersonen (kerkgenootschappen, vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie en stichting). ............................................................................ 13 Kerkgenootschappen ..................................................................................................... 13 Vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie en stichting ..................... 13 Stichting administratiekantoor ...................................................................................... 14 4.4. Personenvennootschappen (maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap) ................................................................................................................................... 14 4.5. Buitenlandse rechtsvormen (Trusts, Limited, Stichting particulier fonds etc.) ..................... 14 Limited (nominee shareholder en director) .................................................................. 14 Stichting particulier fonds ............................................................................................. 16 4.6. Vereenvoudigd cliëntenonderzoek ....................................................................................... 17 4.7. Verscherpt cliëntenonderzoek .............................................................................................. 18 4.8. Risicobeleid en risicomanagement........................................................................................ 21 Risicobeleid.................................................................................................................... 21 Risicomanagement ........................................................................................................ 22 5. Compliance- en auditfunctie................................................................................................ 22 1 5.1. Inhoud ................................................................................................................................... 22 5.2. Wanneer verplicht? ............................................................................................................... 23 5.3. Beoordelingskader compliance- en auditfunctie .................................................................. 24 Inhoud Wwft-compliance functie.................................................................................. 24 Inhoud Wwft-audit functie ............................................................................................ 25 5.4. 6. 7. Opleidingseisen en bevoegdheden ....................................................................................... 25 Sanctiewet .......................................................................................................................... 25 Voorbeelden van ongebruikelijke transacties....................................................................... 26 7.1. Casus fiscale fraude, ECLI:NL:CBB:2018: 233 ........................................................................ 26 7.2. Casus geldleningen horecabedrijf, ECLI:NL:CBB:2016:305 ................................................... 26 7.3. Casus (contante) leningen, negatieve kas ECLI:NL:RBDHA:2016:11828 ............................... 27 7.4. Casus Terrorismefinanciering ................................................................................................ 28 2 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) 1. Inleiding Op 20 mei 2015 is de Vierde Europese anti-witwasrichtlijn (Richtlijn EU 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad, hierna ook 4e Richtlijn) aangenomen. Deze richtlijn is op 25 juli 2018 geïmplementeerd middels een wijziging in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het ministerie van Financiën en de toezichthouders Wwft stellen algemene en specifieke leidraden op die instellingen behulpzaam zijn bij de toepassing van de Wwft in de praktijk. Deze specifieke leidraad is aangepast naar aanleiding van bovengenoemde wetswijziging1. De begrippen cliëntenonderzoek en meldingsplicht worden in de algemene leidraad uitvoerig besproken. Het ministerie van Financiën gaat de algemene leidraad aanpassen naar aanleiding van de gewijzigde Wwft. In deze specifieke leidraad worden voor accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren (alle ‘instelling’ in de zin van de Wwft) specifieke aandachtspunten besproken die voor de naleving van de Wwft van belang zijn. De relevante beroepsorganisaties (Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), Register Belastingadviseurs (RB), de Nederlandse Orde van Administratie en Belastingdeskundigen (NOAB) en de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn geconsulteerd over deze specifieke leidraad. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de specifieke leidraad uit 2014 zijn de volgende: het onderdeel terrorismefinanciering is uitgebreid (paragraaf 3.5); een nieuwe paragraaf over het cliëntenonderzoek, in het bijzonder over het identificeren van de UBO (hoofdstuk 4); wijzigingen ten aanzien van vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek (respectievelijk paragraaf 4.6 en 4.7); risicobeleid en risicomanagement (paragraaf 4.8); compliance- en auditfunctie (hoofdstuk 5); sanctiewet (hoofdstuk 6); actualisering voorbeelden ongebruikelijke transacties (hoofdstuk 7). Ook de voorbeelden bij de subjectieve indicator zijn aangepast (bijlage 1). 2. Inventarisatie bestaande voorlichting Na de inwerkingtreding van de Wwft heeft het ministerie van Financiën een handleiding opgesteld voor advocaten, notarissen, accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren met het cliëntenonderzoek en de meldingsplicht in tien stappen2. Dit stappenplan is geactualiseerd en bestaat thans uit een algemeen stappenplan en een stappenplan risicobeleid (bijlage 2). 1 Deze leidraad borduurt voort op de specifieke leidraad die in juli 2014 door het BFT is opgesteld. De eerste specifieke leidraad Wwft voor accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren is door het BFT uitgebracht in april 2011. 2 Een eerste voorzet van dit stappenplan is opgenomen bij het artikel ‘Nieuwe anti-witwaswetgeving van kracht! Veel nieuws onder de zon?’, TOP 2008, aflevering 6 (september 2008), D. Kaya, mr. D.S. Kolkman, mr. B. Snijder-Kuipers en mr. A.T.A. Tilleman. Dit stappenplan is geactualiseerd in 2013, TOP 2013, mei 2013, pagina’s 98-103. 