Pre en protohistorie samenvatting PDF
Document Details
Uploaded by OutstandingInfinity5365
Tags
Summary
This document summarizes pre- and protohistory, explaining the time scale and the terms pre- and protohistory. It discusses the scientific discipline that studies human behavior and societies, highlighting the necessity of archeological research in the absence of written records. The document also examines the history of prehistorical archaeology, including pioneers and their methodologies. It covers topics including the three-age system, the theory of social evolution, and different thought paradigms, like the culture-historical approach, processual archaeology, and post-processual approaches. It also details various sources of information, including archeological sites (both abris-sous-roche and open-air settlements) and the conditions that affect preservation.
Full Transcript
Pre en protohistorie – samenvatting - Tijdschaal is geen lineaire schaal --Logaritmische schaal Hoofdstuk 1; Algemene inleiding De termen pre- en protohistorie - Verwijzen naar een periode in het verleden van de mensheid waaruit geschreven bronnen ontbreken - Wetenschappelijk...
Pre en protohistorie – samenvatting - Tijdschaal is geen lineaire schaal --Logaritmische schaal Hoofdstuk 1; Algemene inleiding De termen pre- en protohistorie - Verwijzen naar een periode in het verleden van de mensheid waaruit geschreven bronnen ontbreken - Wetenschappelijke discipline, die het menselijk gedrag en de samenlevingen in de betrokken periodes bestuderen, hoofdzakelijk (noodgedwongen) gebaseerd op resultaten van archeologisch onderzoek - Geen geschreven bronnen – we kennen geen namen, om hen te omschrijven wordt daarom voortdurend verwezen naar kenmerken van hun materiele productie (vb. ‘klokbekercultuur’, ‘bronstijd’) of naar (hedendaagse) plaatsnamen van sites waar ze zijn gevonden (vb. ‘Hamburgiaan’, ‘Hallstattcultuur’). - Pas vanaf de ijzertijd kunnen we via een omweg ook historische namen kleven op de groepen. Griekse en Romeinse auteurs als Strabo, Caesar en Tacitus hebben immers over onze gebieden geschreven. 1 - Geen oorspronkelijke culturele namen – zijn constructies die door archeologen bedacht zijn Geschiedenis van de (prehistorische) archeologie - Impulsen? Nationale identiteit: Vanaf de 18de eeuw in een aantal Europese landen de behoefte om, bij het ontwikkelen van een eigen nationale identiteit, op zoek te gaan naar de zogenaamde wortels van de eigen taal, cultuur en folklore. Niet langer uitsluitend uit naar de overblijfselen uit de Klassieke Oudheid die vanaf de renaissance als universele norm van menselijke beschaving had gegolden, maar werd ook actief gezocht naar materiële overblijfselen in de ‘eigen bodem’ Antediluviale mens: de ontwikkeling van de pre- en protohistorie als wetenschap kwam vanuit de geologie en de biologie ◼ Charles Lyell = Het bijbelse jaar 4004 v.Chr. als ontstaansdatum van de aarde totaal kunnen weerleggen ◼ Charles Darwin = binnen de biologie; min of meer hetzelfde voor het ontstaan van het dierlijk leven en dus ook de mens Dat laatste leidde er ondermeer toe dat binnen de archeologie de aandacht stilaan werd verlegd van de voorwerpen an sich naar de studie van de mens in het verleden en naar de verschillende contexten waarin hij leefde (ruimtelijke, sociale, ecologische dimensies) - Pioneers: Christian Thomsen – driedeling Begon rond 1830 met het ordenen van de oudheidkundige collectie op basis van het materiaal waaruit de voorwerpen waren vervaardigd, met name in stenen, bronzen en ijzeren wapens en werktuigen Associeerde deze driedeling met een voortschrijdende technologische ontwikkeling van de mensheid Vroegste fase – steen, been of hout Later dan de bronstijd en ijzertijd Jens Worsaae – archeologische stratigrafie een methode waarmee het drieperiodenstelsel van Thomsen kon geconfirmeerd worden en verder uitgewerkt Oscar Montelius – Typologische methode Einde van de 19de eeuw Deze benaderingswijzen samen stelden de archeologen in staat hun vondsten te ordenen binnen een relatief chronologisch kader. 2 Ten grondslag daarvan lag steeds een ontwikkelingsgedachte: aan de hand van de reeks archeologica zou meteen de ontwikkeling van menselijke culturen kunnen worden gereconstrueerd. Deze gedachte vond uiteraard verdere voeding in de evolutietheorie die parallel hiermee binnen de 19de eeuwse menswetenschappen en biologie werd uitgewerkt De Belgische naturalist Schmerling stelde reeds in 1833 vast dat menselijke beenderen samen voorkwamen met vuurstenen werktuigen en in stratigrafisch verband met uitgestorven zoogdieren - Theorie van sociale evolutie - Kader waarbinnen de archeologische vondsten konden geïnterpreteerd - Door de wetmatigheid die daarbij in de ontwikkeling van samenlevingen werd geponeerd ◼ Savagery, barbarism en civilization - 20ste eeuw Cultuurhistorische benadering Processuele archeologie Post-processuele archeologie - Multidisciplinair Erfgoed Maatschappelijk draagvlak Denkparadigma’s Cultuurhistorische benadering Denkparadigma waar ondermeer V. Gordon Childe figureerde, staat het begrip archeologische cultuur centraal. - De definitie van Childe; een archeologische cultuur wordt gevormd door artefacten die in onderling verband in een gebeid voorkomen, gekenmerkt worden door de eenzelfde traditie of stijl, en stammen uit eenzelfde periode - archeologische culturen genoemd naar één of meerdere kenmerkende materiaalcategorieën (vb. ‘Trechterbekercultuur’). - Een van de grote doelstellingen van de archeologie binnen dit paradigma was het definiëren van archeologische culturen en het verklaren van hun onderlinge relaties in termen van diffusie, invasie en migratie. 3 Processuele archeologie / New Archeology Denkparadigma dat na de tweede wereldoorlog opkwam als reactie op voorgaand paadigma. - Er werd gesteld dat deze discipline zich in de eerste plaats moest richten op het reconstrueren en verklaren van processen op grond van wetmatigheden, in plaats van op het beschrijven van afzonderlijke feiten - Een cultuur moest niet aanzien worden als een verzameling voorwerpen, maar als een sociaal, technisch, economisch en ideologisch systeem dat de aanpassing van de mens aan zijn omgeving reguleert - Verandering in culturen (processen) moesten niet alleen beschreven worden maar ook verklaard. - Daarbij stelden ze een deductieve aanpak voor - Middle-range research vormt bij het verklaringsproces een belangrijk hulpmiddel. - Theoretische modellen die moesten getest worden aan de hand van onafhankelijke gegevens. - De etnoarcheologie bijvoorbeeld moest vanuit observaties in hedendaagse (etnografische) samenlevingen een catalogus van karakteristieke menselijke gedragingen aanreiken met een even karakteristieke materiële output. Aan de hand hiervan zou het statisch archeologisch bestand opnieuw kunnen vertaald worden naar de dynamische processen van het verleden Post-processuele benaderingen Hoewel er vele uitgangspunten van de New Archeology ook vandaag in aangepaste vorm nog verder worden gehanteerd onder de noemer ‘processuele archeologie’ is er sinds de jaren tachtig vooral vanuit de Angelsaksische wereld een tegenreactie op gang gekomen - die opnieuw de rol van het individu binnen een specifieke historische context centraal stelt - De algemene wetmatigheden waar de processuele archeologie naar zocht zouden immers niet bestaan - Elke cultuur is uniek, en de dingen die ze maakt, zijn niet alleen het resultaat van een praktisch proces om zich aan te passen, maar ook van haar eigen ideeën en overtuigingen. Bovendien beïnvloedt die materiële cultuur op haar beurt weer de ideeën van die cultuur. - Het archeologisch archief heeft met andere woorden betekenis binnen de context waarin het ‘actief’ is. Het is de taak van de archeoloog die betekenis te ‘lezen’ door de voorwerpen te contextualiseren (‘in een tekst te plaatsen’) 4 - Interpreteren moet dus ‘van binnenuit’ gebeuren (hermeneutisch). De verbeeldingskracht van de onderzoeker (of toeschouwer) speelt daarbij een essentiële rol (subjectiviteit) Anderzijds zijn pre- en protohistorie al lang geen disciplines meer die enkel binnen zichzelf opereren. Er wordt voortdurend beroep gedaan op partnerwetenschappen als geografie (reconstructies van het landschap en het paleomilieu), biologie (studie van fauna en flora), antropologie, etnografie, primatologie, neurologie (ontwikkeling van het brein), enz. De processen die in menselijke samenlevingen leiden tot het achterlaten van materiële resten vormen ondermeer het onderzoeksobject van de etnoarcheologie. Een belangrijke voorwaarde is dat materiële overblijfselen en sporen bewaard zijn gebleven. Er wordt veel aandacht besteed aan de processen (tafonomie) die plaatsvinden tussen het moment waarop mensen in het verleden materiële ‘sporen’ achterlaten (al dan niet bewust) en het moment waarop archeologen die proberen te interpreteren. Het is daarbij belangrijk om te beseffen dat meestal slechts een heel klein deel van wat ooit is achtergelaten, de tand des tijds heeft doorstaan. Welke bronnen beschikbaar zijn voor bepaalde periodes en hoe die binnen de archeologie worden geïnterpreteerd, wordt verder in deze cursus besproken. Maar het kan nuttig zijn om alvast kort de verschillende groepen bronnen te bekijken Overzicht van bronnenmateriaal en bewaringstoestanden 1. Archeologische sites Abris-sous-roche en grotsites - Nog al te vaak doet het cliché de ronde dat mensen in de steentijd steeds in grotten (‘holen’) leefden - wellicht door het feit dat prehistorische rotskunst inderdaad vaak in vrij diepe grotten werd aangebracht - In de regel worden hier evenwel geen woonplaatsen gevonden. Deze treft men enkel aan in ondiepe grotten, onder overhangende rotsen (abris-sous-roche) - Door de relatief intense sedimentatieprocessen op deze plaatsen en het veelvuldig weerkeren van de mensen naar deze gunstige plekken doorheen de tijd, ontstonden hier vaak lange (en complexe) stratigrafische sequenties. 5 - Het kalkrijk milieu in dergelijke contexten zorgde meestal voor een relatief goede conservatie van het beendermateriaal. Uiteindelijk vertegenwoordigen deze plaatsen echter slechts een deeltje van de prehistorische nederzettingen - Om te beginnen komen ze enkel voor in kalkgebieden, waar door karstvorming inderdaad grotten ontstaan Openluchtnederzettingen - We zullen we het toch voortdurend kunnen hebben over ‘constructies’. Van de houten gebouwen die de mens ging optrekken van zohaast hij voor een meer sedentair bestaan koos zijn immers vaak de (negatieve) sporen van de ‘paalkuilen’ in de bodem bewaard. - Daardoor kunnen de grondplannen van deze constructies opnieuw samengesteld worden - Ook van de minder permanente hutten of tenten die door jagers-verzamelaars werden gebruikt zijn soms nog zogenaamde ‘tentringen’ te vinden - Door het intense gebruik van het huidige landschap door de moderne mens, vaak grotendeels zijn aangetast. Het allergrootste aantal van onze gekende pre-en protohistorische sites bestaan daardoor enkel nog uit zogenaamde oppervlaktevondsten - Toch kunnen zij ons nog enig inzicht verschaffen in bijv. de omvang van de nederzetting of de voorkeur voor inplanting op bepaalde plaatsen in het landschap. - In het geval het om begraven sites gaat hangt de bewaringstoestand grotendeels af van de context waarin ze zich bevinden. ◼ Voorbeelden van bedekte vindplaatsen zijn alluviale sites ◼ In de afzettingen van een rivier gevonden worden. ◼ De rivierterrassen op zich zullen vaak informatie kunnen leveren over de evolutie van het milieu op deze plaatsen. Anderzijds zijn nederzettingen in situ hier zeldzaam ◼ Door dynamisch karakter van deze contexten zijjn de artefcten vaak verplaatst - Een ander proces van bedekking zijn eolische sedimenten (d.i. door de wind afgezet) ◼ Tijdens de ijstijden brachten noordwestenwinden stof mee. Het zand werd vooral in het noorden afgezet en de fijnere loess in het zuiden ◼ op sommige plekken vormden zich dikke lagen met interessante stratigrafieën voor oudere periodes, waarin in kalkrijke lagen ook beenderen bewaard kunnen zijn gebleven 6 ◼ Duinruggen op zich waren overigens favoriete locaties voor mesolithische jagers-verzamelaars. De reden daarvoor moet evenwel worden gezocht in de vennen en meren die in de buurt van deze ruggen voorkomen. - Wanneer deze meren verlanden door de groei van het veen zorgen zij voor een derde vorm van afdekking, met name door organische sedimenten. Deze contexten zijn meestal nog erg rijk aan organische prehistorische resten - Vanaf het moment dat mensen op dezelfde plaats blijven wonen laten zij pakketen afval en bouwpuin achter die zorgen voor een ‘antropogene sedimentatie’ ◼ Zo zijn door eeuwenlange opeenhoping van door de mens gevormde lagen op bepaalde plaatsen zogenaamde tells ontstaan ◼ In het landschap zijn ze te herkennen als grote heuvels. Afvalhopen - Naast afvalhopen en/of afvalkuilen die vooral vanaf het neolithicum in zowat alle nederzettingen worden aangetroffen en daarbij vaak de meeste informatie leveren omtrent de bewoners - is er een ietwat aparte groep van sites te vermelden die enkel bestaan uit soms gigantische hopen van voedselresten of ‘keukenafval’ ◼ deze tot 3m hoge hopen vormen een interessante bron voor reconstructies van economie en consumtie Begraafplaatsen - Door intentionele begraving in de grond of onder grafheuvels zijn zij vaak beter bewaard dan de eigenlijke nederzettingen - in die mate zelfs dat ze voor grote delen van het laatneolithicum en de metaaltijden in onze gebieden nagenoeg de enige bronnen zijn - Het type informatie dat hieruit kan onttrokken worden over het leven in de betrokken samenlevingen is uiteraard relatief beperkt. - Anderzijds vertelt het iets over populaties in het verleden, bron voor sociale analyses Depots - Ook hier gaat het om bewust begraven voorwerpen of ensembles (vb. bronzen bijlen), waarvan de precieze betekenis ons echter vaak ontgaat 7 - Meestal toevalsvondsten zonder echt een percieze betekenis waarover het gaat Monumentale structuren - De eerste monumentale bouwwerken in West-Europa te vinden - Vanaf het neolithicum vinden we er dolmen, menhirs, henge- monumenten, enz., - Echte stenen gebouwen komen in NW- Europa slechts voor vanaf de Gallo-Romeinse periode en ook dan bleven ze er relatief beperkt in aantal, leders komt steenbouw wel al voor vanaf het neolithicum Tenslotte moet nog worden opgemerkt dat de archeologie zich niet enkel bezig houdt met onderzoek van bovenstaande sites op zich, maar ook tracht verbanden te leggen. In dergelijke benadering, - waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van Geografische Informatiesystemen (GIS), proberen archeologen site-patronen te kaderen in de landschappelijke contexten en inzicht te verwerven in vroeger landgebruik en nederzettingssystemen 8 - De term ‘holbewoner’ – slechte term - Te maken met dat de meest imposante sites in grotten zijn aangetroffen – het gaat dan wel over de kunstvoorstellingen - Deze grot: Ardèche, Vallont Pont D’Arc; grot van Chauvet, werelderfgoed - Men kon in zo een grot niet overleven - Overhangende rotsen, bij klalksteen - Onder de zogenaamde dripline; je wordt niet nat als het regent - Vaak heel wat materiaal gevonden - Vooral in Frankrijk in begin 20ste eeuw onderzocht - Le Moustier (Dordogne), coupe doorheen de sedimenten met rechts François Bordes - Prehistoricus die mee het cultureel kader voor het paleolithicum uitwerkte. - De sedimenten die deze abri-sous-roche hebben opgevuld zijn van verschillende oorsprong waarbij toch wel duidelijk de natuurlijke sedimenten predomineren. - Wel zijn er talrijke sedimentlagen die paleolithische artefacten bevatten. 9 - De grot van Sodmein in het gebergte langs de Rode Zee in Egypte is een enorme (let op de aanwezigheid van een grote Landrover beneden voor de grot) grot in de woestijn. - Nu leeft er niemand meer in het gebied. - In de grot kan men evenwel sporen vinden van menselijke aanwezigheid gedurende de vochtigere perioden van het Laat-Pleistoceen. - Huisreconstructie in de Aisnevallei, Frankrijk: Hier heeft men gepoogd aan de hand van de opgegraven grondsporen van een huis een reconstructie te maken. - Zoals je kan merken is dit geen klein hutje maar een tamelijk groot huis, bedekt met stro. - Bedenk wel dat van de opstand zelf niets is bewaard. - Beeld van de grondsporen van een typisch Bandkeramisch huis, waarbij de ruimte tussen de huiswanden (hier aangeduid door de talrijke naast elkaar staande paalsporen) 10 - Beeld op een nederzetting van huidige San (bosjesmannen) in Namibië. - Dit kan wel eens overeenkomen met wat we ons moeten voorstellen van een windscherm bij de vroege hominiden. - Er zullen na verloop van tijd nog slechts zeer geringe 'archeologische' resten zichtbaar zijn. - Pincevent, Frankrijk: sporen van twee wooneenheden die elk bestaan uit een haard, een (zit- )steen en een massa archeologisch materiaal volledig overpoeierd met rode oker. - Goed bewaarde context in fijn riviersediment (alluvium). 11 Les 2 2. Artefacten Lithisch materiaal - Voor de steentijd vormen zij het primaire bronnenbestand maar ook daarna blijven silex en andere gesteenten voor het maken van dagdagelijkse gebruiksvoorwerpen nog een belangrijke grondstof. - Fout om te denken dat deze het belangrijkste bestandsdeel vormden, vaak enige materialen die bewaard zijn gebleven - Dus aan archeoloog de taak om er zoveel mogelijk informatie uit te krijgen - Atypische aanpak –In tegenstelling tot voorwerpen in ceramiek of (gegoten) metaal, die in grote mate zijn ‘opgebouwd’, gaat het bij lithische artefacten in de regel om ‘afbouwen’. - Vertrekkend vanuit een oorspronkelijke (vuur)steenknol of brok komt men via een reductieproces tot een eindproduct - Daarbij wordt heel wat afval geproduceerd. Om een stenen artefact te kunnen interpreteren is het daarom van essentieel belang de plaats in dit reductieproces te kennen. De belangrijkste stappen hierin zijn: ➔Grondstofverwerving - Dit is afhankelijk van het gesteente dat wordt gebruikt, bij ons vooral vuursteen - Petrografisch onderzoek (studie van gesteenten) kan eventueel helpen de herkomstgebieden te bepalen ➔Selectie - Naargelang de vereisten en de voorkeur van de steenkapper wordt de grondstof getest en wordt een selectie gemaakt op basis van vorm, volume en kwaliteit. - Er is een voortdurend afweging tussen de beoogde productie en de beschikbaarheid van materiaal ➔Debitage - Bij afhalen van scherven van het oorspronkelijk stuk grondstof (debitage) kunnen verschillende technieken worden gebruikt; Directe slag met een harde (stenen) of zachte (organische) klopper indirecte slag (met een tussenstuk of drevel), of druktechniek. Typische attributen zijn de slagbult, met slaggolven en slagstralen, en de hiel met eventueel impactpunt 12 - Daardoor kan ook een onderscheid worden gemaakt tussen het ventraal vlak, ontstaan bij de afhaking van het artefact, en het dorsaal vlak, waar de negatieven van de vorige afhakingen zichtbaar zijn of waar er zich nog schors bevindt. Het gedeelte dat uiteindelijk overblijft noemt men de kern - Doorheen de prehistorie worden verschillende debitagesystemen gebruikt. Bij een afslagsysteem kan het in principe om een erg eenvoudige reductie gaan, waarbij een basisvolume op willekeurige wijze wordt afgebouwd. Toch zijn hier ook varianten gekend met een meer systematisch georganiseerd afslagsysteem In het Levallois reductiesysteem bijvoorbeeld, wordt een basisvolume zodanig tweevlakkig voorbereid dat er uiteindelijk één of enkele symmetrische afslagen kunnen worden afgehaald - kling-reductiesysteem is er altijd een min of meer uitgewerkte voorbereiding Het doel hiervan is langwerpige afslagen te bekomen met min of meer parallelle boorden (klingen) heel wat meer van deze ‘half-fabrikaten’ uit één volume - Werktuigproductie Als de kern klaarblijkelijk het beoogde eindproduct vormt spreekt men van een kernwerktuig Het meest eenvoudige voorbeeld zijn choppers en chopping tools Wanneer de tweevlakkige bewerking systematisch wordt uitgewerkt tot symmetrische producten spreekt men van vuistbijlen ➔Een ander type van kernwerktuigen zijn de gepolijste bijlen. Door het oppervlak glad te maken, een sterker product dat minder snel zal breken, toch zijn scherpe rand bewaard ➔In het geval van de afslagsystemen spreekt men van werktuigen wanneer het ‘half fabrikaat’ (afslag of kling) een extra bewerking ondergaan heeft - meestal gebeurt dit door kleine afslagjes van de boorden te slaan (retouche). Op deze manier worden voorwerpen met een specifieke vorm gecreëerd ➔Hoewel de benaming van deze categorieën vaak naar een functie verwijst, is deze a priori niet gekend - Prehistorische groepen werden in het verleden vaak gedefinieerd op basis van één of enkele types die steeds weer voorkwamen - Een alternatieve manier van beschrijven gebeurt door attribuut analyse, waarbij naar allerlei mogelijke eigenschappen van de voorwerpen wordt gekeken 13 - Gebruik waarvoor een werktuig (of halffabricaat) eventueel gebruikt is geweest kan worden nagegaan door microscopische glanzen, striaties te bestuderen ➔Het gebruikssporenonderzoek doet hierbij in sterke mate beroep op de experimentele archeologie om de bewerkte materialen (vb. hout, huid, been) en toegepaste handelingen (vb. schrapen, boren, graveren) te reconstrueren ➔Vaak blijft het niet bij een eenmalig gebruik, maar ondergaat een werktuig een hele cyclus van gebruik - Afdanking Het uiteindelijk achterlaten van een lithisch voorwerp kan in elk van de bovenstaande stadia gebeuren Uit een samen horend ensemble kan daarom meestal ook een groot stuk van het reductieproces worden afgeleid remontage of refitting. Daarbij worden de afslagen van eenzelfde stuk grondstof opnieuw in de juiste sequentie aan elkaar gekleefd, waarna de handelingen van de steenkapper stap voor stap kunnen worden gevolgd 14 - voorkomen van vuursteen, primaire geologische context - obsidiaan, afslaan van een kling - groot deel is de kern - Reductieschema: chopper - Reductieschema: vuistbijl - Reductieschema: Levallois 15 - Reductieschema: klingtechniek - Meer en meer klingen - Afgewerkte vuistbijl - Bij het vervaardigen van de vuistbijl komen grote hoeveelheden debitage afval tot stand. Dergelijk afval wordt vaak bij opgravingen aangetroffen. - Microwear analysis, typische glans van de vuursteen klingrand die ontstaat bij het bewerken van verse huid. - Het gebruikssporenonderzoek 16 - Afhakken van een boom met een experimenteel gemaakte bijl in vuursteen - Refitting: gereconstrueerde silexknol waarbij de klingen en afslagen die op de site gevonden werden weer aan elkaar zijn gekleefd. Voorwerpen in been, ivoor en gewei - minder resistent - uit de pre- en protohistorie talrijke voorwerpen in deze materialen gekend - Veelal is de vorm van deze voorwerpen voor een groot stuk nog bepaald door het uitgangsproduct - Zo gaat het op ringvormige elementen na meestal om in de lengte uitgewerkte elementen ➔Net als voor de stenen producten kan men ook voor deze categorie een heel bewerkingsproces reconstrueren Ceramiek - Vanaf het neolithicum vormt de studie van producties in gebakken klei een belangrijk onderdeel van het archeologisch onderzoek 17 - niet alleen de vorm van het eindproduct relevant is, maar ook zaken als kwaliteit en magering van de pasta, opbouwtechniek, baktemperatuur, reducerend of oxyderend bakproces, afwerking en decoratie, enzovoort - functionele betekenis van de recipiënten, bijvoorbeeld via residu-analyse, uiteraard niet uit het oog worden verloren. Glas - Vanaf de laatste fase van de ijzertijd treffen we in onze gebieden kralen en armbanden aan die uit glaspasta zijn gemaakt - glasblazen werd pas rond de jaartelling op punt gesteld in Syrië en is daarna naar NW- Europa verspreid Metalen voorwerpen - op bepaalde vlakken niet echt superieur zijn aan stenen producten (vb. qua scherpte) hebben metalen voorwerpen zeker het voordeel normaal gezien een langere levensduur te kennen - niet noodzakelijk een voordeel voor de archeoloog Door het snelle afdanken van vuurstenen voorwerpen en het makkelijk breken van ceramiek laten die categorieën in zekere zin beter toe de activiteiten te reconstrueren die ermee gepaard gingen - Bovendien blijven metalen niet zo goed bewaard en werden ze in de loop der tijden vaak gerecycleerd en hersmolten ➔De technologische ontwikkeling en evolutie van de metaalproductie wordt besproken in het deel over de Metaaltijden. Het onderzoek van de munten (numismatiek) begint ook daar Vergankelijke materialen - kleine fractie van de archeologische bronnen bestaat uit vergankelijk materiaal als hout, schors, vlechtwerk, huiden, pezen, enz - De kans is groot dat deze voorwerpen in het (pre)historisch verleden echter een substantieel, zo niet het grootste, deel van de materiële productie vertegenwoordigden 18 3. Ecofacten - onderzoek van de prehistorie inderdaad bewust geworden van het belang van organisch materiaal als bron - Vaak is het onderscheid tussen artefacten en ecofacten nogal artificieel schapenschedel is eigenlijk even goed een artefact (want het resultaat van millennia menselijke selectie en domesticatie), terwijl bovenstaande artefacten in been, gewei en andere vergankelijke materialen tegelijk uiteraard ook ecofacten zijn - Fauna aanvankelijk veel aandacht uitging naar fossiele diersoorten als ‘bewijs’ voor de ouderdom van bijhorende artefacten of menselijke beenderen, is het verzamelen en bestuderen van overgebleven dierlijk materiaal als botten en schelpen (archeozoölogie) in alle archeologische contexten tegenwoordig een standaardprocedure Men kan er informatie uit onttrekken over bijvoorbeeld de domesticatiegraad van de dieren, hun dieet, selectie bij de jacht, slachtpatronen, enzovoort Ook de microfauna kunnen relevant zijn bij de reconstructie van natuurlijk milieu Deze soorten zijn immers sterk afhankelijk van specifieke omgevingscondities - Flora (plantenresten en stuifmeelkorrels) Macro-resten van planten, zoals zaden en vruchten Zij worden bestudeerd door de paleobotanicus Onderzoek van stuifmeelkorrels (palynologie) leert ons iets over de vegetatie in een bepaald milieu en bijvoorbeeld de gewassen die werden verbouwd Terwijl de anthracologie de houtsoorten (ook van houtskool) kan bepalen kenmerken van het landschap en de bodem als bron worden gebruikt. Ook de geomorfologie en de pedologie zijn bijgevolg belangrijke wetenschappelijke disciplines in het archeologisch onderzoek 19 - Datering Zoals in alle historische wetenschappen is het dateren van het bronnenmateriaal, zowel relatief als absoluut, cruciaal 1. Relatieve datering Stratigrafie Methode werd aanvankelijk ontleend aan de geologie en steunt er voor de oude steentijd nog steeds op Uitgangspunt is dat de aardkorst is opgebouwd uit verschillende lagen (strata), waarbij in principe de oudste het diepste voorkomen Archeologisch materiaal daarmee geassocieerd is dus in principe ouder dan hoger gelegen materiaal In de praktijk gaat het vaak om vrij complexe situaties Zo kan het in de praktijk gebeuren dat een oppervlak met artefacten wordt bedekt door een pakket sedimenten uit de omgeving waarin zich oudere artefacten bevinden ➔Op sites met langdurige bewoning (sedentaire gemeenschappen) ontstaat ook een archeologische stratigrafie, opgebouwd uit antropogene lagen (puinlagen, aanvullingslagen, vloerniveaus, etc.), met vaak een beperkte horizontale spreiding Seriatie Bij het opstellen van typologische reeksen gaat men ervan uit dat vormen, versiering, techniek, e.d. van voorwerpen voortdurend evolueren doorheen de tijd. Een bepaald artefacttype zal bijgevolg gebonden zijn aan een relatief beperkte periode (zogenaamde populariteitsfase) Door ensembles van voorwerpen uit gesloten contexten (vb. graven) met elkaar te vergelijken kan men deze in een relatieve chronologische reeks plaatsen (seriatie) 2. Kruisdatering In situaties waarbij directe mogelijkheden voor relatieve of absolute datering ontbreken kan men vorm, technologie, e.d. van de gevonden voorwerpen of ensembles correleren aan gelijkaardige gekende elementen uit een ruimere regio waar deze wel gedateerd kunnen zijn Zo was het voor de protohistorie bij ons mogelijk bepaalde sites te dateren aan de hand van ingevoerde producten uit de mediterrane gebieden 20 3. Absolute datering Dendrochronologie Deze dateringsmethode vertrekt van de seizoensgebonden variatie in de dikte van jaarringen van bomen In een regio kan er zo een sequentie opgesteld worden aan de hand van houtfragmenten uit vss periodes Eens deze sequentie volledig is kunnen individuele houtfragmenten hierin worden ingepast In EU tot op dit moment tot 10 000 jaar terug b 14C methode Voor de laatste 50.000 jaar is deze methode nog steeds van doorslaggevend belang en heeft ze een ware revolutie betekend in het archeologisch dateren gebaseerd op het verval van een radioactief chemische element, in dit geval de koolstofisotoop 14C Dit soort dateringen produceert altijd statistische waardes: het gaat om een gemiddelde met een standaardfout (deviatie) waarbinnen de echte datum van het monster waarschijnlijk (65% kans bij één sigma) valt Resultaten worden uitgedrukt in radiokarboonjaren BP (before present=1950) Aangezien door schommeling in de atmosfeer één radiokarboonjaar variabel bleek en dus niet overeenkomt met één kalenderjaar, gebruikt men correlatietabellen gekalibreerde dateringen worden wel in (cal) BC of (cal) AD uitgedrukt ➔Bij alle vormen van datering blijft het uiteraard cruciaal de associatie van het gedateerde monster (vb. houtskool) met het archeologisch bestand kritisch te evalueren 21 - Schematisch overzicht van de domesticatie van een aantal huisdieren (wit) en hun eerste verschijning in West- Europa (zwart). (Capenberghs 1991: 75). - Keverresten kunnen belangrijk proxies zijn bij klimaatreconstructies - Een veenlaag in het profiel van de opgravingen te Lommel-Maatheide en staalname van dit profiel. Analyse hiervan kan ons heel wat leren over het milieu waarin de mensen uit deze periode vertoefden (door anlyase van pollen, plantenresten, kevers, enz.). - Voorbeeld van pedologie: Weelde-Paardsdrank (België): het profiel is een podsol met zijn kenmerkende horizonten (is niet hetzelfde als lagen !). Bovenaan een verstoorde Al-horizont; daaronder een rest van een nog onverstoorde E-horizont (wit loodzand), zelf rustend op de donkere horizont van de B2h (humusaccumulatie) en overgaande onderaan naar gele zanden (C-horizont), waarin dan nog een zwak ontwikkelde oude bodem van de Alleröd (einde laatste ijstijd) kan geobserveerd worden Mesolithische artefacten komen voor in de A2 en de top van de B2. Paleolithische artefacten kunnen in de paleo-bodem zitten. 22 - Interpretatieve tekening van de stratigrafie van de Grotte du prince te Menton, langs de kust van de Middellandse zee op de Frans-Italiaanse grens. - Stratigrafie op de site van Verrebroek in de Scheldevallei. - Principe van de 14C datering (Bloemers & Van Dorp: 20). - Afwijking van 14C jaren t.o.v. kalenderjaren (callibratie- curve). 23 Les 3 Hoofdstuk 2 -- mens en natuur Evolutie van het natuurlijk milieu - Een factor waar vaak naar wordt verwezen als het erom gaat de (culturele) evolutie van de mens te verklaren is het natuurlijk milieu en de veranderingen die daarin zijn opgetreden - Een bekend voorbeeld is het rechtop gaan lopen van vroege hominiden bij de savannevorming door verdroging in Afrika - duidelijk dat de mens zich (als andere diersoorten) telkens heeft moeten schikken naar de talrijke klimaatswijzigingen die zich in het kwartair, de laatste en kortste geologische periode, hebben voorgedaan - Het kwartair begint 2,4 miljoen jaar geleden en wordt opgedeeld; In het pleistoceen, gekenmerkt door een afwisseling van vele ijstijden (of glacialen) en tussen- ijstijden (of interglacialen) het holoceen, in feite de (voorlopig) laatste tussenijstijd, waarin wijzelf ons op dit moment bevinden en die zowat 12.000 jaar geleden - pleistoceen Eén van de belangrijke gevolgen van een ijstijd is het uitbreiden van de poolkappen, waardoor enerzijds hele gebieden (tot bijv. in Nederland) onder gletsjers verdwenen, en andere gebieden droog kwamen te liggen Een tweede belangrijk gevolg is de verandering van flora en fauna. Zo maken bosgebieden met aangepast wild in een tussenijstijd bij ons plaats voor een poolwoestijn of een toendra ➔De bosgebieden zijn dan alleen nog te vinden in beschutte regio’s in het zuiden van Europa, nabij de Middellandse Zee ➔Vele soorten overleefden die voortdurende Zuid-Noord migratie over de Oost- West georiënteerde Europese bergketens niet, waardoor de biodiversiteit doorheen het kwartair gradueel is afgenomen. ➔Ook de mens moest zich als deelnemer in het ecosysteem op zijn beurt telkens aan die nieuwe leefomgeving aanpassen Tenslotte zorgden ijstijden bij ons ook voor een depositie van materiaal (zand en loess, zie ook hoger), terwijl in tussenijstijden onder invloed van de vegetatie op stabiele oppervlakken bodems werden gevormd ➔De studie van deze continentale sequenties en de reconstructie van het kwartaire landschap geschiedt door de geomorfologie 24 Voor een gedetailleerde reconstructie van de schommelingen in het klimaat wordt vooral naar diepzeesedimenten en ijskernen gekeken ➔Door geochemisch onderzoek van kernen die in oceaanbodems en in ijs zijn opgeboord, met name door de verhouding tussen de zuurstof-isotopen 18O en 16O te meten, gedetailleerd beeld van de temperatuur van het water en dus van het globale klimaat op aarde ➔De curve die daaruit voortvloeit vormt tegenwoordig de basis voor de fijnere opdeling van het pleistoceen ➔Hoeveel ijstijden er precies zijn geweest maakt nog onderwerp van discussie uit, maar het zijn er alleszins meer dan vier ➔Gemiddeld lijken ze zowat 100.000 jaar te duren, tussenijstijden slechts 15.000 jaar Voor onze gebieden zijn vooral de laatste twee ijs- en tussenijstijden van belang saale-ijstijd was de noordelijke ijskap opgerukt tot Midden-Nederland en schuurde de Vlaamse Vallei uit tot op haar grootste diepte ➔Dit enorme valleistelsel omvatte alle huidige bijrivieren van Schelde en voerde het water in een brede verwilderde rivier af via ‘Gent’ en ‘Brugge’ naar een veel verder afgelegen Noordzee Tijdens het eemiaan, de voorlaatste tussenijstijd, was het iets warmer dan in het huidige interglaciaal ➔vegetatie was iets anders; Beuk kwam bijvoorbeeld niet voor, De zee drong binnen tot in de Vlaamse Vallei, Op de rand daarvan kennen we kampen van Neanderthalers Het weichseliaan is tot nu toe de laatste ijstijd ➔In onze streken krijgt het landschap een toendra-vegetatie, in de meest koude fase zelfs een boomloze arctische steppe of poolwoestijn ➔De ijskap kwam maximaal tot in Denemarken, zeespiegel lag dan zo een 130 meter lager ➔Onze gebieden werden bedekt met dekzanden in het noorden en loess in het zuiden. Op het einde van dit glaciaal raakt het brede dal van de Vlaamse Vallei afgedamd door een tot 4 meter hoge dekzandrug tussen ‘Maldegem’ en ‘Stekene ➔Het water zoekt en vindt een weg langs het noordoosten en zal voortaan via ‘Antwerpen’ en de huidige Oosterschelde het bekken van Maas en Rijn bereiken 25 Het laatste gedeelte van het Weichseliaan wordt het tardi- of laatglaciaal genoemd ➔begint de opwarming van het klimaat, met een tweetal warmere interstadialen, de bølling en de allerød, telkens afgewisseld met een koude fase of stadiaal ➔Het laatglaciaal was een erg dynamische periode met snelle klimatologische veranderingen, waardoor soms soorten samen voorkwamen die dat normaal niet doen, wat leidde tot grote biodiversiteit ➔De rivieren gingen breed meanderen en zich insnijden en er werden grote rivierduinen gevormd. Tijdens de interstadialen was de gemiddelde zomertemperatuur misschien wel vergelijkbaar met vandaag ➔De stadialen kenden een open landschap. Na de laatste felle koudeterugslag, tijdens de jonge dryas met opnieuw steppevegetatie, volgt rond 10.000 BP het eigenlijke begin van het holoceen - Holoceen De biostratigrafische indeling van deze periode gebeurt eveneens op basis van vegetatietypes, waarbij op basis van pollenanalyse typische combinaties van soorten worden gedefinieerd als pollenzones →Preboreaal: 10.000-9.000 BP, 9.500-8.000 v.C. --het landschap snel bebost met berk en den --klimaat was nagenoeg even warm als vandaag, maar wellicht droger →Boreaal: 9.000-7.500 BP, 8.000-7.000 v.C. --gaan eik en iep geleidelijk deel uitmaken van de vegetatie en rukt vooral de hazelaar heel snel op --Dit laatste gebeurde mogelijk mede onder invloed van de mesolithische mens →Atlanticum: 7.500-5.000 BP, 7.000-3.750 v.C. --warmer en vochtiger dan vandaag --gekenmerkt door een gemengd eikenbos (eik, linde, olm) --Door het verder afsmelten van de polen ontstaat stilaan het kanaal tussen Engeland en de rest van Europa --De rivieren zijn op dat moment erg klein --Wanneer de eerste neolithische gemeenschappen het bos beginnen aantasten komt er opnieuw erosie op gang →Subboreaal: 5.000-2.500 BP, 3.750-1.200 v.C. --wellicht iets warmer en droger dan nu --Beuk zijn intrede, maar gaan de populaties van olm en linde sterk achteruit --Op de arme zandgronden ontstaat na ontbossing de typische heidebegroeiing, deze is dus niet natuurlijk ontstaan 26 →Subantlanticum 2.500 BP-heden, 1.200 v.C.-heden --Tenslotte, wordt beuk belangrijker en wordt ondermeer haagbeuk ingevoerd, naast bijvoorbeeld fruitbomen en vele andere zogenaamde cultuurgewassen --Het klimaat wordt iets kouder en vochtiger --Door het ingrijpen van de mens wordt het afwateringsregime onstabiel en ontstaan overstromingsrivieren, terwijl de overexploitatie van het landschap elders zorgt voor nieuwe zandverstuivingen --Het aandeel bos bereikt een dieptepunt en zal pas in de middeleeuwen opnieuw toenemen - NW-Europa in volle laatste ijstijd - NW-Europa na ijstijd-maximum - NW-Europa op het einde van de laatste ijstijd (tijdens Bøling- Allerød interstadialen). 27 - NW-Europa tijdens het vroege Holoceen. - Vegetatiegordels in Europa tijdens ijstijd - Doorsnede van Europa tijdens de ijstijden (boven) en tussenijstijden (onder). - Europa tijdens het Eemiaan. 28 - Europa tijdens het Weichseliaan. 70.0 - Toendra- en steppelandschap. - Hoofdlijnen van de Laat-Tertiaire en Kwartaire evolutie van het rivierennet in het Scheldebekken 1. Stroomrichting van Laat-Tertiair tot Midden-Pleistoceen (rivieren in de richting van de wijkende zee die zich 2 miljoen jaar geleden door afkoeling terugtrok richting noordoosten en daar de Kempense kleien achterliet) 2. Stroomrichting van Saaliaan tot einde Weichseliaan doorheen de ‘Vlaamse vallei’. De cuesta van de Boomse klei zorgde voor een barrière richting Noordoosten 3. Stroomrichting vanaf einde Weichseliaan: door een opgewaaide grote denkzandrug tussen Maldegem en Stekene blokkeerde de afvoer in die richting en zocht het water van het hele Scheldebekken een doorbraak doorheen de Boomse klei ter hoogte van Rupelmonde 4. Vlaamse Vallei 5. Cuesta 29 -Landschap met rivierduinen zoals in Laat- Glaciaal. - Boreaal bos - Impact van de mens: door afbranden ontstaat heide-landschap - Heidelandschap. 30 - Door overexploitatie kan opnieuw verstuiving ontstaan. 