Taak 2 - Verstandelijke Beperking en Intelligentie PDF

Summary

This document is an assignment on intellectual disabilities and intelligence. It covers topics such as definitions, types, and factors influencing intellectual and social functioning. The author also discusses the role of the environment, IQ stability, and the Dutch law on compulsory mental healthcare along with relevant theories and case studies.

Full Transcript

**Taak 2 -- Verstandelijke beperking en intelligentie** Leerdoelen: 1. Wat is een verstandelijke beperking? Welke vormen zijn er? (hersenen, syndroom van Down belangrijkste, de andere even kort opzoeken) 2. Wat is intelligentie? Hoe speelt IQ/intelligentie een rol? 3. Hoe stabiel is i...

**Taak 2 -- Verstandelijke beperking en intelligentie** Leerdoelen: 1. Wat is een verstandelijke beperking? Welke vormen zijn er? (hersenen, syndroom van Down belangrijkste, de andere even kort opzoeken) 2. Wat is intelligentie? Hoe speelt IQ/intelligentie een rol? 3. Hoe stabiel is iemands IQ? Kan IQ verbeteren? 4. Welke rol speelt omgeving? 5. Wat is de wet verplichte geestelijke gezondheidszorg? ***Carr -- H8 Verstandelijke beperking*** *Verstandelijke beperking*: A. Beperkingen in *intellectuele functies*, zoals: a. Redenering b. Probleemoplossing c. Planning d. Abstract denken e. Oordelen f. Academisch leren g. Leren uit ervaring h. Praktisch inzicht (Beoordeeld door zowel klinische evaluatie als individuele, gestandaardiseerde intelligentietesten) B. Beperkingen in *adaptief functioneren*, resulterend in i. Niet voldoen aan ontwikkelingsnormen en sociaal-culturele normen voor persoonlijke onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid j. Communicatie, sociale participatie en zelfstandig wonen; thuis, school, werk en recreatie C. De intellectuele en adaptieve beperking is *ontstaan tijdens de ontwikkelingsperiode* (diagnose vóór 18e levensjaar) ![](media/image2.png) Etiologie:\ Er kunnen 2 oorzaken voor mentale retardatie worden onderscheiden: - *Biologische factoren*: (bv. Down, fragiele X) voor vertraagde cognitieve ontwikkeling - Verhoogde leeftijd moeder, ziekte tijdens zwangerschap (HIV), hepatitis, rubella, diabetes en andere ziektes - Perinatale periode: vroeggeboorte, laag geboortegewicht, geboorteletsel en andere complicaties - Neonatale stoornissen: letsel, infecties, zuurstoggebrek, geboorteletsel en andere complicaties - Na de geboorte: factoren zoals traumatisch hersenletsel, ondervoeding en degeneratieve stoornissen - *Psychosociale stoornissen*: armoede ondervoeding, gebrek aan verzorging, gedesorganiseerde ouderlijk gedrag, drugs/alcohol/nicotine ouders, geweld, misbruik, verwaarlozing, inadequate educatie en ouderlijk support en institutionele opvoeding kunnen belangrijke risicofactoren zijn voor mentale retardatie Behandeling: - *Psycho-educatie*: ouders en familieleden helpen om diagnose v.h. kind te begrijpen en de implicaties voor deze ontwikkeling - Organiseren v. gepaste *ondersteuning* - *Levensvaardighedentraining* - *Uitdagen v. gedrag*: terugbrengen v. agressief en zelfbeschadigend gedrag - *Counseling* voor familieleden en levenscyclus transities ***Dykens -- Psychiatric and behavioral disorders in persons with Down syndrome*** Mensen met een verstandelijke beperking, waaronder mensen met het syndroom van Down, hebben een *aanzienlijk verhoogd risico op gedrags-, emotionele en psychiatrische problemen*. Hoewel dit verhoogde risico goed gedocumenteerd is, worden deze co-occurrerende psychiatrische problemen vaak over het hoofd gezien in de gezondheidszorg, deels door een gebrek aan training onder zorgverleners en een beperkte hoeveelheid specifiek onderzoek. Hierdoor worden symptomen zoals verhoogde somberheid