3 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) verstrekt via www.bureauft.nl voorlichting in het kader van de Wwft. De FIU-NL rapporteert in zijn jaarverslag over het aantal ongebruikelijke transacties alsmede over het type transacties. Sinds juni 2010 publiceert de FIU-NL ook nieuwsbrieven die aan relaties worden verzonden. In deze nieuwsbrieven zijn trends en ontwikkelingen opgenomen met betrekking tot de meldingsplicht ongebruikelijke transacties. Ook worden op de website van de FIU-NL casusposities gepubliceerd. De beroepsorganisaties (met name NOB, RB en NBA) informeren hun leden actief over de verplichtingen in het kader van de Wwft alsmede over relevante jurisprudentie. De beroepsorganisaties beantwoorden vragen van leden over praktijksituaties. Voor de uitvoeringspraktijk zijn uitgebreide Richtsnoeren opgesteld3, die periodiek worden geactualiseerd. Tevens is een modelrisicobeleid opgesteld, dat de leden en ook niet leden in staat stelt hun risicobeleid in kaart te brengen. In het licht van de permanente opleidingsverplichting van artikel 35 Wwft hebben, onder andere, de NOB, NBA en het RB e-learningmodules ontwikkeld. Deze elearningmodules stellen de leden en ook niet leden in staat hun (praktijk)kennis over de Wwft te toetsen en invulling te geven aan de periodieke opleidingsverplichting. 3. Witwassen en terrorismefinanciering 3.1. Definitie witwassen Witwassen kent diverse definities. In zijn algemeenheid kan witwassen worden omschreven als het vermengen van illegale geldstromen met legale geldstromen, met als doel dat de illegale geldstromen een legale status verkrijgen. Witwassen is zelfstandig strafbaar gesteld in de artikelen 420bis, 420ter, 420quater en 420quinquies Wetboek van Strafrecht (WvSr)4. Bij de verschillende methoden om geld wit te wassen worden doorgaans drie fasen onderscheiden5: a) Het in het (girale) geldverkeer brengen van door misdrijf verkregen vermogen (‘placement’); b) Het op elkaar stapelen van (financiële) transacties teneinde de criminele herkomst van het vermogen te versluieren (‘layering’); c) Het integreren van het vermogen in de legale economie (‘integration’). Voor een beschrijving van witwasmethoden (en witwaskanalen) wordt verwezen naar de specifieke leidraad van het BFT uit 2014 en naar paragraaf 4.2. van het National Risk Assessment witwassen 2017, uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid (WODC). Daarin worden de volgende witwasmethoden genoemd6: Witwassen via betaalmiddelen (contant geld, virtuele valuta, prepaid betaalkaarten) Witwassen via witwasconstructies (loan back-constructie, stapelen van rechtspersonen, offshoreconstructies, ABC-constructies, beleggingsconstructies) 3 NBA Handreiking 1124 ‘Richtsnoeren ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme voor belastingadviseurs en accountants’, juni 2014. 4 In werking getreden op 14 december 2001, Wet van 6 december 2001, Stb/606. 5 Mr. J.L.S.M. Hillen, Schuurman & Jordens, integriteits- en anti-witwaswetgeving, 2004 derde druk, introductie bij de Wet Mot, pagina’s 132 en 133. 6 https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2689c-nra-witwassen-1.aspx. 4 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) 3.2. Trade Based Money Laundering (TBML)7; Identiteit verhullen middels stromannen en katvangers; Misbruik van stichtingen. Strafrechtelijke definitie van witwassen Witwassen is sinds 14 december 2001 zelfstandig strafbaar gesteld in de artikelen 420bis, 420ter 420quater en 420quinquies WvSr. De jurisprudentie met betrekking tot het strafrechtelijke begrip witwassen heeft in de afgelopen jaren een flinke ontwikkeling doorgemaakt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2004 blijkt dat voor een veroordeling wegens witwassen voldoende is dat bewezen wordt dat geld (vermoedelijk) afkomstig is uit een misdrijf. In dit arrest bepaalde de Hoge Raad dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid a) dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf en b) door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan8. Op 7 oktober 2008 heeft de Hoge Raad9 geoordeeld dat fiscale fraude een vorm van witwassen is. Uit het arrest volgt dat sprake is van witwassen in geval de gelden uit belastingfraude afkomstig zouden zijn. Op 26 oktober 2010 heeft de Hoge Raad10 beslist dat ook hypotheekfraude onder de reikwijdte van de witwasbepalingen valt. De verdachte had met valse salarisspecificaties een woning gekocht en een hypotheek afgesloten. De Hoge Raad oordeelde dat in dit geval naast oplichting en valsheid in geschrifte ook sprake was van witwassen. In ditzelfde arrest gaf de Hoge Raad aan dat wel gevallen denkbaar zijn waarin het begrip ‘witwassen’ moet worden begrensd, omdat van de witwasser een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen11. Op 8 januari 2013 heeft de Hoge Raad enkele belangrijke uitspraken12 gedaan over de reikwijdte van de witwasbepalingen. De Hoge Raad herhaalt het kader van zijn uitspraak van 26 oktober 2010. Per 1 januari 2017 is een einde gekomen aan de reeks uitspraken over het verwerven of voorhanden hebben van geldbedragen uit eigen misdrijf waarbij geen sprake is van verbergende of verhullende handelingen. Het zogenaamde ‘eenvoudig witwassen’ is per 1 januari 2017 strafbaar gesteld in artikel 420bis en 420quater WvSr. 3.3. Witwassen en de meldingsplicht op grond van artikel 16 Wwft De Wwft heeft tot doel het witwassen van opbrengsten uit misdrijven en het financieren van terrorisme tegen te gaan teneinde de integriteit van het financiële en economische stelsel te waarborgen. Het cliëntenonderzoek en de meldingsplicht vormen de kern van de Wwft. 7 TBML betreft (inter)nationale handelstransacties om waarde te verplaatsen of waardeaangroei/-verlies te legitimeren waarbij onduidelijk is of de transacties aan een goederenstroom zijn gerelateerd, wat de herkomst van de goederenstroom is en of er een goederenstroom is. Onderdeel van TBML is over- en onderfacturering bij (internationale) handelsstromen of omzet- en/of prijsmanipulatie. Zie WODC-rapport. 8 ECLI:NL:HR:2004:AP2124. 9 ECLI:NL:HR:2008:BD2774. 10 ECLI:NL:HR:2010:BM4440. 11 ECLI:NL:HR:2010:BM4440, sub 2.4.2. 12 ECLI:NL:HR:2013:BX4605, ECLI:NL:HR:2013:BX6909, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, ECLI:NL:HR:2013:BX4449 en ECLI:NL:HR:2013:BX4585. 