Samenvatting Financial Accounting PDF

Summary

Deze samenvatting behandelt de relaties van financial accounting met andere vakgebieden en de ontwikkeling ervan, gericht op productieorganisaties. Het bespreekt doelstellingen, belanghebbenden, interne en externe informatieverschaffing, en de samenhang met andere vakgebieden, zoals bedrijfsadministratie en ondernemingsrecht. De samenvatting duikt ook in de relatie met belastingrecht en de verschillende soorten jaarrekeningen.

Full Transcript

Samenvatting hoofdstuk Externe verslaggeving: relaties met andere vakgebieden en ontwikkeling Hoofdstuk Externe verslaggeving: relaties met andere vakgebieden en ontwikkeling plaatst externe verslaggeving in relatie tot andere vakgebieden en geeft de ontwikkeling in de tijd globaal weer. Het gaat h...

Samenvatting hoofdstuk Externe verslaggeving: relaties met andere vakgebieden en ontwikkeling Hoofdstuk Externe verslaggeving: relaties met andere vakgebieden en ontwikkeling plaatst externe verslaggeving in relatie tot andere vakgebieden en geeft de ontwikkeling in de tijd globaal weer. Het gaat hierbij alleen over verslaggeving door productieorganisaties (inclusief handel en dienstverlening). Afbakening van het vakgebied Doelstellingen en belanghebbenden Dit boek gaat over verslaggeving door organisaties, samenwerkingsverbanden van mensen en middelen gericht op het realiseren van bepaalde doelstellingen. We beperken ons tot productieorganisaties (inclusief handel en dienstverlening). Doelstellingen De doelstellingen van een organisatie zijn afgeleid van die van de belanghebbenden, bijvoorbeeld: winst een bepaalde marktpositie maatschappelijke verantwoordelijkheden (werkgelegenheid, milieu) Belanghebbenden Belanghebbenden bij de organisatie willen via interne en externe informatieverschaffing kunnen beoordelen of hun doelstellingen met de organisatie worden gerealiseerd. Die belanghebbenden zijn: de leiding en werknemers de eigenaren, bijvoorbeeld aandeelhouders vermogenverschaffers, zoals banken en beleggers afnemers en leveranciers de overheid, met name de fiscus vakbonden Interne en externe informatieverschaffing Interne informatieverschaffing Interne informatieverschaffing (management accounting of interne berichtgeving) is bedoeld voor de leiding voor het nemen van beslissingen en het beheersen van het bedrijfsproces. Snelheid is daarbij belangrijker dan volledige accuraatheid. Er zijn geen wettelijke regels op van toepassing. Externe informatieverschaffing Externe informatieverschaffing (financial accounting of externe verslaggeving) is gericht op de informatiebehoefte van alle andere belanghebbenden (derden) voor hun oordeels- of besluitvorming. De informatie heeft de vorm van jaarverslaggeving, tussentijdse berichtgeving of persberichten en is ook bedoeld om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. De wetgever verplicht ondernemingen financiële informatie openbaar te maken (publicatieplicht) volgens Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Samenhang met andere vakgebieden Management accounting en financial accounting geven (vooral financiële) informatie, waarbij ze steunen ze op de boekhouding voor het cijfermateriaal voor de balans en de resultatenrekening en andere calculaties. De techniek van het boekhouden is het terrein van de bedrijfsadministratie, een onderdeel van de administratieve organisatie dat is afgestemd op de eisen van de interne en externe verslaggeving. Voor de externe verslaggeving gelden wettelijke regels. Er is dan ook een nauwe samenhang tussen financial accounting en ondernemingsrecht, in het bijzonder het jaarrekeningrecht. Relatie tot belastingrecht De Belastingdienst heeft behoefte aan financiële gegevens om aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting te kunnen opleggen. Voor de fiscale jaarrekening gelden andere regels, namelijk die van de Wet op de inkomstenbelasting en de Wet op de vennootschapsbelasting. Een bedrijf zal de fiscale winst zo laag mogelijk vaststellen, maar met de externe jaarrekening een zo rooskleurig mogelijk beeld laten zien. Er zijn dus 3 jaarrekeningen: 1. de interne jaarrekening voor de leiding 2. de externe jaarrekening voor externe belanghebbenden 3. de fiscale jaarrekening voor de fiscus De externe jaarrekening Het belangrijkste onderdeel van de externe verslaggeving is de jaarrekening; het geheel van de balans en winst- en verliesrekening (die we hier resultatenrekening zullen noemen) en de toelichting daarbij. Balans en resultatenrekening Een balans is een momentopname van de waarde van de activa en de passiva van de onderneming in voorraad- of stockgrootheden. Activa Activa (economic resources) zijn de investeringen voor het productie- en verkoopproces: bedrijfsmiddelen die in de beschikkingsmacht van de onderneming zijn en naar verwachting economische voordelen opleveren. Vermogen geïnvesteerd in vaste activa (gebouwen en machines) komt pas op lange termijn weer als geld vrij. Vermogen geïnvesteerd in vlottende activa (voorraden, debiteuren en liquide middelen) al op korte termijn. Passiva Passiva geven het (eigen en vreemd) vermogen weer dat verkregen is ter financiering van de activa. Eigen vermogen Eigen vermogen (ook wel permanent, risicodragend of ondernemend vermogen) is verschaft door de eigenaren en staat voor onbepaalde tijd ter beschikking van de onderneming. De term permanent vermogen is enigszins misleidend, omdat eigenaren het na de verstrekking kunnen besluiten terug te laten betalen. De vergoeding voor het ter beschikking stellen van eigen vermogen is afhankelijk van het presteren van de onderneming. Bij liquidatie komen de eigenvermogenverschaffers het laatst voor terugbetaling in aanmerking. Eigen vermogen kan ook bestaan uit met toestemming van de eigenaren ingehouden winsten. Vreemd vermogen Vreemd vermogen (ook wel tijdelijk, risicomijdend of niet-ondernemend vermogen) is ter beschikking gesteld door schuldeisers, met afspraken over terugbetaling. De vergoeding is in principe onafhankelijk van het presteren van de onderneming en de vreemdvermogenverschaffers komen bij liquidatie als eerste voor terugbetaling in aanmerking, al is er bij een faillissement wel een risico. Bij vreemd vermogen gaat het in de eerste plaats om langlopende schulden (langer dan een jaar) zoals hypothecaire leningen en obligatieleningen en kortlopende schulden zoals crediteuren en nog te betalen belastingen. Daarnaast zijn er voorzieningen; verplichtingen waarvan omvang of tijdstip van nakoming alleen te schatten zijn. Overigens is het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen niet altijd scherp te trekken. Er zijn ook hybride vermogensvormen zoals een converteerbare obligatielening waarbij de obligatiehouders het recht hebben hun stukken in te wisselen voor aandelen. Materiële en monetaire posten Materiële activa zoals duurzame productiemiddelen (voorraden werkeenheden) en voorraden (aantallen, kilo’s) zijn hoeveelheden die nog moeten worden vertaald in geld; monetaire posten zoals vorderingen en liquide middelen (monetaire activa) en schulden en voorzieningen (monetaire passiva) niet. De resultatenrekening Een resultatenrekening is een overzicht van de opbrengsten (een reflectie van de economische prestaties die een onderneming heeft geleverd) en de kosten (waarde van de verbruikte productiemiddelen) gedurende een bepaalde periode en geeft het behaalde resultaat weer. De resultatenrekening bevat dan ook periode- of stroomgrootheden. Het verband tussen de balans en de resultatenrekening Als de balans is vastgesteld ligt daarmee ook de resultatenrekening vast, en omgekeerd (behalve bij rechtstreekse vermogensmutaties). De winst kan op twee manieren worden berekend: 1. vanuit de resultatenrekening, als het verschil tussen de opbrengsten en de kosten 2. vanuit de balans, als het verschil tussen het eigen vermogen aan het eind en aan het begin van de periode (vermogensvergelijking), gecorrigeerd voor kapitaalstortingen (toename van het eigen vermogen die geen winst is zoals de opbrengst uit een aandelenemissie) en kapitaalonttrekkingen (afname van het eigen vermogen die geen verlies is zoals het uitkeren van dividend). Winstberekening door middel van vermogensvergelijking verloopt dus als volgt: Rentabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit De jaarrekening wordt vooral gebruikt voor de vermogens- en winstbepaling van een onderneming, en ook voor de bepaling van solvabiliteit en liquiditeit. Rentabiliteit Rentabiliteit, het quotiënt van winst en vermogen, is een belangrijk criterium bij het beoordelen van de financiële prestaties van de onderneming. Er zijn 3 soorten rentabiliteit: van het totale vermogen (RTV): de totale vermogensopbrengst (= winst vóór aftrek van interest en belasting) uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld totaal vermogen gedurende het boekjaar. De RTV is bedoeld voor de beoordeling van de winstgevendheid van het transformatieproces. De wijze van financiering van de activa speelt hierbij geen rol. van het eigen vermogen (REV): de nettowinst uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld eigen vermogen gedurende het boekjaar (vóór of na aftrek van belasting). De REV is afhankelijk van het presteren van de onderneming/de RTV. van het vreemd vermogen (RW): de rentelasten uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld vreemd vermogen gedurende het boekjaar. De RW ligt in principe vast (doordat de interestvergoeding van tevoren is vastgelegd) De rentabiliteit van het totale vermogen wordt 'verdeeld' onder de eigen vermogen- en vreemdvermogenverschaffers. Als de RTV hoger is dan de RVV, komt dit verschil ten goede aan de eigenvermogenverschaffers en is de REV vóór aftrek van belasting lager dan de RTV (positieve financiële hefboomwerking). Over boekjaar t zijn voor ondernemingen A de RTV, REV en RVV als volgt: €€RTV = € 110.000€ 1.050.000 × 100% = 10,5 % €€REV (na aftrek van belasting) = € 80.000€ 340.000 × 100% = 23,5% €€RVV = € 10.000€710.000 × 100% = 1,4% Solvabiliteit Solvabiliteit is de mate waarin