of prikkelbaarheid soms ten onrechte uitsluitend toegeschreven aan de verstandelijke beperking, een verschijnsel dat bekend staat als \"*diagnostische overschaduwing*.'' Kinderen en adolescenten: - Kinderen met Down over algemeen minder ernstige psychiatrische problemen dan kinderen met andere vb's (18-23% vs. 30-40%) - Gedragsproblemen zoals koppigheid, oppositioneel gedrag, aandachts- en spraakproblemen komen wel relatief vaak voor - ADHD bij 6-8% v. Down, conduct-disorders (antisociaal gedragsst.) bij 10-15% - Toenemend besef overlap tussen Down en ASS - 7% v. Down mogelijk ook ASS - ASS-diagnoses bij Down vaak later gesteld dan bij andere kinderen, mogelijk samenhang met stereotypes over kinderen met Down als sociaal en vriendelijk, waardoor ASS minder snel herkend wordt Volwassenen: - Volwassenen met Down hoog risico op Alzheimer en depressie - Alzheimer symptomen vaak 20-30j eerder dan algemene bevolking - Depressieve symptomen als terugtrekking, lusteloosheid, laag humeur, verminderde eetlust - Depressieve symptomen kunnen vroege indicatie v. dementie zijn, gezien gedragsveranderingen zoals apathie vaak vroeg worden opgemerkt - Andere psychiatrische aandoeningen zoals bipolaire st. en schizofrenie relatief weinig waargenomen Thema's en toekomstige onderzoeksrichtingen: - *Ontwikkeling door de levensloop heen*: Het is essentieel om te begrijpen hoe psychiatrische problemen zich ontwikkelen en veranderen gedurende verschillende levensfasen, vooral van adolescentie tot jongvolwassenheid. Onderzoek naar vroege tekenen van psychiatrische problemen en de verschuiving van gedragingen in deze levensfasen kan inzicht bieden in risico's op latere depressie of dementie. - *Risico- en beschermende factoren*: Tot nu toe zijn de meeste onderzoeken beschrijvend van aard. Er is een sterke behoefte aan onderzoek naar factoren die het risico op psychopathologie verhogen of juist verkleinen. Deze factoren omvatten zowel biologische als psychosociale aspecten, zoals leeftijd, geslacht, serotonineniveaus, slaapstoornissen en stressvolle levensgebeurtenissen. - *Effectiviteit van behandelingen*: Er is behoefte aan onderzoek naar de effectiviteit van gangbare behandelmethoden voor mensen met Down. B.v. in hoeverre kunnen CGT en medicamenteuze behandelingen, zoals SSRI's, even effectief zijn bij deze groep als bij de algemene bevolking? Ook is er belangstelling voor methoden die positieve emoties en welzijn bevorderen, zoals positieve psychologie. ![Afbeelding met tekst, schermopname, Lettertype, nummer Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image4.png) ***Horner -- Using neutralizing routines to reduce problem behaviors*** Onderzoekt hoe *neutraliserende routines* probleemgedrag kunnen verminderen bij adolescenten met ernstige ontwikkelingsstoornissen.\ Hypothese: dergelijke routines kunnen de waarde v. versterkers die het probleemgedrag in standhouden verlagen, door de momenten v. versterking minder aantrekkelijk te maken.\ Analyseren de effecten v. EO\'s (*establishing operations*: gebeurtenis/toestand die de waarde v. een versterker verandert en de kans vergroot dat bepaald gedrag optreedt om die versterker te verkrijgen) en SD's (*discriminitive stimuli*: signaal in de omgeving dat aangeeft dat een bepaald gedrag waarschijnlijk gevolgd zal worden door versterking) in het ontstaan v. probleemgedrag, zoals agressie en zelfbeschadiging. Methode:\ 3 adolescenten met ontwikkelingsstoornis onderzocht. Functionele analyses om EO's en SD's vast te stellen. 