Motorische Basisvorming PDF
Document Details
Uploaded by Deleted User
Tags
Summary
This document outlines the principles and goals of physical education, emphasizing motor development in children and adolescents, and integrating movement into various learning environments. It addresses the importance of diverse movement activities in classrooms, playgrounds, and beyond.
Full Transcript
1. Doelen en doelgericht werken =============================== Uitgangspunten lichamelijke opvoeding: -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------...
1. Doelen en doelgericht werken =============================== Uitgangspunten lichamelijke opvoeding: ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ "Lichamelijke opvoeding wil in en door bewegingssituaties: een bijdrage leveren tot de motorische en fysieke ontwikkeling van kinderen en jongeren; de zelfredzaamheid en het weerbaar functioneren in uiteenlopende omstandigheden verhogen en bijdragen tot persoonlijkheidsvorming en sociale vorming." ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ - Deze eindtermen sluiten zeer nauw aan bij de ontwikkelingsdoelen van het kleuteronderwijs Er zijn voor de verschillende netten van het onderwijs ook verschillende leerplannen, maar ze werken allemaal naar dezelfde eindtermen toe. Principe die je kan beschouwen als een ontwikkelingsgang van natuur naar cultuur: - Kleuters 'beleven' - Via een prikkelend en uitdagend bewegingsaanbod ontdekken de kleuters hun bewegingsmogelijkheid - Eerste graad 'ervaren' - Hier werken we aan de algemene bewegingsvaardigheden. Natuurlijke bewegingen als antwoord op een uitdagende omgeving. Ervaren, experimenteren en basisvaardigheden spelend, egocentrisch beleven centraal. - Tweede graad 'beseffen' - Gedifferentieerdere bewegingsvaardigheden komen aan bod. Naast het besef van het 'bewegend lichaam' is er inzicht in het bewegingsverloop in ruimte en tijd. We werken aan begrippen als bewust leren, beseffen, inzicht, doordacht, gericht, verfijnd, gecoördineerd bewegen. - Derde graad 'beheersen' - Hier komen de specifiekere bewegings- en sportvaardigheden aan bod. Met 'beheersen' bedoelen we het beheersen van bewegingstechnieken 2. Brede bewegingsvorming op school =================================== Scholen moeten zorgen voor: - Kwaliteitsvolle LO-lessen - Andere activiteiten die beweging stimuleren - Bv. actieve pauzes, actieve verplaatsing, ruimte voor bewegen in klaslokalen 2.1 Het vierluik voor bewegen ----------------------------- A group of cartoon images of a school **Bewegen in de klas**: Stilzitten is moeilijk, zeker voor jonge kinderen. Je kan je lessen veel actiever maken door energieke tussendoortjes, je hebt dan meteen veel meer aandacht. Maar soms moet je ze ook tot rust brengen, een stilte-oefening of yoga-pose kan dan wonderen doen. Verder willen wij ook dat je in elke hoekenwerk in de klas minstens één bewegingshoek verwerkt: een hoek waarin je door middel van beweging ook cognitieve doelen kan bereiken. **Bewegen op de speelplaats**: Kinderen lopen, springen en huppelen op de speelplaats, meestal doen ze dit spontaan. Maar jij als leerkracht kan ook extra impact hebben door hen nieuwe spelletjes te leren, oude spelletjes nieuw leven in te blazen, maar vooral ook duidelijke instructiefiches (kijkwijzers) mee te geven. **Bewegen buiten de school**: Hier willen we vooral als visie meegeven dat je zeker ook huiswerk voor beweging mee kan geven met de leerlingen. Maar ook op andere momenten, bijvoorbeeld in het park, of wachtend aan het zwembad kan je de kinderen stimuleren om te bewegen (in plaats van stilstaand te wachten in de rij). **Bewegen in de les LO**: Als leraar lager onderwijs krijg je ook de bevoegdheid om ALLE lessen LO te geven in de basisschool. Vaak is er in je school wel een \'bijzondere leermeester LO\' (iemand die dus een driejarige opleiding lichamelijke opvoeding studeerde), maar soms sta je zelf in voor alle lessen van jouw klas. Ook al is die kans eerder klein, toch willen we jullie opleiden om een aantal basislessen LO goed doordacht en veilig te kunnen geven, het zou zo maar eens kunnen dat \'die van LO\' ziek is of afwezig, en dan vinden wij dus dat je wel met je leerlingen naar de turnzaal gaat en ze het recht op bewegen niet afneemt. - Onderzoek bij kinderen die een combinatie van cognitieve skills en fysieke activiteit in de klas krijgen, suggereert dat het inlassen van beweegpauzes een veelbelovende manier is om hun cognitieve functies te verbeteren. Bewegen heeft een positief effect op: - De hersenstructuur en executieve functies - Aandacht en concentratie - Motorische vaardigheden en fysieke fitheid - Sociaal gedrag, zelfbeeld en zelfvertrouwen - Schoolprestaties (effect onduidelijk) 2.2 Bewegingsintegratie en/of bewegend leren -------------------------------------------- Beweging wordt geïntegreerd tijdens de gewone lessen, met een link naar leerinhouden. Beweging helpt dan om de leerstof beter te begrijpen. Lichaamsbeweging houdt immers ook ons brein in conditie. Sommige dingen kan je beter leren of begrijpen door het al bewegend te doen. ### Bewegen *bij* het leren (bewegen als middel) Beweging kan een middel zijn: - Om de kinderen meer te laten bewegen en hun gezondheid te bevorderen - Om als klasleerkracht specifiek op een (psycho)motorisch doel te werken dat nog niet zo vlot gaat (bv. evenwicht) - Om te zorgen voor een krachtige leeromgeving. Bewegen kan helpen om de kinderen rustig te krijgen. ### Bewegen *voor* het leren (leren door beweging) De bewegingen zijn een manier om de leerstof te automatiseren of in elk geval een voorwaarde om te kunnen leren. Om te kunnen leren, heb je ruimtelijke ontwikkeling, lateralisatie en fijne motoriek nodig. ### Bewegen *om* te leren (inzichtelijk leren) Beweging helpt -- en is soms essentieel -- om de leerstof inzichtelijk te begrijpen. Je gebruikt beweging om inzichten aan te brengen. ### Leren bewegen Kinderen leren een bepaalde (nieuwe) beweging aan om de motorische competenties te bereiken. 2.3 Bewegen, hersenen en spel ----------------------------- Executieve functies: soort van regelaars van de hersenen die nodig zijn om het gedrag te sturen. - Inhibitie/impulscontrole - Zorgt ervoor dat je kan nadenken voor je in actie schiet - Werkgeheugen - Helpt je om informatie in je geheugen vast te houden en weer op te roepen wanneer je die nodig hebt - Planning en organisatie - Vaardigheden die je helpen een goed zicht te houden op de taak, maar ook om al je materiaal geordend te kunnen houden - Taakinitiatie - Starten met een taak wanneer dit nodig is (op tijd en efficiënt) - Aandacht richten/vasthouden/wisselen - Het kunnen richten van je aandacht op een bepaalde taak, het vasthouden van die aandacht en het wisselen van de aandacht naar een andere taak. - Emotieregulatie - Op een adequate manier met je emoties kunnen omgaan. - Cognitieve flexibiliteit - Wanneer je nieuwe informatie binnenkrijgt moet je je plan aanpassen en overschakelen op het nieuwe plan. - Metacognitie - Helpt je om te kijken naar je eigen gedrag en de sociale omgeving. 