5 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) De instelling hoeft niet zelf vast te stellen of er sprake is van witwassen in strafrechtelijke zin dan wel of alle drie fasen van het witwasproces zijn vervuld. Voldoende is dat de instelling ongebruikelijke transacties herkent en meldt bij de FIU-NL13. Voor de definitie van een ongebruikelijke transactie wordt voor ‘vrije beroepsbeoefenaren’ aangesloten bij twee objectieve indicatoren en een subjectieve indicator. Zie hiervoor nader het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. Objectieve indicatoren “Transacties van € 10.000 of meer betaald aan of door tussenkomst van de vrije beroepsbeoefenaar in contanten, met cheques aan toonder , een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen”. Dit betreft zowel contante ontvangsten en/of uitbetalingen door de vrije beroepsbeoefenaar. Ook de situatie dat een vrije beroepsbeoefenaar de contanten niet accepteert maar zijn cliënt begeleidt of verwijst naar de bank om daar het geld op zijn rekening te storten, valt onder de objectieve indicator. Het is immers een transactie door tussenkomst van de vrije beroepsbeoefenaar. Het gerechtshof Amsterdam heeft in een tweetal hoger beroepszaken bepaald dat het contant storten van gelden door de cliënt op de rekening van een instelling ook onder de meldingsplicht valt, ongeacht of de instelling actieve betrokkenheid bij deze transactie heeft gehad. Zie Hof Amsterdam 1 november 200714 en Hof Amsterdam 21 augustus 200815. De tweede objectieve indicator luidt als volgt: “Een transactie van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een staat die op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn in gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie is aangewezen als een staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme valt ook onder de objectieve indicator16.” Volgens de website van de FIU Nederland geldt tevens als objectieve indicator: “Het ligt in de rede dat transacties die in verband met witwassen of financieren van terrorisme aan politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan de Financiële inlichtingen eenheid worden gemeld;” er is immers de veronderstelling dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Alle transacties die voldoen aan de objectieve indicatoren dienen gemeld te worden, zonder dat ruimte is voor nadere beoordeling door de instelling. Dit ligt anders bij de subjectieve indicator. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden zal door de instelling moeten worden beoordeeld of er aanleiding is te veronderstellen dat de transacties verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme. 13 Zie ook ECLI:NL:CBB:2015:363. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (‘CBb’) oordeelt in ECLI:NL:CBB:2015:363 onder meer dat de drempel om te melden laag is. 14 ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8704. 15 ECLI:NL:GHAMS:2008:BE9100. 16 Raadpleeeg https://ec.europa.eu/info/policies/justice-and-fundamental-rights/criminal-justice/anti-money-launderingand-counter-terrorist-financing_en#eulegalframeworkonamlctf. Per september 2018 betreft dit de volgende landen: Afghanistan, Bosnië Herzegovina, Gyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Yemen, Iran, Noord Korea , Sri-Lanka, Trinidad en Tobego, Ethiopië en Tunesië. 6 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Subjectieve indicator “Transacties waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme”. In bijlage 1 is een aantal algemene aandachtspunten opgesteld die als hulpmiddel kunnen dienen voor het beoordelen of sprake is van een ongebruikelijke transactie (bijvoorbeeld relevante factoren met betrekking tot bepaalde landen, identificatie van de cliënt, financiële verkeer en juridische entiteiten/structuren). Daarnaast zijn in bijlage 1 specifieke richtlijnen voor de beroepsgroepen opgesteld. 3.4. FATF-rapport legal professionals De Financial Action Task Force (FATF) heeft in juni 2013 het rapport ‘Money Laundering and Terrorist Financing Vulnerabilities of Legal Professionals' vastgesteld17. Deze studie stelt dat juridische dienstverleners – waaronder notarissen, accountants en belastingadviseurs – het risico lopen te worden ge- of misbruikt door criminelen die willen witwassen. Het doel van het rapport van de FATF is vast te stellen op welke wijze juridische dienstverleners betrokken kunnen zijn bij witwassen. Daarnaast zijn er indicatoren voor verdachte transacties – zogenoemde ‘rode vlaggen' – vastgesteld. Deze rode vlaggen moeten juridische dienstverleners beter in staat stellen om praktijksituaties te herkennen en te voorkomen dat zij betrokken raken bij witwassen. Het FATF-rapport stelt vast dat een aanzienlijke meerderheid van de juridische dienstverleners in overeenstemming handelt met de (anti-witwas)wetgeving en daaruit voortvloeiende verplichtingen. Het is echter inherent aan de werkzaamheden van de juridische dienstverlener dat er een aanzienlijk risico bestaat op betrokkenheid bij witwassen. In het rapport worden de volgende methoden benoemd: 3.5. misbruik van de derdengeldrekening; verrichten van vastgoedtransacties; oprichten van bedrijven of holdingmaatschappijen; besturen van bedrijven of holdingmaatschappijen; begeleiden van zaken van cliënten en het introduceren van cliënten bij derden; optreden in geschillen. Definitie financieren van terrorisme Terrorisme wordt omschreven als het nastreven van doelen dan wel het verrichten van handelingen ertoe strekkende om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen. Of een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. Doorgaans vindt dit plaats door (dreiging met) tegen mensenlevens gericht geweld. In het artikel 83 WvSr wordt aangegeven welke strafbare gedragingen worden aangemerkt als een terroristisch misdrijf. In artikel 421 WvSr is financieren van terrorisme strafbaar gesteld. 17 http://www.fatf-gafi.org/documents/documents/mltf-vulnerabilities-legal-professionals.html; http://www.om.nl/actueel/nieuws-persberichten/@161089/fatf-stelt-rode/ 7 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Financiering van terrorisme is in feite een verzamelnaam voor verschillende handelingen, die uiteindelijk tot doel hebben om terroristische activiteiten financieel mogelijk te maken. In artikel 1, lid 1 Wwft wordt (voor de definitie van financieren van terrorisme) verwezen naar artikel 421 WvSr. Voor de toepassing van de Wwft wordt als financieren van terrorisme beschouwd : “hij die zich of een ander opzettelijk middelen of inlichtingen verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen verzamelt, verwerft, voorhanden heeft of aan een ander verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienen om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.” Uit voormelde definitie blijkt dat er reeds sprake is financieren van terrorisme indien de geldmiddelen en andere vermogensbestanddelen niet daadwerkelijk gebruikt worden om terroristische daden te plegen of deze zelfs geen direct verband houden met terroristische daden. Voor de meldingsplicht op grond van de Wwft is het niet nodig dat de instelling zelf vaststelt of er daadwerkelijk sprake is van terrorisme. De meldingsplicht is laagdrempelig18. De herkomst en de aanwending van het geld is bij witwassen en de financieren van terrorisme immers dikwijls omgekeerd. Bij witwassen is de oorsprong van het geld per definitie illegaal en wordt gezocht naar een legale aanwending, terwijl bij financieren van terrorisme de middelen gebruikt worden voor criminele doeleinden, maar de herkomst vaak legaal is. Voor de financiering van terroristische daden zal veelal van dezelfde kanalen gebruik worden gemaakt als bij witwassen het geval is19. 