4 condities getest:\ - alleen EO\ - alleen SD\ - EO + SD\ - geen EO/SD\ Met als doel het effect v. EO's en SD\'s afzonderlijk en samen te onderzoeken. In de situaties waar EO's werden geïdentificeerd (b.v. slaaptekort, geannuleerde activiteit), werden neutraliserende routines uitgevoerd (b.v. kalmerende activiteit, dutje voor instructiesessie). Resultaten:\ - probleemgedrag *sterkste toename* wanneer EO en SD *samen* aanwezig waren\ \--\> *neutraliserende* *routine* toevoegen \--\> significant *verminderd*\ - bevestigd dat nr de behoefte aan ontsnapping of tastbare beloningen kon verminderen\ - dit effect vooral bij 2 deelnemers met *ontsnappingsgericht* probleemgedrag en bij de deelnemer met op *beloningen gericht* probleemgedrag![](media/image6.png)![](media/image8.png) Theoretische implicaties:\ - ondersteunt theorie v. Michael (1982) dat EO's de waarde v. versterkers kunnen beïnvloeden door waarde v.d. gerelateerde beloning te verhogen\ - neutraliserende routine als *tegenwerkende EO,* waarde v.d. beloning geassocieerd met probleemgedrag verlaagd voordat SD werd aangeboden\ - complexiteit v. gedragsinteracties tussen EO's en SD\'s\ - noodzaak verder onderzoek naar interactie tussen discriminatieve en motivationele factoren Toepassingsgerichte implicaties:\ - manipulatie v. EO\'s waardevol instrument in gedragsinterventieprogramma\'s\ - gebruik neutraliserende routines opnemen als onderdeel v. multi-elementeninterventie voor mensen met ernstige gedragsproblemen\ - *vermijden EO\'s en inlassen neutraliserende routines*\ *-* belang functionele gedragsanalyse gericht op *directe SD's én onderliggende EO\'s* ***Swaab -- H9 Intelligentie*** ZIE STUVIA P27-49 ***Roth et al -- Intelligence and school grade: meta-analysis*** Intelligentie blijkt sterkste voorspeller v. academische prestaties. Dit onderzoek richt zich op het vaststellen v.d. populatiecorrelatie tussen intelligentie en schoolcijfers.\ Eerdere meta-analyses wijzen op gemiddelde correlatie (.34-.48). Deze studies beperken zich echter vaak tot specifieke vakgebieden, landen, of gebruiken slechts gestandaardiseerde tests i.p.v. schoolcijfers als prestatiemaatstaf.\ Huidige studie doel om uitgebreide schatting te geven v.d. correlatie, zonder beperkingen o.b.v. vakgebied of leerjaar. Verder wordt onderzocht welke variabelen deze relatie kunnen beïnvloeden. Hypothese: relatie tussen intelligentie en schoolcijfers verschilt afhankelijk v. 5 factoren: 1. Type intelligentietest (verbaal/non-verbaal) 2. Vakgebieden (exacte vakken, talen, etc.) 3. Schoolniveau (basis/middelbare) 4. Geslacht 5. Jaar v. publicatie Resultaten:\ Algemene populatiecorrelatie: - Sterke samenhang (p =.54) tussen intelligentie en schoolcijfers - Correctie steekproeffouten r =.44 - Correctie meetfouten en rangebeperkingen verhoogde deze tot de gecorrigeerde populatiecorrelatie - 31.7% v.d. variantie verklaard door gecorrigeerde artefacten, onverklaarde rest% wijst op belang v. andere modererende factoren Moderatoranalyses: - *Type intelligentietest*: - Verbaal en gemengd hogere populatiecorrelatie (v: p=.53; g: p=.60) dan non-verbale tests (p=.44) - Betrouwbaarheidsintervallen voor v en g tests overlappen maar klein beetje g tests wsl iets sterkere en betrouwbare samenhang met schoolcijfers - Voor alle testtype leidde corrigeren v. meetfouten en andere variabelen tot een duidelijke vermindering v.d. variatie in resultaten (vooral g tests) resultaten g tests betrouwbaar en goed toepasbaar op andere groepen - *Vakgebieden:* - Hogere correlaties in wiskunde en wetenschappen sterk beroep logica en probleemoplossende vaardigheden die intelligentietest ook meet - Lagere correlaties in kunst, muziek en vooral sport beperktere invloed v. cognitieve vaardigheden op prestaties die fysieke vaardigheid vereisen - *Schoolniveau:* - Toenemende correlatie door leerjaren heen intelligentie belangrijker naarmate complexiteit lesmateriaal toeneemt - *Geslacht*: - Geslachtsverschillen ontbreken intelligentie gelijkwaardige rol in academische prestaties van beide geslachten - Bij mannelijke leerlingen meer variabelen (motivatie, angst) met mogelijke invloed grotere spreiding bij jongens mogelijk verklaard - *Jaar v. publicatie*: - Lagere correlaties in recentere studies *grade inflation* (= cijfers door jaren heen steeds hoger) mogelijke verklaring: leidt tot lagere variantie in schoolcijfers en vermindering v.d. correlatie ![](media/image10.png) Figuur 1 laat zien hoe betrouwbaar de resultaten van de meta-analyse zijn door te kijken naar mogelijke publicatiebias. Dit houdt in dat studies met geen of zwakke resultaten soms niet worden gepubliceerd, wat kan leiden tot een vertekend beeld.\ 1. \*\*Fail-safe N\*\*: Dit getal geeft aan hoeveel \"nulbevindingen\" (studies zonder effect) nodig zouden zijn om het gemiddelde effect (de samenhang tussen intelligentie en schoolcijfers) zo klein te maken dat het onbelangrijk lijkt. Hier zou het maar liefst 2358 van zulke \"nulbevindingen\" kosten om het gemiddelde effect onbelangrijk te maken. Dit geeft aan dat het resultaat waarschijnlijk sterk en betrouwbaar is.\ 2. \*\*Trechterdiagrammen (funnel plots)\*\*: In delen (a) en (b) van Figuur 1 staan trechterdiagrammen die de spreiding van de correlaties (verbanden) in verschillende studies laten zien. Ideaal gezien zijn deze gelijk verdeeld rond het gemiddelde. Hier zien we echter dat er meer studies onder het gemiddelde liggen, wat aangeeft dat er waarschijnlijk studies met hogere correlaties missen. Dit is het tegenovergestelde van de gebruikelijke publicatiebias, waarbij studies met lage of nulcorrelaties ontbreken.\ 3. \*\*Trim-en-fill analyse\*\*: De "trim-en-fill" methode is gebruikt om te schatten hoeveel ontbrekende studies er nodig zouden zijn om het trechterdiagram symmetrisch te maken. In de bare-bones analyse zouden er 49 extra studies met hogere correlaties toegevoegd moeten worden, wat het gemiddelde zou verhogen van.44 naar.49. In de volledige meta-analyse zouden er 53 studies bij moeten, wat het gecorrigeerde gemiddelde naar.61 zou brengen. *Samenvattend suggereert Figuur 1 dat de oorspronkelijke resultaten eerder aan de voorzichtige kant zijn en dat de werkelijke samenhang tussen intelligentie en schoolprestaties misschien zelfs sterker is dan hier wordt weergegeven.* Tabel 2 laat zien hoe stabiel de resultaten zijn van de meta-analyse. De onderzoekers hebben verschillende aanpassingen gedaan om te kijken of het gemiddelde effect hierdoor verandert:\ 1. \*\*Steekproefgrootte\*\*: Door studies met extreem grote aantallen deelnemers te verwijderen, werd het gemiddelde effect iets lager. Daarom zijn deze studies niet meegenomen in de definitieve analyse.\ 2. \*\*Uitschieters in correlaties\*\*: Het weghalen van de hoogste en laagste 5% van de correlaties had nauwelijks effect, wat betekent dat uitschieters geen grote invloed hebben.\ 3. \*\*Correcties voor meetfouten\*\*: Ook zonder de hoogste en laagste 5% van de correctiewaarden blijven de resultaten stabiel. *Kortom, Tabel 2 laat zien dat de gevonden relatie tussen intelligentie en schoolcijfers betrouwbaar is en niet wordt verstoord door extreme waarden in de gegevens.* - De bevindingen bevestigen de centrale rol van intelligentie in academische prestaties en benadrukken het nut van brede intelligentiemetingen, zoals gemengde tests, vooral bij hogere niveaus van onderwijs en bij vakken die logische denkvaardigheden vereisen. De auteurs suggereren dat de rol van intelligentie als voorspeller van succes in onderwijs en loopbaanperspectieven door deze studie wordt versterkt, vooral voor complexe of logische vakgebieden. ***Basten et al -- Where smart brains are different: quantitative meta-analysis of functional and structural brain imaging studies on intelligence*** Onderzoekt de hersengebieden gerelateerd aan intelligentie, door een meta-analyse v. beeldvormingsstudies.