de onderneming in staat is aan haar verplichtingen jegens de schuldeisers te voldoen. Het eigen vermogen vormt een buffer: bij liquidatie krijgen de eigenvermogenverschaffers pas hun inleg terug als aan de verplichtingen jegens de schuldeisers is voldaan Bufferfunctie Als indicatie van de solvabiliteit wordt de verhouding tussen het eigen en het totale vermogen gebruikt. Ook achtergestelde leningen (waarop pas afgelost wordt als aan de verplichtingen aan de overige schuldeisers voldaan is) kunnen een bufferfunctie hebben. De verzamelnaam voor al het vermogen met een bufferfunctie is garantievermogen. Normen voor de solvabiliteit Voor kapitaalintensieve (relatief risicovolle) industriële bedrijven wordt vaak als vuistregel een waarde van tenminste 1/3 genomen en voor arbeidsintensieve ondernemingen een waarde van 1/4. Bij een hogere rentabiliteit kan een wat mindere solvabiliteit acceptabel zijn. Door de solvabiliteit niet te gunstig te laten zijn kan men proberen te profiteren van de financiële hefboomwerking van de vermogensstructuur ('trading on the equity'). Liquiditeit De liquiditeit is de mate waarin de onderneming in staat is aan lopende betalingsverplichtingen te voldoen. De liquiditeit kan het beste worden beoordeeld met een prognose van de ontvangsten en uitgaven (dynamische liquiditeit). Bij de externe verslaggeving zit geen liquiditeitsbegroting, maar men kan proberen uit de balans de statische liquiditeit af te leiden, bijvoorbeeld door te kijken naar de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende verplichtingen (de current ratio). De current ratio moet als vuistregel minimaal 1,5 à 2 zijn, maar het is moeilijk hiervoor een algemene norm te geven omdat de balans een momentopname is. Daaruit blijken bijvoorbeeld niet de financiële verplichtingen die kort na balansdatum ontstaan, zoals uitgaven voor het productieproces en loonbetalingen. Verder kunnen net vóór de balansdatum kortlopende schulden worden afgelost om de current ratio een beter aanzien te geven (window dressing). De current ratio houdt ook geen rekening met dispositieruimte op rekening-courantkredieten. Ontwikkeling van de externe verslaggeving In de middeleeuwen bepaalden Italiaanse handelshuizen het economisch beeld. De boekhouding (de basis voor de verslaggeving) komt voor het eerst aan de orde in Summa de Arithmetica, Geometria Proportioni e Proportionalita (1494) van Luca Pacioli. Simon Stevin droeg een eeuw later bij aan de internationale verspreiding van het boekhouden. Er werd alleen 'gerapporteerd' aan de familieleden die samen de onderneming vormden; pas bij overlijden werd een berekening gemaakt van het aan de erfgenamen toekomende bedrag. Opkomst externe verslaggeving en jaarwinstbepaling Met de opkomst van moderne ondernemingsvormen nam de behoefte aan externe verslaggeving en jaarwinstbepaling toe. De Vereenigde Oostindische Compagnie uit 1602 was als eerste onderneming vergelijkbaar met onze naamloze vennootschap waarbij het relevant is om informatie te geven om te kunnen beslissen om aandelen te kopen of verkopen of voor het toekennen van dividend. Publicatieplicht Tot het einde van de negentiende eeuw waren er in Nederland bijna uitsluitend als eenmanszaak of firma gedreven familieondernemingen. Vanaf de industriële revolutie bleek het vaak noodzakelijk om buiten de familiekring aan vermogen te komen. Dat leidde tot nv’s met publieke emissie van aandelen en obligaties en openbare jaarrekeningen. In 1928 werd de publicatieplicht van beurs-nv's wettelijk verankerd. Onafhankelijke accountants Schandalen als het bedrog van de Nederlandse zakenman Lodewijk Pincoffs die rond 1879 balansen van de Afrikaansche Handelsvereeniging vervalste leidden tot de gewoonte om de jaarrekening door een onafhankelijk accountant te laten beoordelen. Ook kwam de belastinginspecteur in beeld, al zijn later de fiscale en externe verslaggeving andere wegen ingeslagen. Nieuwe winstbepalingssystemen Door de hyperinflatie na de Eerste Wereldoorlog raakte de theorievorming over winstbepaling in een stroomversnelling: winstberekening op basis van historische kosten voldeed niet meer. Duitse bedrijfseconomen en onafhankelijk van hen ook Nederlandse economen probeerden nieuwe winstbepalingssystemen te ontwikkelen zoals het ijzerenvoorraadstelsel (Schrnalenbach, resp. Volmer) en het vervangingswaardestelsel (Schmidt, resp. Limperg). Philips werd toonaangevend in de praktische toepassing van het vervangingswaardestelsel. Vermaatschappelijking Na de Tweede Wereldoorlog (vooral in de jaren zestig en zeventig) was er een 'vermaat- schappelijking' van de onderneming, wettelijk bijvoorbeeld vastgelegd in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR), die werknemers invloed geeft. Daarbij paste financiële verslaggeving aan werknemers. In 1971 gaf de Wet op de Jaarrekening van Ondernemingen (WJO) regels voor de externe jaarrekening van de nv, bv, coöperatieve vereniging (coöperatie) en onderlinge waarborgmaatschappij. Die wet werd in 1976 vrijwel ongewijzigd overgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Europese harmonisatie Later wordt het ondernemingsrecht in Europees verband geharmoniseerd met richtlijnen die de lidstaten verplicht in hun wetgeving moeten opnemen. In de jaren tachtig is de jaarverslagwetgeving aangepast aan de vierde en zevende EG- richtlijn met respectievelijk regels voor de enkelvoudige (of vennootschappelijke) en geconsolideerde jaarrekening. Omdat dat tekortschoot voor het vergelijken van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, heeft de EU besloten die te verplichten om vanaf 2005 hun (geconsolideerde) jaarrekening op te stellen op basis van de International Financial Reporting Standards (IFRS), opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB) in Londen. Niet-beursgenoteerde ondernemingen blijven onder de nationale wetgeving vallen. Om de grootste geschilpunten met de IFRS weg te nemen, heeft de EU de IAS 39-richtlijn en de moderniseringsrichtlijn uitgevaardigd, die in 2005 zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wet. In 2013 heeft de EU de vierde en zevende EG-richtlijn vervangen door EU-richtlijn 2013/34, voor administratieve lastenverlichting voor kleinere ondernemingen en actualisering en modernisering van de voorschriften. Deze richtlijn is eind 2015 geïmplementeerd in de Nederlandse wet. Functies en kwaliteitskenmerken van de jaarrekening Er zijn 3 modellen van de positie van ondernemingen in de samenleving, waarbij de jaarrekening verschillende functies vervult: Het bezitsmodel (eenmanszaken en de vennootschappen onder firma): er is geen scheiding tussen leiding en eigendom. De onderneming heeft als doel het kapitaal van de ondernemer te vergroten. De ondernemer zelf en de fiscus zijn de voornaamste belanghebbenden. Meestal is er geen externe jaarrekening, alleen een fiscale jaarrekening. Het klassieke of gesloten model: door de scheiding van leiding en eigendom zijn er twee partijen, namelijk kapitaalverschaffer en kapitaalbeheerder. De jaarrekening heeft vooral een verantwoordingsfunctie van de kapitaalbeheerder over het gevoerde beleid voor de kapitaalverschaffers. Het moderne of open model (beursgenoteerde ondernemingen met veel beleggers): de onderneming is een coalitie van partijen, zoals kapitaalverschaffers, kapitaalbeheerders, werknemers, vakbonden, overheid, potentiële beleggers en publiek. De jaarrekening heeft naast de verantwoordingsfunctie ook een informatie- of beslissingsondersteunende functie voor die partijen. Vanwege de behoefte aan niet-financiële informatie brengen ondernemingen ook sociale jaarverslagen (voor werknemers) en milieujaarverslagen uit. Sinds 1999 is het milieuverslag op grond van de Wet milieuverslaggeving verplicht voor bedrijven met een grote milieubelasting of bijzondere milieurisico’s. Kwaliteitskenmerken: relevantie, betrouwbaarheid en controleerbaarheid De informatie in de jaarrekening moet zowel relevant (waardevol) als betrouwbaar zijn; een ‘getrouw beeld’ geven van de financiële positie van de onderneming. De betrouwbaarheid is gewaarborgd door de externe accountant, die een verklaring over de jaarrekening afgeeft. Controleerbaarheid is dan ook belangrijk. In de praktijk blijkt het bijna onmogelijk om relevantie en betrouwbaarheid tegelijkertijd te optimaliseren. Door toepassing van het ‘economisch waardebegrip’ wordt informatie relevanter maar ook minder betrouwbaar. Creative accounting Er zijn 3 manieren om de cijfers naar je hand te zetten: 1. Creative accounting of ‘cooking the books’: het management past de cijfers aan om de winst of solvabiliteit te flatteren om zo slecht presteren van de onderneming tegenover de aandeelhouders te verbloemen (verantwoordingsfunctie) of om met een te rooskleurig beeld van de financiële positie bankleningen te krijgen (beslissingsondersteunende functie). Deze aanpassingen zijn mogelijk doordat er bij de winstbepaling allerlei schattingen gemaakt worden die per definitie subjectief zijn. Ook geven wet- en regelgeving vaak verschillende manieren om een transactie of gebeurtenis te verwerken. Met een overstap op een ander verslaggevingsalternatief (stelselwijziging) kan het winstcijfer aangepast worden. 2. Winstegalisatie (income smoothing): vooral beleggers hechten veel waarde aan een stabiele winstontwikkeling. Die is te bereiken door in goede jaren de winst naar beneden bij te stellen enhet ‘afgeroomde bedrag’ toe te voegen aan de winst van een (minder goed) volgend boekjaar. 