4. Cliëntenonderzoek, risicobeleid en risicomanagement Een belangrijk onderdeel van het cliëntenonderzoek is het vaststellen van de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende en het verifiëren van diens identiteit20. Belangrijke wijziging van de Wwft per 25 juli 2018 is de ruimere reikwijdte van het UBO-begrip (Ultimate Beneficial Owner): het percentage van meer dan 25% van de aandelen of stemrechten is indicatief, ook in andere gevallen kan sprake zijn van een UBO; in uitzonderingsgevallen kan iemand van het hoger leidinggevend personeel (de statutair bestuurder(s)) als UBO worden aangemerkt, ook al heeft deze persoon geen aandelenbelang. Voor de praktijk betekent de wijziging een uitgebreider cliëntenonderzoek en de verplichting dat in beginsel altijd een UBO moet worden vastgesteld. Alleen bij beursgenoteerde vennootschappen en 100%-dochtervennootschappen is er geen UBO21. 18 Zie ook ECLI:NL:CBB:2015:363. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31238, nummer 3, pagina 2. 20 Hierna wordt niet verder ingegaan op de overige verplichtingen van het cliëntenonderzoek, zoals vaststellen vertegenwoordigingsbevoegdheid, monitoringsverplichting, onderzoek naar herkomst van de middelen die bij de transactie gebruikt worden etc. 21 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, p. 23. 19 8 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) 4.1. Definitie UBO Het algemene deel van de definitie van ‘uiteindelijk belanghebbende’ is opgenomen in artikel 1 Wwft. Onder UBO wordt elke natuurlijke persoon verstaan die de uiteindelijke eigenaar is van of uiteindelijke zeggenschap heeft over een cliënt, dan wel de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. In artikel 3 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt voor de diverse rechtsvormen een nadere uitwerking gegeven van de definitie van UBO. De nadere uitwerking van de begripsomschrijving van UBO bepaalt welke personen ten minste als UBO moeten worden gezien. Het betreft hier nadrukkelijk geen limitatieve opsomming van de mogelijke UBO’s van een cliënt. Steeds zal, op basis van de criteria die in artikel 1 Wwft zijn genoemd, moeten worden beoordeeld of er ook andere personen als UBO moeten worden aangemerkt. Een natuurlijk persoon kan UBO zijn door middel van het direct of indirect houden van meer dan 25% van de aandelen van de stemrechten of van het eigendomsbelang in de vennootschap met inbegrip van toonderaandelen. Door het verlenen van vruchtgebruik over het stemrecht of het verpanden van het stemrecht, kan de pandhouder of vruchtgebruiker als UBO van een vennootschap worden aangemerkt. Een natuurlijk persoon kan echter ook via andere middelen UBO zijn. Voorbeelden hiervan zijn gevallen waarin een natuurlijke persoon als aandeelhouder het recht heeft om de meerderheid van de bestuursleden van een vennootschap te benoemen of te ontslaan, ongeacht welk percentage aan aandelen wordt gehouden. Een ander voorbeeld betreft natuurlijke personen die op basis van een overeenkomst met de vennootschap een overheersende invloed op de vennootschap kunnen uitoefenen, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij economisch eigendom. In de praktijk wordt bij meerdere aandeelhouders vaak gebruikt gemaakt van stemovereenkomsten. Voor het cliëntenonderzoek kunnen deze stemovereenkomsten van belang zijn met name als hierin onderlinge afspraken over hoe gestemd wordt tijdens aandeelhoudersvergaderingen zijn vastgelegd. Ook het opvragen van aandeelhoudersovereenkomsten kunnen behulpzaam zijn bij het vaststellen van de UBO. Indien bijvoorbeeld de belangrijkste aandeelhoudersbesluiten worden genomen door dezelfde personen, dan kan dit een aanwijzing zijn dat zij de feitelijke zeggenschap hebben in de cliënt. Als het niet mogelijk blijkt een natuurlijk persoon te achterhalen die de uiteindelijke eigenaar is van of de uiteindelijke zeggenschap heeft over een juridische entiteit via het houden van aandelen, stemrechten, eigendomsbelang of andere middelen, dan dient het hoger leidinggevend personeel van de juridische entiteit als UBO te worden aangemerkt. Het aanmerken van het hoger leidinggevend personeel als UBO is blijkens de toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 nadrukkelijk een terugvaloptie: het hoger leidinggevend personeel kan alleen dan als UBO worden aangemerkt, indien alle mogelijke maatregelen door een instelling zijn ingezet om op eerder genoemde gronden de UBO’s van een cliënt vast te stellen en indien er geen gronden bestaan voor verdenking van witwassen of financieren van terrorisme. Indien er sprake is van gronden van verdenking voor witwassen of financieren van terrorisme, dan is een instelling op grond van de Wwft gehouden zijn dienstverlening te weigeren of te beëindigen, omdat niet aan de vereisten van het cliëntenonderzoek kan worden voldaan. 9 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) De terugvaloptie om het hoger leidinggevend personeel als UBO aan te merken geldt als (hoge) uitzondering omdat de UBO doorgaans een natuurlijk persoon is die aandelen, stemrechten of een eigendomsbelang houdt van een juridische entiteit. In geval van twijfel om iemand als UBO aan te merken, prevaleert de natuurlijk persoon die eigendom of zeggenschap heeft boven het hoger leidinggevend personeel, omdat anders de uitzondering de hoofdregel wordt22. Deze leidraad geeft door middel van voorbeelden een nadere handreiking hoe om te gaan met het vaststellen van de UBO bij de verschillende rechtsvormen (rechtspersonen, vennootschappen of andere juridische entiteiten). De instelling dient altijd, op basis van de individuele feiten en omstandigheden, zelf vast te stellen welke persoon of personen als UBO is of zijn aangemerkt en de redenen hiervan schriftelijk vast te leggen (artikel 33 Wwft). 4.2. UBO’s bij besloten vennootschappen en naamloze vennootschappen23 De UBO’s van een B.V., N.V. of vergelijkbare juridische entiteit zijn in de eerste plaats natuurlijke personen die meer dan 25% van de aandelen, stemrechten of een eigendomsbelang houden in een vennootschap. Dat wil tegelijkertijd niet zeggen dat natuurlijke personen die een lager percentage aan aandelen, stemrechten of eigendomsbelang in een vennootschap houden, niet als UBO kunnen worden aangemerkt. Indien deze personen op andere wijze de uiteindelijke zeggenschap in een vennootschap hebben, bijvoorbeeld op basis van contractuele betrekkingen, kwalificeren zij (eveneens) als UBO op grond van de criteria genoemd in artikel 1 Wwft. Aan de hand van enkele voorbeelden zal worden toegelicht welke persoon of personen als UBO kwalificeren. Hierbij wordt benadrukt dat per geval de UBO moet worden vastgesteld en dat de voorbeelden casuïstisch zijn. Voorbeeld 1 Familiebedrijf In bovenstaand schema is het volgende toegelicht. De personen A t/m E hebben elk 20% van de aandelen in BV-Cliënt. Bestuurder bij BV-Cliënt is natuurlijk persoon X. Concrete vraagstelling wie in bovenstaand schema als UBO kwalificeren. 