\ *Parieto-Frontal Integration Theory (P-FIT)*: stelt dat frontale en pariëtale hersengebieden essentieel zijn voor intelligentie dit model toetsen m.b.v. nieuwe data en fMRI (functionele) en VBM (structurele) hersenstudies. De meta-analyse omvat 12 structurele en 16 functionele beeldvormingsstudies die relaties tussen intelligentie en hersenactiviteit of grijze massa beschrijven. Studies werden geanalyseerd met de *\"activation likelihood estimation\" (ALE) methode*, waarbij gebieden met overlap in hersenactiviteit of hersenstructuur tussen verschillende studies werden geïdentificeerd. Resultaten:\ Functionele hersenactiviteit en intelligentie: - Intelligentie gerelateerd aan verhoogde hersenactiviteit in meerdere gebieden - *Frontale cortex*: linker, rechter én mediale prefrontale cortex verhoogde activiteit - *Pariëtale cortex*: linker- én rechterhemisfeer, waaronder intra-pariëtale sulcus (IPS), significante overlap in activiteit - *Temporale cortex*: rechter midden-temporale gebied ook activiteit - Sluit nauw aan bij P-FIT - Zowel positieve als negatieve associaties gevonden tussen intelligentie en hersenactiviteit - Positief: vooral frontale en pariëtale regio\'s hogere intelligentie hangt samen met hogere activiteit in deze cognitieve en controlegebieden Structurele hersenveranderingen en intelligentie: - Structurele meta-analyse gericht op grijze massa identificeerde meerdere clusters: - *Frontale cortex*: significante overlap in fronto-polaire cortex (BA10) en in rechter midden frontale gebied - *Temporale en occipitale cortex*: correlaties in linker inferieure en superieure temporale gyri, en in verschillende occipitale gebieden - *Subcorticale structuren*: linker coudate nucleus en rechter middenhersenen ook significante correlaties met intelligentie - Ondersteunen grotendeels P-FIT, maar verspreide correlaties in occipitale en subcorticale gebieden intelligentie gerelateerd aan bredere hersennetwerken dan alleen frontale en pariëtale cortex - Intelligentie hangt ook af v. visuele en ruimtelijke verwerkingsgebieden - geen ruimtelijke overlap tussen resultaten functionele en structurele analyse \--\> hersengebieden betrokken bij intelligentie o.b.v. activiteit (functioneel) niet hetzelfde als die o.b.v. structuur - Kan komen door methodologische verschillen of doordat structurele en functionele eigenschappen verschillende aspecten van intelligentie weerspiegelen. ![](media/image12.png) ***Tucker-Drob, Briley -- Continuity of Genetic and Environmental Influences on Cognition Across the Life Span: A Meta-Analysis of Longitudinal Twin and Adoption Studies*** Onderzoek analyseert *hoe genetische en omgevingsfactoren de stabiliteit van cognitieve vaardigheden beïnvloeden gedurende de levensloop*. Verschillende theoretische perspectieven suggereren hoe cognitieve stabiliteit kan ontstaan en variëren naarmate mensen ouder worden. De studie beoogt om via een meta-analyse van tweeling- en adoptieonderzoeken beter te begrijpen hoe deze factoren bijdragen aan cognitieve stabiliteit over tijd. Verschillende theorieën over ontwikkelingscontinuïteit en verandering: - *Genetische vaststelling*: Cognitieve vaardigheden zijn grotendeels genetisch bepaald en blijven stabiel over de tijd - *Blijvende effecten van vroege ervaringen*: Vroege omgevingsinvloeden kunnen een langdurig effect hebben op cognitieve stabiliteit - *Stabiliteit van omgevingsinvloeden*: Langdurige omgevingsinvloeden, zoals gezinssituatie, bepalen stabiliteit - *Gen-omgeving interacties