31 Anatomische evolutie van de mens - Plaats van de mens in het dierenrijk niet alleen een culturele ontwikkeling doorlopen, maar eveneens een biologische Vandaag slechts één soort is overgebleven, met name de anatomisch moderne mens (Homo sapiens) In het paleolithicum vaak meerdere menselijke soorten naast elkaar De paleo-antropologie is de wetenschap die de menselijke evolutie in biologische zin bestudeert De moderne mens hoort samen met de andere (fossiele) menselijke soorten thuis binnen de familie van de Hominidae waartoe naast mensen, gorilla's, chimpansees en bonobo's, vaak ook de orang-oetans en soms zelfs de gibbons worden gerekend De Hominidae behoren tot de superfamilie van de Hominoidea waar ze samen met andere superfamilies als hondsapen (vb. makaak en baviaan) en de suborde van de Anthropoidea (apen) vormen Deze valt uiteindelijk binnen de orde van de primaten ➔Kenmerken van primaten zijn ondermeer het stereoscopisch zicht, grijpende handen en nagels i.p.v. klauwen ➔pdeling van de Hominidae in onderfamilies als de Homininae en daarbinnen geslachtengroepen als de Hominini bestaat nog heel wat discussie - Voorlopers van het geslacht Homo Een van de opmerkelijkste verschillen is het feit dat huidige mensapen eerder boombewoners zijn Hun anatomie (vb. lange armen, grijpende voeten,...) is daaraan ook aangepast. Volgens recent genetisch onderzoek zou de afsplitsing tussen de lijn van de Bonobo’s en deze van de mens zeker minder dan 10 miljoen jaar oud zijn Op basis van de fossielen nam men tot voor kort aan dat ze reeds 15 à 20 miljoen jaar geleden uit elkaar groeiden Een aantal belangrijke nieuwe vondsten van de voorbije jaren die de kloof met een gemeenschappelijke voorouder verkleinen zijn: de Sahelanthropus tchadensis ("Toumaï”) uit Tsjaad (6 tot 7 miljoen jaar), de Ardipithecus ramidus (4,4 miljoen jaar, in Awash, Ethiopië) en de Australopithecus anamensis 32 Eerder had de vondst van Lucy, een Australopithecus afarensis (3,5 miljoen jaar) uit de Afar-driehoek in Ethiopië al voor een gelijkaardige ‘link’ gezorgd De eerste soorten daarbinnen, de Homo rudolfensis, Homo habilis en Homo ergaster, verschijnen vanaf zowat 2,5 miljoen jaar geleden Rond diezelfde tijd evolueert uit de Australopitheci overigens ook het geslacht Paranthropus, met soorten als Paranthropus boisei en Paranthropus robustus, die uiteindelijk echter niet succesvol bleken en zowat 1,5 miljoen jaar geleden zijn uitgestorven - Het geslacht Homo fossielen van de vroegste Homo-soorten zijn tot hiertoe enkel in Afrika gevonden en de ‘wieg van de mensheid’ wordt dan ook nog steeds daar gesitueerd In tegenstelling tot bijvoorbeeld Europa, de geologische omstandigheden er erg gunstig zijn om zaken uit deze periode aan te kunnen treffen In breuk-of slenkgebieden zijn door erosie miljoenen jaren oude sedimenten opnieuw aan de oppervlakte zichtbaar. Bekende vindplaatsen in Oost-Afrika zijn de Olduvai-kloof (Tanzania), de Omo-vallei (Ethiopië) en het gebied langs het Turkanameer (Kenia) In Zuid-Afrika is ondermeer de kinderschedel van Taung (Australopithecus africanus), een vondst uit 1925 Het is niet eenvoudig zuiver biologische redenen te vinden om het onderscheid tussen Australopithecus (niet-mens) en Homo (mens) te staven ➔Beide geslachten liepen rechtop ➔Ook het volume van de schedelinhoud verschilde aanvankelijk niet erg veel ➔Vandaar dat men graag terugvalt op een cultureel criterium als het aanmaken van werktuigen ➔De lithische artefacten die af en toe bij Australopitheci werden aangetroffen zouden niet door hen maar door de gelijktijdige Homo gemaakt zijn. Intussen weten we vanuit de primatologie echter dat ook in het wild geobserveerde chimpansees werktuigen produceren ➔Het blijft dus de vraag in hoeverre werktuigproductie inderdaad samenhangt met een opstaande houding ➔Toch is de verdere uitwerking van werktuigproductie en –gebruik en de daarmee gepaard gaande verfijning van grijpmogelijkheden wellicht mee verantwoordelijk voor een ontlasting van de tanden 33 ➔Dit alles kan worden afgeleid dat de evolutie zich geleidelijk voordeed en niet alle ‘menselijke’ kenmerken gelijktijdig ontstonden De eerst hominide soort die met zekerheid het Afrikaanse continent heeft verlaten is de Homo erectus ➔Mogelijk was deze als eerste overgestapt op een dieet met vlees waardoor hij ook gebieden kon gaan bevolken die in de winter nauwelijks planten en vruchten opleverden ➔wanneer hij vertrok? Moeilijk te bepalen ➔Recente vondsten, onder meer in Zuid-Europa, van fossielen van bijna 2 miljoen jaar oud, en geklasseerd als Homo ergaster stellen het plaatje immers alweer in vraag ➔fossielen van Homo erectus, met een vrij zware schedel met schedelinhoud omtrent de 1000 cc, worden verder in grote delen van Eurazië aangetroffen Hoewel in het verleden al oudere vondsten werden geclaimd, wordt West-Europa vermoedelijk pas laat bereikt, wellicht na 1 miljoen jaar geleden ➔Daar de vondst in het Duitse Heidelberg spreken we van de Homo heidelbergensis Deze soort zou op het Europese continent verder evolueren tot de Homo neanderthalensis, genoemd naar een andere vindplaats in Duitsland (het Neanderdal ➔De Neanderthaler is tot hiertoe enkel in Europa en in het Nabije Oosten gevonden ➔De meeste fossielen ervan zijn geassocieerd met de laatste ijstijd en de voorafgaande tussenijstijd. ➔Kenmerkend zijn de uitgesproken supra-orbitale torus (oogwal), de kinloze, massieve onderkaak en een laag schedeldak. De schedelinhoud benadert evenwel die van de anatomisch moderne mens ➔Er is (zoals steeds) vrij grote variatie binnen deze soort, die hier tot 30 ka geleden rondliep, enige tijd samen met de moderne mens Bij deze Homo sapiens, tenslotte, zoals gezegd de enige nog levende hominide ➔et prognathisme volledig verdwenen, is er een duidelijke kin, en valt vooral het hoge voorhoofd op ➔De meest overtuigende theorie is dat deze anatomisch moderne mens andermaal in Afrika ontstond en van daaruit de rest van de wereld ging bevolken, Amerika incluis deze keer 34 ➔De laatste jaren kan deze migratietheorie niet alleen steunen op de fossiele resten, maar ook gebruik maken van grootschalig DNA- onderzoek →variabiliteit in de genen van populaties moderne mensen buiten Afrika inderdaad heel wat beperkter is dan bij de Afrikanen zelf 35 - Loris tardigradus (slanke Lori) als voorbeeld van primaat: stereoscopisch zicht, grijpende handen en vingers met nagels ipv klauwen (Martens 1981: 19) - Baviaan in een boom (Zuid-Afrika): verplaatsen zich veelal in bomen (brachiatie). Hun ledematen hebben daartoe de nodige aanpassing - Gorilla met geopende muil: dit beeld laat duidelijk de structuur van de tandinplanting zien: let op de boven de andere tanden uitstekende hoektanden en op de U-vormige implanting van de tanden in de onderkaak. - Twee interpretatieschema’s ivm de genealogische verwantschap tussen de grote apen en de mens. (Tentoonstellingscatalogus ‘d’Homme à Homme’1997: 13) 36 - Zeer schematisch overzicht van de evolutie van de hominiden. Onder de stippellijn: ontwikkelingen in Afrika. Rood: in Europa.. - Belangrijkste vindplaatsen van homininen in Afrika. (Tentoonstellingscatalogus ‘d’Homme à Homme’1997: 33) 37 - Omo-vallei in Zuid Ethiopië: de ontsluitingen in een aride gebied laten toe fossielen te vinden. Bemerk de aanwezigheid van continentale sedimenten: riviergrinten, bodemontwikkelingen, vulkanische sedimenten. Zij maken het mogelijk het toen heersende milieu te reconstitueren en een beeld te vormen van het landschap - Tuf in Noord Oost Turkana (Noord Kenia): op de voorgrond is er een laag vulkanische tuf zichtbaar, de Karari-tuf (1.3 myr oud). Deze is afkomstig uit vulkanen die op het grondgebied van Ethiopië aan de kim te zien zijn. - "Toumaï”: Sahelanthropus tchadensis (Tsjaad, 6 tot 7 myr) - Ardipithecus ramidus. Deel van rechteronderkaak van zowat 4,5 myr oud. Deze vondst uit 1994 werpt licht op een voorheen zeer slecht gedocumenteerde periode. (Johanson & Edgar 1996: 116) 38 - Australopithecus afarensis. Dit uitzonderlijk volledig bewaarde skelet, beter bekend onder de naam ‘Lucy’ is afkomstig van een klein vrouwelijk invidu van ongeveer 1,15 meter groot dat blijkbaar vooral rechtop liep (Martens 1981: 138) - Voetafdrukken van Australopithecus afarensis in vulkanische tuffen van 3,5 myr te Laetoli bevestigen het rechtoplopen van deze vroege mensachtigen - Kenyanthropus platyops (“mens uit Kenia met plat gezicht”) is rond de eeuwwisseling gevonden door Meave Leakey bij het Turkanameer. De schedel wordt 3,5 tot 2,5 miljoen jaar oud geschat. - Er is discussie over de morfologie van het plat gezicht, wat deze soort eventueel in de lijn van het geslacht homo zou kunnen brengen. De schedel lijkt immers sterk vervormd, zoals blijkt uit de vele scheurtjes. - Volgens andere paleoantropologen zou het ook ‘gewoon’ om een Australopithecus afarensis kunnen gaan 39 - Australopithecus africanus. Deze schedel, beter bekend als ‘het kind van Taung’ werd in 1925 ontdekt door Raymond Dart en is nog steeds één van de mooist bewaarde fossielen van Afrika, onder meer door de fossiele schedelholte. (Martens 1981: 42) - Reconstructie van de schedelresten OH5 van Olduvai (Tanzania). Zij zijn het type-exemplaar van de Paranthropus boisei. Bemerk de aanwezigheid van een sagittale kam boven op het hoofd. Een dergelijke kam is nu ook nog aanwezig bij de mannelijke gorilla - Homo habilis (ER1470) van Oost Turkana. Deze schedelresten werden niet aan het geslacht Australopithecus toegeschreven omdat de schedel veel meer gewelfd is, en omdat de schedelinhoud (730 cm3) hoger is dan voor om het even welke Australopitecus. Daarom werd er gekozen deze resten toe te wijzen aan een nieuw geslacht en soort, de Homo habilis - Homo habilis - Homo erectus - Homo sapiens 40 - Verspreiding van Homo erectus over de oude wereld - Pithecanthropus erectus VIII (Homo erectus van Java) heeft een duidelijk grotere schedelinhoud dan Homo habilis. Bemerk ook de ontwikkeling van een zeer sterke oogwal en een breed aangezicht - Homo floresienses is een (wellicht) nieuwe mensensoort die pas ontdekt is op het eiland Flores in Indonesië. Indien kan worden bevestigd dat deze kleine hominide tot 10.000 jaar geleden heeft bestaan is het zeker de laatste paleosoort die samen met de moderne mens heeft bestaan - Verkleining kan geweten worden aan de eilandomstandigheden - Onderkaak van Homo erectus uit Dmanisi, geclaimd als één van de oudste fossielen in Europa 41 - Homo heidelbergensis uit Tautavel - Homo heidelbergensis: zijaanzicht - Homo neanderthalensis. - Schedeldak van Neandertaler (Homo neanderthalensis) uit de eponyme site van het Neanderdal 42 - Neandertaler-kind van Engis, gevonden in 1830 door de Belg Ph.-Ch. Schmerling. Hoewel het pas een eeuw later echt herkend wordt als Neandertaler ging het om de allereerste ontdekking van een fossiele mensensoort - Neandertaler van La Chapelle-aux-Saints. Omdat de beenderen van deze ‘oude man’ door artritis waren vergroeid, concludeerde men aanvankelijk dat Neanderthalers nog gebogen liepen - Oud beeld van de Neanderthaler, en gecorrigeerd beeld 43 Lang sleutelbeen Groot schoudergewricht Brede ribbenkast Brede heupen Groot heupgewricht Lang dun bovenschaambeen Gebogen, korte onderarm Gebogen dik dijbeen Brede dikke knieschijf Kort plat en dik scheenbeen Groot enkelgewricht Brede sterke teenbotten - De schedel van Grimaldi (Menton, Zuid Frankrijk) behoort toe aan een anatomisch moderne Homo sapiens. Bemerk de aanwezigheid van een hoog oplopend voorhoofd, een grote schedel en een relatief klein aangezicht. (Vermeersch 1996: 15) - De zogenaamde mens van Cro-Magnon (vroege Homo sapiens), gevonden in 1868, was begraven met werktuigen en doorboorde schelpen en tanden 44 Les 4 HOOFDSTUK 3 – VROEG- EN MIDDENPALEOLITHICUM - Hoewel het gaat om een periode van meer dan twee miljoen jaar, worden vroeg- en middenpaleolithicum hier in één hoofdstuk behandeld - Op geen enkel moment kan hierin immers een plotse overgang worden vastgesteld met cruciale veranderingen in het algemeen patroon - Naarmate meer skeletmateriaal wordt gevonden, lijken ook de hoger beschreven anatomische veranderingen van de mens, die volledig in deze periode plaatsvinden, eerder geleidelijk en in diverse richtingen te zijn verlopen. Bovendien is er geen strikt verband tussen menselijke soorten enerzijds en types van materiële productie anderzijds Vroegpaleolithicum in Afrika - Olduvaiaan Tot bewijs van het tegendeel zijn de oudste artefacten in Afrika gevonden ➔Zij worden, zoals hoger reeds gesteld, toegeschreven aan de vroegste Homo- soorten ➔Tot hiertoe kon niet worden aangetoond dat ook de gelijktijdig levende soorten Australopithecus stenen artefacten maakten en gebruikten ➔Waarom een bepaalde hominide dat op zeker ogenblik wel ging doen is onduidelijk. Mogelijk lag het maken van stenen werktuigen, in het verlengde van een productie van organische voorwerpen (cf. huidige chimpansees), en kwam de lithische productie pas op gang in een meer open omgeving waar de grondstoffen ook voor het eerst aan het oppervlak zichtbaar werden ➔Speciaal in het vulkanisch erg actief gebied van de Oost-Afrikaanse slenk was dit laatste zeker het geval Oudste lithische industrieën worden meestal met de benaming ‘Olduvaiaan’ aangeduid ➔gekenmerkt door de aanwezigheid van choppers (aan één zijde bewerkte kernwerktuigen), chopping tools (aan twee zijden bewerkt) en polyeders (veelvlakkige kernwerktuigen ➔classificatie van voorwerpen die in se erg eenvoudig zijn ➔Vaste ontwerpen of echte regels ontbraken blijkbaar bij de productie 45 ➔Hoewel de lithische grondstof meestal uit de omgeving komt, zijn er toch al enkele aanwijzingen van intentioneel transport over zekere afstand →wijst op planning van activiteiten alleroudste artefacten werden in de Afar-depressie in Ethiopië gevonden ➔ongeveer 2.5 miljoen jaar oud. In de oudere sedimenten uit die regio (>3 miljoen jaar), waarin ondermeer Lucy werd gevonden, zijn tot hiertoe geen artefacten aangetroffen Hoewel de vroegste hominiden vooral van plantaardig voedsel zullen hebben geleefd, sommige vroege artefacten reeds in verband gebracht met fauna resten, kan wijzen op vroege slachtplaats en vleesconsumptie ➔Paleoantropoloog Louis Leakey het gebruik van een bola heeft gesuggereerd als jachtwapen, was jacht op (grote) zoogdieren bijna zeker nog onbekend ➔aanvankelijk hoofdzakelijk om de exploitatie van kadavers ➔In die operatie stonden de vroegste hominiden wellicht in concurrentie met andere aaseters en zullen zij geregeld ook zelf de prooi zijn geweest In Olduvai werden samen met de resten van een (primitieve) olifant die duidelijk ter plaatse was gestorven, een 100-tal artefacten gevonden, waaronder enkele choppers ➔dier duidelijk ‘verwerkt’ ➔andere locaties ook accumulaties van stenen werktuigen en stukgebroken botten van dieren => zou wijzen op transport van materiaal naar een centrale locatie ➔geen enkele andere primatensoort in groep, organiseert zich zo => iets menselijk dus ➔ook suggesties van een taakverdeling ➔ moeilijk te achterhalen Het dieet waarschijnlijk grotendeels plantaardig ➔en andere eetbare dingen => bv eieren, slakken, reptielen ➔ook insecten, zoals termieten => de laatste tijd een onderwerp in het debat Andere belangrijke sites => ten oosten van Turkanameer, Kenia ➔meerafzettingen wisselen er met vulkanische tuffen, hierdoor kunnen de lagen goed gedateerd worden ➔verder ook Zuidelijk Afrika, rijk gebied voor kennis van deze vroege industrieën ➔In Noord-Afrika, vind met het Olduvaiaanpas tegen einde vroegpleistoceen 46 - Artefacten (vooral choppers en chopping tools) uit het olduvaiaan, 1,8 miljoen jaar oud. - De bekende paleoantropoloog Louis Leaky demonstreert zelfgemaakte bola (Martens 1981: 105). Het is zeker niet bewezen dat dit al in het vroegpaleolithicume werd gebruikt - De vroegste hominiden waren in de eerste plaats verzamelaars. - Slachtplaats te Olduvai (Martens 1981: 191): beender en choppers komen samen voor. 47 - Types vindplaatsen te Olduvai. Site van het type C, waar botmateriaal van verschillende diersoorten samen met artefacten werd aangetroffen, vormen waarschijnlijk de oudste bivakplaatsen (Martens 1981: 189). - Belangrijke vroegpaleolithische sites in Europa. - De grot van Arago in Tautavel - Sprimont: karstgrot op enkele meters beneden het plateauoppervlak. In de opvulling van de karstgangen trof men enkele artefacten en talrijke dierenbeenderen aan. De dierenbeenderen zijn geen resten van menselijke maaltijden. Een dergelijke grot werd zeker niet bewoond. Alle materiaal kwam er via verspoeling in terecht langs de karstpijpen die met de oppervlakte in verbinding staan 48 - Acheuleaan De eerste vuistbijlen verschijnen in Afrika omstreeks 1,5 miljoen jaar geleden, geaccosieerd met optreden Homo ergaster, het gaat om vrij rudimentaire vormen Een industrie wordt ‘acheuleaan’ genoemd (naar de vindplaats Saint-Acheul in de Noordfranse Somme-vallei) wanneer een aanzienlijk aandeel van het werktuigenbestand uit dergelijke vuistbijlen bestaat. ➔Gezien de sterk uitgewerkte symmetrische vormen van deze werktuigen werd wel eens geclaimd dat Homo erectus werkte volgens ‘mentale voorbeelden’, wat zou wijzen op gevorderde cognitieve capaciteiten Bovendien dacht men door kwantitatieve analyse van de verschillende types vuistbijlvormen (vb. hartvormig, driehoekig, ovaal, amandelvormig, enz.) ook regionale groepen te kunnen onderscheiden in het archeologisch bestand ➔ hiertoe is dit echter nooit overtuigend aangetoond ➔Vandaag gelooft men eerder dat deze vormen half-onbewust tot stand werden gebracht en deels gerelateerd zijn aan de uitgangsvorm van de grondstof ➔Er dient overigens op gewezen te worden dat naast de vuistbijlen ook andere werktuigen als klievers en boordschrabbers, maar ook nog steeds choppers en chopping tools voorkomen De aanwezigheid van houtskool, ondermeer in sites in Kenia van zowat 1,5 miljoen jaar oud, wijst volgens de ontdekkers op het zeer vroege gebruik van vuur door Homo ergaster ➔anderen twijfelen hieraan ➔Of deze hominide in staat was dit zelf aan te maken is in ieder geval onzeker. Geleidelijke omgang met vuur gaat vroege mensen geleidelijk wel onderscheiden van alle andere diersoorten ➔Het diende onderhouden te worden en vergde dus aandacht, overleg en organisatie binnen de groep. Het kon gebruikt worden om voedsel te bereiden, maar ook om roofdieren op afstand te houden, de punt van houten steekwapens te verharden, en niet in het minst om zich te verwarmen ➔In hoeverre dat laatste – naast het zich toeleggen op vleesconsumptie - een voorwaarde vormde voor Homo erectus om andere omgevingen buiten Afrika te gaan exploreren is nog niet uitgemaakt. ➔Feit is dat deze soort in staat is geweest veel noordelijker gebieden op te zoeken dan zijn voorgangers. ➔Industrieën met vuistbijlen komen in heel Eurazië voor ten zuiden van ongeveer de vijftigste breedtegraad 49 - Chopping-tool uit Sprimont. (Cordy 1995: 30) - Reductie-proces bij het maken van chopping- tool (Cordy 1995: 28&30) - Andere artefacten uit Sprimont: chopping tools (24-26), boordschrabbers (27-29), bifaciaal werktuig (23). - Vuistbijl uit Bournemouth (Barton 1997: PL8) - Sulhamstead: vuistbijlen uit de oudere middenpleistocene terrassen van de Thames, ten westen van Londen. 50 - Furze Platt uit het middenterras van de Thames ten westen van Londen: zeer puntige en grote vuistbijl van het midden acheuleaan. - Detail-zicht op de opgravingen te Boxgrove. Let op de massale aanwezigheid van afslagen, vuistbijlen en fauna. (Roberts 1999: 69) - Tand van hominide gevonden te Boxgrove. Volgens de krassen in het tand-email die veroorzaakt zijn door contact met vuursteen bij het snijden van vlees, zou deze vroege mens rechtshandig zijn geweest. (Roberts 1999: 72) 51 - Schedel van een uitgestorven neushoorn te Boxgrove met duidelijke snijsporen ter hoogte van de borstel. (Roberts 1999: 70) - Torralba: opgraving van talloze olifantenbeenderen. Inzet: één van de weinige vuistbijlen die er gevonden is. 52 Vroegpaleolithicum in Europa - Oudste industrieën Volgens sommige wetenschappers zou West-Europa niet voor 500 ka bewoond zijn geweest. Vele van de oudere sites bleken immers niet in situ te zitten en leverden als dusdanig geen bewijs voor vroegere dateringen ➔ Probleem met het olduvaiaan is bovendien dat het gaat om erg eenvoudige objecten die ook in de meeste recentere industrieën worden aangetroffen ➔ Geïsoleerde vondsten van choppers of chopping tools zijn op zich dus geen bewijs van zeer grote ouderdom In Zuid- en Centraal-Europa (o.a. Verteszöllös, Hongarije) komt echter duidelijk olduvaiaan voor, met een dominantie van choppers en chopping tools ➔ tot dusver echter geen enkele aanwijzing op de aanwezigheid van Homo rudolphensis of Homo habilis in Europa ➔ Recente vondsten van fossielen in Zuid-Europa die voorlopig Homo ergaster worden genoemd en zo’n 2 miljoen jaar oud zouden zijn komen echter wel dicht in de buurt ➔ Tot hiertoe was steeds aangenomen dat Homo erectus als eerste Afrika verliet (‘Out of Africa I’). Vondsten daarvan van 1,8 miljoen jaar oud werden aangetroffen in Dmanisi Eén van de rijkste sites met choppers, chopping-tools en polyeders is de Caune de l’Arago in Tautavel ➔ een ongemeen rijke sequentie van lagen waarin opeenvolgende occupaties telkens andere sectoren van de grot hebben gebruikt In België werden de oudste artefacten in de grotte de la Belle-Roche te Sprimont gevonden ➔ chopping tools, dwarsschrabbers en bifaciale werktuigen. Zij bevinden zich in secundaire positie in de opvulling van een onderaardse galerij (karst). ➔doormiddel van Fauna kan men ze volgens de opgravers rond 400ka oud dateren ➔Al bij al blijft het echter voorbarig op basis van de huidige kennis van de oudste vondsten in Europa een reconstructie op te stellen van de precieze bevolkingsevolutie 53 - Acheuleaan vindplaatsen met vuistbijlindustrieën zijn we reeds heel wat beter gedocumenteerd. Door de intense erosieprocessen, ondermeer tijdens de opeenvolgende ijstijden, komen echter ook vele van deze sites voor in secundaire positie ➔Dit geldt bijvoorbeeld voor de talrijke vindplaatsen die reeds in de 19e eeuw werden onderzocht in de terrassen van de Somme in Noord-Frankrijk (o.a. Abbeville en Saint-Acheul). Ook elders worden ze vaak in rivierterrassen gevonden (o.a. de Thames en de Haine) Belangrijke vindplaats, vooral omwille van de uitzonderlijke bewaringstoestand van beenderen en artefacten is de site van Boxgrove -> zuid engeland ➔Een half miljoen jaar geleden leefden Acheuleaan-mensen daar in een moerassig gebied dicht bij de kust ➔perfect bewaarde kapateliers teruggevonden waar vuistbijlen waren aangemaakt. Daarnaast treft men er ook associaties aan tussen geretoucheerde werktuigen en resten van grote zoogdieren ➔faunaresten; wolf, damhert, wolharige neushoorn, rundachtige => Impactsporen op een schouderblad en snijsporen rond de oogkassen zouden kunnen wijzen op jacht Dat Homo erectus een actieve jager was => blijkt uit vondst van speren =>Clacton- on-sea (Engeland) en in Schöningen ➔Op deze laatste plaats werd een 2,3 meter lange aangepunte stok in sparrenhout gevonden van 400.000 jaar oud ➔Gezien zijn lengte werd het voorwerp misschien eerder gebruikt als steekwapen (lans) dan als echt werpwapen (speer) In Torralba (Spanje), producenten van vuistbijlen profiteerde van lokale geografische omstandigheden ➔Bij deze drijfjacht zou mogelijk een deel van de vegetatie in brand zijn gestoken Dat Homo erectus inderdaad ook in Europa het gebruik van vuur kende is op verschillende plaatsen vastgesteld. ➔In de grot van Escale (Frankrijk) werden vermoedelijke haarden gevonden van 700 ka oud. Vanaf 500 ka en zeker na 300 ka kreeg de haard een belangrijke plaats in de nederzettingen 54 In Belgie, acheuleaan sites niet goed bewaard ➔op vss plaatsen wel oppervlakte materiaal, In het Haine-bekken komt ook materiaal voor in de terrasafzettingen ➔Ondermeer in de grotten langs de Mehaigne, gaat het om materiaal dat op het einde van de 19e eeuw is opgegraven Neanderthalers en het middenpaleolithicum - Kenmerken van het middenpaleolithicum We zien in de lithische industrieën vanaf 300-250 ka een tendens naar bewuste fabricatie en gebruik van afslagen eerder dan van kernwerktuigen Deze episode in de oude steentijd, die loopt tot 40 à 30 ka, wordt het middenpaleolithicum genoemd ➔In Europa worden de industrieën die hierin thuishoren vaak met de term mousteriaan aangeduid, naar de eponyme site Le Moustier in de Zuid-Franse Dordogn ➔De hominide die hiermee in Europa het nauwst geassocieerd wordt is de Neanderthaler, doch dit is niet overal het geval ➔In Afrika en het Nabije Oosten waren ook vertegenwoordigers van vroege Homo sapiens duidelijk makers van middenpaleolithische industrieën De meest karakteristieke debitagetechniek is het zogenaamde Levallois- reductiesysteem ➔Door het basisvolume van de knol op een welbepaalde manier voor te bereiden van op de rand, kon men één of enkele symmetrische afslagen produceren waarvan de vorm grotendeels bepaald was door de voorbereiding ➔voorbereiding kan erg uitgebreid zijn en verschillen van regio tot regio ➔De Levallois-techniek kende een zeer ruime geografische spreiding in Eurazië en grote delen van Afrika. Alles wijst erop dat deze onafhankelijk op verschillende plaatsen tot stand zou zijn gebracht De werktuigen die op deze afslagen werden gemaakt zijn in zekere mate gestandaardiseerd maar vertonen nog relatief weinig variëteit ➔Typelijst die voor deze periode werd opgesteld onderscheidt een 60-tal werktuigtypes ➔Het gaat hoofdzakelijk om boordschrabbers, spitsen, en getande stukken. Ook vuistbijlen blijven in geringe mate nog in gebruik 55 In Frankrijk werden in de jaren ’60 door François Bordes op basis van zijn kwantitatief-typologische methode, toegepast op deze werktuigen, een vijftal groepen onderscheiden binnen het mousteriaan ➔Onafhankelijke culturele tradities die grotendeels naast elkaar bestonden. Dit impliceerde dat een vijftal voldoende grote leefgemeenschappen naast elkaar zouden hebben bestaan zonder elkaar wezenlijk te beïnvloeden ➔Deze interpretatie werd fel gecontesteerd door de Amerikaan Louis Binford die op basis van etnografische parallellen een functionele verklaring voorstelde. Zo zouden de onderscheiden werktuigassemblages eerder de weerspiegeling zijn van diverse activiteiten, vb. slachten, huiden bewerken, steen kappen, enz. ➔De Brit Paul Mellars stelde dan weer eerder een diachronische evolutie binnen deze industrieën voor als verklaringsmodel ➔Deze hele discussie staat in de archeologische literatuur bekend als het ‘mousteriaan-debat’ en toont aan hoe sterk de uitgangspunten van de archeoloog uiteindelijk doorwegen in de ‘vertaling’ van de basisgegevens Over het precieze gebruik van mousteriaan-werktuigen is nog altijd relatief weinig geweten ➔er lijkt geen vaste relatie te bestaan tussen bepaalde werktuigtypes en de taak die ze hadden ➔wel lijkt de middenpaleolithische mens voor het eerst te zijn gekomen tot schachting van werktuigen => bv. moustierspitsen op speren ➔Het belang van kledij kan in deze zich grotendeels in de laatste ijstijd afspelende periode, duidelijk zijn toegenomen, maar directe gegevens ontbreken De economie was in het middenpaleolithicum nog volop gebaseerd op het verzamelen van voedsel. ➔Jacht op grote herbivoren als hertachtigen, rundachtigen en paarden lijkt ook vast te staan. Mammoet en wolharige neushoorn zijn veel zeldzamere prooien ➔Hoe deze jacht precies plaatsvond is nog een vraagteken Over de precieze omvang en organisatie van de nederzettingen wordt nog altijd heftig gedebatteerd ➔in grotten vss leefniveaus moeilijk van elkaar te scheiden, in openlucht makkelijker ➔Eén van de meest overtuigende aanwijzingen voor het bestaan van een middenpaleolithische superstructuur (constructie) is opgegraven in Molodova in de Oekraïne. Een opeenhoping van mammoetbeenderen vormt er een cirkel van ongeveer 9 bij 6 meter met daarbinnen een 15-tal haardjes 56 ➔Volgens de opgravers (en vele anderen) dienden de mammoetbeenderen wellicht om de palen voor de bovenbouw vast te zetten en om de bekleding van de hut of tent aan te spannen ➔Andere auteurs interpreteren dit patroon echter eerder als het gevolg van ‘nest- opbouw’, reminiscent aan nesten die bijvoorbeeld door gorilla’s worden aangelegd, eerder dan als een intentioneel opgebouwde ‘woning’ omgang met de dood in het middenpaleolithicum zijn de onderzoekers het ook niet eens ➔Enerzijds denkt men binnen de Neanderthal-populaties aanwijzigingen vast te stellen van kannibalisme ➔anderzijds lijkt men voor het eerst over te gaan tot het intentioneel begraven van dode => kuil te La-Chapelle-aux-Saints ➔In hoeverre daarbij ook bijgiften werden meegegeven staat nog steeds ter discussie ➔De associatie die in sommige gevallen was geclaimd tussen de begravene en bijgiften (bijvoorbeeld bloemen in de grot van Shanidar in Irak) werd naderhand in vraag gesteld. De stuifmeelkorrels van de bloemen zouden er eerder toevallig terecht zijn gekomen bij het maken van nesten door de Neanderthalers ➔Ontegensprekelijke begraving van decoratieve objecten bij de doden komt wel zeker voor vanaf het laatpaleolithicum Middenpaleolithicum in België - middenpaleolithicum in België is vooral bekend van de grotsites ➔Condroz, langs de Maas en haar bijrivieren ➔De fauna die met deze sites geassocieerd is wijst op een koud klimaat: mammoet, wolharige neushoorn, wisent, wild paard, rendier, holenbeer, holenhyena, holenleeuw, wolf, etc. ➔In de grot van Spy, waar in de 19e eeuw al twee neanderthalerschedels waren gevonden, zijn verschillende lagen met Mousteriaan-industrieën opgegraven Kennis over middenpaleoliticum in Vlaanderen is lange tijd zeer beperkt gebleven ➔ging er immers van uit dat door de gure klimaatomstandigheden bijna uitsluitend grotten waren opgezocht 57 ➔laatste jaren zijn echter nogal wat openluchtsites aan het licht gebracht. Een eerste reeks bevindt zich in de Midden-Belgische Leemstreek => echter verstoord door erosie ➔ in 2007 zijn voor het eerst vindplaatsen in situ aangetroffen die tot 300.000 jaar oud kunnen zijn en daarmee de oudste opgegraven archeologische sites in Vlaanderen vertegenwoordigen Tweede reeks sites is gesitueerd op de zuidelijke rand van de zogenaamde Vlaamse Vallei ➔hier tijdens de laatste tussenijstijd eveneens Neanderthalers op zoek naar een gunstig milieu voor jacht op grote zoogdieren ➔De sites, onder meer in Rotselaar en Schulen, zijn intussen diep begraven in de alluviale sedimenten en enkel bekend door grote grondwerken, waardoor ze ook grotendeels vernield zijn ➔Niet uitgesloten dat in deze regio in de toekomst goed bewaarde middenpaleolithische nederzettingen zullen kunnen onderzocht worden - Levallois-reductie systeem - Verschillende stappen in de Levallois-techniek. 58 - 1: Levallois-kern - 2: Levallois-afslag - 3: onderaanzicht op voorbereidingsafslagen - 4: bovenaanzicht op de Levallois-kern voor het afhalen van de Levallois- afslag - 5: onderaanzicht op voorbereidingsafslagen en Levallois-afslag. - 3 middenpaleolithische boordschrabbers - Werktuigtypes uit het middenpaleolithicum 59 - Plattegrond van middenpaleolithische structuur in Molodova (Oekraïne). - Schedels van Monte Circeo waarvan de onderkant is opengebroken. Omdat de schedel omgekeerd geplaatst leek te zijn in een cirkel van stenen, en de basis van de schedel brutaal was opengebroken om de hersenen te bereiken, dacht men aanvankelijk (einde jaren ’30) dat het om een rituele depositie ging (het ceremonieel verorberen van de hersenen). Tegenwoordig denkt men eerder aan de activiteit van hyena’s. In Moula-Guercy (Ardèche, Fr.) daarentegen zijn recent wel duidelijke sporen van kanibalisme vastgesteld. - Graf van Neandertaler uit Shanidar (Irak). Intentionele begraving met bloemen, of toevallige bijmenging van stuifmeelkorrels? 60 - De grot van Spy (op achtergrond) in de huidige omgeving, langs de Orneau, bijrivier van de Samber. Hierin werden naast Neandertal-fossielen occupaties uit het midden- en jong- paleolithicum opgegraven. - Vollezele-Congoberg: panorama naar het noorden van op de mousteriaan nederzetting. Bemerk in het glooiende landschap de aanwezigheid van een groep bomen, die de plaats aanduiden van een opgevulde vallei. De opvulling van de vallei geschiedde na de bewoning ten gevolge van gelifluctie zodat alle archeologische resten in de opvulling van die vallei terecht kwamen. - Vollezele: De opvulling van het valleitje bestaat duidelijk uit twee delen: onderaan een zeer grof sediment met grote blokken (zandsteen die boven op de heuvel lag en een gunstige situatie uitmaakte voor de mens) en bovenaan leem, die in het tweede deel van de laatste tijd werd afgezet. 61 - Kesselt: panorama van de opgraving van een mousteriaan site dat ontdekt werd bij de verbreding van het Albertkanaal (rechts). De opgraving geschiedde in een dambordpatroon. - Kesselt: profiel met bovenaan homogene loess. deze rust op sterk gecryoturbeerde afzettingen waarin duidelijke vloeistructuren te herkennen zijn. De mousteriaan artefacten bevonden zich in deze afzettingen waaruit kan afgeleid worden dat zij niet meer archeologisch in situ zijn maar postdepositioneel verplaats werden. - Kesselt: vuistbijl. 62 - De Vlaamse vallei (4) was in het middenpaleolithicum een breed verwilderd rivierensysteem. Op de rand hiervan vinden we middenpaleolithische sites terug. - Schulen: middenpaleolithische vuistbijl en bewerkt mammoet-been 63 - Welk contact tussen neanderthalers en de moderne mens ? Een evocatie. - Moderniteit in het middenpaleolithicum ? Ontbreken van: ➔kunst ? ➔bewerking been en gewei ? ➔specifieke werktuigvormen beperkt in tijd en ruimte ? ➔constructies ? ➔ruimtelijke organisatie ? ➔transport over zeer lange afstand ? ➔… ➔Of toch ? Besluit - Hoewel vroeg- en middenpaleolithicum naadloos bij elkaar aansluiten, lijkt het in de laatste fase toch ook om een scharnierperiode te gaan Een van de grote onderzoeksthema’s in de wetenschappelijke literatuur op dit moment is de vraag naar moderniteit in het middenpaleolithicum ➔ Er is immers vaak gewezen op het systematisch ontbreken van een aantal zogenaamd moderne kenmerken die vanaf het laatpaleolithicum wel aanwezig zijn, met name het produceren van kunst, het verregaand bewerken van been en gewei, de ontwikkeling van heel specifieke werktuigvormen die beperkt in tijd en ruimte voorkomen, bouwen van constructies en verregaande ruimtelijke organisatie in de nederzettingen, transport over zeer grote afstanden, enz. ➔ Onderzoek van de laatste jaren heeft dit beeld reeds enigszins genuanceerd. Zo kon in de Egyptische Nijlvallei duidelijk gespecialiseerde ontginning van lithische grondstof worden vastgesteld in het middenpaleolithicum ➔ De gewonnen vuursteenknollen werden ter plaatse gedebiteerd en de ‘halffabricaten’ (Levallois-afslagen) werden geëxporteerd 64 ➔ Alles wijst er evenwel op dat dit middenpaleolithicum in Egypte geassocieerd is met Homo sapiens. Dergelijk verregaande organisatiesystemen zijn tot hiertoe niet overtuigend in relatie gebracht met Neanderthalers ➔ Actueel onderzoek centreert zich nog steeds rond de vraag in hoeverre niet- (anatomisch) moderne mensen inderdaad ‘not very much like us’ waren zoals Binford het ooit formuleerde 65 Hoofdstuk 4; LAATPALEOLITHICUM IN NW-EUROPA (40-10 KA) Les 5 - In Europa maakt het middenpaleolithicum tussen 45 ka en 35 ka plaats voor het laatpaleolithicum (of jongpaleolithicum) - Valt ongeveer samen met het verschijnen van de anatomisch moderne mens en het geleidelijk verdwijnen van de Neanderthaler, werd lange tijd een enige band vermoed tussen deze antropologische wissel en de veranderingen in het archeologisch bestand - Deze co-evolutie eerder als een (bijna toevallig) Europees verschijnsel gezien. In het Nabije Oosten en de Nijlvallei worden middenpaleolithische industrieën ook met de anatomisch moderne mens geassocieerd ➔ Hoewel we voortaan zullen focussen op NW-Europa en de Lage Landen in het bijzonder, past het te vermelden dat vanaf deze periode Homo sapiens nagenoeg de hele aarde gaat bewonen ➔ Na Australië reeds in het eerste deel van de laatste ijstijd te hebben bereikt, arriveert de mens via de landbrug van de Beringenstraat op het einde van die ijstijd ook op het Amerikaanse continent. Hij gaat dat zeer snel in alle richtingen ‘koloniseren’, waardoor rond 10 ka overal op dit werelddeel nederzettingen aanwezig zijn Context en algemene kenmerken van het laatpaleolithicum 1. Milieu - Het laatpaleolithicum situeert zich in de tweede (zeer koude) helft van de laatste ijstijd - NW-Europa zag er op dat moment heel anders uit als vandaag. De maximale uitbreiding van de ijskap in Scandinavië reikte tot in Engeland, Denemarken en Polen Door het dalen van de zeespiegel tot 120 m onder het huidige peil waren de Britse eilanden ook de hele tijd verbonden met het Europese vasteland - Qua vegetatie varieerden onze streken tijdens het laatpaleolithicum van een echte poolwoestijn over een sub-arctische prairie tot een toendra-omgeving, met vooral mossen en grassen op een quasi-permanent bevroren ondergrond (permafrost) sub-arctische steppe-dieren (mammoet, rendier, bizon, paard, saïga-antilope, poolhaas) die vaak in kuddes rondtrekken => in besneeuwde wintermaanden, trek naar het zuiden - Tijdens de koudste fase was er gedurende duizenden jaren geen occupatie. Pas op het einde van de laatste ijstijd (laat-glaciaal) wordt het huidige Vlaanderen systematisch bewoond door de moderne mens 66 - In zuidelijker streken, in het bijzonder in Zuid-Frankrijk en het mediterrane gebied vindt de laatpaleolithische mens wel een aantal regio’s met zeer goede omgevingscondities Deze refugia’s (vb. de streek van de Dordogne) zijn meestal intens bewoond geweest. Men treft er ook talrijke, voor het laatpaleolithicum zo typische kunstuitingen 2. Economie en sociale organisatie - tijdens het laatpaleolithicum nog volledig gebaseerd op het verwerven van voedsel en grondstoffen via jacht en visvangst enerzijds en pluk en inzameling anderzijds zowel individueel als in groep plaatsvinden - Een van de belangrijke uitvindingen voor een efficiëntere jacht was de speerdrijver Een langwerpig, meestal benen voorwerp met een haakvormig uiteinde waarmee de reikwijdte van de arm kon worden verlengd. Met dit wapen konden dieren vanop grotere afstand en met een groter indringingsvermogen worden getroffen. Het bleek uiterst geschikt bij groepsjacht op de grote kuddes die in de ijstijd rondtrokken ➔ Wanneer pijl en boog precies in gebruik kwamen is nog steeds een open vraag. Vermoedelijk gebeurde dit pas op het einde van het laatpaleolithicum - Menu? Naast de grote herbivoren ook kleinwild en gevogelte Visvangst => Uit de vele harpoenen die vanaf deze periode worden teruggevonden Al dit wild bracht niet enkel voedsel op, het leverde ook de grondstof voor talrijke producten gemaakt van de huiden (kledij, tentzeil), beenderen en gewei (K, harpoenen, assegaaien,...), tanden (ivoren beeldjes en sierraden), vet (olielampen), hoeven (lijm), pezen en darmen (draden), enz. - inzamelen van allerlei andere grondstoffen => groot deel van dagelijkse activiteit plukken van planten, vruchten, zwammen en kruiden voor consumptie, maar eveneens aan het sprokkelen van hout riet en grassen voor het maken van vlechtwerk en koorden, mos en schors als vloerbedekking, veren voor het afwerken van projectielen, hars als kleefstof, oker en andere minderalen als kleurstof, pyriet en zwammen om vuur te maken, schelpen en slakkenhuizen als decoratie, enz. 67 het verwerven van goede gesteenten voor het maken van de talrijke lithische artefacten ➔De mens was, met andere woorden, voortdurend bezig zijn omgeving te exploreren en te exploiteren, en het zou fout zijn hem uitsluitend te zien als jager in deze periode. Toch gaan de meeste modellen ervan uit dat jagers-verzamelaars in een sub-arctische omgeving voor het grootste deel zijn aangewezen op dierlijke voedselbronnen - transport Een aantal van deze producten (vb. schelpen, bepaalde gesteenten) werden duidelijk getransporteerd over grote afstanden Hoe? Moeilijk na te gaan, we moeten er evenwel van uitgaan dat deze mensen heel wat goede redenen hadden om regelmatig rond te trekken de eerste plaats raakt een omgeving waarin gekampeerd wordt uitgeput. Men kon in dat geval het kamp opbreken en elders opstellen (residentiële mobiliteit), of kleine groepen (expedities) uitsturen die het kamp moesten bevoorraden (logistieke mobiliteit) In dat laatste geval ontstaan basiskampen of residentiële nederzettingen enerzijds en gespecialiseerde, logistieke kampen In periodes waarin de groepen zich sterk specialiseren in jacht op één bepaalde diersoort (vb. rendier) gaat men ook gedwongen zijn deze kuddes min of meer te volgen tijdens seizoenale migraties. Naast deze vormen van directe, functionele mobiliteit, was het in deze dun bevolkte wereld ook noodzakelijk zich te verplaatsen voor het vinden van partners, en het uitwisselen van kennis en informatie Op deze manier kwamen waarschijnlijk grote netwerken (allianties) tot stand die mee de soms merkwaardige uniformiteit in materiële cultuur over zeer grote gebieden kunnen verklaren - De sociale organisatie vertoont een eerder minimale complexiteit De dagelijkse leefgemeenschap bestaat uit een kleine groep (hooguit enkele families) die economisch min of meer zelfstandig opereert Voor het uitwisselen van ‘huwelijkspartners’ moeten echter ruimere contacten worden onderhouden. In principe gaat het om een egalitaire samenleving 68 Bezit (vrij onhandig bij het rondtrekken) of afstamming gel