22 In de toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 is op p. 29 opgenomen dat het hoger leidinggevend personeel alleen dan als UBO kan worden aangemerkt indien alle mogelijke maatregelen door een instelling zijn ingezet om op eerder genoemde gronden de UBO’s van een cliënt vast te stellen. 23 Artikel 3, lid 1, letter a Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. 10 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) De personen A t/m E hebben elk niet meer dan 25% van de aandelen in BV-Cliënt, derhalve is niemand direct als UBO aan te wijzen. De instelling dient na te gaan of een van de personen op andere wijze feitelijke zeggenschap heeft in BV-Cliënt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen op basis van contractuele betrekkingen of dat voor ontslag van de bestuurder goedkeuring nodig is van bijvoorbeeld alleen personen D en E. Indien dat het geval is, kwalificeren de personen D en E elk als UBO. Bij het beoordelen wie als UBO kwalificeert, kan de instelling onder meer de volgende informatie opvragen of raadplegen: Stemovereenkomsten: indien bijvoorbeeld in stemovereenkomsten is vastgelegd dat D altijd hetzelfde zal stemmen als E, dan betekent dit feitelijk dat E een belang van 40% heeft en daarmee als UBO is aan te merken; aandeelhoudersovereenkomsten. In aandeelhoudersovereenkomsten kan nadere informatie zijn vastgelegd die van belang is om te beoordelen of iemand UBO is. interview directie. De directie kan gevraagd worden aan te geven wie feitelijk het beleid bepaalt. Bij veel familiebedrijven komt het voor dat vader van oudsher het bedrijf heeft opgezet en de kinderen meewerken in het bedrijf en geleidelijk aandelen krijgen. Van belang is dat een instelling de maatregelen vastlegt die zijn genomen om de UBO’s van een cliënt te achterhalen. Dit volgt uit artikel 33 Wwft24. Indien na uitvoerig onderzoek blijkt dat geen UBO kan worden vastgesteld op basis van eigendom of zeggenschap of dat een van de aandeelhouder(s) op andere wijze de feitelijke zeggenschap heeft, dan kan de bestuurder X als UBO worden aangemerkt. Voorbeeld 2 Middellijk aandeelhouderschap25 24 25 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 p. 29. Voorbeeld ontleend aan de Richtsnoeren NOB, NBA en RB, juni 2014. 11 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) BV - Cliënt heeft meerdere aandeelhouders. A kwalificeert als UBO in BV-Cliënt, deze houdt voor meer dan 25% (middels BV A) feitelijke zeggenschap in BV - Cliënt. In dit concrete geval kwalificeert P ook als UBO van BV-Cliënt, omdat P doorslaggevende invloed heeft op het stemgedrag van het 30% belang in BV cliënt. Niet alleen natuurlijke personen die direct meer dan 25% van de aandelen, stemrechten, of het eigendomsbelang in een vennootschap houden, moeten als UBO worden aangemerkt. Ook indien het uiteindelijk eigendom of de uiteindelijke zeggenschap in een vennootschap indirect wordt gehouden, bijvoorbeeld door tussenkomst van een andere rechtspersoon, zoals een stichting administratiekantoor (STAK), of een structuur van rechtspersonen, dient een natuurlijke persoon als UBO te worden aangemerkt. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de natuurlijke personen die kwalificeren als de UBO van een STAK die de aandelen in een vennootschap houdt. In artikel 3, lid 6, letter a, onder i) van de 4e Richtlijn is bepaald dat het houden van meer dan 25% van de aandelen of van het eigendomsbelang in een vennootschap door tussenkomst van een juridische entiteit, waarover dezelfde natuurlijke persoon of personen de zeggenschap hebben, een indicatie is van een indirect uiteindelijk belang in een vennootschap. Voorbeeld 3 STAK De juridische eigendom van BV - Cliënt wordt gehouden middels een STAK. Bij een STAK is sprake van een scheiding tussen juridisch en economisch eigendom. De juridische eigendom van de aandelen (en daarmee het stemrecht) berust bij de stichting. De economische eigendom berust bij de certificaathouders A, B en C, met respectievelijk 33 en 34 %van de certificaten. In bovenstaand voorbeeld kwalificeren A, B en C ieder als UBO. Ook de bestuurder van de STAK (Y) kan als UBO kwalificeren als hij middels de STAK doorslaggevende invloed heeft en het beleid kan bepalen in BV - Cliënt (o.a. bepalen wanneer de winsten toekomen aan de certificaathouders)26. Per geval zal, afhankelijk van de statuten en de afspraken met de certificaathouders, bekeken moeten worden wie als UBO kwalificeren. 26 Zie pagina 28 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. 12 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) 4.3. UBO’s bij overige rechtspersonen (kerkgenootschappen, vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie en stichting27). Kerkgenootschappen In artikel 3, lid 1, letters b en c Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt het begrip van UBO nader uitgewerkt voor kerkgenootschappen en overige rechtspersonen. Op grond van artikel 2, lid 1, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek komt aan kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid toe. Tot de natuurlijke personen die in elk geval als UBO van een kerkgenootschap moeten worden aangemerkt, worden de natuurlijke personen gerekend die bij ontbinding van het kerkgenootschap als rechtsopvolger in het eigen statuut zijn benoemd, gelet op een potentieel eigendomsbelang van deze natuurlijke personen. In lijn met de 4e Richtlijn geldt daarnaast, bij wijze van uiterste terugvaloptie, dat onder omstandigheden de natuurlijke personen die als bestuurder staan vermeld in het statuut van het kerkgenootschap of in de documenten van de kerkelijke organisatie, als UBO van het kerkgenootschap moeten worden aangemerkt. Deze laatste categorie natuurlijke personen komt in feite overeen met het hoger leidinggevend personeel dat op grond van de 4e Richtlijn als UBO van een juridische entiteit moet worden aangemerkt. Vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie en stichting Als UBO van een vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie of stichting kunnen worden aangemerkt de natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de rechtspersoon, via: het