en correlaties*: Genetische predisposities beïnvloeden hoe individuen hun omgeving kiezen en ervaren Hypothese:\ Genetische invloed neemt toe en omgevingsinvloeden kunnen in hun effect afnemen of veranderen in de loop van de tijd, wat deels verklaard kan worden door toenemende zelfbepaling in het kiezen van cognitief stimulerende omgevingen. Methode:\ De onderzoekers gebruikten een meta-analyse van longitudinale studies met tweelingen en adopties om genetische en omgevingsinvloeden op cognitieve stabiliteit over de tijd te analyseren. In totaal werden 21 studies geïncludeerd met gegevens van 15 unieke cohorten, variërend van jongere kinderen tot volwassenen. Resultaten:\ Genetische en omgevingsstabiliteit over tijd:\ De resultaten laten zien dat genetische invloeden op cognitieve stabiliteit sterk toenemen van kindertijd tot volwassenheid. Voor cognitieve stabiliteit waren genetische correlaties hoog, vooral vanaf de adolescentie. Dit wijst erop dat dezelfde genen invloed blijven uitoefenen op cognitieve vaardigheden door het leven heen.\ De stabiliteit van omgevingsinvloeden was over het algemeen lager dan die van genetische invloeden. Voor gedeelde omgevingsfactoren (zoals gezin) was de stabiliteit matig en vooral in de kindertijd van belang. De niet-gedeelde omgevingsinvloeden (unieke ervaringen van een individu) namen toe met de leeftijd, maar hadden een relatief klein effect op lange termijn stabiliteit. Specifieke bevindingen per levensfase: - *Kindertijd*: zowel genetische als gedeelde omgevingsinvloeden spelen een rol, maar hun stabiliteit neemt toe met de leeftijd - *Adolescentie tot volwassenheid*: de genetische invloed blijft sterk, terwijl de invloed van gedeelde omgevingsfactoren vermindert; niet-gedeelde omgevingsinvloeden worden iets stabieler, maar blijven relatief klein \--\> De bevindingen ondersteunen het idee dat genetische factoren de belangrijkste rol spelen in de stabiliteit van cognitieve vaardigheden door het leven heen, terwijl de invloed van gedeelde omgevingen vooral tijdens de vroege kindertijd belangrijk is. De studie suggereert dat zelfbepaling in omgeving keuze (die genetisch beïnvloed kan zijn) ook bijdraagt aan deze toename van genetische invloed op latere leeftijd.\ De onderzoekers wijzen erop dat de beperkte data voor jongvolwassenen verdere studie vereist, en bevelen aan om te kijken naar omgevingen die sterk variëren in sociaaleconomische en culturele contexten om de effecten van gen-omgevingscorrelaties beter te begrijpen. Afbeelding met tekst, schermopname, ontwerp Automatisch gegenereerde beschrijving ![Afbeelding met diagram, lijn, Perceel, patroon Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image14.png) ***Cooper, Zubek -- Effects of enriched and restricted early environments on the learning ability of bright and dull rats*** Verschillende onderzoeken aangetoond dat *leervermogen* v. volwassen dieren wordt beïnvloed door kwaliteit v. omgeving gedurende jeugd. Dieren grootgebracht in *verrijkte of stimulerende omgevingen* superieur in leervermogen i.t.t. dieren grootgebracht in *beperkte of niet-stimulerende omgevingen*. à onderzoek naar effecten v. verrijkte en beperkte omgevingen op probleemoplossend vermogen v. ratten. 