3. ‘Taking a bath’-strategie: in een boekjaar met een groot verlies kan het management dat verlies vergroten met extra afschrijvingen of reorganisatievoorzieningen. Het idee is dat het niet veel meer uitmaakt of een verlies 10 of 15 mln is. In de volgende boekjaren hoeft er minder te worden afgeschreven en worden allerlei kosten afgeboekt van de gevormde voorziening, waardoor weer winst te zien is. Deze strategie is extra aantrekkelijk als na het verliesjaar een nieuw management aantreedt, dat kan pronken met de winst. Beoordeling van winststuring In de wetenschappelijke wereld wordt neutraler gesproken van winststuring of (earnings management), door Scott in Financial accounting theory gedefinieerd als ‘the choice by a manager of accounting policies so as to achieve some specific objectives’. Bekeken vanuit het werkelijk winstperspectief is dit laakbaar, omdat resultaat en eigen vermogen (en dus het presteren van de onderneming) niet getrouw worden weergegeven. Onderzoek wijst uit dat het gemiddeld geen groot effect heeft op de gerapporteerde winst. Vanuit informatieperspectief hoeft winststuring niet afgewezen te worden. Bij de winststuring van figuur Taking a bath-strategie zou het gepresenteerde winstcijfer wel eens relevantere informatie kunnen opleveren omdat de onderneming egaliseert naar de verwachte trendmatige winst. Van de werkelijke (jaarlijks sterk fluctuerende) winstcijfers is het lastiger de langetermijnwinstontwikkeling af te leiden. Voor de onderneming daalt de kostenvoet van het aantrekken van vermogen, door de lagere risicoperceptie van vermogenverschaffers. Regelgevers gaan in elk geval uit van het werkelijk winstperspectief. Uiteindelijk zal de accountant als wettelijk controleur van de jaarrekening moeten bepalen of creative accounting is toegepast. In laatste instantie is het de rechter (Ondernemingskamer of Hoge raad) die daarover oordeelt. Wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de externe verslaggeving Financial accounting is een ambachtelijke discipline met nadruk op vaardigheden. In het begin van de twintigste eeuw werd het ook wetenschappelijk studieobject. In Nederland werd bedrijfshuishoudkunde of ‘bedrijfsleer’ gedoceerd aan de Universiteit van Amsterdam en de Economische Hogescholen van Rotterdam en Tilburg. Normatief en deductief onderzoek Tot aan de jaren zeventig was er vooral sprake van normatieve en deductieve wetenschapsbeoefening; onderzoekers wilden aanwijzingen geven om externe verslaggeving te verbeteren. Het door de ‘Amsterdamse school’ (onder leiding van Th. Limperg jr.) voorgestane vervangingswaardestelsel voor winstbepaling werd door de ‘Rotterdammers’ bestreden. Het winstbepalingssysteem van Limperg berust op het uitgangspunt (postulaat) dat handhaving van de productiecapaciteit van een onderneming gewaarborgd dient te zijn alvorens er sprake is van winst. Beschrijvend en inductief onderzoek Als tegenhanger heeft zich de afgelopen decennia het beschrijvende of empirische onderzoek ontwikkeld om de verslaggevingspraktijk te verklaren en te voorspellen. De positive accounting theory gaat ervan uit dat de ondernemingsleiding met externe verslaggeving niet informatie geeft die het accuraatst is, maar die de eigen belangen het best dient. Zo wordt het verband onderzocht tussen gekozen verslaggevingsalternatieven en het beloningssystemen voor de leiding en naar de invloed van externe verslaggeving op aandelenprijzen. Centraal daarbij staat de efficiënte markthypothese (alle publiekelijk beschikbare informatie is in de koersvorming van effecten verwerkt). De presentatiewijze zou dus niet relevant zijn. Er wordt daarom onderzocht of beleggers ‘cosmetische’ verbeteringen van de winst doorzien. De beschrijvende onderzoeken maken veel gebruik van inductie: algemene regels afleiden uit observaties van de werkelijkheid (met statistische technieken). Samenvatting hoofdstuk Waarde en winst In dit hoofdstuk staan de bedrijfseconomische grondslagen van de jaarverslaggeving centraal, op het gebied van het bepalen van waarde en winst. Voor het vaststellen van het eigen vermogen (en dus de winst) bestaan twee fundamenteel verschillende benaderingen: het economisch en boekhoudkundig waardebegrip. Het economisch waardebegrip Grondslagen van het economisch waardebegrip In een onderneming speelt zich een transformatieproces af: ‘inputs’ worden omgezet in ‘outputs’. De onderneming zit tussen inkoopmarkt (waar inputs worden gekocht) en de verkoopmarkt (waar outputs worden verkocht). Bij een industriële onderneming zijn inputs de productiemiddelen arbeidskracht, grondstoffen en de prestaties van duurzame productiemiddelen (zoals machines en bedrijfspand); de outputs zijn vervaardigde producten. Een onderneming ontleent waarde aan dit transformatieproces. Er wordt geïnvesteerd in productiemiddelen die leiden tot waardecreatie: de (verkoop)waarde van de outputs moet hoger zijn dan de (inkoop)waarde van de opgeofferde productiemiddelen. Nettokasstromen Economen concluderen daaruit dat de waarde van een onderneming bepaald wordt door de opbrengst van de met aanwezige inputs te produceren outputs. De bedrijfswaarde is de contante waarde van de toekomstige netto-ontvangsten of nettokasstromen uit de te produceren goederen of diensten. Met ‘netto’ wordt bedoeld het verschil tussen de te realiseren verkoopontvangsten en de te verrichten exploitatie- uitgaven. Omdat de kost voor de baat uitgaat moeten de netto-ontvangsten contant gemaakt worden tegen de vermogenskostenvoet (zie voor het bepalen van de hoogte daarvan de management-accountingliteratuur). De jaarwinsten zijn de gehanteerde vermogenskostenvoet maal de boekwaarde van de productiemiddelen aan het begin van de periode. Bij aanschaf van productiemiddelen worden alle toekomstige nettokasstromen meegenomen. Latere winsten ontstaan alleen door het verstrijken van de tijd: de toekomstige nettokasstromen komen steeds dichterbij en hebben daardoor een hogere contante waarde. Omdat een ondernemer meestal geen ‘perfect foresight’ heeft om toekomstige kasstromen te voorspellen betekent toepassing van het economisch waardebegrip dat kasstroomschattingen voortdurend aangepast moeten worden en er een sterk fluctuerend winstbeeld is. Indirecte opbrengstwaarde De bedrijfswaarde (indirecte opbrengstwaarde) is een afgeleide waardering: niet rechtstreeks van de productiemiddelen die samen de onderneming vormen, maar van de goederen en diensten die door de onderneming voortgebracht worden. Directe opbrengstwaarde De directe opbrengstwaarde bestaat uit de netto-opbrengst van de productiemiddelen van de onderneming bij verkoop. De netto-opbrengst is het bedrag waartegen een productiemiddel naar verwachting verkocht kan worden onder aftrek van kosten. Onder normale omstandigheden is de directe opbrengstwaarde lager. Een speciale vorm van directe opbrengstwaarde is liquidatiewaarde: de waarde bij gedwongen verkoop door faillissement; vaak slechts een fractie van de aanschafprijs. De relevante waarde van de onderneming is de hoogste van de indirecte en directe opbrengstwaarde. De waardebepaling (en dus winstbepaling) op basis van de indirecte (of de lagere directe) opbrengstwaarde heet in het vakjargon het economisch winstbegrip (‘economic concept of profit’). Omdat de economische winst een afgeleide is van de economische waarde, spreken we in het vervolg van het ‘economisch waardebegrip’, inclusief de bepaling van de economische winst. Relevantie en betrouwbaarheid Relevantie De door het economisch waardebegrip opgeleverde cijfers zijn relevant: de indirecte opbrengstwaarde laat zien of de onderneming in staat is tot waardecreatie: de waardesprong die ontstaat door vergelijking van de aanschaf- en de indirecte opbrengstwaarde (de aanvangswinst uit dit voorbeeld). Het economisch waardebegrip is waardevol voor managementbeslissingen zoals uitbreiding van activiteiten of overnames. Zo wordt de nettocontantewaardemethode veel gebruikt als maatstaf bij investeringsselectie. Ook beleggers hebben behoefte aan informatie over verwachte ontvangsten en uitgaven van een onderneming bij het kopen, aanhouden of verkopen van aandelen. Betrouwbaarheid De door het economisch waardebegrip opgeleverde cijfers zijn niet zo betrouwbaar omdat ze zijn gebaseerd op toekomstverwachtingen van de bedrijfsleiding die soms een ‘slag in de lucht’ zijn. Bovendien kan het management de positie van de onderneming flatteren, zodat de gepubliceerde waarde en winst zijn gebaseerd op ‘wishful thinking’. Controleerbaarheid Voor de betrouwbaarheid is ‘controleerbaarheid’ essentieel: kan een onafhankelijke accountant de juistheid en volledigheid van de cijfers controleren? Bij het economisch waardebegrip kan een accountant niet aantonen dat de ideeën van de directie juist zijn. Daarom kan de externe verslaggeving vanwege de verantwoordingsfunctie niet gebaseerd worden op het economisch waardebegrip met ongelimiteerde mogelijkheden tot creative accounting. Bovendien kan de economische waardebenadering slechts een waarde geven voor de onderneming als geheel. De eerste van opeenvolgende machines die een grondstof bewerken kan geen theoretisch onderbouwde economische waarde krijgen omdat die geen netto-ontvangsten oplevert. De wet- en regelgeving voor jaarverslaggeving gaat uit van een individuele waardering van activa. Het boekhoudkundig waardebegrip Grondslagen van het boekhoudkundig waardebegrip Boekhouders en accountants hebben een fundamenteel andere benadering: het boekhoudkundig waardebegrip, dat uitgaat van waardering van individuele activa, in eerste instantie tegen inkoopprijzen. De hieruit afgeleide winst staat bekend als ‘accounting concept of profit’. Toepassing op dit voorbeeld (waarbij de auto met gelijke bedragen per jaar wordt afgeschreven) leidt tot de volgende balansopstellingen. De jaarwinsten zijn bepaald via vermogensvergelijking. Relevantie en betrouwbaarheid Relevantie De relevantie van de boekhoudkundige waarde en winst is kleiner vanwege het ‘gat’ tussen de beurswaarde en de waarde van het gerapporteerde eigen vermogen. Verwachte veranderingen in bijvoorbeeld de smaak van de consument werken onmiddellijk door in het prospectieve economische waardebegrip, maar komen pas later tot uiting in het retrospectieve boekhoudkundige waardebegrip. Betrouwbaarheid Het boekhoudkundig waardebegrip is wel betrouwbaarder doordat uitgegaan wordt van werkelijke afzetcijfers, gehanteerde verkoopprijzen en betaalde of actuele inkoopprijzen voor productiemiddelen. De waardering en winstbepaling zijn objectiever en daardoor veel beter controleerbaar, al blijven er subjectieve elementen zoals de schatting van de levensduur van de onderneming en het toerekenen van afschrijvingskosten aan de verschillende jaren. De waardekloof Er is rond het begin van deze eeuw gewerkt aan 3 manieren om met een modern boekhoudkundig waardebegrip rapportages te maken met relevantere informatie dan het conventionele boekhoudkundig waardebegrip. Daardoor wordt de value gap (de kloof met boekhoudkundige waarde) kleiner. 1. Bedrijfsmiddelen worden vaker als activum erkend Traditioneel worden gehuurde bedrijfsmiddelen niet als activa op de balans gezet omdat ze zich niet in de beschikkingsmacht van de onderneming bevinden. Tegenwoordig wordt bekeken of vormen van gebruiksoverdracht wat betreft economische risico’s het meest lijken op koop (dan worden ze on-balance verwerkt) zoals financial lease of op huur (die off-balance verwerkt worden) zoals operational lease. De IASB heeft inmiddels besloten dat vanaf 1 januari 2019 elk meerjarig contract voor het gebruiken van een bedrijfsmiddel on-balance verwerkt moet worden. De gepubliceerde waarde van de activa schuift daarmee op in de richting van de economische waarde. Aan de passiefzijde van de balans wordt de waarde van de te betalen operational lease of huur als vreemd vermogen opgenomen. De waarde van het eigen vermogen wordt dus niet hoger, maar de waarde van het gepresenteerde totale vermogen wel. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe brachten ondernemingen investeringen waarvan het niet of onvoldoende zeker was dat ze terugverdiend zouden worden (vooral immateriële activa als uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling en betaalde goodwill) vaak direct ten laste van het resultaat. Volgens de regelgeving is het nu onder voorwaarden meestal verplicht immateriële activa in de balans op te nemen. De gepubliceerde ondernemingswaarde schuift daardoor op naar de economische waarde. 2. Bepaalde activa worden gewaardeerd tegen opbrengstwaarde in plaats van aanschafprijs Tegenwoordig moeten of mogen bepaalde activa (zoals tijdelijke beleggingen van overtollige liquide middelen in beursgenoteerde aandelen) van de regelgeving tegen reële waarde (fair value) gewaardeerd worden: te boek gesteld voor het bedrag dat ze op de verkoopmarkt zullen opleveren. In feite wordt dan het economisch waardebegrip toegepast, omdat de beurswaarde bepaald wordt door de verwachtingen van beleggers over toekomstige kasstromen van de onderneming. 3. Aan het vormen van voorzieningen worden strengere eisen gesteld Voorzieningen worden gevormd bij op balansdatum bestaande verplichtingen die voortvloeien uit de huidige bedrijfsuitoefening. Bedrijven gebruikten ze vaak als buffer. Het vreemd vermogen wordt dan te hoog en het eigen vermogen (en de ondernemingswaarde) te laag voorgesteld. Daarom stelt de wetgever strengere eisen. Zo mag een reorganisatievoorziening pas gevormd worden als er een concreet plan op hoofdlijnen aan de medewerkers is kenbaar gemaakt. Subjectieve goodwill Toch is het verschil tussen de economische waarde (inkoopprijzen van de aangeschafte productiemiddelen) en boekhoudkundige waarde van een onderneming nog steeds groot. De economische waarde (bij een notering de beurskoers per aandeel maal het aantal uitstaande aandelen) door te verwachten verkoopontvangsten van de met die productiemiddelen te produceren goederen of te verlenen diensten min de exploitatie- uitgaven. Het verschil tussen de economische waarde van de onderneming en het boekhoudkundig eigen vermogen wordt subjectieve goodwill genoemd. De activa vertegenwoordigen als geheel in hun samenwerkingsverband in de onderneming een grotere waarde dan de som van de waarden van de afzonderlijke bezittingen. Bij overname van een onderneming is de goodwill in de overnameprijs wel in de boekhoudkundige waarde van de overnemer opgenomen, omdat gekochte goodwill in de balans wordt opgenomen. Zelf ontwikkelde goodwill mag niet geactiveerd worden, omdat het te lastig is om de waarde daarvan te bepalen en vanwege het gevaar van manipulatie van de financiële cijfers door de ondernemingsleiding. Dat gevaar speelt minder bij gekochte goodwill, omdat men in een zakelijke transactie niet betaalt voor iets waaraan men geen waarde toekent. Samenvatting hoofdstuk Verslaggevingsprincipes van de boekhoudkundige waarde- en winstbepaling Dit hoofdstuk behandelt de binnen het boekhoudkundig waarde- en winstbegrip ontwikkelde verslaggevingsprincipes voor het opstellen van de balans en resultatenrekening. Verslaggevingsprincipes in hun onderling verband Toerekening De kosten van het verbruik van productiemiddelen en van de opbrengsten die uit dit verbruik voortvloeien moeten worden toegerekend aan de juiste boekjaren. Realisatieprincipe De inkoopprijzen van productiemiddelen mogen worden omgezet in verkoopprijzen als de onderneming aan haar kant van de overeenkomst met de klant heeft voldaan, bijvoorbeeld door levering van goederen. Matchingprincipe Inkoopprijzen van productiemiddelen moeten aan perioden toegerekend worden omdat het verbruik ervan en niet de aanschaf kosten veroorzaakt. Continuïteitsprincipe Bij de toerekening wordt er stilzwijgend van uitgegaan dat de onderneming in de afzienbare toekomst zal blijven bestaan. Anders is waardering door inkoopprijzen niet meer aan de orde en moet worden overgeschakeld op lagere verwachte opbrengstwaardes. Voorzichtigheidsprincipe Verwachtingen en aannames kunnen onrealistisch blijken. Het voorzichtigheidsprincipe schrijft voor dat verwachte voordelen pas genomen worden als de onderneming gepresteerd heeft, maar verwachte nadelen al als ze geconstateerd worden. Het voorzichtigheidprincipe aan de actiefzijde betekent dat investeringen die naar verwachting niet terugverdiend worden op de lagere (directe of indirecte) opbrengstwaarde gewaardeerd worden. Wanneer de continuïteit van de onderneming in het geding is, worden alle activa afgewaardeerd naar opbrengstwaarde (bij een faillissement de executiewaarde). Aan de passiefzijde van de balans uit zich het voorzichtigheidsprincipe door het bij een geconstateerd nadeel opnemen van voorzieningen: verplichtingen die juridisch nog niet perfect zijn. Bestendigheidsprincipe Omdat de winst gelijk is aan de toename van het eigen vermogen over een periode, moeten de grondslagen voor het opstellen van de jaarrekening die periode gelijk blijven (‘volgtijdelijke’ bestendigheid of stelselmatigheid). Het bestendigheidsprincipe bepaalt dat grondslagwijzigingen alleen zijn toegestaan als ze leiden tot een beter inzicht in de financiële positie van de onderneming en met goede toelichting over de gevolgen ervan voor eigen vermogen en resultaat. Daarnaast is er ook ‘gelijktijdige’ bestendigheid: soortgelijke posten (bijvoorbeeld alle duurzame productiemiddelen) moeten in de jaarrekening consistent worden behandeld. Toerekening (accrual) Kas- en transactiestelsel De winst over de levensduur van een onderneming is het verschil tussen het eigen vermogen bij einde en begin van de onderneming (afgezien van rechtstreekse vermogensmutaties). Die is gelijk aan de kastoename, dus de winst wordt berekend met het kasstelsel. Voor het bepalen van de jaarwinst kan de kastoename meestal niet dienen vanwege allerlei ‘onafgewerkte’ zaken. Daarom moet de periodewinstbepaling ontvangsten en uitgaven als opbrengsten en kosten aan verslagjaren toerekenen. De periode waarop de opbrengsten en kosten betrekking hebben is bepalend (niet die waarin ze als liquide middelen zijn ontvangen of betaald): het kasstelsel wordt vervangen door het transactiestelsel (‘accrual accounting’). Transitoria Het toerekeningsbeginsel maakt het winstcijfer subjectiever: ‘Cash is fact, profit is an opinion.’ In de balans verschijnen overloopposten (transitoria) om het perioderesultaat zo goed mogelijk af te grenzen. De balans is als verzameling van nog niet afgewerkte posten een afgeleide van de resultaten­rekening; een hulpmiddel om tot een juiste periodewinst te komen. Dynamische en statische waardebepaling Bij het toerekeningsbeginsel is de waardering van de balansposten dynamisch, voor een juiste winstbepaling. De statische waardebepaling is bedoeld om met de balans het vermogen juist weer te geven. Een pand afschrijven met gelijke bedragen per jaar is voor winstbepaling (dynamisch) correct. Voor de bepaling van de werkelijke waarde van het pand is een taxatie nodig (statisch). Monisten en dualisten Monisten vinden dat een balans of vermogensbepalend of winstbepalend kan zijn. ‘Dualisten’ vinden dat een balans beide functies tegelijk kan vervullen. Geldt eigen vermogen als waardemaatstaf, dan hebben monisten gelijk: bij overname kan de balans niet zonder meer worden gebruikt om de waarde van de onderneming te bepalen. Daarvoor zou de balans opgesteld moeten worden op basis van opbrengstwaarde. Realisatie De ontvangsten van een onderneming volgen voor het grootste deel uit verkooptransacties. Volgens het realisatieprincipe moet opbrengst genomen worden als de onderneming economisch eigendom (het risico van waardeveranderingen) heeft overgedragen op de koper. Bij verkoop is dat als de goederen zijn afgeleverd. Tot dat moment loopt de verkoper nog risico’s op bijvoorbeeld diefstal, bederf of tekortschietende productiecapaciteit (bij verkopen op bestelling). Risico’s na aflevering Soms loopt de verkoper ná aflevering nog risico’s en moet het boeken van de opbrengst uitgesteld worden, bijvoorbeeld als de afnemer als tussenhandelaar het recht heeft niet- doorverkochte goederen te retourneren of als een klant het functioneren van een technische installatie eerst uitgebreid mag testen. Opbrengsten van diensten Bij diensten wordt opbrengst meestal toegerekend aan de perioden waarin die hebben plaatsgevonden. Bij ‘doorlopende dienstverlening’ met eenmalige provisie (bijvoorbeeld die van de assurantietussenpersoon) voor prestaties gedurende een aantal jaren wordt provisie over die jaren verdeeld. Debiteurenrisico Het ontvangstmoment van de verkoopprijs is dus geen criterium voor het realiseren van een transactie Wel loopt de onderneming een debiteurenrisico zo lang de vordering nog niet ontvangen is. Daarom worden debiteuren niet gewaardeerd op de geboekte verkoopopbrengst, maar op het naar verwachting te ontvangen bedrag van de debiteuren. More likely than not Het realisatieprincipe kan op verschillende manieren worden ingevuld bij verwachte voordelen die niet uit het verkoopproces voortvloeien. Onder invloed van internationale opvattingen geldt tegenwoordig dat het waarschijnlijk moet zijn (meer dan 50% kans) dat het voordeel behaald zal worden. Het gaat daarbij om subjectieve kansen, gebaseerd op het oordeel van deskundigen. Drie uitzonderingen op het realisatieprincipe 1. Langlopende werken Bij langlopende werken wordt al vóór oplevering winst genomen evenredig met de voortgang van het werk om te voorkomen dat het lijkt dat het bedrijf in het opleveringsjaar beter presteert. 