direct of indirect houden van meer dan 25% van het eigendomsbelang in de rechtspersoon; het direct of indirect kunnen uitoefenen van meer dan 25% van de stemmen bij besluitvorming ter zake van wijziging van de statuten van de rechtspersoon; of het kunnen uitoefenen van feitelijk zeggenschap over de rechtspersoon. Ook hier geldt een mogelijke terugvaloptie. Indien geen UBO kan worden achterhaald of als er geen échte UBO is en er geen grond van verdenking van witwassen of financieren van terrorisme bestaat, dan geldt het hoger leidinggevend personeel als UBO. In de toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 is benoemd dat een stichting in Nederland rechtspersoonlijkheid heeft en qua vorm en functie beter vergelijkbaar is met Nederlandse rechtspersonen dan met trusts. Als gevolg van deze wijzigingen dienen tot de UBO’s van een stichting onder andere de natuurlijke persoon of personen te worden gerekend die direct of indirect meer dan 25% van het eigendomsbelang in de stichting houden. Aangezien een stichting rechtspersoonlijkheid bezit, zal een natuurlijk persoon geen direct eigendomsbelang houden. In uitzonderingsgevallen waarbij het vermogen van de stichting aangewend moet worden voor een beperkt aantal personen, zou sprake kunnen zijn van een UBO. In veel gevallen waarbij de stichting een ideële of sociale strekking heeft, zal veelal geen UBO direct kunnen worden aangewezen en zal de terugvaloptie van toepassing zijn. Dit betekent dat de voorzitter van het stichtingsbestuur (als hoger leidinggevend personeel) als UBO moet worden aangemerkt. 27 Artikel 3, lid 1, letter b en c Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. 13 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Stichting administratiekantoor Bij een STAK is de juridische en economische eigendom gesplitst. De economische eigendom berust bij de certificaathouder, de juridische eigendom (en daarmee het stemrecht) bij de stichting. De certificaathouder is niet gerechtigd tot het vermogen van de stichting, maar alleen op een recht of aandeel in de winst van de onderliggende rechtspersoon die de stichting beheert. De certificaathouder is economisch eigenaar van de onderliggende aandelen. De certificaathouder kan als UBO kwalificeren indien de door hem gehouden certificaten een kapitaalbelang van meer dan 25% vertegenwoordigen. Onder omstandigheden kan de bestuurder van een STAK tevens als UBO worden aangemerkt van de onderliggende vennootschap als hij feitelijk het beleid kan bepalen (zie hiervoor voorbeeld 3 onder 4.2.). 4.4. Personenvennootschappen (maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap) In artikel 3, lid 4 Wwft is opgenomen hoe het cliëntenonderzoek bij personenvennootschappen moet worden uitgevoerd. Bij personenvennootschappen kan worden gedacht aan de maatschap, vennootschap onder firma (v.o.f.) en commanditaire vennootschap (c.v.). Bij personenvennootschappen is geen sprake van aandeelhoudersbelangen maar van eigendomsbelangen. Analoog aan rechtspersonen zullen ook bij personenvennootschappen altijd één of meer UBO’s moeten worden vastgesteld. 4.5. Buitenlandse rechtsvormen (Trusts, Limited, Stichting particulier fonds etc.) Bij buitenlandse rechtsvormen dienen op vergelijkbare wijze als bij binnenlandse rechtsvormen ook één of meer UBO’s te worden vastgesteld. Ook indien een buitenlandse rechtsvorm niet de cliënt is, maar een cliënt door tussenkomst van een buitenlandse rechtsvorm wordt gehouden, is deze paragraaf van belang. Hierna zal kort worden ingegaan op enkele specifieke gevallen van buitenlandse rechtspersonen. Limited (nominee shareholder en director) Bij buitenlandse rechtsvormen zoals Limited (Ltd.), S.A. of AG dient ook de UBO te worden vastgesteld. Dit kan middels opvragen van informatie uit het handelsregister of het opvragen van het aandeelhoudersregister bij de cliënt. Ook kan informatie worden opgevraagd bij andere instellingen die bij de transactie betrokken zijn en ook verplicht zijn cliëntenonderzoek te doen (bijvoorbeeld een notaris of advocaat of bank). In de praktijk wordt soms gebruik gemaakt van ‘nominee shareholders’ (aandeelhouder in naam) en ook van ‘nominee directors’ (directeur in naam). De aandeelhouder in naam (nominee shareholder) houdt de aandelen van een vennootschap voor een ander, namelijk de cliënt, die hiervoor opdracht heeft gegeven. Meestal wordt hiervoor een aparte onderhandse overeenkomst opgesteld waarin de gemaakte afspraken zijn opgenomen, een zogenaamde management agreement. De nominee shareholder is niet de rechtmatige en economische eigenaar van de rechtspersoon. Dat is de feitelijke aandeelhouder, die zowel de juridische als economisch gerechtigde is van de aandelen28. Bij veel offshore-structuren wordt gebruik gemaakt van nominee shareholders om de identiteit van de werkelijke eigenaar af te schermen. 28 De offshore wereld ontmaskerd, mr. dr. T.J. van Koningsveld, p. 39/40ISBN 978 90 6720-576. 14 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Voorbeeld 4 Nominee shareholder F is de nominee shareholder van BV - cliënt. C heeft een management overeenkomst gesloten met F. Ten behoeve van de invulling van het cliëntenonderzoek is de management agreement van belang die door de instelling kan worden opgevraagd. In de management agreement is vastgelegd wie de is de opdrachtgever is. C kwalificeert als werkelijke UBO, omdat hij de feitelijke zeggenschap heeft over BV - Cliënt. Bij verhullende structuren kan het voorkomen dat de identiteit van C ook weer is afgeschermd met een andere buitenlandse rechtspersoon. De instelling dient dan te achterhalen wie zich achter deze rechtspersoon schuilhoudt. Ook kan het voorkomen dat C een nominee director aanstelt, bijvoorbeeld Y, die zorgt voor de dagelijkse leiding en werkzaamheden van de Ltd. Voor deze werkzaamheden krijgt Y een jaarlijkse fee, zijn naam wordt vermeld in officiële stukken zoals inschrijving Kamer van Koophandel, facturen, contracten, bankmachtigingen en belastingaangiften. Medewerkers van trustkantoren of advocatenkantoren kunnen ook aangesteld worden als nominee director29. Voorbeeld 5 Nominee director en shareholder 29 De offshore wereld ontmaskerd, mr. dr. T.J. van Koningsveld, p. 39/40ISBN 978 90 6720-576. 