53 ratten verdeeld in vier experimentele groepen:\ 1) slimme verrijkte groep\ 2) domme verrijkte groep\ 3) slimme beperkte groep\ 4) domme beperkte groep\ Werden in kooien geplaatst; beperkt = grijskleurig, verrijkt = kleurschilderingen. In alle kooien werd voedsel geplaatst. Alle ratten voerde de '12 problemen van eht Hebb-Williams-doolhof' uit. Resultaten:\ *Verrijkte omgeving*:\ à *verbetert het leervermogen* van de *dull* rats aanzienlijk\ - na ondergaan verrijkte ervaring, evengroot leervermogen als bright rats\ à weinig/*geen effect* op *bright* rats *Beperkte omgeving*:\ à *dull* rats *niet beïnvloedt* door beperkte vroege ervaringen en stimulering\ à *bright* rats toonde *significante aantasting* v.h. leervermogen\ - na ondergaan beperkte ervaring, geen beter leervermogen dan dull rats à De resultaten laten duidelijk zien dat zowel verrijkte als beperkte vroege omgevingen verschillende invloeden hebben op het leervermogen van slimme en domme ratten. *Een periode van vroege verrijkte ervaring levert weinig of geen verbetering op in het leervermogen van slimme dieren, terwijl domme dieren er profijt van hebben; het leervermogen verbetert en krijgt hetzelfde niveau als dat van slimme dieren. Aan de andere kant: domme dieren die in een beperkte omgeving zijn opgegroeid ondervinden geen schadelijke effecten, terwijl slimme dieren worden vertraagd in hun ontwikkeling en hetzelfde leervermogen tonen als de domme dieren*. De veranderingen in leervermogen worden beïnvloed door neurale patronen, die ontstaan door gevarieerde stimulatie via specifieke sensorische paden, vooral effectief tijdens de kindertijd. Deze stimulatie houdt de hersenen alert en draagt zo bij aan efficiënt leren. Dit suggereert dat een *bepaald niveau van gevarieerde stimulatie noodzakelijk is voor effectief leren*. Het verschil in leervermogen tussen \'slimme\' en \'domme\' ratten kan te maken hebben met hun *neurofysiologisch vermogen om stimulatie te verwerken*: *in een stimulerende omgeving bouwen zij beter de nodige neurale componenten op voor gedrag, terwijl een beperkte omgeving dit proces belemmert en leervermogen vermindert*. Afbeelding met lijn, tekst, diagram, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving ***Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)*** Sinds januari 2020 is de wetgeving rond dwang in de zorg gewijzigd (vervangt voormalig BOPZ) - Professionals moeten zo goed mogelijk rekening houden met voorkeuren v.d. patiënt/cliënt - Familie en naasten moeten ook hun visie kunnen inbrengen - Opname in een instelling is geen voorwaarde meer voor gedwongen zorg - Dwang is een uiterst redmiddel en het minst ingrijpende moet worden ingezet en z.s.m. afgebouwd worden - De wet is erop gericht om verplichte zorg zo veel mogelijk *te voorkomen* De *Wvggz* regelt rechten van mensen die te maken hebben met verplichte zorg vanwege een psychische aandoening: - Psychische stoornis leidt tot gedrag dat *ernstig nadeel* (gevaar) veroorzaakt voor henzelf en/of betrokkene - Als er geen vrijwillige zorg mogelijk is om dit ernstige nadeel weg te nemen, kan de rechter hen verplichte zorg opleggen **!** Wvggz geldt niet voor mensen met een vb of dementie à voor hen geldt de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijke gehandicapten cliënten (*Wzd*) **!** De rechter kan verplichte zorg alleen opleggen als deze zorg: - De enige manier is om ernstig nadeel weg te nemen - Proportioneel is - Effectief is Voorbeelden: *medicatie toedienen, medische controles doen, opname in ggz-instelling* De Wvggz kent 2 procedures om tot verplichte zorg te komen: - Een *zorgmachtiging* via de rechter - Een *crisismaatregel* via de burgemeester (bij spoed) De patiënt houdt waar *mogelijk zelf regie* tijdens de hele periode van verplichte zorg. Hulpverleners moeten samen *met de patiënt overleggen* en de *zorg evalueren*. Tijdens de verplichte zorg moet de patiënt waar mogelijk mee kunnen blijven doen in de maatschappij of voorbereid worden op het opbouwen van een *maatschappelijk leven*. *Familieleden* worden zo veel mogelijk betrokken in de voorbereiding, uitvoering, wijziging en beëindiging van de verplichte zorg.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser