Dierkunde Voortplanting En Lactatie PDF
Document Details
Uploaded by CharmingAspen
Tags
Summary
This document provides a comprehensive overview of animal reproduction and lactation. It delves into various aspects of these biological processes, including ovulatory cycles and sperm production. The document also discusses the factors influencing milk production in various animal species.
Full Transcript
Deel 4: Biologie van de voortplanting Inhoud: Biologie van de voortplanting en lactatie Deel 4: Biologie van de voortplanting .................................................................................................................... 2 4.1. Inleiding............................................
Deel 4: Biologie van de voortplanting Inhoud: Biologie van de voortplanting en lactatie Deel 4: Biologie van de voortplanting .................................................................................................................... 2 4.1. Inleiding...................................................................................................................................................... 2 4.2. De ovariële cyclus ...................................................................................................................................... 3 4.3. Zaadcelproductie ........................................................................................................................................ 9 4.1. Inleiding - biologie voortplanting verschilt van soort tot soort - in enkele tot vele opzichten => grote diversiteit 4.4. Geslachtsrijping ........................................................................................................................................ 10 4.5. De bevruchting ......................................................................................................................................... 12 4.6. De dracht, het broedproces en de broedzorg ............................................................................................ 16 4.7. Het geboorteproces ................................................................................................................................... 19 5. Deel 5: Biologie van de lactatie ........................................................................................................................ 22 5.1. Inleiding.................................................................................................................................................... 22 5.2. Fysiologische aspecten ............................................................................................................................. 23 5.3. Melkproductie .......................................................................................................................................... 25 - aantal aspecten gelden zeer algemeen: - verschijnsel van gameet dimorfisme: - morfologisch verschillend zijn van mannelijke en vrouwelijke gameten - spermatozoïde, mannelijke gameet 5.3.1. Melk bevat: ...................................................................................................................................... 25 - ten opzichte van overige lichaamscellen klein 5.3.2. Factoren welke de melkproductie en melksamenstelling beïnvloeden. ........................................... 27 - zeer mobiel - continue grote productie bij volwassen mannelijke individuen - oöcyten, vrouwelijke gameten - relatief groot ten opzichte lichaamscellen - immobiel - intermitterende productie bij volwassen vrouwelijke individuen - hormonale cyclische veranderingen - seksueel gedrag - fysiologische status geslachtsapparaat. - Waarom aandacht biologie voortplanting? - zonder voortplanting geen dierlijke productie - nakomelingen om populatie in stand te houden - nakomelingen die het product zijn => vlees - pluimvee => vrouwelijke gameet is product (ei) - melkvee => melkproductie gekoppeld voortplanting: - maximale melkproductie als koe eens per jaar kalft - rondom tijdstip ovulatie ovulatie, hormonaal veroorzaakte karakteristieke gedragsveranderingen die paring toestaan - 4 fasen oestrische cyclus * Pro oestrus * Oestrus - Volgende aspecten worden besproken: - ovariële cyclus * Met oestrus * Di Di oestrus. - zaadcelproductie - geslachtsrijping lengte oestrische cyclus - bevruchting - dracht - broedproces - broedzorg - geboorteproces 4.2. De ovariële cyclus - Bij volwassen vrouwelijke individuen( zoogdieren): - Bespreking verschillende fase in bronstcyclus rund - Komen met regelmatige tussenpozen èèn of meerdere eicellen uit ovarium (eierstokken) vrij Pro--oestrus ( 3-4 3 4 dagen) - follikels in ovarium groeien uit tot Graafse follikels - oestrische cyclus of bronst cyclus =>periode tussen twee opeenvolgende ovulaties bij niet drachtige individuen - onder invloed van hypofyse voorkwa voorkwabb hormoon: FSH (Follikel Stimulerend Hormoon) - zoogdieren met: - spontane ovariële cyclus (mens) - een bepaalde bronstperiode(bronstseizoen) - schapen - hypofyse voorkwab gestuurd door: GnRH (gonadotroop releasing hormoon). - Verantwoordelijk voor cyclisch eisprong - tijdsklok Oestrus (12-18 uren) Overgang di-oestrus naar pro-oestrus - periode voor een vruchtbare dekking (of inseminatie) - uitwendige bronstverschijnselen: - veroorzaakt door in eiblaasje gevormde: Oestron (bronst-hormoon) - ovulatie Graafse follikels (10-12 uur na oestrus) - veroorzaakt door hypofyse voorkwab hormoon: LH (Luteïnisatie Hormoon). - productie LH veroorzaakt door in eiblaasje gevormde: Oestron (bronst-hormoon) Met-oestrus (3-4 dagen) - vorming functionele corpora lutea (geel lichaam) - op eierstok waar eisprong plaats vond - onder invloed van LH Di-oestrus (10-14 dagen) - in stand houden dracht - door aanwezigheid van functionele corpora lutea in ovarium - gele lichaam vormt het hormoon: Progesteron (drachtigheidshormoon) - regressie geel lichaam onder invloed van: PG (prostaglandine) - afgescheiden door baarmoederslijmvlies indien geen embryo in genesteld is herbegin van cyclus - Uitzonderingen: - konijnen ovuleren niet met regelmatige tussenpozen - ovulatie reflexmatig als reactie op paring - geïnduceerde ovulatie - ovariële cyclus kip is relatief kort - vorming ei (vanaf ovulatie tot de leg) op 25 tot 26 uur - half uur na de leg ei kan volgende ovulatie plaatsvinden: - wel acht uur vooraf een LH afscheiding in hypofyse voorkwab - LH afscheiding alleen in het donker - gevolg: - kip 's morgens een ei gelegd => volgende ei volgende dag 1 à 2 uur later cyclus kip duurt 25 à 26 uur - dag daarna weer 1 à 2 uur later - tot het 8 uur daarvoor nog licht is => geen LH afscheiding => kip slaat dag over kippen vormen geen geel lichaam - in natuurlijke omstandigheden vertoont kip een legseizoen: - lente => toename daglengte - synchroon met seksuele activiteit van haan - door huidige houderijsystemen en door selectie - Seizoensinvloed zijn verdwenen - leggen een jaar rond eieren. - kunstmatige inseminatie (KI) in veehouderij en visteelt 4.3. Zaadcelproductie minimaal aantal zaadcellen per inseminatie voor - Volwassen mannelijke dieren => continue zaadcelproductie of maximaal bevruchtingsresultaat spermatogenese - geen seizoensgebonden voortplanting - sperma ejaculaat verdeeld over meerdere vrouwelijke dieren - door kunstmatige inseminatie per ejaculaat: - stier => 250 tot 300 koeien insemineren - spermatogenese vindt plaats in gepaard voorkomende testes - beer => 5 tot 10 zeugen insemineren - meestal buiten het lichaam in scrotum of balzak - spermatogenese vindt plaats bij temperaturen lager dan lichaamstemperatuur 4.4. Geslachtsrijping - Seksuele rijping is voor beide geslachten een ontwikkelingsproces: - vogels en vissen bevinden testes zich in buikholte aan rugzijde. - spermatogenese bij diersoorten met voortplantingsseizoen: => continu of discontinu - continu - gonadogene hormonen (of primaire geslachtshormonen) stimuleren ontwikkeling van: - het geslachtsapparaat - de secundaire geslachtskenmerken => spermatogenese hoger tijdens voortplantingsseizoen => vb: ram. - spermatogenese activiteit beïnvloedt door daglengte - Seizoensvariatie in spermaproductie en kwaliteit zijn aanwezig - spermahoeveelheid en kwaliteit: - grootst in herfst - Na puberteit is het dier geschikt voor voortplanting - mannelijke dieren na eerste ejaculaat met fertiele zaadcellen - vrouwelijke zoogdieren na eerste ovulatie met: - uitwendig waarneembare bronstverschijnselen - typisch bronstgedrag - einde puberteit meestal ook seizoensgebonden - laagst in lente en zomer. - seksuele rijping wordt door exogene en endogene factoren beïnvloed: - voor bevruchting èèn zaadcel per eicel - toch veel meer zaadcellen nodig op plaats van bevruchting - aantal zaadcellen bij paring in vrouwelijk geslachtsapparaat gebracht => vele keren groter dan aantal nodig voor maximale bevruchtingsresultaten - exogene factoren: - omgevingstemperatuur - voeding - daglengte - golflengte en intensiteit van licht - endogene factoren: - erfelijke aanleg dier - optredende fysiologische veranderingen als gevolg van toenemende leeftijd en gewicht. - Ook bij het schaap seizoensgebonden voortplanting: - consequenties voor leeftijd bij optreden puberteit - kortere dagen: volwassen ooien worden cyclisch - Ooilammeren vroeg in het voorjaar geboren en mits goede ontwikkeling: - grote variatie in leeftijd wanneer de puberteit optreedt: eerste bronst in eerstvolgend najaar - soorten - leeftijd van 8 à 10 maanden - tussen rassen binnen soorten - ooilammeren later geboren of slecht ontwikkeld - tussen individuen binnen rassen Het daaropvolgende voortplantingsseizoen eerst in bronst Bv: - leeftijd van 18 tot 20 maanden - Kippen eerste ei op leeftijd van 150 tot 170 dagen - runderen eerste bronst op 7 à 10 maanden onder Vlaamse omstandigheden - tropen (slechte voedingstoestand)=> puberteit uitgesteld tot leeftijd van 2 tot 5 jaar. - Zowel leeftijd als gewicht zijn dus van belang: - beperkte voeropname geeft uitstel van eerste bronst - vaarzen, kippen en vissen - gelten puberteit weinig beïnvloed door lichaamsgewicht. - bij ons gehouden varkensrassen =>eerste bronst op 200 à 240 dagen - Chinese varkensrassen vanaf 80 dagen tot voortplanting in staat 4.5. De bevruchting - zaadcellen en eicellen hebben beperkte vruchtbare levensduur - de factor licht speelt een belangrijke rol bij kippen: - langer wordende dagen bevorderen de legrijpheid - onder natuurlijke omstandigheden in het voorjaar - Huisvesting in lichtdichte stallen met aangepaste lichtschema s - voor maximale kans op bevruchting: tijdstip paring of inseminatie ten opzichte van ovulatie zeer belangrijk Fertiele levensduur zaadcellen en eicellen in vrouwelijk geslachts geslachtsapparaat apparaat in uren - kip sperma tijdens copulatie in cloaca kip - cloaca haan tegen cloaca kip aangedrukt - Bevruchting eicel vindt plaats: - bij koe, ooi, zeug en merrie in ampulla - dicht bij uterus gelegen deel van oviduct of eileider - bij kip in trechtervormig ovariële uiteinde van oviduct (infundibulum) - Optimaal tijdstip dekking: - Bij zoogdieren met regelmatige oestrische cyclus cyclus: - vrouwtje duldt mannetje slechts in periode rondom tijdstip van ovulatie - zaadcellen stier, ram, beer en hengst moeten rijpen alvorens eicel te kunnen penetreren: rijping of capacitatie in vrouwelijke geslachtsapparaat duurt ongeveer 2 tot 6 uur - vogels geen rijping - bij konijn konijnen bevruchtingskans gemaximaliseerd => voedster ovuleert pas als ze gedek gedekt is - bij een kip treedt geen bronst op - paring kan altijd plaat vinden - zaadcellen haan relatief lang lange vruchtbare levensduur => na paring gedurende lange tijd bevruchte eieren - inwendige bevruchting bij vogels en zoogdieren - koe en ooi ooi: sperma geloosd in craniale deel van vagina - varken en paard: paard sperma in het craniale deel van cervix gebracht en daardoor direct in de uterus Grootte verschillen in aantal zaadcellen per ejaculaat 4.6. De dracht, het broedproces en de broedzorg - Na bevruchting ontwikkelen bevruchte eicellen zich tot individuen - zoogdieren zijn levendbarend of vivipaar - nieuwe individu ontwikkeld in moederlichaam - nutriëntenvoorziening en gasuitwisseling direct afhankelijk moederdier - periode waarin moederdier één of meerdere nakomelingen met zich meedraagt in baarmoeder, wordt dracht of graviditeit genoemd - ovopare soorten: - Vogels en meeste vissoorten zijn ovopaar - al dan niet inwendig bevruchte eicellen - ontwikkelen en uitgroeien tot individuen buiten het moederlichaam in eimembraan - eventueel omgeven door eischaal - ontwikkelde embryo's onttrekken nutriënten aan ei => dooiermateriaal - Temperatuur voor ontwikkeling: - heersende omgevingstemperaturen - vissen - hogere temperaturen - broedproces bij vogels - Ovovivipare soorten - ontwikkeling van bevruchte eicel tot individu in moederdier binnen eimembranen - na bevruchting geovuleerde eicellen => geen regressie geel lich lichaam aam - progesteron is essentieel voor ontstaan en instant houden dracht - geheel of gedeeltelijk uit in ei opgeslagen voedsel - levendbarende vissen - als geel lichaam in regressie gaat rond dag 15 zoals tijdens oestrische cyclus => afsterven embryo's - sommige ovopare vissoorten hebben broedzorg: - bevruchte eicellen worden: - Na maternale herkenning dracht door signalen embryo's : - in nest bijeengebracht - geel lichaam blijft progester progesteron on produceren - in bek gehouden - embryo s kunnen inplanten in uteruswand - Duur inplanting: - aan het eigen lichaam geplakt en "meegedragen" - lang bij merrie => 55 dagen - Ook na uitkomst uit ei kan er van broedzorg sprake zijn zowel bij - koe, ooi en zeug =>van van 8 (koe) tot 21 dagen (ooi) vissen als bij vogels. - graviditeit of dracht bij zoogdieren: - periode tussen optreden bevruchting en geboorte - Na bevruchting conceptus (product conceptie) - getransporteerd door middel van contracties van eileiderwand en trilhaarepitheel naar uterus - conceptus plant zich in de baarmoederwand - Voor voltooiing implantatie conceptus spreekt men over een embryo - Gedurende resterend gedeelte dracht => foet - Kippenei: - eicel bevruchte kippe kippenei reeds tijdens passage door oviduct een aantal keren gedeeld - of embryo zal uitgroeien tot kuiken is afhankelijk van bebroeden - door kip - Na ovulatie ontwikkelt uit de restanten Graafse follikel bij zoogdieren een corpus luteum of geel lichaam - minimale levensduur van 14 tot 16 dagen - productie progesteron (drachtigheidshormoon) - niet bij vogels en vissen - door broedmachine - maximale uitkomstpercentages als binnen 7 dagen bebroed bebroedt wordt - Speciale eisen voor als tijdens broedproces: - kalveren en lammeren meestal in kopligging geboren geboren: - temperatuur - kop ligt op naar voren gestrekte voorpoten - relatieve luchtvochtigheid - Bij afwijkende ligging geboortep geboorteproces roces moeilijker - luchtsamenstelling - eieren regelmatig draaien door kip - beweeglijk blijven embryo s door niet in bepaalde houding gefixeerd te worden 4.7. Het geboorteproces - enkel bij levendbarende diersoorten - einde dracht => geboorteproces (partus) komt op gang onder invloed van: - signalen foet - vruchtvliezen - niet bekend waarom foet op bepaald moment geboorteproces op gang brengt - Aangezien foet geboorteproces initieert worden: worden - signalen zijn van hormonale aard - draagtijd - duur dracht - verloop geboorteproces: - veelal probleemloos bij zeug - Biggen geboren zowel in stuit als in kopligging - bij ooi en koe soms problemen: - verkeerde ligging van foet - te hoog geboortegewicht in relatie tot bekkenopening moeder - Texelaar - Wit blauw vleesvee => mede bepaald door vader van foet - vader heeft ook invloed op geboortegewicht - Vaarzen melkvee insemineren met pinkenstier inkenstier Stier die kalveren met laag ge geboortegewicht boortegewicht geeft Draagtijd en geboortegewicht voor een aantal landbouwhuisdieren 5. Deel 5: Biologie van de lactatie 5.1. Inleiding - Zoogdieren zijn uitgerust met melkklier voor voeding nakomeling(en) na geboorte - jongen komen tot ontwikkeling in uterus - Kuiken uiken komt na 21 dagen broeden uit ei - na geboorte niet in staat om zonder melk te leven - beperkte verteringscapaciteit. - "geboortegewicht" 34 gram - Met eitandje op eigen kracht door de eischaal - Melk bezit - hoge energetische waarde - kwalitatief hoogwaardig eiwit - mineralen en vitaminen. - gedekt na geboorte behoefte aan nutriënten en water - melkproductie sterk verhoogd door domesticatie mens - directe selectie op melkproductie bij herkauwers - verbetering milieu - voeding - meer produceren dan nodig voor nakomelingen overschot: basis voor zuivelindustrie - melkkoe belangrijkste melkproducent naast geit, schaap en buffel 5.2. Fysiologische aspecten - melkproductie komt op gang rond partus - melk geproduceerd in melkklier - structuur melkklier voor verschillende diersoorten gelijk - melkvorming vindt plaats in melkcellen - is een continu proces - bestanddelen melk onttrokken aan bloed - bestanddelen die zonder enige verandering ingebouwd worden: - mineralen, vitaminen - Melkvet, melkeiwit en lactose worden opgebouwd in melkcellen - Lactogenese onder invloed van volgende hormonen - Prolactine - Glucocorticoïïden - groeihormoon. - Via melkkanalenstelsel komt melk vanuit de melkcellen in melkboezem - Boomstructuur - Via melkboezem en tepel kan melk opgenomen worden - melkafgifte kan pas na een neuro neuro- hormonale reflex - reflex waarbij zenuwen en hormonen betrokken zijn - hormoon oxytocine laat spieren rond melkcellen sa samentrekken mentrekken => dier laat de melk schieten - aantal openingen in iedere tepel, aantal en plaats van tepels afhankelijk diersoort en aantal nakomelingen - Bij ongeveer 50% van de melkkoeien wordt maandelijks de m melkproductie elkproductie 5.3. Melkproductie bepaaald => melkcontrole 5.3.1. Melk Melk bevat: - cijfers ge geven meer mogelijkheden voor selectie op productie - lactose - melkeiwit (caseïne en globuline) - bij zogende diersoo diersoorten rten kan via indirecte meting de melkproductie bepalen: - melkvet - aantal zogende jongen en groei per jong - mineralen en vitaminen - Gespeend gewicht - Melkinhouden worden beïnvloed door: - variatie atie tussen diersoorten - niveau/variatie in genetische gene aanleg - milieufactoren (voeding) - melkbenutting melkbenutting: - melkschaap en melkgeit - onmiddellijk na aflammeren begint men me te melken - al of niet in combinatie met zogen - komt komt ook voor bij runderen en buffels in tropen - grootste variatie vertoont vetgehalte - pas melken na een bepaalde zoogperiode - 'Roquefort' systeem (spenen 1 tot 3 maanden) - gemiddelde productie 140 kg melk per ooi - gemiddelde melkproductie melkgeiten 800 à 1000 kg. - maar vooral veel antistoffen voor kalf => passieve immuniteit - antilichamen via placenta tijdens dracht heel beperkt over - zeugen worpgrootte 11 biggen gedragen naar foet - me melkproductie lkproductie ca. 200 kg eerste 5 weken na werpen - Dus pasgeboren dier heeft nauwelijks antilichamen in bloed 5.3.2. Factoren welke de melkproductie en melksamenstelling beïnvloeden. geen weerstand tegen ziekten - twee groepen factoren namelijk: - fysiologische factoren - erfelijke factoren - leeftijd - dracht. - milieu factoren - vooral vooral verschillen in voerniveau en voerkwaliteit - Door opname van biestmelk komen wel antistoffen in het bloed van het kalf - vrij grote moleculen kunnen gedurende 24 à 36 uur na de geboorte in door darm in het bloed geraken - Later worden deze gewoon verteerd: - hogere productie verteringsenzymen - doorlaatbaarheid darm neemt af 5.3.2.a. Colostrum/biest - zoogdieren, inclusief mens => immuniteitsoverdracht via biest - eerste melk na geboorte meestal dikker dan melk en geler van kleur - Biestmelk bevat opvallend hoog eiwitgehalte - Gamma globuline => antistoffen - na 3 dagen melk heeft zijn normale samenstelling - pasgeboren dier vlug, veel, vaak en verse biest geven - zo snel mogelijk na geboorte - bevat veel vitamines en mineralen - heeftt laxerend en stimulerend effect op maag maag-darmstelsel darmstelsel - Erfelijkheid Erfelijkheidsgraden: sgraden: * Melk => 0.3 * Vet => 0.5 * Eiwitgehalte => 0.5 5.3.2.c. Lactatiestadium - Melkproductie elkproductie elkproductie: - begint na partus - bereikt top 3à 3 6 weken na kalven 5.3.2.b. Erfelijke verschillen verschil - productie daalt tot einde lactatie - Genetische verschillen: - verschillen tussen rassen - verschillen erschillen tussen dieren binnen ras - Via melkproductiecontrole => dieren met uitstekende productie detecteren: - Beïnvloedt de jaarproductie: - Leeftijd eeerste erste keer afkalven - periode tussen twee kalvinge kalvingen - weer drachtig worden be belangrijk langrijk voor melkproductieniveau - hogere temperatuur afname niveau luteïniseringshormoon - management (voeding). - lengte lactatie afhankelijk van diersoort - vooruitgang door fokkerij: - runderen liefst èèn kee keerr per jaar kalven - kenmerk moet genetisch bepaald zijn => tussenkalftijd 360 à 380 dagen - voldoende variatie tussen dieren aanwezig => 305 dagen lactatie - koeien tijdens lactatie weer drachtig. - Inseminatie 50 dagen na kalven - lactosegehalte top aan begin lactatie (na de biestperiode, dag 3 à 5) - verder vrij constant - varkens zoogperiode van 4 à 5 weken - 5 dagen na spenen dekken 5.3.2.d. Aantal nakomelingen - Geiten, schapen en zeugen => meer dan één nakomeling/worp - melkgeiten 305 lactatiedagen - melkproductie bepaald door: - goed functionerende uiercompartimenten - persistentie: persistent : daling melkproductie - liefst een zeer persistente lactatiecurve - bij runderen door dracht daling persistentie - vanaf 5e en 6e maand dracht => negatieve invloed - zuigprikkels - Zowel aantal gedragen nakomelingen als aantal nakomelingen die gezoogd worden, bepalen hoogte melkproductie - ooien met tweelingen ca. 40% hoger melkproductie dan bij eenlingen 5.3.2.e. Leeftijd - Runderen beginnen te produceren op tweejarige leeftijd - Zeugen werpen voor eerste keer op een jaar - geiten en schapen komen beide leeftijden voor - Seizoen - Melkproductieniveau stijgt tot bepaalde leeftijd - toename leeftijd => toename lichaamsgewicht - vet- en eiwitpercentage in biest zijn hoog - melkkoe => top gemiddeld op 8 jarige leeftijd - bereiken een minimum bij rund in tweede en derde week - zeugen eerder (eerste (eerste, tweede week) => > nadien stijgen vetvet en eiwitgehalte weer - vet- en eiwitgehalte daalt met toenemen van de leeftijd - Naast leeftijd ook lichaamsgewicht positieve invloed op melkproductie. 5.3.2.h. Voeding - opgenomen nutriënten worden gebruikt voor: 5.3.2.f. Dracht - heeft remmende werking op melkproductie =>vooral laatste deel lactatie - onderhoud - groei - reproductie - melkproductie 5.3.2.g. Temperatuur - Temperaturen tussen 5 en 25°C weinig effect op melkproductie bij runderen - begin lactatie: melkproductie hoge prioriteit door hormonale werking - melkproductie ten koste van vruchtbaarheid en groei - meer afgeven via melk dan opgenomen met voer - thermoneutrale gebied: - grenzen zijn afhankelijk van: - negatieve energie balans - verder in lactatie prioriteit wordt minder - voeropname => afvalwarmte - productieniveau - Productie processen => afvalwarmteproductie - optimale productie alleen mogelijk bij opname voldoende voedingsstoffen - beperkte ruwvoeropnamecapaciteit bij herkauwers begin lactatie aanvullen met geconcentreerde krachtvoerders. - Temperatuur onder thermo-neutrale gebied - negatief effect op melkproductie - extra voedingsstoffen opnemen voor warmteproductie - verlaging melkproductie geeft stijging van gehalten in de melk - Temperaturen boven thermo-neutrale gebied: - afname voeropname en melkproductie - Wordt erger hoge vochtigheid - Toename ademhalingsfrequentie - diersoorten in tropen beter aangepast aan hoge temperaturen This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com. The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only. This page will not be added after purchasing Win2PDF.