15 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Een instelling kan achter de werkelijke UBO komen door bijvoorbeeld de nominee director agreement op te vragen. Hieruit blijkt wie de feitelijke instructies geeft, in dit voorbeeld C. Stichting particulier fonds Een stichting particulier fonds (SPF) is een bijzondere vorm van een stichting, vaak opgericht naar het recht van Curaçao of Sint Maarten. De SPF moet worden opgericht door een notaris bij notariële akte. Voordeel van een SPF is dat de oprichter de SPF zelf kan structureren. Zo kan de oprichter instructies geven aan het bestuur over het doen van uitkeringen uit het vermogen van een SPF. Een SPF onderscheidt zich van een trust doordat een SPF een eigen rechtspersoonlijkheid heeft en daarmee zelfstandig juridisch eigenaar is van vermogensbestanddelen. Een SPF wordt vaak gebruikt voor bijvoorbeeld estate planning, bescherming van familievermogen en beperking van aansprakelijkheid. Vaak vinden er in de SPF beleggings- en houdsteractiviteiten plaats of het houden van onroerend goed. Een SPF mag niet feitelijk een bedrijf uitoefenen (dat wil zeggen activiteiten uitoefenen die normaal vermogensbeheer te boven gaan). In de oprichtingsakte staan de statuten omschreven, een SPF heeft geen aandelenkapitaal. Een uitkeringsverbod zoals de Nederlandse stichting die kent, geldt niet voor de SPF. Er kunnen dus gelden worden uitgekeerd aan de oprichter(s). De SPF moet een bestuurder of gevolmachtigde hebben die ingezetene is van Curaçao of Sint Maarten. Voorbeeld 6 SPF Een SPF kan ook worden misbruikt om de uiteindelijk belanghebbende (of vermogensbestanddelen) te verhullen. In de statuten van de SPF staat niet wie geld of goederen heeft ingebracht, alleen de naam van de bestuurder(s). In een onderhandse akte worden vaak de instructies aan het bestuur vastgelegd. Ook kan de oprichter middels een ‘letter of wishes’ aangeven dat een bepaalde persoon of personen gerechtigd is/zijn tot het vermogen van de SPF. Indien een instelling een SPF als cliënt heeft, dan dient de instelling het cliëntenonderzoek uit te voeren zoals omschreven in artikel 3, lid 5 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 (een SPF is een juridische constructie vergelijkbaar met een trust). Ten aanzien van trusts stelt artikel 3, lid 1, letter e Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 onder meer dat als UBO moet worden aangemerkt: 16 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) 1°. de oprichter of oprichters; 2°. de trustee of trustees; 3°. voor zover van toepassing, de protector of protectors; 4°. de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden zijn van de trust niet kunnen worden bepaald, de groep van personen in wier belang de trust hoofdzakelijk is opgericht of werkzaam is; en 5°. elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent. In het geval van een SPF kan in ieder geval de oprichter als UBO worden aangemerkt. Door het opvragen van overeenkomsten tussen het bestuur van de SPF en de principal (opdrachtgever) kan de instelling nagaan wie de feitelijke instructies geeft. De feitelijke opdrachtgever wordt als UBO gezien voor de Wwft (in casu C). Ook kan de begunstigde(n) die in de ‘letter of wishes’ wordt genoemd als UBO van de SPF worden aangemerkt. 4.6. Vereenvoudigd cliëntenonderzoek De 4e Richtlijn laat, anders dan de derde anti-witwasrichtlijn, geen ruimte voor het opsommen van gevallen waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek kan plaatsvinden. Instellingen dienen, op grond van een risicobeoordeling voorafgaand aan het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een incidentele transactie, vast te stellen of kan worden volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. Instellingen dienen op grond van artikel 6 Wwft de risicofactoren in bijlage II bij de 4e Richtlijn in acht te nemen om te beoordelen of sprake is van een lager risico op witwassen en financieren van terrorisme dat een vereenvoudigd cliëntenonderzoek rechtvaardigt30. Deze bijlage noemt de volgende (niet-limitatieve) lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico: 1. Cliëntgebonden risicofactoren: beursgenoteerde vennootschappen31 die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijk begunstigden te garanderen; overheden of overheidsbedrijven; cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico (zie hierna als vermeld in punt 3). 2. Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren: levensverzekeringspolissen met een lage premie; pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen; een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen; financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten; 30 Deze lijst komt grotendeels overeen met de huidige gevallen waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek kan worden toegepast. 31 Ook 100%-dochtervennootschappen van beursgenoteerde vennootschappen vallen hier onder. 17 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) producten waarbij het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering wordt beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bijvoorbeeld bepaalde soorten elektronisch geld). 3. Geografische risicofactoren: lidstaten; derde landen met doeltreffende AML/CFT-systemen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering; derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben; derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben die beantwoorden aan de herziene FATF-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen. 4.7. Verscherpt cliëntenonderzoek Instellingen dienen, op grond van een risicobeoordeling voorafgaand aan het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een incidentele transactie, vast te stellen of een verscherpt cliëntenonderzoek noodzakelijk is. Ook kan de monitoringsverplichting meebrengen dat, bijvoorbeeld door een wijziging van het risicoprofiel gedurende de cliëntenrelatie, een verscherpt cliëntenonderzoek nodig is. Artikel 8 Wwft verwijst voor het doen van verscherpt cliëntenonderzoek naar bijlage III van artikel 18 van de 4e Richtlijn. In de specifieke leidraad van het BFT van 15 juli 2014 worden voorbeelden gegeven van type cliënten, type transacties of landen met een mogelijk hoger risico. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat onderstaande voorbeelden niet limitatief bedoeld zijn. Indien een land, type cliënt of type dienstverlening in onderstaande lijst genoemd wordt, betekent dit niet dat er automatisch sprake is van een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme en een verscherpt cliëntenonderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden en het professionele oordeel van de instelling zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een verhoogd risico. In veel gevallen zal (pas) sprake zijn van een verhoogd risico indien zich een combinatie voordoet van aandachtspunten in een bepaald land en/of bepaald type cliënt en/of bepaald type dienstverlening. Om instellingen praktische handvatten te geven, is gekozen voor een geïntegreerde lijst met voorbeelden van risicofactoren: 1. Cliëntgebonden risicofactoren: Hierna zijn enkele, niet-limitatieve, aandachtspunten opgesomd die de instelling behulpzaam kunnen zijn bij cliëntgebonden risicofactoren: 32 33 Ondernemingen waarvan in de praktijk is gebleken dat ze mogelijk als dekmantel voor criminele activiteiten kunnen fungeren (bijvoorbeeld autoschadebedrijven, pizzeria’s, snackbars, autopoetsbedrijven, Oosterse toko’s, afvalverwerkingsbedrijven, seksbranche/massagesalons); Horecaondernemingen32; Belwinkels33; Ondernemingen die handelen in drugsgerelateerde producten (growshops, coffeeshops etc.); https://hetccv.nl/onderwerpen/georganiseerde-criminaliteit-en-ondermijning/verschijningsvormen/witwaspraktijken/. https://hetccv.nl/onderwerpen/georganiseerde-criminaliteit-en-ondermijning/verschijningsvormen/witwaspraktijken/. 18 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Kamerbemiddelingsbureaus en hotels34; Schildersbedrijven en bouwbedrijven (in verband met zwarte omzet en/of mogelijk steekpenningen/smeergelden); Voetbalmakelaars35; Cliënten die in autobanden, schroot, computeronderdelen of mobiele telefoons handelen (i.v.m. BTW-carrouselfraude36); Cliënten waar veel contant geld beschikbaar is (bijvoorbeeld antiekhandelaren, casino’s, wisselkantoren, autohandelaren, juweliers, botenhandelaren); Cliënten waarvan de aandelen aan toonder zijn; Cliënten die onjuiste of onvolledige informatie verschaffen of waarbij twijfel bestaat over de juistheid van de verstrekte informatie of volledigheid daarvan; Cliënten waarbij sprake is van (eenmalige) complexe spoedeisende dienstverlening zonder aanwijsbare reden; Cliënten die beschikken over vermogen waarvan de herkomst onduidelijk is; (Nieuwe) cliënten afkomstig van buiten de regio zonder dat hiervoor een verklaring aanwezig is; Cliënten met een onduidelijk of wisselend vestigingsadres zonder dat hiervoor een verklaring aanwezig is; Cliënten waarbij de bedrijfsactiviteiten onduidelijk zijn of die gebruik maken van tussenpersonen waarvan de rol onduidelijk is; Cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoger risico (zie hierna onderdeel 3); Cliënten die beschikken over rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa; Cliënten die onderdeel zijn van een ondoorzichtige of complexe eigendomsstructuur of zeggenschapsstructuur; Cliënten die actief zijn met (Online) inzamelingsacties, mede gezien de bestemming van de middelen. 2. Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren: Het openen van bankrekeningen op naam van een accountant of belastingadviseur met de bedoeling om gelden over te boeken of door te sluizen naar derden waardoor de binding tussen de (illegale) oorsprong en de bestemming van het geld wordt verdoezeld; Gebruik van vennootschapsstructuren37: gebruik van ‘lege vennootschappen’ of ‘slapende vennootschappen’: vennootschappen waarvan het kapitaal niet volgestort is of activa niet echt bestaan of verborgen zijn, of de boekhouding ontbreekt of geen activiteiten in worden ontplooid; Gebruik van vennootschapsstructuren: advisering over kasgeldvennootschappen38; 34 https://hetccv.nl/onderwerpen/georganiseerde-criminaliteit-en-ondermijning/verschijningsvormen/witwaspraktijken/. FATF rapport money laundering through the Football Sector, juli 2009, www.fatf-gafi.org. 36 Zie ook het FATF-rapport. Laundering the proceeds of VAT Carousel fraud, 2007, www.fatf-gafi.org. 37 Zie ook het FATF-rapport ‘The Misuse of Corporate Vehicles, including Trust and Company Service Providers’ gepubliceerd op 13 oktober 2006 (www.fatf-gafi.org). 38 Kasgeldvennootschappen zijn vennootschappen die geen activiteiten meer ontplooien en als gevolg van de verkoop van hun activa over een hoog kas- of banksaldo beschikken. Door fiscale verplichtingen in de vennootschap te creëren, valt de materiële belastingschuld weg waardoor de gereserveerde liquide middelen vrijkomen. Zie onder andere Gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2007:BB 2447. 35 19 Specifieke leidraad naleving Wwft voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a, lid 4, letter a en b Wwft (24 oktober 2018) Gebruik van vennootschapsstructuren: gebruik van ‘nominees’: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of begunstigde die is benoemd of aangewezen om voor een ander te handelen39; Accountant, belastingadviseur of advocaat die zich laat benoemen als bestuurder of procuratiehouder voor een bestaande of nieuw opgerichte vennootschap; Aandelentransacties waarbij de waarde van de aandelen moeilijk bepaalbaar is; Vastgoedtransacties zoals beschreven in het FEC-rapport, in het bijzonder waarbij één of meer red flags van de rapportage van het FEC voor accountants en/of belastingadviseurs van toepassing is40; Cliënten die gebruik maken van financiering buiten de reguliere financiële sector (bijvoorbeeld (contante) geldleningen (van familie) uit het buitenland/ ondergronds bankieren); Cliënten die veelvuldig gebruik van maken van prepaid cards; Producten of transacties die anonimiteit bevorderen, bijvoorbeeld cliënten die gebruik maken van cryptovaluta (zoals Bitcoins); Binnenlandse of buitenlandse (fiscale) autoriteiten verzoeken om nadere inlichtingen over de cliënt of UBO; Betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden; Zakelijke relaties op afstand of transacties op afstand, zonder sommige garanties, zoals elektronische handtekeningen; Dienstverlening ten aanzien van de fiscale inkeerregeling; Fraudeonderzoeken, waaronder forensische accountancywerkzaamheden en soortgelijke werkzaamheden; Dienstverlening waarbij internationale structuren worden opgezet om de uiteindelijk belanghebbende te verhullen; Het opstellen van onderhandse leningsovereenkomsten of schuldbekentenissen waarbij onduidelijk is wat de herkomst van de financiering is; Dienstverlening ten aanzien van cessie of verrekening van vorderingen waarvan de waarde moeilijk bepaalbaar is; Advisering over back to back-leningen en loan back-constructies; Transfer pricing: advisering over transacties tussen gelieerde partijen die niet ‘at arm’s length’ zijn, in het bijzonder waarbij vraagtekens gesteld kunnen worden over de waarde van de verrichte (tegen)prestaties; Fusie en overname waarbij de koper gebruik maakt van afwijkende financieringsstructuren (bijvoorbeeld financiering komt uit afwijkend land en/of er worden afwijkende voorwaarden gehanteerd). 3. Geografische risicofactoren De FATF beoordeelt meermalen per jaar bij welke landen het risico van misbruik in het kader van witwassen en financieren van terrorisme hoog is (‘high risk jurisdicties’). Raadpleeg de website van de FATF (www.fatf-gafi.org) voor de actuele stand van zaken welke landen zijn opgenomen41. Tevens geeft Transparency International (www.transparency.org) voorbeelden van landen waarbij mogelijk een hoger risico is op corruptie. 39 Zie ook het FATF-rappo