3. De motorische ontwikkeling ============================= 3.1 Het begrip 'psychomotoriek' ------------------------------- De eerste taal die een baby spreekt, is beweging. (bv. wanneer een baby buikkramp heeft, stampt hij met zijn voetjes) 'Motoriek': heeft betrekking op het gebruik van ons bewegingsapparaat. Relaxen en het centrale zenuwstelsel spelen daarbij een belangrijke rol. - Wanneer we de nadruk willen leggen op het motorische aspect spreken we van neuromotoriek 'Psyche': verwijst naar de geestelijke inbreng, dat wil zeggen het cognitieve en het emotionele aspect Psychomotoriek met een voorbeeld uitgelegd: Wanneer kinderen touwtje springen zijn zowel het springen als het draaien belangrijk (motoriek), maar ook het juist inschatten van het moment waarop je springt (emotioneel). Neuromotoriek bestaat uit een aantal complexe functionele bewegingen die gestuurd worden door het centrale en perifere zenuwstelsel. De ontwikkeling van het bewegen bestaat in principe uit de volgende drie componenten: - Neurologische ontwikkeling - Motorische ontwikkeling - Sensorische ontwikkeling =\> hebben invloed op elkaar Bewegen heeft invloed op de rijping van het zenuwstelsel, en een zekere mate van rijping is nodig om een bepaalde beweging te kunnen uitvoeren. Bij deze beweging wordt ervaring via de zintuigen opgedaan, leren door te doen eigenlijk, de dingen aan den lijve ondervinden. Doelgerichte bewegingen worden geoefend en, op basis van de ervaringen die de zintuigen opdoen, al tijdens de uitvoering bijgestuurd. De systemen en structureren die verantwoordelijk zijn voor de beweging, evolueren voortdurend in de loop van het ontwikkelingsproces. Het vermogen om te plannen wat je motorisch gaat doen, ontstaat door een mentale voorstelling, en een bijsturing op basis van zintuigelijke feedback na een eerste uitvoering. Op bepaalde momenten zou een kind een zekere mate van 'rijpheid' moeten hebben. 3.2 Theorieën over de grote motorische ontwikkeling --------------------------------------------------- ### Van reflexen naar intentioneel bewegen Een reflex = een onwillekeurige, automatische fysieke en/of emotionele reactie op een prikkel. Primitieve reflexen = de eerste spontane reflexpatronen die ontstaan in de baarmoeder. Ze komen vanuit de hersenstam en helpen om geboren te worden en daarna te overleven. Bv. - De zoek-, zuig- en de slikreflex - Moro-reflex of schrikreflex - Grijpreflex =\> deze verdwijnen gedurende het eerste levensjaar, ze maken plaats voor de posturele reflexen (die zorgen voor het automatiseren van bewegingen) De zintuigen ontvangen prikkels, sturen die informatie door naar het centrale zenuwstelsel, dat op zijn beurt de spieren en gewrichten activeert. Daaruit ontstaat een bewegingsreactie en al dan niet een sensorische bijsturing. Daarom is het essentieel om bij jonge kinderen de sensomotorische ontwikkeling te stimuleren. Zenuwcellen spelen een belangrijke rol in dit proces. Via onze zintuigen worden neuronen aan het werk gezet om verbindingen te maken: hoe vaker je een bepaalde weg gebruikt, hoe sterker die verbinding wordt. ### De motorische mijlpalen De motorische ontwikkeling van kinderen wordt ook vaak ingedeeld op basis van de ontwikkeling van motorische mijlpalen. = momenten van overgang van primitieve reflexen naar doelgerichte activiteiten. Elk kind doorloopt deze op zijn eigen tempo, maar het is wel belangrijk dat die doorlopen worden. ![A chart of different positions of baby Description automatically generated with medium confidence](media/image2.png) ### De zandloper van Gallahue Gallahue maakte een overzichtelijk schema van de motorische ontwikkeling, gebaseerd op specifieke theoretische uitgangspunten. Het proces van de motorische ontwikkeling verklaart veranderingen in het bewegingsgedrag in de loop van de tijd. Phases of Motor Development **Reflexmatige bewegingsfase**: een eerste teken van gecontroleerde motorische ontwikkeling. Deze periode is essentieel voor overleving en de cognitieve en motorische ontwikkeling. **Rudimentaire bewegingsfase (0-2 jaar)**: de eerste vrijwillige bewegingen duiken op. De aard van de bewegingen wordt bepaald door rijping en heeft een voorspelbare opeenvolging. De snelheid waarmee deze vaardigheden verschijnen, varieert van kind tot kind. **Fundamentele bewegingsfase (2-7 jaar)**: de verschillende vaardigheden evolueren steeds meer. Fundamentele bewegingspatronen zijn basale waarneembare patronen van gedrag. De omstandigheden van de omgeving, aanmoediging, instructie... spelen een belangrijke rol in de mate waarin fundamentele bewegingsvaardigheden zich ontwikkelen. **Sportgerelateerde bewegingsfase (7 jaar tot volwassenheid)**: evolueert van algemeen naar specifiek en gespecialiseerd. Het begin en de mate van ontwikkeling van vaardigheden binnen de gespecialiseerde bewegingsfase is afhankelijk van een verscheidenheid aan taak-, individuele en omgevingsfactoren. ### Gesell en Mesker, twee oudgedienden #### De ontwikkelingslijnen van Gesell Gesell - Beschreef een aantal ontwikkelingslijnen die de basis vormden voor de motorische ontwikkeling - Beschreef patronen in de manier waarop kinderen zich ontwikkelden, waarbij hij aantoonde dat alle kinderen vergelijkbare en voorspelbare volgordes doorlopen (op eigen tempo) - Zag de motorische ontwikkeling als een vast patroon, gekoppeld aan de leeftijd Er zijn vier ontwikkelingslijnen binnen het ontwikkelingsveld van de kleine en grote motoriek. Elk van de vier lijnen stelt een soort continuüm voor waarbinnen een kind zich op zijn eigen tempo ontwikkelt (dat telt voor elke nieuwe vaardigheid). Lijn Beschrijving ------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Van kop naar voet Eerst het hoofdje in balans houden en eindigen met de voeten die gebalanceerd worden. Van binnen naar buiten Eerst de gewrichten die het dichtst bij de romp zitten (schouder en heupen) bewust kunnen bewegen. Dan volgt bewegingscontrole over de gewrichten die extremer gelegen zijn (pols, vingers...) Enkelvoudig naar samengesteld De eerste bewegingen zijn gemakkelijke bewegingen waar slechts één beweging voor nodig is. Pas als die goed onder controle zijn, kan je de armen en benen samen bewegen (bv. tijdens het dansen). Totaal naar lokaal Eerst kunnen lichaamsdelen nog niet apart bewegen (totaalbewegingen). Als het kind ouder wordt kunnen ze geïsoleerde bewegingen maken. #### De ontwikkelingsfasen volgens Mesker Mesker: - Het bewegingspatroon van het kind verandert samen met de rijping van het centrale zenuwstelsel in een bepaalde volgorde - Veronderstelde dat met de rijping van het centrale zenuwstelsel, ook het bewegingspatroon van het kind verandert volgens een bepaalde ontwikkelingsvolgorde. - Ging ook uit van processen die zeer strikt en vast verlopen Vier verschillende fasen in de ontwikkeling van het kind **Antagonistische fase** De spierwerking in de ene helft in antagonistisch (tegengesteld) aan die van de andere helft. Eén kant van het lichaam buigt, terwijl de andere kant strekt. De linker- en rechterhersenhelft werken onafhankelijk van elkaar. **Symmetriefase** Door samenwerking van de twee hersenhelften beweegt de tegenovergestelde lichaamshelft symmetrisch mee, in spiegelbeeld. De hersen- en lichaamsactiviteit links en rechts zijn vrijwel identiek (= meebewegingen). **Lateralisatiefase** Start in de hersenen en is zichtbaar vanaf 1 jaar, duurt van het zesde tot ongeveer het achtste levensjaar. In deze fase worden de mogelijkheden van beide handen verkend. De ene hand kan iets anders doen dan de andere, en toch werken ze functioneel samen (= functionele asymmetrie). In deze fase ontstaan er verschillen tussen de linker- en rechterhersenhelft. Daardoor wordt het mogelijk om verschillende bewegingen van verschillende lichaamsdelen onafhankelijk van elkaar te laten plaatsvinden (= dissociatie). **Dominantiefase** Het is nu mogelijk om verschillende lichaamsdelen te laten samenwerken en ondertussen ook na te denken. Tijdens deze fase is de eenhandigheid steeds duidelijker. Deze fase loopt van het negende tot het elfde jaar, sommige bereiken dit pas op het einde van de basisschool. #### Bewegen rond assen en in vlakken Vlakken - Frontaal vlak: deelt het lichaam in een voorste en achterste deel - Sagittaal vlak: deelt het lichaam in een rechter en linker deel - Transversaal vlak: deelt het lichaam in een onderste en bovenste deel ![assen en vlakken -- Basfit](media/image4.jpeg) Assen - Frontale/transversale as: een horizontale as die van links naar rechts loopt - Sagittale as: een horizontale as die van voor naar achter loopt - Longitudinale as: een verticale as Lichaamsassen \| ZILL Het doelgericht en intentioneel bewegen gebeurt altijd in een of meerdere vlakken en rond een of meerdere assen. Peerlings komt zo tot vier verschillende bewegingsrichtingen waarin een lichaam zich kan bewegen: - Voor- en achterwaartse organisatie: bewegen van voor naar achter en omgekeerd en roteren in verticale richting (bv. een koprol) - Boven-onderorganisatie: bewegen in verticale richting (bv. je uitstrekken) en roteren in verticale richting (bv. een rondje rond je verticale as draaien) - Links-rechtsorganisatie: bewegen in horizontale richting en roteren in een horizontale richting (bv. omrollen van buik naar rug) - Rotatie: roteren vanuit je wervelzuil door je schouders en bekken los van elkaar in een richting te draaien 3.3 Het 'dynamisch ei'-schema ----------------------------- ![A diagram of a structure](media/image6.png) - Het is dynamisch: evenwicht staat bij de basis, want je hebt een basisniveau van evenwicht nodig om te kunnen staan, dus zeker om te kunnen huppelen. - Van onder naar boven: van een stabiele goede basis van bij de reflexen, om helemaal bovenaan te eindigen bij de schoolse vaardigheden - Geen 'als...dan'-schema: het feit dat je iets van onderaan het schema nog minder goed beheerst, wilt niet zeggen dat je niets van bovenaan zal kunnen ### Verklaring van deze begrippen Tast, geur, (smaak), gehoor: alle prikkels die via zintuigen binnenkomen, wekken een motorische reactie op Proprioceptie: dit positiezintuig houdt ons op de hoogte van de stand, houding, beweging, positie en tonus (spierspanning) van de lichaamsdelen (bewust en onbewust) Zicht en oogmotoriek: de bewegingen die beide oogbollen kunnen maken en de aansturing ervan door de hersenen. Evenwicht: dit is een continu dynamisch proces dat de wisselwerking beschrijft tussen verschillende krachten. Het is het eindproduct van de samenwerking tussen proprioceptie, het evenwichtsorgaan en het gezichtsvermogen. Lichaamsschema of lichaamsperceptie: het geheel van kennis, ervaringen en gedachten over het eigen lichaam. Bestaat verder uit: - Een lichaamsplan: de verschillende neuromotorische structuren hebben na veel ervaringen een 'plan' vastgelegd dat je weer kan oproepen eens het geautomatiseerd is. - Het lichaamsbesef: weten wat je met je lichaam kan en waar de beweging plaatsvindt - Een lichaamsidee: het subjectieve beeld dat je van je eigen lichaam hebt Ruimte en tijdsperceptie: gaat over het 'weten of voelen' hoeveel ruimte je lichaam in beslag neemt en hoe je je lichaam kan gebruiken in de ruimte. Grove motoriek: veel verschillende praktische basisvaardigheden worden in zijn basisvormen ondergebracht. Coördinatie: - Algemene coördinatie: gaat over alle vaardigheden waarbij bijna het hele lichaam betrokken is. - Bilaterale coördinatie: gaat over de samenwerking tussen de linker- en rechterhersenhelft. - Gekruiste coördinatie: bv. stappen; de onderstaande begrippen spelen een rol in het ontwikkelen van een goede gekruiste coördinatie Middenlijn kruisen: een (onzichtbare) middenlijn die het speelveld van een kind onbewust indeelt in twee delen. A person holding a book Directionaliteit: het vermogen om het verschil in richting waar te nemen. Lateraliteit: het besef van de tweezijdigheid van je lichaam. Dominantie: wanneer een kind goed gelateraliseerd is en een bepaalde beweging beheerst, dan kan hij die beweging uitvoeren zonder erbij na te denken. Oog-handcoördinatie: op heel jonge leeftijd sturen de handen de ogen. Naarmate de handmotoriek zich beter ontwikkelt, komt er een betere samenwerking en dan leren de ogen de handen te sturen. Fijne motoriek: het vermogen om de vingers van een hand afzonderlijk te bewegen. Visuomotoriek: het samenspel van zien, doen, redeneren en organiseren. Eerst zien, dan nadenken en dan handelen. Integratie: wanneer alle 'aspecten' onder het deksel of de top zich goed aan het ontwikkelen zijn, kan je steeds meer dingen integreren en dus moeilijke zaken gaan uitvoeren. ### Inzoomen op lateralisatie Lateralisatie is het proces waarbij de linker- en rechterhersenhelft zich differentiëren en specialiseren, en waarbij een van de twee de dominante kant wordt, wat ook invloed heeft op de voorkeurshand. Dit gebeurt tijdens de rijping van de hersenen en is essentieel voor de samenwerking van beide kanten van het lichaam. Bij activiteiten zoals schrijven en knippen werken de voorkeurshand en de steunhand samen. Lateralisatie manifesteert zich ook in voorkeur voor een bepaalde voet en steunbeen. Jonge kinderen gebruiken aanvankelijk de hand die aan de kant van hun lichaam ligt, maar ontwikkelen later het vermogen om de onzichtbare middellijn over te steken, wat nodig is voor activiteiten zoals schrijven en voetballen. Dit proces begint al vanaf jonge leeftijd en wordt bevorderd door spel en beweging. Het stimuleren van tweehandigheid en de mogelijkheid om de middellijn te kruisen is belangrijk in de kleuterklas, omdat dit bijdraagt aan een goede psychomotorische ontwikkeling. Naarmate kinderen ouder worden, wordt het belang van lateralisatie steeds duidelijker, vooral bij sport en dagelijkse vaardigheden. 4. Bewegen in de klas ===================== Beweging inbouwen en integreren in 'gewone' lessen werkt motiverend, vaak vinden de kinderen dat leuk. Wanneer de kinderen hun lichaam beter kennen en controleren, kan dat leiden tot een positief zelfbeeld of controle op bewegingsdrang tijdens de les, waardoor de betrokkenheid en het welbevinden van de kinderen verhogen. Als je beweegt, memoriseer je sneller omdat je heel erg ritmisch werkt. 4.1 Bewegingstussendoortjes --------------------------- = energizers Bewegingstussendoortjes zijn bekend als kleine beweegopdrachten die je tussen de lesmomenten door in de klas kan doen met alle kinderen samen op een door jou gekozen moment. Checklist: - Elk tussendoortje moet degelijk voorbereid zijn - De keuze van tussendoortje moet overeenstemmen met het doel dat je wil - Een tussendoortje moet duidelijk verschillen van de \'grote\' activiteiten in de klas - Je moet een tussendoortje altijd bij de hand hebben. -... 4.2 Bewegingshoeken ------------------- Het leer- en ontwikkelingspotentieel maximaal aanspreken door middel van een gevarieerd aanbod zodat alle kinderen op hun eigen niveau aangesproken worden. Troeven: - extra observatiekansen voor individuele kinderen, ook op het vlak van motoriek; - handen vrij om kinderen bij te werken indien nodig; - zeer veel mogelijke inhoudelijke invullingen; - variatie in manieren van verwerken en vastzetten van de leerstof; - herhaalbaarheid/standaardisatie; - mogelijkheid tot differentiatie, op het vlak van niveau en/of tempo. Voor de kinderen biedt een bewegingshoek onder andere: - zelfstandigheid en zelfsturing (ze moeten de opdrachten zelf lezen, uitvoeren en verbeteren); - de mogelijkheid tot communicatie en interactie (overleg en samenwerken zijn nodig); - differentiatiekansen tussen kinderen, ook op basis van interesses; - een extra aanbod bewegingsprikkels en tijd om even energie kwijt te geraken; - grotere betrokkenheid en motivatie; - leerstof wordt op een meer speelse manier ingeoefend; - ergonomisch voordeel (even uit die stoel). Doelen - Taalcompetenties: een opdracht verwerken en komen tot overleg en samenwerking\... - Persoonsgebonden doelen: zelfsturing, zelfbeeld, samenwerking, zorg voor elkaar\... - Bewegingsdoelen: lichaamsbesef, relaxatie, ritmische vaardigheid, ruimte-perceptie, fijne motoriek, evenwicht\... - Wiskunde: getallenkennis, cijferen, meetkunde, meten, ruimtelijk inzicht\... - Taal: rijmen, klanken herkennen, spelling, schrift, luisteren, spreken, woordenschat\... - W.O.: techniek, ruimte, natuur\... - Muvo: drama, muziek\... 4.3 Dynamisch zitten en bewegen ------------------------------- Verbeteracties: - Zorg voor een schuin hellend werkblad, zo kunnen we een te sterk voorovergebogen houding vermijden - Zorg voor een tafel op maat zodat de elleboogpunten net onder de tafelrand komen in schrijfhouding - \... 5. Bewegen op de speelplaats ============================ Uit onderzoek blijkt dat het aantal m² per kind mee bepalend is voor de hoeveelheid beweging op de speelplaats. Kinderen die speelplaatsspelen aangeleerd krijgen, spelen die vaak enthousiast mee met een volwassene en daarna op eigen houtje. 6. Bewegen op verplaatsing of als huiswerk ========================================== Op veel momenten tijdens een schooldag moeten kinderen stilstaan, daar kan je dus bewegingskansen creëren. Je kan bv. de kinderen elke week een andere manier van stappen laten doen (op de tenen, achterwaarts...). 7. Bewegen in de turnles ======================== De overheid bepaalt dat elke school minstens 2 uur LO per week per klas moet inrichten. 7.1 Basisdidactiek LO --------------------- Een bewegingsles omvat drie grote delen: - De opwarming: - Duurt ongeveer 8 minuten - Start snel, met het oog op de kern - Heeft een hoge intensiteit - Is voor alle kinderen - Heeft weinig materiaal nodig - De kern - Omvat het grootste lesdeel - Nodigt op een veilige wijze uit tot gevarieerd bewegen - Werkt aan de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en het herhalen van vaardigheden die de kinderen al kennen - Zorgt voor veel actie (met afwisselende rustmomenten) -... - Het slot - Zorgt voor afronding, zowel fysiek als geestelijk - Kan zeer divers zijn: afgestemd op het voorafgaande lesverloop en op wat komen gaat - Kan zowel rustig of intensief zijn, afhankelijk van de voorafgaande les - Maakt tijd voor een onderwijsleergesprek met de kinderen (bespreek het geleerde) Wanneer je opdrachten vanuit de zone van de naaste ontwikkeling kiest, daag je kleuters uit om te ontdekken wat ze kunnen. Ontdekken en ervaren in veilige situaties zorgt voor motivatie en succeservaringen. ### Afspraken maken - Het is handig om afspraken en gewoonten vast te leggen - Spreek duidelijke signalen af - Herhaal - Wacht niet te lang met je uitleg, hou het kort en bondig ### De stap-voor-stapstrategie +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Georganiseerd geraken** | +--------------+--------------+ | | | | | - Organisa | | | - Zaal | | | torische | | | | | | instruct | | | - Leerlingen | | | ies: | | | | | | bevelen | | | | | | om snel, | | | | | | efficiën | | | | | | t | | | | | | en | | | | | | veilig | | | | | | te | | | | | | kunnen | | | | | | opstarte | | | | | | n. | | | | | | | | | | | | - Duidelij | | | | | | ke | | | | | | instruct | | | | | | ies | | | | | | aan de | | | | | | leerling | | | | | | en: | | | | | | wat, | | | | | | waar, | | | | | | wie, | | | | | | welke | | | | | | wijze, | | | | | | wanneer, | | | | | | wat | | | | | | erna\... | | | | | | (gebruik | | | | | | van de 6 | | | | | | W\'s om | | | | | | materiaa | | | | | | l | | | | | | te | | | | | | plaatsen | | | | | | ). | | | | | | | | | | | | - Leerling | | | | | | en | | | | | | in | | | | | | groepjes | | | | | | verdelen | | | | | |. | | | | | | | | | | | | - Als | | | | | | leerkrac | | | | | | ht | | | | | | het | | | | | | overzich | | | | | | t | | | | | | behouden | | | | | |. | | | | +--------------+--------------+ | +===================================+===================================+ | **Taakinformatie** | +---------+---------+---------+ | | | | | - Wat | | | | - Beeld van de taak | | | moe | | | | | | | ten | | | | | | | de | | | | | | | lee | | | | | | | rlingen | | | | | | | doe | | | | | | | n | | | | | | | en | | | | | | | hoe | | | | | | | moe | | | | | | | ten | | | | | | | ze | | | | | | | het | | | | | | | doe | | | | | | | n? | | | | | | | | | | | | | | - Pra | | | | | | | atje + | | | | | | | pla | | | | | | | atje | | | | | | | (in | | | | | | | structi | | | | | | | e | | | | | | | en | | | | | | | dem | | | | | | | onstrat | | | | | | | ie). | | | | | | | | | | | | | | - Kor | | | | | | | t, | | | | | | | met | | | | | | | sle | | | | | | | chts | | | | | | | één | | | | | | | tot | | | | | | | twe | | | | | | | e | | | | | | | acc | | | | | | | enten | | | | | | | waa | | | | | | | rop | | | | | | | ze | | | | | | | moe | | | | | | | ten | | | | | | | let | | | | | | | ten. | | | | | | | | | | | | | | - Teg | | | | | | | elijker | | | | | | | tijd | | | | | | | gep | | | | | | | aard | | | | | | | met | | | | | | | een | | | | | | | cor | | | | | | | recte | | | | | | | en | | | | | | | vol | | | | | | | ledige | | | | | | | dem | | | | | | | onstrat | | | | | | | ie | | | | | | | van | | | | | | | het | | | | | | | gev | | | | | | | raagde. | | | | | | | | | | | | | | - Taa | | | | | | | kinform | | | | | | | atie: | | | | | | | hoe | | | | | | | veel | | | | | | | kee | | | | | | | r, | | | | | | | tot | | | | | | | waa | | | | | | | r, | | | | | | | wan | | | | | | | neer | | | | | | | mag | | | | | | | je | | | | | | | beg | | | | | | | innen, | | | | | | | hoe | | | | | | | kom | | | | | | | je | | | | | | | ter | | | | | | | ug\...? | | | | | +---------+---------+---------+ | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Actie** | - Observatie tijdens actie | | | | | | - Controleren taakgerichtheid | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Hoorbaar aanwezig blijven** | +--------------+--------------+ | | | | | - Terwijl | | | - Verbeteren van de kwaliteit | | | de | | | | | | leerling | | | - Doelgericht werken | | | en | | | | | | uitvoere | | | | | | n | | | | | | en | | | | | | kwalitei | | | | | | t | | | | | | in | | | | | | uitvoeri | | | | | | ng | | | | | | nastreve | | | | | | n. | | | | | | | | | | | | - De | | | | | | leerkrac | | | | | | ht | | | | | | plaatst | | | | | | zichzelf | | | | | | niet | | | | | | buiten | | | | | | spel, | | | | | | eens de | | | | | | les | | | | | | bezig | | | | | | is. | | | | | | | | | | | | - De | | | | | | leerling | | | | | | en | | | | | | moeten | | | | | | zich | | | | | | bekeken | | | | | | en | | | | | | aangemoe | | | | | | digd | | | | | | weten. | | | | | | | | | | | | - Feedback | | | | | | geven op | | | | | | uitvoeri | | | | | | ng | | | | | | (en | | | | | | gedrag). | | | | | | | | | | | | - De | | | | | | leerkrac | | | | | | ht | | | | | | moet | | | | | | zich | | | | | | verplaat | | | | | | sen | | | | | | in de | | | | | | zaal, | | | | | | overal | | | | | | komen én | | | | | | hoorbaar | | | | | | aanwezig | | | | | | blijven | | | | | | (accente | | | | | | n | | | | | | opvolgen | | | | | | ). | | | | | | | | | | | | - Onderwij | | | | | | sleergesprek | | | | | |. | | | | +--------------+--------------+ | | | | | | - | +-----------------------------------+-----------------------------------+ #### Stap 1: georganiseerd geraken 6 W's: - Wanneer? Vermeld duidelijk vooraf wanneer de kinderen die aangeduid zijn, aan hun taak mogen beginnen - Wat? Kort en duidelijk zeggen wat er moet geplaatst worden - Wie? Geef duidelijk aan welke leerling of welk groepje het materiaal mag gaan halen - Waar? Duid precies aan waar elk toestel moet komen - Welke wijze? Hoe? Vermeld duidelijk hoe het materiaal gedragen wordt en op welke manier het geplaatst moet worden - Wat daarna? Zeg duidelijk dat de kinderen daarna zo snel mogelijk weer verzamelen op een vooraf afgesproken plaats #### Stap 2: taakinformatie geven Start met het oriënteren van de kinderen en vertel hen wat ze vandaag gaan leren. Geef een heldere instructie, die is kort, duidelijk en bevat beperkte informatie. Maak de opdracht nog duidelijker aan de hand van visuele ondersteuning. #### Stap 3: hoorbaar aanwezig blijven Alle leerlingen moeten de leerkracht kunnen zien en alle kinderen moeten binnen het gezichtsveld van de leerkracht oefenen. Motiveer de kinderen en begeleid hen (verbaal en fysiek) Observeer, stuur fouten bij, geef feedback op de uitvoering... ### Organisatie en werkvormen Een goede opstelling veronderstelt dat: - De leerkracht een goed overzicht heeft over de klas én alle leerlingen tegelijkertijd kan zien - De leerlingen elkaar en de leerkracht kunnen zien werken - De afstand tussen de uitvoerder en de wachtende voldoende groot is - De leerkracht vlot hulp kan verlenen indien nodig #### Vrije opstellingsvormen voor leerlingen - Deze opstelling werkt het vlotst als de kinderen ze als een paar keer gedaan hebben - Laat de kinderen de armen spreiden om de zorgen dat ze voldoende ruimte hebben -... Kringopstelling - Als leraar sta je mee in de kring, niet in het midden - Halve kring is goed voor een demogesprek Opstelling in rijen en rangen - De kinderen verzamelen achter elkaar, ze vormen een rang - De voorste leerling staat achter een merkteken #### Opstellingsvormen van de leerlingen bij toestellen - Zorg ervoor dat alle leerlingen de volledige mat kunnen zien - Benut alle sportramen en laat de oefeningen gewoon vaker uitvoeren - De kinderen staan achter elkaar achter een bank, ze vormen een werkgroep #### Werkvormen Individueel (klassikaal) - Alle leerlingen voeren tegelijkertijd dezelfde oefening uit. Je geeft een klassikale instructie - Hoge oefenintensiteit - Eenvoudige organisatie Ploegen of teams - Denk na op welke manier je ze evenwaardig wil samenstellen - Geen vaste ploegen voor elke les - Leer ploegleden samenwerken, wissel dus regelmatig en leer hen zelfstandig te werken Toestellen - Meerdere rijen kunnen gelijktijdig oefenen - Kinderen voeren de oefeningen aan elkaar uit en sluiten weer aan in hun eigen rij - Houd de rijgrootte zo klein mogelijk - Indien je een identieke opstelling dubbel opstelt, moet je niet wisselen - Heb je niet genoeg toestellen, geef dan andere opdrachten aan de andere rijen en schuif dan door Golven - Je spreekt van tevoren af wanneer de volgende leerling mag starten - Zeg duidelijk van waar tot waar ze de oefening moeten uitvoeren - Leg uit hoe ze terug naar hun rij moeten komen Standen of posten - Kinderen worden verdeeld over posten, waar verschillende activiteiten gelijktijdig worden uitgevoerd - Elke post heeft specifieke oefenstof die niet noodzakelijk hoeft aan te sluiten bij dezelfde doelen - Kinderen werken een vooraf bepaalde tijd aan één stand, tot je laat weten dat ze mogen doorschuiven - Alle kinderen krijgen eerst alle info per stand - Evt. kijkwijzers - De activiteiten bevatten geen nieuwe leerstof, de kinderen werken zelfstandig - Zorg voor een uitdagend aanbod met voldoende differentiatie mogelijkheden Omloop - Denk vooraf na over eventuele 'files' - Laat niet alle kinderen op dezelfde plaats starten - Er mag niet voorbijgestoken worden, tenzij je in je omloop voor differentiatie zorgt - Teken eventueel pijlen op de vloer om de richting aan te duiden - Bewaak de inspanningen die het kind zal inleveren: afwisseling in intensiteit... ### Werkvorm uitgelicht: 'Bos in de zaal' In een rijke bewegingssituatie zitten verschillende elementen die beweging uitlokken. In deze aanpak zorg je voor: - Vrije bewegingsmomenten waarin de creativiteit van het kind belangrijk is - Experimenteermomenten met bewegen op grote materialen - Structuur in de organisatie van de ruimte dankzij de materialen - Duidelijkheid, aangezien deze materialen op zich al aangeven wat je ermee kan doen Door het aanbieden van een rijke en veilige omgeving, door de actieve aanwezigheid van (meerdere) volwassenen en door ludieke en aangepaste spelvormen kunnen kinderen gestimuleerd worden tot beweging. Als je een bos in de zaal organiseert in lesverband, werk je aan de volgende eindtermen: - De leerlingen kunnen veiligheidsafspraken naleven (1.2) - De leerlingen kennen de gevaren en risico's van bewegingssituatie en kunnen die inschatten en signaleren (1.3) - De leerlingen kunnen diverse klimtoestellen opklimmen en veilig ervan afdalen (1.14) Er wordt een situatie gecreëerd zonder een doel op te geven en er zijn geen aanwijzingen over de uitvoeringswijze. Vanuit hun eigen mogelijkheden zoeken kinderen naar leuke oplossingen om hindernissen te overwinnen. ### Zaalplannen Handig = een lijst met alle beschikbare materialen Voorbeeld zaalplan ![A diagram of a machine Description automatically generated](media/image8.jpeg) ### Werken met kijkwijzers = een prent of tekening waarop een bepaalde oefening afgebeeld staat en die vergezeld is van een korte tekst. ### Helpen, differentiëren en evalueren in een les LO #### Helpen 7 elementen van de basishouding van de begeleider: - Sensitief-responsieve houding - Wederzijds respect en gelijkwaardigheid - Positieve stimulatie en bevestiging - Een sfeer en omgeving van veiligheid - Het proces is belangrijk, niet het resultaat - Observeren in plaats van beoordelen - Holistische benadering van het kind 10 geboden van het helpen - De helper staat aan de kant van het toestel waar zich de meeste problemen voordoen. - De helper kent de gevaren voor eigen kwetsuren bij het helpen. - De helper stelt zich stevig op, kort bij de beweger. - Klem aan de ledematen kort bij de schouder of het bekken. - De helper toont door zijn houding dat hij klaar staat. - De meest comfortabele greep op het gevaarlijkste punt van de oefening. - De helper laat de uitvoerder pas los na het beëindigen van de beweging. - De helper past zich aan de beweger aan en niet omgekeerd. - Een goede helper doseert zijn ingrijpen. - De helper laat voldoende ruimte voor inleidende bewegingen. #### Differentiëren Niet elk kind ontwikkelt even snel op motorisch vlak of kan eenzelfde niveau in de competenties halen. Zorg voor keuzevrijheid voor de kinderen, ook interactie en samenwerkend leren kunnen je differentiatie ondersteunen. Vertrek vanuit een growth mindset. #### Evalueren Het is vaak meer aangewezen om prestaties niet te vergelijken met andere kinderen, maar met hun eigen voorgaande prestaties. Evaluatie houdt rekening - Met het motorisch presteren - Met het leerproces en met de evolutie van je kinderen - Met het functioneren in de groep - Met fysieke fitheid en een gezonde levensstijl Remediëring kan gebeuren door - De leerkracht LO - De zorgleerkracht - Via doorverwijzen naar een gespecialiseerde hulpverlening 7.2 Kijk op spel: van spel tot zelf spelen ontwerpen ---------------------------------------------------- ### Bewegingsspelen We kunnen spel gebruiken om motorische, cognitieve en sociale doelen te bereiken. ### Hoe begin je eraan? ---------------------------------------------------------------------------------------------------------- Spelidee of speldoel: wat motiveert de kinderen om dit spel te spelen? Wat is de bedoeling van het spel? ---------------------------------------------------------------------------------------------------------- Speldecor: - Gerief - Met welk materiaal start je en wat voeg je toe in een volgende stap? - Rollen - Welke rollen zijn er? Wanneer komen er meerdere rollen bij? - Regels - Welke regels zijn er bij elke stap? Welke regels worden toegevoegd? - Ruimtegebruik - Is mijn spel geschikt voor de beschikbare ruimte? ----------------------------------------------- Het speldecor: gerief, regels, rollen, ruimte ----------------------------------------------- ### Specifieke speldidactiek ![](media/image10.jpeg) ### Soorten bewegingsspelen #### Kennismakingsspelen Deze spelen speel je vooral wanneer de groep elkaar nog niet kent of jij de kinderen nog niet kent. Bewegen is het hoofddoel in deze les. #### Loopspelen - Spreken hiervan wanneer het hoofddoel 'lopen' is #### Tikspelen In stijgende volgorde van complexiteit ordenen we tikspelen als volgt: - Voorbereidende tikspelen: hier is het heel duidelijk waar de tikker zich bevindt en is er maar één looprichting - Tikspelen met vrijplaatsen voor alle leerlingen: ze kunnen altijd op een vrijplaats staan en zelf beslissen wanneer ze het tikveld zullen oplopen. - Tikspelen met enkele vrijplaatsen: je kan als loper voortdurend getikt worden, tenzij je de kans krijgt om op een vrijplaats te staan. - Tikspelen zonder vrijplaatsen: de spelers staan verspreid in de ruimte, ook de tikkers lopen na het signaal vrij rond. - Tikspelen met verlossen: het wordt nu moeilijker voor de tikker en voor de lopers. - Complexere spelen: daarbij moet je voldoende aandacht en tactiek aan boord leggen om dit spel vol te houden. - ![](media/image12.jpeg)Zelfontworpen complexe spelen: deze beginnen meestal vanuit een zeer eenvoudige basis en via de verschillende stappen maak je het steeds uitdagender. #### Kringspelen Worden vaak gespeeld op de speelplaats of op verplaatsing. #### Balspelen De leerlingen: - Kunnen individueel omgaan met de bal - Kunnen individueel tijdens eenvoudige bal- en loopspelen de bal gepast aanwenden - Kunnen het globaal spel van enkele balsporten leren en spelen #### Stoeispelen Het gaat om allerlei activiteiten waarbij iemand van een ander iets probeert af te pakken of hem probeert om te gooien of te rollen. #### Pleinspelen of speelplaatsspelen Je zorgt voor een eenvoudige organisatie. #### Strandspelen Meestal gebeurt dit tijdens meerdaagse uitstappen. #### Estafettespelen Veelvoorkomende fouten: - Te veel wachtende kinderen - Het gaat meestal om het snelst - Te veel materiaal dat opgesteld moet worden Enkele tips - Kleine groepjes - Speel de estafette over de breedte van de zaal - Geef wachtende kinderen een extra opdracht - Zoek creatieve manieren om je te verplaatsen -... #### Zintuigspelen Worden voornamelijk als afsluiter van de les gebruikt. Deze spelen doen een beroep op de concentratie van de kinderen. #### New games Het zijn samenwerkingsspelen waarbij het spel alleen kan slagen als iedereen meewerkt, er zijn geen winnaars of verliezers. ### Zelf een (complex) spel ontwerpen Tien spelsleutels die je kan combineren - Doel-punten-regels: het spel is doelgericht (spelidee) en er gelden afspraken die eventueel van de kinderen zelf kunnen komen. - Zelfregulerend: het spel houdt zichzelf aan de gang. Houd de invloed van externe factoren gering. Leg het management van het spel zoveel mogelijk bij de kinderen. - Samenwerking/tegenwerking: in een spel steek je elementen van samenwerking (bv. leden van hetzelfde team moeten samen slim zijn om de tegenstander te ontwrichten of te slim af te zijn) en er is het element \'tegen elkaar\'. - Ruimteverdeling: confrontaties worden uitgevochten op kleine ruimten.\ Grotere ruimten zijn er om te overbruggen. Gebruik je ruimte dus efficiënt, dat wil zeggen hoeken invullen, het midden openlaten. - Keuzes maken: steek keuzemogelijkheden in je spel. Dat bevordert selectieve waarnemingsprocessen, het leren observeren en aanscherpen van een individuele tactiek. - Constante betrokkenheid: iedereen heeft een taak: mentaal, motorisch of sociaal. - Inspanning versus recuperatie: het spel is een evenwicht van fysieke activiteit en van recuperatiefasen met als doel veel en intensief te bewegen én toch met respect voor recuperatiemomenten. - Expressief bezig zijn: sport is een emotie, sport moet je voelen. Het is een wisselwerking tussen een rationele en een emotionele component in een bewust gecreëerd spanningsveld (winnen, verliezen, gokken, scheidsrechter zijn\...). - Verschillende rollen: het spel is een aaneenschakeling van diverse handelingen waarbij elke speler op elk moment een taak heeft. - Meerderheidssituaties creëren: men gaat de confrontatie aan waarbij een of meerdere spelers van het eigen team proberen een overwicht te vormen, bijvoorbeeld ten opzichte van de tikker of het tegenspelend team. We zorgen dus voor een meerderheidssituatie. 8. Grove motoriek ================= 8.1 Evenwicht, balanceren en hinkelen ------------------------------------- ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Balanceren = voortbewegen op een vlak waarbij het belangrijk is dat je je lichaam in evenwicht houdt, zonder steun van de handen. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- - Statisch evenwicht: je lichaam staat stil - Dynamisch evenwicht: je lichaam beweegt zich voort - Bv. hinkelen ![](media/image14.jpeg)Leerlijn via doelen en oefenstof ![](media/image16.jpeg) Laat de kinderen zoveel mogelijk op eigen niveau werken. Houd daarbij de volgende aspecten in het achterhoofd. - Met hulp is makkelijker dan zonder hulp - Niets hoeven te vervoeren is makkelijker dan wanneer je materiaal mee moet verplaatsen - Hoe breder/lager het steunvlak, hoe makkelijker -... 8.2 Lichaamsschema ------------------ ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Lichaamsschema = het geheel van kennis, ervaringen en gedachten over het eigen lichaam en bepaalt voor een groot stuk hoe een kind beweegt in de ruimte en hoe het die ruimte kent. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ![](media/image18.jpeg) 8.3 Coördinatie --------------- ------------------------------------------------------------------------------------------------- Met algemene coördinatie doelen we op vaardigheden waarbij bijna het hele lichaam ingezet word. ------------------------------------------------------------------------------------------------- Development coördination disorder: een stoornis bij het correct verwerken van motorische vaardigheden 8.4 Oog-handcoördinatie en balvaardigheid ----------------------------------------- +-----------------------------------------------------------------------+ | Werpen = de vaardigheid waarbij men een voorwerp met de handen of met | | een hulpmiddel projecteert en waarbij het contact en de impuls lang | | zijn. | | | | Vangen = de vaardigheid waarbij men met de handen of een hulpmiddel | | een voorwerp dat beweegt met een bepaalde snelheid en volgens een | | bepaalde richting opvangt. | | | | Slaan = de vaardigheid waarbij men een voorwerp met de hand, de arm | | of een slagvoorwerp gericht raakt, al dan niet in beweging brengt en | | waarbij het contact en de impuls kort zijn. | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p. 149-150 boek voor overzicht doelen en oefenstof ### Technieken **Bovenhandse strekworp met één hand** - Draaiing in de heupen en schouder is nodig ![](media/image20.jpeg)**Bovenhands werpen met twee handen** - Borstpas: duw de bal horizontaal van je borst weg - Botspas: duw de bal schuin van je borst weg **Vangen** - Beide armen voorwaarts gestrekt - Wanneer de bal geraakt worden, buigen de armen mee **Stuiten of dribbelen** - Bal wordt naar beneden geduwd - Hele handpalm en alle vingers hebben contact met de bal - Bal dicht bij je houden ### Variaties en differentiatie Zie p.155 voor variaties 8.5 Conditionele vaardigheden ----------------------------- ### Gaan, wandelen, lopen +-----------------------------------------------------------------------+ | Gaan = een van de twee voeten blijft in contact met de grond | | | | Lopen = er is een zweeffase, de armen worden actief gebruikt | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p.160 voor doelen en oefenstof ### Kracht, lenigheid, uithouding en snelheid #### Kracht ------------------------------------------------------------------------------------------------ Kracht = het vermogen van een spier om spanning te ontwikkelen tegen een uitwendige weerstand. ------------------------------------------------------------------------------------------------ - Specifieke kracht: één spiergroep wordt geoefend - Globale kracht: meerdere grote spiergroepen worden getraind Krachtoefeningen worden gegeven met het oog op: - Een correcte houding - Versterking romp- en beenspieren - Correct heffen, dragen, trekken en duwen in het dagelijkse leven - Preventie van blessures - Specifieke sportbeoefening In de lagere school wordt gespreken van spierontwikkeling in plaats van krachtontwikkeling. #### Lenigheid ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Lenigheid = de uitrekbaarheid van de spieren, weefsels en gewrichtsbanden. Het is nodig voor het vlot uitvoeren van optimale bewegingen met een geringe kans op blessures. ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- #### #### Uithouding ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- Uithouding = die eigenschap die toelaat een inspanning van lage intensiteit een lange tijd vol te houden. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- - Aerobe uithouding: er is voldoende zuurstoftoevoer voor verbranding van de voedingsstoffen - Anaerobe uithouding: er is onvoldoende zuurstofvoorziening waardoor afvalstoffen ontstaan die tot vermoeidheid en zelfs stopzetting van de spierfunctie leiden. Voordelen van een goede uithouding: - Positief effect op hart- en bloedvatenwerking, het ademhalingsvolume, op spiervorming en bezenuwing - Een juist gedoseerde uithoudingsbelasting kan ieders grens verleggen dankzij een verbeterde bewegingseconomie en psychische weerbaarheid en door fysieke aanpassingen van het organisme - De plezierbeleving aan sport waar een fitte en gezonde levensstijl bij kan helpen Zie p.166 voor doelen en oefenstof #### Snelheid --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Snelheid = de resultante van de wisselwerking tussen spier- en zenuwstelsel, en laat toe de motorische acties in een minimale tijd te volbrengen. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 8.6 Heffen en dragen -------------------- +-----------------------------------------------------------------------+ | Heffen = de vaardigheid waarbij men een voorwerp of een lichaamsdeel | | over een bepaalde afstand in het verticale vlak verplaatst | | | | Dragen = de vaardigheid waarbij men een voorwerp vasthoudt en waarbij | | de drager zich al dan niet verplaatst. | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p.172 voor doelen en oefenstof 8.7 Trekken en duwen -------------------- +-----------------------------------------------------------------------+ | Trekken = de vaardigheid waarbij men een last met het lichaam, een | | lichaamsdeel of een hulpmiddel al dan niet in beweging brengt, naar | | het lichaam toe. De trekker bevindt zich altijd voor de last. | | | | Duwen = de vaardigheid waarbij men een last met het lichaam, een | | lichaamsdeel of een hulpmiddel al dan niet in beweging brengt, weg | | van het lichaam. De duwer bevindt zich altijd achter de last. | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p.176 voor doelen en oefenstof 8.8 Sluipen en kruipen ---------------------- +-----------------------------------------------------------------------+ | Sluipen = de vaardigheid waarbij men zich in buiklig horizontaal | | voortbeweegt en waarbij het volledige lichaam altijd contact houdt | | met de grond. | | | | Kruipen = de vaardigheid waarbij men zich op handen, voeten en knieën | | horizontaal voortbeweegt. | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p.179 voor doelen en oefenstof 8.9 Klimmen en klauteren ------------------------ +-----------------------------------------------------------------------+ | Klauteren = de vaardigheid waarbij men zich op handen, voeten en | | knieën schuin opwaarts voortbeweegt. Je maakt gebruik van vaste | | steunpunten. | | | | Klimmen = de vaardigheid waarbij men zich op handen en voeten | | verticaal voortbeweegt. Je moet hier je eigen steunpunten maken. | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p.183 voor doelen en oefenstof 8.10 Hangen en zwaaien ---------------------- +-----------------------------------------------------------------------+ | Zwaaien = een overkoepelende term voor hangen, slingeren en | | schommelen. | | | | Hangen = de vaardigheid waarbij men zich met het lichaam of een | | lichaamsdeel aan een toestel vasthoudt een waarbij het toestel het | | lichaamsgewicht deels of volledig draagt, al dan niet zonder de grond | | te raken. | | | | Slingeren = de vaardigheid waarbij men zich met het lichaam of een | | lichaamsdeel, al dan niet met behulp van een toestel, een | | heen-en-weergaande beweging maakt en waarbij het toestel deze | | beweging niet ondersteunt. | | | | Schommelen = de vaardigheid waarbij men met behulp van een toestel, | | een heen-en-weergaande beweging maakt en waarbij het toestel deze | | beweging ondersteunt. | +-----------------------------------------------------------------------+ Zie p.187 voor doelen en oefenstof 8.11 Roteren en rollen ---------------------- ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ Roteren = de vaardigheid waarbij het lichaam of een lichaamsdeel draait rond de lengteas, breedteas of diepteas. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ Psychomotorische doelen: - Zich bewust worden van het lichaamsschema - Het verbeteren van de algemene dynamische coördinatie Zie p.190 voor doelen en oefenstof **Voorwaarts rollen** - Starten vanuit hurkzit - Afstoten met de voeten, nek intrekken **Achterwaarts rollen** - Vertrekken vanuit hurkzit - Gaan zitten op de grond terwijl je rotatiesnelheid neemt - Er wordt niet over de schouders gerold 8.12 Springen en landen ----------------------- -------------------------------------------------------------------------------- Sprong = zodra er een zweeffase is in het verloop van een bewegingsactiviteit. -------------------------------------------------------------------------------- Zie p.194 voor doelen en oefenstof ### Wendsprongen ![](media/image21.jpeg)Graad 1 Graad 2 Graad 3 De leerlingen kunnen wendsprongen uitvoeren over een in de breedte geplaatste plint. ### Diepspringen Graad 1 De leerlingen kunnen al spelend en op een veilige wijze diepspringen. Graad 2 De leerlingen kunnen op een meer bewuste wijze diepspringen. Graad 3 De leerlingen beheersen de techniek van het diepspringen. ### Hurkspringen Graad 1 De leerlingen kunnen vanuit stand met twee voeten afstoten en na steun op beide handen landen op een toestel met de voeten tussen de handen. Graad 2 De leerlingen kunnen na een aanloop afstoten met twee voeten en na een steunfase met beide handen hurken, tot op en daarna over een toestel. Graad 3 De leerlingen kunnen na afloop afstoten met twee voeten en na een steunfase met beide handen hurken, eerst tot op en daarna over toestel. Maar na aanloop en afstoot proberen ze de handen verder te plaatsen op de plint. ### Spreidspringen Graad 1 De leerlingen kunnen vanuit stand na steun met beide handen op een toestel en met twee voeten afstoten en ze komen tot een konijnensprong met gespreide benen. Graad 2 De leerlingen kunnen na aanloop, met twee voeten afstoten en na een steunfase met beide handen over het toestel springen met gespreide benen. Graad 3 De leerlingen kunnen na aanloop met twee voeten afstoten en na een steunmoment met beide handen over een verhoogd toestel springen met gespreide benen. ### Loopsprongen, verspringen en hoogspringen Graad 1 De leerlingen kunnen met een kleine aanloop springen. Graad 2 De leerlingen kunnen met aanloop en afstoot met één voet springen. Graad 3 De leerlingen kunnen verspringen beoefenen. ### Touwspringen Graad 1 De leerlingen kunnen over een slingerend touw op de grond springen. Graad 2 De leerlingen kunnen al lopen en ter plaatse touwtjespringen. Graad 3 De leerlingen kunnen gevarieerde wijzen touwtjespringen. 8.13 Dansante vorming --------------------- Dans vereist diverse motorische competenties, zoals lichaamsbesef en het uitvoeren van bewegingen in een ritmisch patroon, zoals gedefinieerd in de eindtermen lichamelijke opvoeding. In leerplannen komt dans vaker voor in muzische vorming, waarbij de nadruk ligt op beleving en expressie, niet op motorische basisvaardigheden. Bij bewegingsexpressie leren kinderen hun gedachten en gevoelens met hun lichaam uit te drukken, wat ook gerelateerd is aan drama. Belangrijke elementen bij dans zijn ruimte, tijd en kracht, en kinderen moeten het tempo en ritme van hun bewegingen aan de muziek kunnen aanpassen. Het aanleren van een vooraf uitgewerkte dans valt meer onder bewegingsopvoeding, terwijl in muzische vorming de creatieve en expressieve houding centraal staat. 9. Zwemmen ========== 9.1 Vaardigheidsniveau van de leerkracht ---------------------------------------- ### Techniek bij schoolslag #### Armslag Armbeweging - Uitgangsfase = pijlfase - Trekfase = spreiden - Duwfase = samenbrengen - Contrafase = terugvoeren #### Beenslag 1. Terugvoeren naar optimale stuwpositie (kapstokken) 2. Het spreiden 3. Het sluiten #### Ademhaling - Het hoofd is bijna continu onder water - Uitademen via mond en neus - Inademen via de mond #### Coördinatie De armslag loopt vooruit op de beenslag ### ![](media/image23.jpeg)Techniek crawl 9.2 Leerlijn zwemmen in de basisschool -------------------------------------- ### Wat verstaan we onder 'kunnen zwemmen'? = 'je doelmatig kunnen verplaatsen in het water met het oog op waterveiligheid.' ### ### ![](media/image25.jpeg)Het zandlopermodel Drie bouwstenen - Het hoofd: je manier van ademen verandert - De romp: weerstand van het water - Ledematen: de stuwing van armen en benen wordt mogelijk 9.3 Hoe ontwerp en geef je zwemlessen op school? ------------------------------------------------ - De leerkracht LO ontwerp de les en zowel hij als de klasleraar geven les aan een klein groepje kinderen - De leerkracht LO heeft een groepje kinderen, terwijl de klasleraar zich met een ander groepje bezighoudt. Elk is verantwoordelijk voor de voorbereiding en opbouw van de les voor het eigen groepje. - De leerkracht LO geeft de zwemlessen en de klasleraar is toezichthouder of een of meerdere opgeleide redders geven zwemles aan een of meerdere groepjes kinderen.