2. Effecten Bij beursgenoteerde aandelen die als tijdelijke belegging worden aangehouden geeft waardering op beurswaarde met opname van de waardemutaties in de resultatenrekening een juister beeld. Bovendien hoeft er voor het afstoten van de aandelen geen verkoopprestatie geleverd te worden. 3. Valutaresultaten Bij een vordering of schuld in vreemde valuta worden ongerealiseerde valutawinsten in het resultaat opgenomen. Bij een vordering of schuld in vreemde valuta worden ongerealiseerde valutawinsten in het resultaat opgenomen. Matching Het matchingprincipe (causaliteitsbeginsel) gaat over de kostenkant van het toerekeningsbeginsel: kosten worden zo veel mogelijk verantwoord in de periode waarin de uit die kosten voortvloeiende opbrengsten worden behaald. Product matching en period matching Bij product matching worden de uitgaven (bijvoorbeeld grondstofkosten en directe lonen) toegerekend aan de producten en geactiveerd onder voorraden. Pas nadat voorraden zijn verkocht en afgeleverd en er omzet is verantwoord, worden de onder voorraden geactiveerde uitgaven als kosten van de omzet ten laste van het resultaat gebracht. Bij kosten die niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan producten, maar meerdere jaren dienstbaar zijn aan het productieproces (zoals bedrijfspanden) ligt period matching voor de hand. Dan worden de uitgaven ook in de balans geactiveerd, maar niet onder voorraden. De geactiveerde uitgaven worden via afschrijvingen toegerekend aan de perioden waaraan de uitgaven dienstbaar zijn. Continuïteit Going concern-grondslag Bij de jaarrekening wordt er impliciet van uitgegaan dat de organisatie haar activiteiten in de afzienbare toekomst zal voortzetten (continuïteitsprincipe). Als dat zeker niet zo is (bijvoorbeeld bij een faillissement) wordt van de going concern-grondslag afgeweken. Er wordt dan overgegaan op waardering tegen directe opbrengstwaarde bij gedwongen verkoop. De organisatie zal waardering op liquidatiebasis zo lang mogelijk uitstellen, omdat de buitenwacht dat ziet als signaal van een aanstaand faillissement en het vertrouwen verliest: werknemer zoeken een andere baan, banken geven geen krediet, leveranciers eisen contante betaling en afnemers kopen geen producten. Voorzichtigheid Als de jaarrekening wordt opgemaakt zijn er vaak nog onzekerheden waarvan de financiële consequenties pas later duidelijk worden. Dan moet besloten worden of er al rekening wordt gehouden met de mogelijke verliezen die daaruit voortvloeien. Het uitgangspunt om bij twijfel eerder te pessimistisch te zijn zodat het alleen maar mee kan vallen leidde tot het voorzichtigheidsprincipe: verwachte voordelen (winsten) worden geboekt op het moment dat voldoende zeker is dat ze behaald zijn, maar verwachte nadelen (verliezen) worden genomen zodra ze geconstateerd worden, ook al kan later blijken dat het is meegevallen. Voorzichtigheid en de afbakening van het boekjaar De jaarrekening wordt na balansdatum opgemaakt. Bij in het nieuwe boekjaar bekend geworden verliezen of nadelen mag het voorzichtigheidsprincipe alleen met terugwerkende kracht ingezet worden als dat verlies op balansdatum al geconstateerd kan worden. De oorzaak moet te vinden zijn in het afgesloten boekjaar. Latere gebeurtenissen moeten nader uitsluitsel geven over de feitelijke situatie op balansdatum. Bestendigheid De jaarrekening moet duidelijk maken of de winst is verbeterd of verslechterd ten opzichte van voorgaande jaren. Daarom moet een onderneming zich door de jaren heen bedienen van dezelfde grondslagen voor waardering en winstbepaling, zodat winstverandering niet veroorzaakt wordt door ‘cosmetische’ wijzigingen. Stelselwijziging Opvattingen over de beste verslaggevingswijze kunnen veranderen waardoor eerder gekozen grondslagen van waardering, winstbepaling of presentatie worden gewijzigd (stelselwijziging). Die zou een onderneming dan alleen kunnen toepassen op activa of passiva die later ontstaan, maar die prospectieve benadering is in strijd met gelijktijdige bestendigheid. Daarom moet de retrospectieve benadering gebruikt worden: de balans wordt opgesteld alsof het nieuwe stelsel al vanaf het begin gebruikt werd. Daardoor ontstaat een waardesprong: het cumulatief effect van de stelselwijziging. Dat wordt rechtstreeks gemuteerd in de winstreserves (want als het nieuwe stelsel vanaf het begin zou zijn toegepast, zouden de winstverschillen al in de winstreserves verwerkt zijn). Daarnaast ontstaat er een jaareffect: het verschil in resultaat over het boekjaar als gevolg van de stelselwijziging. Dat wordt opgenomen in de resultatenrekening. Schattingswijzigingen Stelselwijzigingen zijn een ‘vrijwillige’ aanpassing van de jaarrekening. Bij schattingswijzigingen blijven de grondslagen gelijk maar is het door omstandigheden noodzakelijk om bepaalde aannames te herzien. Schattingswijzigingen worden prospectief verwerkt. Samenvatting hoofdstuk Regelgevers en toezichthouders Dit hoofdstuk behandelt de twee sets van regelgeving en de regelgevende en toezichthoudende instanties. Het institutionele kader van de externe verslaggeving In de landen van de Europese Unie zijn er twee sets van regelgeving voor de externe jaarrekening: 1. de International Financial Reporting Standards, die gelden voor beursgenoteerde ondernemingen; 2. de nationale wetgeving van de lidstaten, die geldt voor niet-beursgenoteerde ondernemingen. International Financial Reporting Standards (IFRS) De IFRS worden vastgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB). De IASB heeft als non-gouvernementele organisatie geen juridische status. Daarom heeft de EU door een IAS-verordening bepaald dat ze regelgevende kracht hebben binnen Europa. De IAS-verordening werkt direct; lidstaten hoeven hun nationale wetgeving niet aan te passen. Full IFRS In de verordening is bepaald dat de IFRS eerst een Europese goedkeuringsprocedure moeten doorlopen (endorsement mechanism) met ondersteuning geleverd door een Technisch comité voor de financiële verslaggeving. Na (gedeeltelijke) goedkeuring zijn ze van toepassing op de Europese beursgenoteerde ondernemingen. Er kunnen hierdoor verschillen kunnen ontstaan tussen de EU-versie van IFRS en de oorspronkelijke full IFRS. Nationale wetgeving Voor de jaarrekening van niet-beursgenoteerde ondernemingen geldt in principe de nationale wetgeving, gebaseerd op EG- of EU-richtlijnen. In Nederland zijn de richtlijnen verwerkt in Boek 2 van Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. Nederland geeft niet-beursgenoteerde ondernemingen ook de mogelijkheid te geven om het IFRS-regime als uitgangspunt te nemen. Dutch-GAAP De regels in de Nederlandse wet hebben het karakter van een ‘raamwetgeving’ waarbij veel is opengelaten om door het ‘maatschappelijk verkeer’ ingevuld te worden. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ), bestaande uit opstellers, gebruikers en controleurs van jaarrapporten vult via richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ’s) deze lege plekken nader in te vullen. De Nederlandse wettelijke bepalingen plus de RJ’s worden aangeduid als Dutch Generally Accepted Accounting Principles (Dutch-GAAP). Fiscale grondslagen Vanwege beperking van de administratieve lasten van het bedrijfsleven, mogen micro- en kleine rechtspersonen hun jaarrekening opstellen op basis van fiscale grondslagen (art. 395a.7 en 396.6) en de nadere regels van het Besluit fiscale waarderingsgrondslagen. De fiscale grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn opgenomen in de Wet op de vennootschapsbelasting, die aansluit op de regels voor ‘winst uit onderneming’ in de inkomstenbelasting. De jaarrekening moet integraal op fiscale grondslagen en of die van de Nederlandse wet/RJ, worden toegepast. Het toestaan van fiscale grondslagen betreft alleen de waardering en resultaatbepaling (‘ valuation’). Voor het al dan niet opnemen in de balans van de posten in de jaarrekening (‘ recognition’), de rubricering ervan (‘presentation’) en de informatie in die toelichting (‘disclosure’) gelden de voorschriften van de Nederlandse wet/RJ. In de Nederlandse wet is vastgelegd dat in de toelichting wordt aangegeven volgens welke voorschriften de jaarrekening is opgesteld (art. 362.10). Keuzemogelijkheden Niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen ervoor kiezen om in plaats van de wettelijke regels IFRS toe te passen. Vanwege de administratieve kosten van IFRS gebeurt dat weinig. Geconsolideerde jaarrekening De IAS-verordening van de EU is alleen verplicht voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen; de jaarrekening van het concern als geheel (de moedermaatschappij met de andere tot de groep behorende vennootschappen). De moedermaatschappij moet ook een enkelvoudige (of vennootschappelijke) jaarrekening opmaken met de financiële gegevens van groepsmaatschappijen voor onder de posten Kapitaalbelangen en Resultaat uit kapitaalbelangen. In de geconsolideerde jaarrekening zijn die posten zijn vervangen door de achterliggende activa en passiva, respectievelijk opbrengsten en kosten. Volgens de IAS-verordening kunnen de lidstaten de IFRS ook verplichten voor de enkelvoudige jaarrekening, maar Nederland laat onderneming kiezen of ze IFRS daarop willen toepassen. Regelgevende instanties nader bekeken In deze paragraaf zullen we nader ingaan op de in paragraaf Het institutionele kader van de externe verslaggeving genoemde regelgevers: de International Accounting Standards Board (paragraaf Regelgevende instanties nader bekeken), de Nederlandse jaarverslagwetgever (subparagraaf Nederlandse jaarverslagwetgever), de Raad voor de Jaarverslaggeving (subparagraaf Raad voor de Jaarverslaggeving) en de Nederlandse fiscale wetgever (subparagraaf Nederlandse fiscale wetgever). Behalve op de samenstelling en werking van deze regelgevende instanties, zullen we ook ingaan op het ‘raamwerk’ van uitgangspunten die zij in acht nemen bij het opstellen van regelgeving. International Accounting Standards Board IASC In 1973 werd het International Accounting Standards Committee (IASC) opgericht als een internationale organisatie waarin nationale accountantsorganisaties samenwerkten om voorschriften te geven op het gebied van de externe verslaggeving. De standards van IASC werden niet door regelgevende instanties afgedwongen en hadden het karakter van aanbevelingen. IASB In 2000 werd de naam IASC veranderd in International Accounting Standards Board (IASB). De structuur werd ingrijpend gewijzigd om met ingang van 2005 als standard setting body voor alle beursgenoteerde Europese ondernemingen op te kunnen treden. De IASB maakt onderdeel uit van de privaatrechtelijke organisatie International Financial Reporting Standards Foundation (IFRS Foundation) in Londen. Trustees De trustees zijn verantwoordelijk voor de beleidsbepaling en benoemen de leden van de overige organen. Vaststellen van een standard Het vaststellen van de standards gebeurt door de IASB, die uit 14 leden bestaat. Ieder lid heeft één stem en er wordt besloten bij meerderheid van stemmen. De IASB publiceert eerst een Discussion Paper, waarop belanghebbenden kunnen reageren. Vervolgens wordt de voorlopige standard (Exposure Draft) vastgesteld. Advies en uitleg De IASB krijgt advies voorzien van de IFRS Advisory Council (IFRSAC) met 45 leden (onder andere afkomstig uit nationale regelgevende organen). Het International Financial Reporting Standards Interpretations Committee (IFRSIC) bekijkt regelmatig of bestaande standards onduidelijk zijn en verheldert die dan met interpretations. Het IASB-Framework Als grondslag en kader voor de standards heeft de IASB in 1989 het Framework for the Preparation and Presentation of Financial Statements gepubliceerd. Doel De jaarrekening moet – om aan de gemeenschappelijke behoeften van de gebruikers te kunnen voldoen – informatie verschaffen over de financiële positie, de financiële prestaties en de wijzigingen in de financiële positie van een onderneming. Deze informatie is nodig ter ondersteuning van het nemen van economische beslissingen (Framework, alinea 12 en 13). Onder economische beslissing valt ook beoordeling van het beleid/ verantwoording door de leiding, wat aanleiding kan zijn om aandelen aan te houden of te verkopen (alinea 14). Grondbeginselen 1. Het toerekeningsbeginsel (alinea 22): de uit de transacties en de gebeurtenissen voortvloeiende ontvangsten en uitgaven worden in de vorm van opbrengsten en kosten toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben (niet aan de periode waarin de financiële afwikkeling plaatsvindt). 2. Het continuïteitsbeginsel (alinea 23): Bij het opstellen van de jaarrekening wordt verondersteld dat de organisatie haar activiteiten in de toekomst zal blijven voortzetten. Kwalitatieve kenmerken De jaarrekening moet verder voldoen aan een aantal kwalitatieve kenmerken; dit zijn de eigenschappen van de informatie die deze nuttig maakt voor de gebruikers (alinea 24). De volgende kwalitatieve kenmerken worden genoemd: begrijpelijkheid relevantie betrouwbaarheid vergelijkbaarheid Het Framework plaats wel kanttekeningen bij het voldoen aan deze kwaliteitskenmerken (alinea’s 43 tot en met 45): Als het voldoen aan de kwaliteitskenmerken zeer tijdrovend is, mogen er omwille van de tijdigheid enige concessies aan bijvoorbeeld de betrouwbaarheid worden gedaan. Het nut van de informatie moet opwegen tegen de kosten van het produceren ervan. Het zijn de regelgevers die deze kosten-batenanalyse moeten maken. Het is niet altijd mogelijk aan alle kenmerken optimaal te voldoen dus het belang van de kwaliteitskenmerken moeten afgewogen worden. Elementen van de jaarrekening Daarna definieert het Framework ‘elementen’ van de jaarrekening in algemene termen; voor de balans de activa en het vreemd en eigen vermogen, en voor de resultatenrekening de baten en de lasten: een actief (alinea 49a) is ‘een uit gebeurtenissen in het verleden voortgekomen middel, waarover de onderneming de beschikkingsmacht heeft en waaruit in de toekomst naar verwachting economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien’. Vreemd vermogen is (alinea 49b) ‘bestaande verplichtingen van de onderneming die voortkomen uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de onderneming van middelen die economische voordelen in zich bergen’. Het eigen vermogen is (alinea 49c) ‘het overblijvend belang in de activa van de onderneming na aftrek van al haar vreemd vermogen’. On-balance of off-balance Een actief of vreemd vermogen komt niet automatisch op de balans terecht. Er zijn ook zeer algemene criteria voor verwerking ‘on-balance’ of ‘off-balance’. Het Framework gaat verder in op de waardering van de elementen in de jaarrekening en sluit af met opmerkingen over de problematiek van de vermogensinstandhouding. Conceptual Framework for Financial Reporting 2018 De IASB is heel lang bezig geweest om het in 1989 gepubliceerde Framework te herzien en publiceerde in 2010 tot de publicatie van het eerste deel daarvan. In mei 2015 volgde Exposure Draft en in 2018 publiceerde de IASB een nieuw Conceptual Framework for Financial Reporting. Belangrijkste wijzigingen: Er zijn twee nieuwe hoofdstukken over de jaarrekening en de rapporterende entiteit en over de presentatie en de in de toelichting op te nemen informatie. Het nieuwe Framework maakt onderscheid tussen fundamentele kwalitatieve kenmerken relevantie en getrouwe weergave (was: betrouwbaarheid) en versterkende kwalitatieve kenmerken vergelijkbaarheid, verifieerbaarheid, tijdigheid (in 1989 opgenomen onder ‘beperkingen’) en begrijpelijkheid. De standards: IAS en IFRS De IASB is bezig de bestaande IAS om te zetten in IFRS. Zolang dit proces nog niet voltooid is, bestaat de regelgeving van de IASB uit zowel oude IAS als nieuwe IFRS. De doelstelling van de jaarrekening (IAS 1.9): ‘Een jaarrekening is een gestructureerde representatie van de financiële positie en financiële prestaties van de entiteit. Het doel van de jaarrekening bestaat erin informatie te verschaffen over de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van een entiteit die voor een groot aantal gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen. De jaarrekening toont ook de resultaten van het door het management gevoerde beheer van de aan het management toevertrouwde middelen. Om dit doel te bereiken, verschaft een jaarrekening informatie over de volgende componenten van een entiteit: activa, verplichtingen, eigen vermogen, baten en lasten met inbegrip van winsten en verliezen, bijdragen door en uitkeringen aan eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars en kasstromen. Deze informatie vormt samen met andere informatie in de toelichting een hulpmiddel voor gebruikers van jaarrekeningen om voorspellingen te doen over de toekomstige kasstromen van een entiteit en met name over de tijdstippen waarop en de zekerheid waarmee die kasstromen zich zullen voordoen.’ Nederlandse jaarverslagwetgever Kapstokartikel De Nederlandse wetgeving centreert zich rond het ‘ kapstokartikel’ 362. In het eerste lid daarvan geeft de doelstelling van de jaarrekening: ‘De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon.’ De ‘normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd’, worden deels nader ingevuld, maar laten ook speelruimte over te laten aan de praktijk. Het is met name de Raad voor de Jaarverslaggeving die het als zijn taak ziet om deze speelruimte in te vullen. Volgens de wet moet de jaarrekening een verantwoord oordeel mogelijk maken over ‘het vermogen en het resultaat’. Samen geven die inzicht gekregen in de rentabiliteit. Inzicht in solvabiliteit en liquiditeit is vereist ‘voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat’. Voor dat inzicht is eigenlijk informatie die een jaarrekening normaliter niet geeft. Verschillende ratio’s in de balans geven wel een indicatie van de solvabiliteit en de liquiditeit. Bedrijven die onderhevig zijn aan sterke seizoensinvloeden; kunnen maken krijgen met liquiditeitskrapte die op balansdatum niet te zien is. Bij discontinuïteit (bijvoorbeeld faillissement) is voor de solvabiliteitsbeoordeling eigenlijk een jaarrekening op basis van liquidatiewaarde nodig. Verschaffen van inzicht staat voorop Het geven van ‘inzicht’ is de kern van de jaarverslaggeving. In het vierde lid van art. 362 staat dat de rechtspersoon meer informatie moet geven dan de wet verlangt of zelfs van de bijzondere wettelijke voorschriften afwijken als dat nodig is om inzicht te geven. De reden van een eventuele afwijking en de eventuele invloed ervan op vermogen en resultaat moet in de toelichting worden vermeld. Hieruit blijkt dat de algemene bepalingen van hogere orde zijn dan de bijzondere; de ‘derogerende werking’ van de wet. Verslaggevingsprincipes voor de waardering en winstbepaling De wetgever heeft de verslaggevingsprincipes in het kader van de ‘maatschappelijk aanvaardbare normen’ – overgenomen: Toerekeningsbeginsel, realisatieprincipe en matchingprincipe (art. 362.5): ‘De baten en lasten van het boekjaar worden in de jaarrekening opgenomen, onverschillig of zij tot ontvangsten of uitgaven in dat boekjaar hebben geleid.’ De wet legt niet vast wat het moment van winstrealisatie van het realisatieprincipe is. Continuïteitsprincipe (art. 384.3): ‘Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet.’ Het voorzichtigheidsprincipe (art. 384.2): ‘Bij de toepassing van de grondslagen wordt voorzichtigheid betracht. Winsten worden slechts opgenomen, voor zover zij op de balansdatum zijn verwezenlijkt. Verplichtingen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar, worden in acht genomen, indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening zijn bekend geworden. Voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar, kunnen in acht worden genomen indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.’ Het bestendigheidsprincipe o Gelijktijdige bestendigheid: ‘De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar weer.’ (art. 362.2) en ‘De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer.’ (art. 362.3) o Volgtijdelijke bestendigheid: ‘De indeling van de balans en van de winst- en verliesrekening mag slechts wegens gegronde redenen afwijken van die van het voorafgaande jaar; in de toelichting worden de verschillen aangegeven en worden de redenen die tot deze afwijking hebben geleid, uiteengezet.’ (art. 363.4). Dit heet ook wel ‘formele stelselmatigheid’. ‘Slechts wegens gegronde redenen mogen de waardering van activa en passiva en de bepaling van het resultaat geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande boekjaar zijn toegepast. De reden der verandering wordt in de toelichting uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor vermogen en resultaat, aan de hand van aangepaste cijfers voor het boekjaar of voor het voorafgaande boekjaar.’ (art. 384.6). Dit heet ook wel ‘materiële stelselmatigheid’. Raad voor de Jaarverslaggeving De Raad voor de Jaarverslaggeving is in 1981 opgericht om praktijkrichtlijnen te geven voor het jaarrapport. De is samengesteld op ‘tripartiete’ basis, dus met vertegenwoordigers van opstellers van jaarrapporten (bedrijfsleven), gebruikers (externe belanghebbenden) en controleurs (accountants). RJ’s vullen maatschappelijke aanvaardbaarheid in De richtlijnen maken onderscheid tussen aanbevelingen en stellige uitspraken (te herkennen aan vetgedrukte tekst). We noemen de richtlijnen verder RJ’s. De nummers hebben betrekking op jaareditie 2022, van toepassing op verslagjaren die aanvangen vanaf 1 januari 2023. RJ’s geven een nadere invulling van de ‘maatschappelijk als aanvaardbaar’ te beschouwen normen uit de wet. Hoewel ze geen officiële juridische status hebben, wordt er bij het opstellen van de jaarrekening wel grote waarde aan gehecht. De Ondernemingskamer (de jaarverslaggevingsrechter) heeft in een aantal uitspraken verwezen naar de RJ’s. Wettelijke opties Bij het opstellen van de richtlijnen neemt de Raad voor de Jaarverslaggeving de IFRS als uitgangspunt, zodat de RJ’s daarmee veel overeenkomst vertonen, maar verschillen daarvan doordat ze anders dan IFRS door de wet toegelaten verslaggevingsalternatieven (wettelijke opties) niet kunnen beperken. Stramien Net als de IASB heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een algemeen raamwerk als uitgangspunt genomen voor de specifieke richtlijnen: het Stramien (RJ 930). Dat is een vrijwel letterlijke vertaling van het in 1989 gepubliceerde Framework van de IASB. Nederlandse fiscale wetgever Micro- en kleine rechtspersonen mogen hun jaarrekening opstellen op basis van de fiscale grondslagen van de Wet op de vennootschapsbelasting (die aansluiten bij de regels voor winstberekening van de Wet op de inkomstenbelasting). Het kapstokartikel voor de fiscale winstberekening is art. 3.25 van de Wet op de inkomstenbelasting: ‘De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt.’ Goed koopmansgebruik De fiscale rechter stelt dat ‘ goed koopmansgebruik’ in principe datgene is dat in overeenstemming is met bedrijfseconomische normen; ‘normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd’, Toezichthouders op de externe verslaggeving De accountant Veel rechtspersonen zijn verplicht om de jaarrekening op juistheid en volledigheid te laten controlerendoor een onafhankelijke deskundige zodat externe belanghebbenden erop kunnen vertrouwen dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van het vermogen en het resultaat. Registeraccountant en accountant-administratieconsulent Een registeraccountant (RA) of accountant-administratieconsulent (AA) mogen een verklaring geven over de getrouwheid van de jaarrekening (art. 393.1). Ze hebben certificerende bevoegdheid. Beroepsorganisatie NBA Beide groepen accountants staan ingeschreven in het accountantsregister. Tot 2013 hadden ze elk een eigen beroepsorganisatie: Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA, ) respectievelijk Nederlandse Orde van Accountant- administratieconsulenten(NOVAA) die op 1 januari 2013 zijn gefuseerd tot de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Autoriteit Financiële Markten Accountantskantoren die controlewerkzaamheden verrichten, moeten een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Dat is een ‘zelfstandig bestuursorgaan’ onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister van Financiën met 2 taken op het gebied van jaarverslaggeving: 1. Controle van de controleur; de AFM is belast met het toezicht op het functioneren van de externe accountant. Daarvoor heeft de AFM is bevoegd om cliëntendossiers van accountantskantoren in te zien en om kantoren op te dragen om procedures te verbeteren. Als sanctie kan zij een dwangsom opleggen of zelfs de vergunning van het kantoor intrekken. De AFM kan een individuele accountant voor sancties aangeven bij de Accountantskamer, een onafhankelijk tuchtrechtelijk orgaan. 2. Onderzoek jaarrapporten beursgenoteerde ondernemingen; de AFM onderzoekt steekproefsgewijs en thematisch (bijvoorbeeld rond leasing) of jaarrapporten van de beursgenoteerde ondernemingen in Nederland voldoen aan de geldende voorschriften. Het gaat daarbij ook om ondernemingen waarvan (uitsluitend) obligaties beursgenoteerd zijn. De AFM controleert zo indirect accountants, want het onderzoek betreft jaarrapporten die (normaliter) al een goedkeurende accountantsverklaring hebben meegekregen. De AFM kan de onderneming aanbevelen om een publieke mededeling te doen dat het gepubliceerde jaarrapport op onderdelen niet juist was (een restatement). Bij weigering kan de AFM een procedure bij de Ondernemingskamer inleiden. De Ondernemingskamer Iedere ‘belanghebbende’ die van mening is dat het jaarrapport niet voldoet aan de wet- en regelgeving kan naleving van de regels vorderen bij de Ondernemingskamer van het Amsterdamse Gerechtshof. De uitspraken van de Ondernemingskamer hebben steeds betrekking op een concrete situatie, zodat voorzichtigheid betracht moet worden bij het eraan toekennen van algemene geldigheid. Tegen de uitspraken kan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad. De wet heeft niet omschreven wie belanghebbenden zijn. De rechter beslist of de klager belanghebbende is. De klager moet daarvoor kunnen aantonen door het niet juist toepassen van de regels nadeel te hebben ondervonden. Aandeelhouders en werknemers met een winstrecht zijn categorisch als belanghebbende aangemerkt. Als de rechter de klacht gegrond acht, kan hij bepalen dat het jaarrapport opnieuw opgemaakt moet worden of kan hij aanwijzingen geven voor toekomstige jaarrapporten. Iemand die financieel nadeel heeft geleden door een verkeerde voorstelling van zaken kan geen eis tot schadevergoeding indienen bij de Ondernemerskamer worden. Daarvoor moet hij een civiele procedure aanspannen tegen het bestuur van de rechtspersoon (en/of de accountant). Samenvatting hoofdstuk Regelgeving: materiële en formele aspecten van de publicatieplicht Hoofdstuk Regelgeving: materiële en formele aspecten van de publicatieplicht bespreekt de juridische aspecten van het opstellen en het publiceren van het jaarrapport. Toepassingsgebied De standards van de IASB bepalen voor beursgenoteerde ondernemingen welke informatie in de jaarrekening komt, maar bestuursverslag, overige gegevens en formele aspecten van de jaarverslaggeving vallen onder de Nederlandse wet (art. 360.1 en 360.3). De wetgeving is van toepassing op (art. 360.1 en 360.3): 1. nv’s, bv’s, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen 2. bepaalde verenigingen en stichtingen Verenigingen en stichtingen Verenigingen en stichtingen vallen onder de jaarverslagwetgeving als ze ‘één of meer ondernemingen in stand houden die volgens de Handelsregisterwet moeten worden ingeschreven; dus die commercieel optreden in het economisch verkeer. De wet is niet van toepassing als de netto-omzet van het ondernemingsdeel twee opeenvolgende boekjaren minder dan € 6 mln per jaar is. De publicatieplicht eindigt als de vereniging of stichting twee jaar achtereen onder die grens uitkomt. Als verenigingen of stichtingen door andere wetgeving al financiële verantwoording moeten opstellen en publiceren die voldoet aan de eisen van Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vallen ze niet onder de jaarverslagwetgeving. Ondernemingen van natuurlijke personen Eenmanszaken, vennootschappen onder firma (vof’s) en commanditaire vennootschappen (cv’s) vallen niet onder de jaarverslaggevingswetgeving, behalve als de beherende vennoten van een vof of cv kapitaalvennootschappen naar buitenlands recht zijn (art. 360.2). Natuurlijke personen hebben te maken met minder belanghebbenden en kunnen ‘zaak’ en ‘privé’ niet scheiden. Eenmans-bv’s zijn wel publicatieplichtig. Onderdelen van het jaarrapport Het jaarrapport moet wettelijk de volgende jaarstukken bevatten: jaarrekening, bestuursverslag en overige gegevens. De jaarrekening 1. De jaarrekening is het geheel van balans, resultatenrekening en toelichting op beide overzichten (art. 361.1). Het ‘Besluit modellen jaarrekening’ geeft voorschriften voor de rubricering en benaming van posten. o De bedragen in de jaarrekening moeten in principe in de nationale valuta worden genoteerd. Als de werkzaamheid van de rechtspersoon of de internationale vertakking van de groep dat rechtvaardigt, mag de (geconsolideerde) jaarrekening worden opgesteld in een vreemde geldeenheid (art. 362.7). o De posten moeten in het Nederlands worden omschreven, tenzij de algemene vergadering een andere taal heeft gekozen (art. 362.7); die taal mag alleen Frans, Duits of Engels zijn (art. 394.1). Ondernemingen met een jaarrekening op basis van IFRS moeten ook een kasstroomoverzicht opnemen (IAS 7.1). De RJ schrijft dat voor (middel)grote rechtspersonen ook voor (RJ 360.104). De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het eigen vermogen per einde boekjaar en het resultaat over het boekjaar, zodat externe belanghebbenden hun besluitvorming of oordeelsvorming in voldoende mate kunnen bepalen. Materialiteit Posten met een verwaarloosbare betekenis (niet materieel) voor het vereiste inzicht, mogen worden samengevoegd met andere posten (art. 363.3). De wet en de IASB geven geen cijfermatige invulling van materialiteit. De RJ doet dat deels: De RJ beveelt afzonderlijke vermelding van balansposten aan groter dan 5% van het balanstotaal of 10% van het rubriekstotaal en groter dan 1% van het balanstotaal (RJ 115.214). Bij posten in de resultatenrekening beveelt de RJ afzonderlijke vermelding aan als de post groter is dan 5% van de toegevoegde waarde of 10% van het rubriekstotaal (RJ 115.215). Inhoud toelichting De posten van de jaarrekening moeten goed worden toegelicht (disclosure). IASB en de wet eisen in de toelichting vermelding per post van: de toegepaste grondslagen (IAS 1.112a / art. 384.5) vergelijkende cijfers: de bedragen van het voorafgaande boekjaar (IAS 1.38 / art. 363.5) Stelselwijziging Bij een stelselwijziging schrijven zowel IASB (IAS 8.22) als RJ (RJ 140.211) en de wet (art. 363.5) voor dat de vergelijkende cijfers worden aangepast aan het nieuwe systeem, dat de aanpassing wordt toegelicht en dat in de toelichting de volgende informatie wordt opgenomen: De (gegronde) reden voor de stelselwijziging (IAS 8.29 / RJ 140.213 / art. 363.4 en 384.6). De RJ geeft ook aan wanneer een stelselwijziging verplicht (RJ 140.206) of toelaatbaar is (RJ 140.207). Het jaareffect; de betekenis van de stelselwijziging voor het vermogen ultimo boekjaar en resultaat over het boekjaar (IAS 8.28/29 / RJ 140.214 / art.384.6). De IASB en RJ schrijven voor dat het cumulatief effect van een stelselwijziging rechtstreeks in het eigen vermogen wordt verwerkt (IAS 8.22 / RJ 140.208). De wet laat zich hier niet over uit. Schattingswijziging De IASB (IAS 8.39) en RJ (RJ 145.304-305) schrijven voor dat de aard van een schattingswijziging en het kwantitatieve effect ervan op huidige en toekomstige perioden moeten worden vermeld als het inzicht dit vereist en dat schattingswijzigingen prospectief worden verwerkt (IAS 8.36 / RJ 145.301). De wet laat zich hier niet over uit. Winstbestemming of verliesverwerking De wet eist in de toelichting opgave van (het voorstel van) de bestemming van de winst of verwerking van het verlies (art. 380c) en van het aantal winstbewijzen en soortgelijke rechten en de bevoegdheden die ze geven (art. 380d). Het bestuursverslag Analyse verleden en heden Het bestuursverslag is een analyse van de leiding die een getrouw beeld geeft van de toestand op balansdatum, van de ontwikkeling gedurende het boekjaar en van de resultaten van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen. Er staat de volgende informatie in: als het inzicht dat vereist: financiële en niet-financiële prestatie-indicatoren, waaronder milieu- en personeelsaangelegenheden de voornaamste risico’s en onzekerheden van de onderneming (art. 391.1) doelstelling en beleid van het gebruik van financiële instrumenten (waaronder afdekking van risico’s van belangrijke voorgenomen transacties) en prijs-, krediet- , liquiditeits- en kasstroomrisico’s (art. 391.3) Toekomstinformatie In het bestuursverslag moeten ook mededelingen worden gedaan over de verwachte gang van zaken, met bijzondere aandacht voor: investeringen financiering personeelsbezetting omstandigheden die de ontwikkeling van omzet en rentabiliteit bepalen (art. 391.2) Deze toekomstparagraaf mag (deels) worden weggelaten als gewichtige belangen zich tegen opname verzetten. Overige wettelijke informatie De wet eist verder mededelingen over (art. 391.2): onderzoek en ontwikkeling gebeurtenissen waarmee in de jaarrekening geen rekening is gehouden die de verwachtingen hebben beïnvloed (alleen voor nv’s) het beleid voor de bezoldiging van bestuurders en commissarissen en de wijze waarop dat in de praktijk is gebracht Aanvullende informatie (RJ) De RJ stelt dat (mede voor een zinvolle interpretatie van de jaarrekening) de volgende algemene informatie moet worden opgenomen (RJ 400.108): de doelstelling van de onderneming (eventueel als ‘mission statement’) de (kern)activiteiten de juridische structuur de organisatiestructuur en personele bezetting belangrijke elementen van beleid Verder kunnen de volgende onderwerpen van belang zijn (RJ 400.128): marketing en distributie interne beheersing van processen en procedures kwaliteitsbeheersing in- en externe informatievoorziening automatisering Formele wettelijke eisen De wet stelt de volgende formele eisen.: Het bestuursverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening (art. 391.4). Het moet in het Nederlands zijn opgesteld, tenzij de algemene vergadering een andere taal heeft gekozen (art. 391.1). Er moet gebruik worden gemaakt van het Nederlands of de taal van de gepubliceerde jaarrekening (art. 394.4). De rechtspersoon kan bij het bestuursverslag volstaan om op het kantoor iedereen inzage te geven en op verzoek een afschrift tegen maximaal de kostprijs te verstrekken. Dat moet wel worden gemeld bij het Handelsregister (art. 394.4). De overige gegevens De wet vereist vermelding bij de overige gegevens van onder andere (art. 392.1): 1. als de rechtspersoon controleplichtig is: de accountantsverklaring (of een mededeling waarom die ontbreekt). 2. de statutaire regeling voor de winstbestemming 3. een lijst van namen van degenen met bijzonder statutair recht over de zeggenschap in de rechtspersoon, met een omschrijving van dat recht (meestal houders van prioriteitsaandelen). Als dit recht vertegenwoordigd is in aandelen, moet per houder het aantal aandelen worden vermeld. Als de betreffende aandelen in het bezit zijn van een vennootschap, vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting, moeten de namen van de bestuurders daarvan worden genoemd (art. 392.3). De rechtspersoon kan wegens gewichtige redenen ontheffing bij de minister van Economische Zaken vragen voor al deze informatie, die telkens voor maximaal vijf jaar wordt verleend (art. 392.4). Deze informatie hoeft niet te worden gegeven als die al is opgenomen in het bestuursverslag vanwege de regels voor corporate governance (waarvan geen ontheffing mogelijk is). 4. het aantal stemrechtloze aandelen en aandelen dat geen of slechts een beperkt recht geeft tot deling in de winst of reserves van de vennootschap, met vermelding van de bevoegdheden die ze geven 5. nevenvestigingen en de landen waar die zich bevinden, met hun handelsnaam als die afwijkt van die van de rechtspersoon Eisen aan de overige gegevens Ze mogen niet in strijd zijn met de jaarrekening en het bestuursverslag (art. 392.2). Ze moeten in dezelfde taal zijn als de jaarrekening (art. 394.4). Ze mogen onder dezelfde voorwaarden als bij het bestuursverslag ongepubliceerd blijven (art. 394.4). Voor commerciële verenigingen en stichtingen bepaalt de wet (art. 392.5) dat de statutaire regeling voor de resultaatbestemming (onder b) niet moet worden opgenomen onder de overige gegevens (die niet openbaar gemaakt hoeven te worden) maar (met de feitelijke resultaatbestemming) in de toelichting op de balans en resultatenrekening (art. 383a). Vrijstellingen voor middelgrote, kleine en microrechtspersonen Hoe groter de onderneming, hoe groter het maatschappelijk belang en hoe meer informatie die moet verstrekken. Wettelijke bepalingen De wet verdeelt rechtspersonen in ‘micro’, ‘klein’, ‘middelgroot’ en ‘groot’ met de volgende criteria: de waarde van de activa volgens de balans (met toelichting op basis van historische kosten), de netto-omzet en het gemiddeld aantal werknemers (art. 395a.1, 396.1 en 397.1): Voor de indeling in een categorie moet de rechtspersoon aan ten minste twee van de drie criteria voldoen. Er moet uitgegaan worden van geconsolideerde cijfers (art. 395a.2, 396.2 en 397.2). Dit geldt niet voor tussenholdings die op basis van art. 408 onder voorwaarden vrijstelling krijgen van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen; dan wordt uitgegaan van de enkelvoudige jaarrekening. Bij commerciële verenigingen of stichtingen gelden de criteria slechts voor het ondernemingsdeel van de rechtspersoon. Zijn er meerdere ondernemingen, dan gaat het om de geconsolideerde cijfers van het totaal (art. 398.5). De cijfers in tabel Indeling van rechtspersonen naar omvang kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast (art. 398.4). Om te voorkomen dat een rechtspersoon elk jaar met andere wettelijke verplichtingen kan worden geconfronteerd, valt die pas onder een bepaalde grootte door in twee achtereenvolgende jaren aan de criteria te voldoen (art. 395a.1, 396.1 en 397.1). ‘Wisseling’ gaat dus altijd met een jaar vertraging gepaard. Nieuw opgerichte rechtspersonen worden de eerste twee jaar ingedeeld op grond van hun cijfers uit het eerste boekjaar (art. 398.1). Het overgrote deel van de rechtspersonen is micro of klein. De regels van 5.2 gelden voor grote rechtspersonen. Voor middelgrote, kleine en microrechtspersonen gelden vrijstellingen: van inrichtingsvoorschriften voor op te nemen informatie voor de aandeelhouders of leden (onafhankelijk van de vraag of de jaarstukken ook openbaar gemaakt moet worden) van publicatievoorschriften voor de informatie die openbaar gemaakt moet worden De tabellen Indeling van rechtspersonen naar omvang - Vrijstellingen middelgrote rechtspersonen geven de belangrijkste vrijstellingen voor middelgrote, kleine en micro rechtspersonen weer.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser