Module Cardiovasculair Stelsel: Anatomie & Fysiologie PDF
Document Details
Uploaded by CongratulatoryCongas2534
Tags
Summary
This document provides an overview of the cardiovascular system, including the anatomy and physiology of blood, the heart, and blood vessels. It also touches on related topics such as the lymphatic system and symptoms associated with cardiovascular issues.
Full Transcript
Module cardiovasculair stelsel: anatomie en fysiologie van hart en bloedvaten – symptomen en onderzoeken Inhoudsopgave DOELSTELLINGEN....................................................................................................................... 2 ANATOMIE EN FYSIOLOGIE VAN HART EN BLOEDVATE...
Module cardiovasculair stelsel: anatomie en fysiologie van hart en bloedvaten – symptomen en onderzoeken Inhoudsopgave DOELSTELLINGEN....................................................................................................................... 2 ANATOMIE EN FYSIOLOGIE VAN HART EN BLOEDVATEN......................................................... 2 1. Het bloed......................................................................................................................... 2 1.1. Erytrocyten............................................................................................................... 4 1.2. Leucocyten............................................................................................................... 5 1.3. Trombocyten............................................................................................................ 6 2. Het hart........................................................................................................................... 8 3. De bloedsomloop en de bloedvaten............................................................................. 12 3.1. De belangrijkste slagaders in ons lichaam............................................................. 15 3.2. De belangrijkste aders in ons lichaam.................................................................... 19 4. Het lymfesysteem.......................................................................................................... 21 BELANGRIJKE SYMPTOMEN BIJ EEN CARDIOVASCULAIR-BELASTE PATIËNT......................... 24 KLINISCH ONDERZOEK BIJ EEN CARDIOVASCULAIR-BELASTE PATIËNT.................................. 26 TECHNISCHE ONDERZOEKEN BIJ EEN CARDIOVASCULAIR-BELASTE PATIËNT........................ 27 1 DOELSTELLINGEN - Je kan de normale werking van hart, bloed en bloedvaten correct uitleggen. - Je kan de delen van het hart en de bloedvaten aanduiden op een afbeelding. - Je kan een technisch onderzoek van het cardiovasculair stelsel of hematologisch stelsel begrijpbaar en correct aan een patiënt uitleggen, in patiëntvriendelijke taal. - Je kan een technisch onderzoek van het cardiovasculair stelsel of hematologisch stelsel uitleggen in correcte vaktermen. ANATOMIE EN FYSIOLOGIE VAN HART EN BLOEDVATEN 1. Het bloed In ons lichaam circuleert ongeveer 5 liter bloed. Dit bloed is samengesteld uit bloedcellen (45%) en plasma (55%). Er zijn drie soorten bloedcellen, elk met hun eigen functie: - rode bloedcellen of erytrocyten: deze soort bloedcellen komen het meest frequent voor in het bloed. 99% van alle bloedcellen zijn rode bloedcellen. Zij staan in voor het transport van zuurstof in ons lichaam. Het volume-percentage rode bloedcellen in het bloed noemt men hematocriet. Dit ligt tussen de 40 en 55%. 2 - witte bloedcellen of leucocyten: dit zijn de afweercellen die ons beschermen tegen allerlei schadelijke micro-organismen van buitenaf (bacteriën, virussen..), maar ook tegen het ontwikkelen van kankers. - bloedplaatjes of trombocyten: zij spelen een rol in de bloedstolling, samen met de stollingseiwitten. Ongeveer 45% van ons bloed bestaat uit deze bloedcellen, de overige 55% is plasma, dat voornamelijk uit water bestaat. In het plasma kunnen we naast water ook eiwitten, mineralen en andere stoffen terugvinden. In het plasma bevinden zich, naast water, zoals reeds gezegd, nog een aantal andere opgeloste stoffen. Ongeveer 7% van het plasma wordt door eiwitten ingenomen. Daarnaast kan je ook elektrolyten (bv: natrium, calcium...), hormonen, glucose, aminozuren, afvalproducten (bv: ureum, creatinine) en opgeloste gassen (bv: stikstof, koolzuurgas) in het plasma terugvinden. Het plasma heeft een belangrijke transportfunctie, maar draagt ook bij aan de homeostase van ons lichaam (op peil houden van bv. de temperatuur, de zuurtegraad...). Albumine is het meest voorkomende eiwit in het plasma. Albumine is een transporteiwit; allerlei stoffen, bv: hormonen, binden aan albumine en worden zo in het lichaam rond gevoerd. Daarnaast zorgt albumine ook voor de osmotische druk in de bloedvaten (zie ook AFP1 - functies van de lever). Naast albumine zijn er ook andere eiwitten in het plasma aanwezig, zoals de stollingseiwitten, bv: fibrinogeen. Plasma waaruit de stollingsfactoren weggehaald zijn, noemt men serum. We bekijken nu elke soort bloedcel van dichterbij. Het aanmaken van bloedcellen wordt ook hematopoëse genoemd. Dit gebeurt in het beenmerg uit stamcellen. Deze stamcellen zullen verder uitrijpen tot rode bloedcellen, wi e bloedcellen of bloedplaatjes. 3 1.1. Erytrocyten Erytrocyten of rode bloedcellen worden aangemaakt in het beenmerg ("erytropoëse") en zijn de meest voorkomende bloedcellen. Per mm³ bloed kan je ongeveer 5 miljoen rode bloedcellen terugvinden. Bij de uitrijping van erytrocyten zijn vitamine B12 en foliumzuur noodzakelijk. Ook ijzer is nodig omdat dit in de rode bloedcel wordt ingebouwd. Ijzer gee tevens de rode kleur aan de erytrocyt. Het aanmaken van rode bloedcellen of erytropoëse is een con nu proces dat ges muleerd wordt door het hormoon erytropoë ne dat in de nieren wordt geproduceerd. Hypoxie of een tekort aan zuurstof is de prikkel die er thv de nieren voor zorgt dat er meer erytropoë ne wordt aangemaakt. 4 De laatste voorloper rode bloedcel vooraleer er rijpe erytrocyten gevormd worden, is de re culocyt. Bij het omvormen van re culocyt tot erytrocyt verliest de rode bloedcel zijn kern. Rijpe erytrocyten beva en dus geen kern meer en hebben een biconcave vorm ("ingedeukt"). Deze vorm helpt hen bij het vervullen van hun belangrijkste func e, nl. het vervoeren van zuurstof. Om deze func e op maal te kunnen vervullen, bevat de rode bloedcel ook het eiwit hemoglobine (zie a eelding links). Een hemoglobine-molecule bevat 4 globine-ketens en 4 heem-groepen, waar telkens een ijzer- atoom inzit. Aan het ijzer-atoom kan zuurstof binden. Een rode bloedcel bevat heel veel hemoglobine-molecules en kan dus heel veel zuurstofmolecules binden! Zuurstofmoleculen worden maar zwak aan hemoglobine gebonden en zullen in een milieu waar weinig zuurstof is of waar de temperatuur s jgt (dit is in metabool ac eve cellen, bv: spiercellen), gemakkelijk de zuurstofmoleculen "loslaten" en afgeven aan hun omgeving. Koolstofmonoxide (CO) daarentegen wordt veel sterker aan hemoglobine gebonden. Dit levert een probleem op bij hoge concentra es aan CO in de ingeademde lucht. CO zal dan binden aan alle beschikbare plaatsen op de rode bloedcel waardoor zuurstof niet meer kan binden en niet meer vervoerd kan worden naar de weefsels. Dit gebeurt er in slecht geven leerde ruimtes met verwarmingstoestellen met onvolledige verbranding waarbij CO vrijkomt. CO is een kleurloos en reukloos gas. De rode bloedcellen leven zonder kern nog ongeveer 120 dagen. Nadien zijn ze verouderd en worden ze afgebroken, voornamelijk in de milt. Het ijzer wordt gerecupereerd en hemoglobine wordt verder afgebroken tot bilirubine. Dit eiwit wordt via het bloed naar de lever afgevoerd. In de lever wordt bilirubine geconjugeerd (zie AFP1 - func es van de lever) en via de gal uitgescheiden. NB: het a reken van rode bloedcellen wordt hemolyse genoemd. 1.2. Leucocyten Leucocyten of witte bloedcellen spelen een belangrijke rol in ons afweersysteem en onze immuniteit. Ze zijn groter dan de erytrocyten, maar veel minder talrijk aanwezig in het bloed. Per mm³ bloed vind je in normale omstandigheden ongeveer 4.000-10.000 leucocyten terug. Er bestaan verschillende soorten witte bloedcellen, elk met hun eigen functie. Sommige witte bloedcellen kunnen uit de bloedbaan, in de weefsels binnendringen ("diapedese"). Ze kunnen eveneens andere cellen of deeltjes "opeten" of fagocyteren. 5 Daarnaast zijn er een aantal witte bloedcellen die chemische stoffen (bv: cytokines) of antistoffen (=eiwitten) kunnen aanmaken. Al deze functies staan in het teken van bescherming tegen vreemde micro-organismen van buitenaf. Granulocyten: Een eerste groep witte bloedcellen zijn de granulocyten. Deze bevatten allemaal heel wat granules of korreltjes in hun cytoplasma. Vandaar ook de naam granulocyt. Ze worden op basis van een kleuring in het laboratorium verder opgedeeld in neutrofielen, eosinofielen en basofielen. - Neutrofielen: deze kleine, snelle cellen zijn aanwezig en actief bij de eerste aanval tegen bacteriën en kunnen ook dode cellen verwijderen. - Eosinofielen: deze cellen zijn actief tegen parasieten en worminfecties. - Basofielen: spelen een belangrijke rol bij allergische reacties. Ze zijn sterk verwant met de mestcellen. Agranulocyten zijn de andere groep witte bloedcellen. Zij bevatten geen granules in hun cytoplasma. Wat wel opvalt bij de agranulocyten is de grote kern. Tot deze groep behoren de monocyten en de lymfocyten. - Monocyten kunnen de weefsels binnendringen en ontwikkelen zich dan tot macrofagen. Het monocyt-macrofaagsysteem wordt ook wel het reticulo- endotheliaal systeem genoemd. Ze hebben een grote fagocytaire kracht (sterker dan de neutrofielen) en kunnen dus heel wat elimineren of neutraliseren. Daarnaast produceren ze ook cytokines. Ze spelen een belangrijke rol bij ontsteking en bij het ontwikkelen van immuniteit. - Lymfocyten worden zoals alle andere bloedcellen in het beenmerg aangemaakt, maar sommige lymfocyten rijpen ook buiten het beenmerg verder uit (bv: T- lymfocyt in de thymus). Naast T-lymfocyten bestaan er ook nog de B-lymfocyten die wel in het beenmerg helemaal uitrijpen. Lymfocyten spelen een belangrijke rol in de secundaire immuniteit en het produceren van antistoffen (= immuunglobulines). 1.3. Trombocyten Trombocyten of bloedplaatjes zijn schilfervormige, kleine cellen die van de megakaryocyt in het beenmerg afbrokkelen. Trombocyten hebben geen kern meer en leven gemiddeld 7 tot 10 dagen. Nadien zijn ze verouderd en als ze niet gebruikt zijn, worden ze afgebroken in de milt. Trombocyten zorgen samen met de stollingsfactoren voor bloedstolling. Bij een beschadiging aan de bloedvatwand zullen bloedplaatjes geactiveerd worden. Hierdoor worden ze plakkerig en blijven ze vastplakken aan de beschadigde bloedvatwand en aan elkaar. Ze zullen een 6 hele trombocytenprop vormen. Tegelijkertijd zullen ook de stollingseiwitten geactiveerd worden. Er zijn 12 stollingsfactoren die via een cascade elkaar omzetten tot actieve stollingsfactoren. Ze worden via 2 systemen geactiveerd, zoals je ook hierboven in het schema kan zien: het extrinsieke en intrinsieke systeem. Via een lichtjes andere uitlokkende prikkel zullen ze beide de stollingscascade op gang brengen. Eén van de laatste stappen in deze cascade is het activeren van fibrinogeen in zijn actieve vorm, nl. fibrine. Fibrine hecht vast aan de beschadigde bloedvatwand en vormt fibrinedraden. Fibrinedraden en bloedplaatjes samen vormen een stevige trombus, dan kan het herstelproces beginnen. Geleidelijk aan zal de trombus afgebroken worden. Dit heet fibrinolyse. Dit proces start met het omzetten van plasminogeen in het actieve plasmine die de fibrinedraden zal afbreken. D-dimeren zijn de afbraakproducten die hierbij vrijkomen. Zoals je in het schema hieronder kan zien, zijn er heel wat bloedverdunners die op verschillende plaatsen van het stollingsproces inwerken; sommige werken in op de stollingseiwitten, andere hebben een effect op de bloedplaatjes. De bloedverdunners die inwerken op de bloedplaatjes, bv: aspirine, worden anti-aggregantia genoemd. De bloedverdunners die inwerken op de stollingseiwitten, bv: Heparine en Marcoumar, worden anticoagulantia genoemd. Deze twee groepen bloedverdunners werken dus op andere delen van de stollingscascade in en verhinderen dat er klonters worden gevormd of dat bestaande klonters niet groter worden. Tot slot zijn er dan nog de trombolytica, bv: Actilyse, die klonters kunnen oplossen. DE BLOEDSTOLLING XARELTO Intrinsic pathway VITAMINE K ANTAGONISTEN (Marcoumar, Marevan, Sintrom) (Contact met bindweefsel) PRADAXA Activatie van stollingsfactoren HEPARINE ACTILYSE plasminogeen Extrinsic pathway + (Vaatwandbeschadiging) plasmine D-dimeren Fibrinogeen fibrinedraden = TROMBUS PLAVIX, TICLID Trombocytenprop - Trombocyten activatie - - ASPIRINE REOPRO, AGGRASTAT 7 2. Het hart Het hart ligt in de thorax, tussen de twee longen en is ongeveer zo groot als een vuist. Het hart is onze natuurlijke pacemaker, wat wil zeggen dat hartspiercellen zelf elektrische impulsen kunnen genereren. De belangrijkste func e van het hart is het bloed rondpompen. Als het hart niet meer voldoende bloed kan rondpompen, spreken we over har alen (zie verder). Het hart is een hol orgaan dat bestaat uit 4 holtes: 2 kamers of ventrikels en 2 voorkamers of atria. Deze zijn verdeeld in een linker harthel met het linker atrium en linker ventrikel en in een rechter harthel met het rechter atrium en rechter ventrikel. Linker en rechter harthel zijn gescheiden van elkaar door het septum of tussenschot. De wand van het hart is opgebouwd uit 3 lagen, nl. de binnenste laag die met het bloed in contact komt of endocard; de middelste laag is een spierlaag of myocard; en een buitenste laagje bindweefsel of epicard. Rond het hart zit het hartzakje of pericard. Dit is opgebouwd uit 2 pericard-vliezen waartussen een klein beetje vocht zit. In het hart kan je 4 kleppen terugvinden die ervoor zorgen dat het bloed maar in één richting kan stromen. De rechterharthelft ontvangt bloed vanuit heel het lichaam via de onderste en bovenste holle ader of vena cava. Deze 2 grote bloedvaten komen aan in het rechter atrium. Daar wordt het bloed verder gepompt naar het rechter ventrikel. Tussen rechter atrium en rechter ventrikel bevindt zich de tricuspidalisklep die ervoor zorgt dat het bloed niet terug naar het rechter atrium stroomt. De tricuspidalisklep is een atrioventriculaire klep met 3 klepbladen. Het bloed wordt nadien uit het 8 rechter ventrikel naar de longen gepompt via de arteria pulmonalis of longslagader. De opening van het rechter ventrikel naar de longslagader wordt begrensd door een tweede klep, de pulmonalisklep. Het zuurstofarme bloed bereikt dan de longen via de longslagader. Ter hoogte van de longen zal het bloed zuurstof opnemen en CO2 afstaan. Het zuurstofrijke bloed zal dan via de longaders of venae pulmonales terug naar het hart vloeien. Dit bloed komt aan in het linker atrium en stroomt door naar het linker ventrikel. Tussen linker atrium en linker ventrikel bevindt zich een volgende klep, de mitralisklep. Dit is, zoals de tricuspidalisklep, ook een atrioventriculaire klep maar met 2 klepbladen. Vanuit het linker ventrikel zal het bloed uit het hart worden gepompt naar de aorta. Dit is de grote lichaamsslagader die het zuurstofrijke bloed naar alle delen van het lichaam voert. Tussen het linker ventrikel en het begin van de Aorta bevindt zich de aortaklep. Deze zorgt ervoor dat er geen bloed vanuit de aorta terug naar het linker ventrikel kan stromen. Aangezien het linker ventrikel het bloed onder een hogere druk naar de aorta zal pompen, dan het rechter ventrikel (die het bloed naar de longen pompt), is het linker ventrikel hiervoor uitgerust met een dikkere spierlaag. Het bloed naar de longen pompen kost immers minder kracht dan het bloed naar het hele lichaam te pompen. Het pompen van het bloed van rechter harthelft naar de longen en terug naar de linker harthelft, heet de kleine bloedsomloop. Deze heeft als functie om zuurstof in het bloed op te nemen en CO2 af te staan. De bloeddruk in deze bloedsomloop is laag zodat het uitwisselen van deze gassen optimaal kan verlopen. Het pompen van het zuurstofrijke bloed vanuit de linker harthelft naar alle organen en dan terug naar de rechter harthelft, heet de grote bloedsomloop. De grote bloedsomloop zorgt ervoor dat zuurstof bij alle organen en weefsels terecht komt en zorgt voor het afvoeren van koolzuurgas. De bloeddruk in deze bloedsomloop is duidelijk hoger en kan gemeten worden aan de arm. Zoals je hiernaast op de afbeelding kan zien, is de opbouw van de aortaklep en pulmonalisklep gelijkaardig. Het zijn allebei kleppen opgebouwd uit drie halvemaanvormige klepbladen. De opbouw van de mitralisklep en de tricuspidalisklep zijn ook gelijkaardig. Het zijn atrioventriculaire kleppen die ondersteund worden door peesdraden of chordae tendineae en papillairspieren (zie afbeelding hieronder). 9 Het hart wordt zelf van bloed en zuurstof voorzien via de kransslagaders of coronairen (zie afbeelding hierboven rechts). De eerste aftakking van de aorta zijn de coronairen. Er is een linker en een rechter coronairarterie. De rechter coronairarterie wordt RAC of RCA afgekort. De linker coronair splitst heel snel al in 2 bloedvaten: de LAD (= linker anterior descendens) die vooraan over het hart loopt tot aan de hartpunt beneden, en de Cx of circumflex die een bocht naar de achterkant van het hart maakt. In het hoofdstuk over ischemische hartaandoeningen zal hier dieper op ingegaan worden. Tot slot is het belangrijk om het genereren en geleiden van prikkels in het hart van dichterbij te bekijken. Zoals hierboven reeds gezegd, is ons hart een natuurlijke pacemaker. Het bevat cellen die spontaan elektrische prikkels kunnen genereren. Alle spiercellen in het hart zijn hiertoe in staat, maar de spiercellen in de sinusknoop in het rechter atrium zullen deze prikkels aan de hoogste frequen e (60- 80 keer per minuut) aanmaken en daarom zal meestal op die plaats de hartslag zijn oorsprong vinden. Men spreekt hierdoor ook van een sinusritme (het ontstaat in de sinusknoop). De cellen in de sinusknoop kunnen ontladen of depolariseren en hierdoor elektrische stroom opwekken over de celmembraan. Deze elektrische stroom kan dan naar de naburige cellen verder geleid worden en zal zo alle spiercellen van de twee atria bereiken en uiteindelijk aan de AV-knoop aankomen. Cellen die depolariseren zullen daarna opnieuw weer herstellen of repolariseren zodat ze in hun oorspronkelijk toestand terugkomen. Onmiddellijk daarna volgt opnieuw een depolarisa e of ontlading en ontstaat een nieuwe elektrische prikkel. De elektrische prikkel zorgt voor het samentrekken van de atria. In de AV-knoop zal een kleine vertraging van het elektrisch signaal optreden vooraleer het verder naar de ventrikels gaat. Zo kan het samentrekken van de atria beëindigd worden vooraleer de ventrikels zullen samentrekken. Vanuit de AV-knoop of atrio-ventriculaire knoop zal de elektrische prikkel verder geleid worden over de bundels van Hiss die in het ventrikelseptum liggen en daarna zal de elektrische prikkel zich verder verspreiden via de Purkinje-vezels over de twee ventrikels. Dan trekken ook de twee ventrikels samen. De 10 cellen van de atria zullen intussen zich herstellen en door het ontspannen van de atria zullen deze gevuld worden met bloed, dat bij de volgende samentrekking van de atria verder gepompt zal worden naar de ventrikels. Het samentrekken van de atria/ventrikels wordt ook systole genoemd, het ontspannen en vullen van de atria/ventrikels wordt diastole genoemd. Zoals je al gemerkt hebt, zullen de atria samentrekken terwijl de ventrikels in diastole zijn en omgekeerd. Hoewel ons hart een natuurlijke pacemaker is, wordt het hartritme ook beïnvloed door het zenuwstelsel en door stoffen in het bloed (bv: adrenaline, schildklierhormoon..). bv: het hart zal sneller gaan slaan bij stress of bij een snel werkende schildklier,... In rust of jdens het slapen zal het hart trager gaan slaan. De elektrisch prikkel is zichtbaar op ECG (zie verder) en laat ons toe om heel wat informa e over de prikkelgeleiding en het func oneren van het hart te beoordelen. De har requen e ligt in basale toestand tussen de 60 en 90 slagen per minuut. Zoals hierboven reeds gezegd, kunnen o.a. hormonen en het zenuwstelsel die beïnvloeden. Ook fysieke ac viteit, koorts en emo es hebben hierop een invloed. Het slagvolume of de hoeveelheid bloed dat de ventrikels elke hartslag uitpompen, is in rust ongeveer 70ml. Als we dan de har requen e en het slagvolume kennen, kunnen we de cardiac output of het hartminuutvolume bepalen, want: Cardiac output = har requen e x slagvolume De cardiac output is in rust ongeveer 4 liter. De cardiac output kan sterk opgedreven worden bij inspanning, doordat het slagvolume vergroot en de har requen e versnelt. De bloeddruk wordt bepaald door het bloed dat jdens de systole uit het linker ventrikel wordt gepompt naar de aorta. Dit is dan de bovendruk of systolische bloeddruk. Als de ventrikels in diastole zijn en de aorta leegloopt, kan je de diastolische of onderdruk meten. Een normale systemische bloeddruk ligt onder de 140/90 mmHg. De systemische bloeddruk wordt niet alleen bepaald door het bloed dat uit het linker ventrikel wordt gepompt, maar ook door de elas citeit van de wand van de aorta en andere bloedvaten. Door deze elas citeit zal de aorta uitze en als er bloed wordt bijgepompt en zal de aorta 11 inkrimpen als er minder bloed aanwezig is en zo voor de diastolische bloeddruk zorgen. De bloeddruk wordt dus bepaald door de cardiac output en de elas citeit van de grote bloedvaten. Daarnaast zal ook de perifere weerstand in de kleinere slagaders of arteriolen belangrijk zijn. Organen kunnen dus door vasoconstric e of vasodilata e de bloeddruk en de hoeveelheid bloed zelf regelen. Dit zorgt er dus voor dat de organen een meer constante bloeddruk kunnen handhaven, los van de systemische bloeddruk. Vooral thv de hersenen en de nieren is dit erg belangrijk! Bedenk ook dat de bloeddruk beïnvloed wordt door het zenuwstelsel en door hormonen (bv: RAAS-systeem) en dat de systemische bloeddruk geleidelijk aan s jgt met de lee ijd. 3. De bloedsomloop en de bloedvaten Het bloedvatensysteem bestaat uit slagaders of arteriën en aders of venen. Arteriën zijn bloedvaten die vanuit het hart vertrekken en bloed naar de organen brengen; venen zijn bloedvaten die bloed terug naar het hart brengen. Arteriën vertrekken dus vanuit het hart, via de aorta naar alle organen in het lichaam. Vanaf de aorta vertakken de arteriën zich in steeds kleiner wordende slagaders om te eindigen in de kleinste slagadertjes of arteriolen. Deze vloeien over in haarvaten of capillairen. Dit zijn de kleinste bloedvaatjes die we kennen in ons lichaam. De wand van capillairen bestaat maar uit één laagje endotheelcellen. Ter hoogte van de capillairen is uitwisseling van gassen en opgeloste stoffen mogelijk via diffusie en osmose. Onder invloed van de bloeddruk zal filtra e plaatsvinden van alle kleine opgeloste deeltjes. Enkel de grotere deeltjes zoals bloedcellen en eiwi en blijven achter in het bloedvat. Water en de kleine opgeloste deeltjes, zoals zouten (natrium, kalium..), glucose, aminozuren.. zullen uit het bloed naar het inters um, de ruimte tussen de cellen, geperst worden. Door diffusie en ook door ac ef transport kunnen water en andere deeltjes in de cellen worden opgenomen en kunnen afvalstoffen uit de cellen naar het inters um en het bloedvat worden afgegeven. Onder invloed van osmose zullen de achtergebleven eiwi en en bloedcellen een kracht op het water uitoefenen en dit terug naar de bloedbaan "trekken". Dit is de osmo sche kracht die ervoor zorgt dat water niet in de weefsels blij staan, maar in de bloedbaan blij. 12 Het bloed uit de capillairen zal dan samenstromen in venulen die op hun beurt in steeds grotere venen zullen samenkomen en uit eindelijk via de vena cava inferior en de vena cava superior in het hart uitmonden. Slagaders en aders lijken in opbouw sterk op elkaar. Ze bestaan allebei uit 3 concentrische lagen: het endotheel of binnenste laag, een spierlaag en een bindweefsellaag. Het grote verschil is de dikte van de spierlaag. In de slagaders is deze spierlaag veel groter omdat ze het bloed onder hogere druk moeten verder pompen. De spierlaag in de venewand is veel dunner. Daarnaast kan je in de aders ook kleppen terugvinden die ervoor moeten zorgen dat het bloed niet terugstroomt. Bij het ontstaan van spataders of varices zullen deze kleppen niet meer efficiënt kunnen sluiten en zal het bloed meer ter plaatse ophopen (= stase van bloed). Dit kan dan voor meer vocht uitsijpeling uit de capillairen zorgen met oedeem thv de voeten en enkels tot gevolg. Naast de kleppen zijn ook de skeletspieren in de armen en vooral de benen een belangrijke hulp om het bloed uit de venen terug naar het hart te begeleiden. Door het samentrekken van de spieren zullen deze de venen dichtduwen en zo het bloed voortstuwen. Lang blijven s lstaan, kan er dus voor zorgen dat er meer stase van het bloed in de benen is omdat de 13 spierpomp niet kan bijdragen aan het voorstuwen van het bloed. Daarom is regelma g bewegen aanbevolen. 14 3.1. De belangrijkste slagaders in ons lichaam Uit het linker ventrikel vertrekt de aorta of de grote lichaamsslagader. De eerste aftakkingen vlak aan het hart, zijn de linker en rechter coronair. Dan begint de aortaboog die nadien overgaat in de aorta thoracalis en onder het middenrif overgaat in de aorta abdominalis. De aorta abdominalis zal in het klein bekken splitsen in de kleinere takken, de linker en rechter arteria iliaca. Deze lopen naar de benen. 15 Ter hoogte van de aortaboog takken enkele arteriën af: de linker en rechter arteria subclavia die de armen van bloed zullen voorzien en de linker en rechter arteria carotis communis die naar het hoofd draineren. Slagaders in de arm: De arteria subclavia zal dus zoals reeds gezegd, de arm van bloed voorzien. De arteria subclavia loopt onder de clavicula of sleutelbeen door naar de oksel en krijgt daar de naam arteria axillaris. Deze loopt verder naar de bovenarm en neemt daar de naam arteria bracchialis aan. Bracchium betekent arm in het Latijn, vandaar de naam. Ter hoogte van de elleboog splitst de arteria bracchialis in 2 bloedvaten, nl. de arteria radialis die radiaal, langs de duimzijde verder naar de hand loopt; en de arteria ulnaris die mediaal in de voorarm naar de pinkzijde naar de hand loopt. Thv de handwortel maken deze twee bloedvaten verschillende verbindingen en vaak is er een echte arterieboog aanwezig. Het voelen van de polsslag gebeurt aan de arteria radialis. 16 Slagaders in de buik: Er zijn 4 grote aftakkingen van de aorta abdominalis, nl. de nierarteriën, de truncus coeliacus, de arteria mesenterica superior en de arteria mesenterica inferior. We bekijken ze wat naderbij. De truncus coeliacus (zie afbeelding onderaan links) is de eerste grote aftakking van de aorta abdominalis. Deze truncus vertakt zelf nog en vormt zo de arteria gastrica die de maag bevloeit, de arteria hepatica die de lever bevoorraadt van zuurstofrijk bloed; en de arteria lienalis die naar de milt gaat. Zoals je nog weet uit de cursus AFP1, heeft de lever een dubbele bloedvoorziening: de a. hepatica met zuurstofrijk bloed en de vena porta vanuit het darmstelsel met zuurstofarm, maar voedingsrijk bloed. De tweede grote aftakking van de aorta abdominalis is de arteria mesenterica superior (zie afbeelding onderaan midden). Deze aftakking bevloeit de dunne darm en een deel van het colon. De derde aftakking is de arteria mesenterica inferior (zie afbeelding onderaan rechts) die het andere deel van het colon en rectum bevloeit. Er zijn verschillende anastomosen (=verbindingen) tussen deze twee aftakkingen. Tot slot ligt er daartussen nog een 4e grote aftakking, de linker en rechter nierslagader of arteria renalis. 17 Slagaders in de benen: tot slot bespreken we nog kort de arteriën in de onderste ledematen. De aorta abdominalis splitst dus in het klein bekken in een linker en een rechter arteria iliaca die elk een been bevloeien. De arteria iliaca verandert van naam na verlaten van het klein bekken en heet dan in het bovenbeen de arteria femoralis (genoemd naar het femur). De arteria femoralis zal dan thv de kniekuil opnieuw van naam veranderen in de arteria poplitea, waar ze snel splitst in de arteria bialis anterior en de arteria bialis posterior die samen het onderbeen bevloeien. 18 3.2. De belangrijkste aders in ons lichaam 19 Vanuit alle organen zal het bloed via de venen of aders via de vena cava inferior en vena cava superior terug naar het rechterhart gebracht worden. Het bloed uit het hoofd zal via de vena jugularis interna en externa naar de vena cava superior geleid worden. Ook het bloed vanuit de armen wordt via de v. ulnaris en v. radialis naar de v. bracchialis en v. axillaris naar de v. subclavia in de vena cava superior geleid. Deze venen liggen zeer parallel aan de arteriën in de arm met gelijkaardige benaming. Naast dit diepe veneuze systeem hee de arm een tweede oppervlakkig veneus systeem. Dit wordt gebruikt voor de veneuze bloednames. Het betre de vena cephalica aan de buitenzijde van de boven- en onderarm; de vena basilica aan de binnenzijde van de onderarm en de verbinding tussen beide thv de elleboogplooi: de v. mediana cubi. Terwijl het bloed vanuit het hoofd en armen via de vena cava superior naar het hart wordt geleid; zal het bloed uit de onderste ledematen en het abdomen via de vena cava inferior naar het hart gevoerd worden. De vena cava inferior loopt in de thorax en het abdomen naast de aorta. Ze liggen dorsaal tegen de wervelkolom. Het bloed vanuit de benen komt via de linker en rechter vena iliaca; het bloed vanuit de nieren via de linker en rechter vena renalis. Ze monden uit in de vena cava inferior; net zoals de vv. hepa cae. Het bloed uit het maagdarmgebied: de v. mesenterica inferior en de v. mesenterica superior, de v. lienalis en de v. gastrica vormen samen de vena porta die naar de levert voert. Na passage en filtering door de lever zal dit bloed ook via de vv. hepa cae in de vena cava inferior terecht komen. 20 Het bloed uit de onderste ledematen komt via de v. bialis anterior en posterior naar de v. poplitea en zo naar de v. femoralis en uiteindelijk in de v. iliaca terecht. De venen lopen ongeveer parallel aan de gelijkgenaamde arteriën. Zoals in de arm, is er in het been ook een bijkomend oppervlakkig veneus systeem dat bestaat uit de vena saphena magna die vanuit de lies vertrekt aan de voorzijde van het been; en de vena saphena parva die vanuit de kuit aan de achterzijde van het onderbeen loopt. Spataders ontstaan typisch op het verloop van deze oppervlakkige venen. 4. Het lymfesysteem Naast het bloedvatensysteem bestaat er ook gelijkaardig hieraan het lymfesysteem. Zoals daarnet reeds aangehaald, wordt er heel wat vocht uit de bloedcapillairen geperst onder invloed van de bloeddruk. Grote moleculen, zoals eiwi en, zullen in de bloedcapillairen achterblijven. Al het vocht komt dan in het inters um (de ruimte tussen de cellen) terecht. Dit inters ële vocht bevat zuurstof en voedingsstoffen voor de cellen. De cellen zullen op hun beurt hier ook afvalstoffen aan afgeven. Daarna zal door de osmo sche kracht van de eiwi en in de bloedbaan het inters ële vocht terug naar de bloedbaan getrokken worden. Een klein deel zal echter in de weefsel achterblijven. Het is dat deel dat via de lymfecapillairen in de lymfestelsel wordt opgenomen. Ook bacteriën, virussen en dode cellen kunnen via de lymfecapillairen worden opgenomen. Het vocht dat in de lymfecapillairen terecht komt, wordt lymfe genoemd. 21 Hier zi en dus geen bloedcellen in. Ter hoogte van de darmen zullen de lymfecapillairen naast inters eel vocht, ook nog ve en kunnen opnemen. Deze ve en zijn te groot om in het bloed te worden opgenomen, maar de lymfecapillairen kunnen dit wel. De lymfe krijgt hierdoor een wat meer wi e kleur en wordt hier ook chylus genoemd. De lymfecapillairen sluiten aan op steeds groter wordende lymfevaten; zeer gelijkaardig aan het bloedvatensysteem; en zullen uiteindelijk uitmonden in 2 grote lymfevaten: de ductus thoracicus en de ductus lymfa cus dexter. Zij lopen allebei parallel aan de vena cava en aorta in de buik en borstholte en zullen uiteindelijk hun lymfevocht afgeven aan het bloed thv de linker en rechter vena subclavia. Vooraleer het lymfe aan het bloed kan afgegeven worden, zal dit worden "gezuiverd" van dode cellen en lichaamsvreemde micro-organismen, zoals bacteriën. Dit gebeurt in heel het lymfevatenstelsel, maar vooral in de lymfeklieren die op het verloop van de lymfevaten liggen, verspreid over het lichaam. In de lymfeklieren bevinden zich heel wat afweercellen, zoals lymfocyten en macrofagen (re culo-endotheliaal systeem). Bacteriën, virussen, dode cellen, kankercellen... worden hier geneutraliseerd door fagocytose. Bij een probleem met deze fagocytose kan er een vergro ng en ontsteking van de lymfeklier optreden (=lymfadeni s). Regionale lymfeklieren liggen in klierpakke en bij elkaar en zijn terug te vinden - in de halsstreek (= cervicale klieren) - in het medias num en thv de longhilus (= medias nale en hilaire klieren) - in de oksels (=axillaire klieren): die lymfe draineren uit de arm en de borst - in de buikholte en klein bekken, rond de grote bloedvaten - in de liezen (= inguinale klieren): die lymfe draineren uit de onderste ledematen 22 Naast de lymfeklieren en lymfevaten, behoort ook de milt tot het lymfestelsel. De milt is een bloedreservoir, maar bevat ook heel wat lymfocyten en cellen van het re culo-endotheliaal systeem (macrofagen) die verouderde bloedcellen, bacteriën,... kunnen fagocyteren. Ook de thymus, bovenaan in de borstholte, behoort tot het lymfestelsel. In de thymus rijpen de T- lymfocyten verder uit. Dit proces is het meest ac ef in de kinderjaren. Nadien zal dit sterk afnemen en zal de thymus in groo e ook afnemen. Dit heet atrofie. 23 BELANGRIJKE SYMPTOMEN BIJ EEN CARDIOVASCULAIR-BELASTE PATIËNT Hieronder kan je de meest voorkomende klachten of symptomen terugvinden bij pa ënten met hart- en vaatziekten. - pijn. Men maakt hier een onderscheid tussen pijn van cardiale oorsprong en vasculaire pijn. Cardiale pijn ontstaat door afsterven van hartspierweefsel, wat zich typisch bij een har nfarct voordoet. Deze pijn wordt omschreven als drukkende pijn over het midden van de thorax. De pa ënt hee het gevoel alsof er een zwaar gewicht op zijn thorax ligt. Vaak gaat deze pijn gepaard met beperkte dyspnee of benauwdheid. De pijn is niet houding gebonden. Vaak is deze cardiale pijn geassocieerd met een angs g gevoel en misselijkheid met eventueel braken. Vasculaire pijn ontstaat als er weefsel ergens in het lichaam tekort aan bloed hee en eventueel afster. Vaak gaat het hier over pijn in de onderste ledematen. Door dichtslibben van de arteriën van de onderste ledematen, krijgt de voet en/of het onderbeen minder bloed (=ischemie) of geen bloed meer (=necrose) en zal afsterven als dit niet snel verholpen wordt. Deze vasculaire pijn wordt omschreven als zeer hevige, con nue pijn waardoor de pa ënt niet kan slapen. De pijn bij ischemie kan soms verbeteren als de pa ënt zijn been naar beneden laat hangen, omdat de zwaartekracht dan helpt om toch nog wat meer bloed naar de onderste ledematen te vervoeren. Dit kan zich uiten door pa ënten die hun benen uit het bed naar beneden laten hangen of pa ënten die al zi end slapen. - dyspnee en orthopnee. Cardiaal belaste pa ënten kunnen benauwdheid of dyspnee ervaren. Vooral bij har alen kan dit het geval zijn. Bij lichte vormen van har alen zal het enkel over dyspnee d'effort gaan of kortademigheid bij inspanningen. Als de ernst van het har alen toeneemt, zal ook de dyspnee toenemen en zal de pa ënt zelfs bij kleine inspanningen kortademig worden. Daarnaast zullen deze pa ënten ook vaak orthopnee ervaren, waardoor ze niet meer plat kunnen liggen, maar enkele kussens nodig hebben om te kunnen slapen. Orthopnee wil dus zeggen dat de pa ënt rechtop moet zi en om goed te kunnen ademen. Orthopnee wijst meestal op longoedeem, een ui ng van har alen. Bij longoedeem zal er zich vocht opstapelen in de longen. Bij rechtop zi en zal dit vocht zich naar de onderste longvelden verplaatsen en zullen de bovenste longvelden de pa ënt nog van zuurstof kunnen voorzien. Bij neerliggen verspreidt dit vocht zich over de hele long en veroorzaakt zo meer klachten. - oedeem en nycturie. Zoals hierboven reeds gezegd, kan er zich vocht opstapelen in het lichaam bij har alen. Dit vocht zoekt onder invloed van de zwaartekracht, zijn weg in de weefsels. Zo hoopt dit vocht vaak op thv de voeten, wat ook malleolair oedeem genoemd wordt. Merk op dat dit malleolair oedeem verbetert als de pa ënt zijn voeten omhoog legt of een nachtje geslapen hee. Nycturie is een ander gevolg van de vochtopstapeling. Overdag stapelt het vocht zich op thv de voeten, 's nachts herverdeelt dit vocht zich door de liggende houding en zal zo zorgen voor meer urineproduc e 's nachts, wat zich uit in nycturie of 's nachts gaan plassen. - cyanose. Blauwverkleuring of cyanose kan wijzen op zuursto ekort in het bloed. In de cursus AFP2 werd reeds het onderscheid tussen perifere en centrale cyanose gemaakt. 24 - palpita es of hartkloppingen is een frequente klacht bij allerlei soorten ritmestoornissen. Je kan aan de hand van de hartkloppingen dus niet afleiden om welk soort van ritmestoornis het gaat. Omgekeerd zal niet elke pa ënt met ritmestoornissen ook hartkloppingen ervaren. - kortdurend bewustzijnsverlies, ook wel syncope of collaps genoemd, kan eveneens een klacht zijn bij ritmestoornissen of bij een bloeddrukval. Hoewel syncope en collaps allebei verwijzen naar een kortdurend bewustzijnsverlies, wordt de term "syncope" eerder gebruikt in geval van een bloeddrukval of een goedaardige oorzaak van bewustzijnsverlies. Collaps daarentegen verwijst vaker naar een bewustzijnsverlies met slechte afloop. Naast een bloeddrukval, kunnen dus ook ritmestoornissen, zoals bradycardie en ventrikelfibrilla e een bewustzijnsverlies induceren. Bij ventrikelfibrilla e zal dit zonder snelle behandeling, tot de dood leiden. 25 KLINISCH ONDERZOEK BIJ EEN CARDIOVASCULAIR-BELASTE PATIËNT Het klinisch onderzoek bestaat uit 4 onderdelen: de inspec e, de palpa e, de percussie en de ausculta e. Bij cardiovasculair belaste pa ënten zullen al deze onderdelen belangrijk zijn. We lijsten ze hieronder even op: - Bij inspec e kan het algemeen uitzicht van de pa ënt belangrijk zijn (bleekheid? zweten? obesitas?...), maar ook specifieke kenmerken zoals malleolaire oedemen kunnen een relevante bevinding zijn. - Bij palpa e kan men de hartslag (thv de pols) meten, capillaire refill bekijken, pulsa es thv de onderste ledematen,... beoordelen. - Percussie of bekloppen wordt gebruikt om vochtophoping in het lichaam op te sporen, bv: pleuravocht of ascitesvocht in de buik. Ook een vergro ng van solide organen, bv: hepatomegalie, kan op deze manier geëvalueerd worden. - Ausculta e is bij een cardiovasculair belaste pa ënt veruit het meest bekend: het beluisteren van hart en longen met behulp van de stethoscoop. Ook vaatgeruisen op andere plaatsen in het lichaam kan men op deze manier opsporen. 26 TECHNISCHE ONDERZOEKEN BIJ EEN CARDIOVASCULAIR-BELASTE PATIËNT Vooraleer we kunnen beginnen met de pathologie, moeten eerst enkele technische onderzoeken, waaraan de cardiovasculair-belaste pa ënt vaak zal onderworpen worden, van dichterbij bekeken worden. Bloeddrukme ng is van groot belang bij de cardiovasculair-belaste pa ënt aangezien hypertensie een belangrijke risicofactor is voor hart- en vaatziekten. Bedenk wel dat meten van de bloeddruk steeds een momentopname is en dat de bloeddruk bij elke mens voortdurend schommelingen maakt. Daarom is het aangewezen verschillende me ngen van de bloeddruk te doen, vooraleer te besluiten dat de pa ënt aan hypertensie lijdt en hiervoor medica e dient in te nemen. Een bloeddruk wordt normaal gezien gemeten als een pa ënt in rust is en zit of ligt en de arm naast de pa ënt ligt. Bloeddrukme ng gebeurt met een manche e rond de bovenarm. Thuiszorgwinkels verkopen ook polsbloeddrukmeters. Deze bloeddrukmeters zijn minder nauwkeurig en vereisen steeds dat de pols op de hoogte van het hart wordt gehouden op het moment dat de bloeddruk gemeten wordt. Bij sterke schommelingen in de bloeddrukwaarden of bij vermoeden van "wi ejas-hypertensie", kan de arts ook een 24uurs-bloeddrukme ng voorschrijven om een beter beeld van de gemiddelde bloedddruk te krijgen. Hierbij wordt dan op de raadpleging van de cardioloog een bloeddrukmeter met een recorder aangehangen die de bloeddruk gedurende 24 uur zal monitoren. De dag nadien moet de pa ënt de bloeddrukmeter met recorder inleveren en wordt deze door de computer uitgelezen. NB: "wi ejas-hypertensie" is een fenomeen waarbij de bloeddruk van de pa ënt s jgt als de bloeddruk door een arts of verpleegkundige wordt gemeten. In de thuissitua e is de bloeddruk van deze pa ënt niet gestegen. 27 Labo: een bloedafname is vaak aangewezen bij een pa ënt die zich aanbiedt met cardiale of vasculaire klachten. Men zal o.a. volgende bloedwaarden testen: hematologie (complet: dit zijn het aantal RBC, WBC en plaatjes), stollingstesten, lipiden, hartenzymen (CK-MB, troponines, LDH, GOT, GPT), levertesten, nierfunc e,… Soms zullen ook schildkliertesten en een nuchtere glycemie aangevraagd worden om diabetes op te sporen. RX thorax of een “foto van de longen/borstkas” bevat naast informa e over de longen (bv: pneumonie), ook aanwijzingen voor hartafwijkingen, zoals o.a. longoedeem bij har alen. CT thorax: met een CTscan kan men ook dwarsdoorsneden maken. Dit gee nog meer nauwkeurige informa e over longaandoeningen, maar ook voor de diagnose van o.a. een aorta-aneurysma is een CT thorax essen eel. Om bloedvaten zichtbaar te stellen op CT is toediening van jodiumhoudend contrast noodzakelijk. Dit contrast wordt dan via een vene in de arm toegediend. De pa ënt moet nuchter zijn als contrast intraveneus wordt toegediend bij CT. Echo-doppler of Duplex caro den of OL (onderste ledematen): met ultrageluid kan op een veel nauwkeuriger manier dan met het voelen met de vingers worden nagegaan of een bepaalde arterie vernauwd of afgesloten is, en of de bloedstroom door een vat een normaal of een abnormaal patroon hee. Met echografie kan men het bloedvat in beeld brengen. Doppler toont de doorstroming. 28 ECG: elektrografie is het registreren van de elektrische energie die vrijkomt door de werking van zenuwen en spieren. Deze energie kan worden opgevangen door elektroden en wordt na versterking als een golvende lijn op papier weergegeven. Het hart leent zich goed voor dit soort onderzoek. Tijdens de contrac e van de hartspiercellen komt elektrische energie vrij. Op een ECG of electrocardiogram of “har ilmpje” kan worden afgelezen of het hart in een normaal of abnormaal ritme samentrekt en of alle spiercellen deelnemen aan de contrac e (men kan dus vaststellen dat er bepaalde gebieden van het hart niet meer goed samentrekken, bv. na een myocardinfarct). Het ECG is bovendien essen eel bij het vaststellen van een acuut myocardinfarct. Bij een ECG worden elektroden op de borstkas en op de armen en benen vastgehecht. Echocardiografie: dit is een onderzoek van het hart met behulp van geluidsgolven (echografie). Men kan een transthoracale echocardiografie (“doorheen de borstkas”) of een transoesofagale echocardiografie ("doorheen de slokdarm") nemen. Een transoesofagale echocardiografie (TEE) is een meer invasief onderzoek; het is vergelijkbaar met een gastroscopie. Men zal de echografiesonde via de mond tot in de slokdarm brengen tot op de hoogte van het hart. Dit onderzoek is dus ingrijpender voor de pa ënt, maar kan meer accurate informa e verschaffen over het hart dan de transthoracale echocardiografie (TTE), omdat men hierbij dichter bij het hart kan komen met de echografiesonde. Beide onderzoeken worden door de cardioloog uitgevoerd. Met echocardio kan men de hartkleppen beoordelen, de mate van samentrekken van de atria en de ventrikels en kan men ook mogelijke klonters in de atria vaststellen (bv. bij VKF). 29 Fietsproef of inspanningsproef: dit is een onderzoek dat op de consulta e van de cardioloog wordt uitgevoerd. Er wordt een ECG gemaakt terwijl de pa ënt lichamelijke inspanning verricht, met het doel om stoornissen van het hart op te sporen die door de inspanning worden uitgelokt of verergerd. Meestal gaat het om ischemie (onvoldoende doorbloeding) maar soms ook om hartritmestoornissen. Meestal zal een soort hometrainer gebruikt worden om de inspanning te leveren, maar soms zal je in plaats van de hometrainer een loopband aantreffen. Voor het fietsen begint, moet de pa ënt het bovenlichaam ontbloten en krijgt hij electroden op de borst en ledematen geplakt. De bloeddrukmeter wordt eveneens aangelegd. De maximaal te verrichten belas ng wordt bepaald aan de hand van de lengte, gewicht, geslacht en lee ijd van de pa ënt. Dan kan de pa ënt beginnen fietsen en hij moet zo lang mogelijk door blijven fietsen/lopen. Hij moet wel aangeven wanneer hij onwel wordt of pijn op de borst krijgt. Myocardscin grafie: dit is een onderzoek op de dienst nucleaire geneeskunde. Er wordt nagegaan hoe het met de doorbloeding van de hartspier is gesteld. Het onderzoek bestaat uit 2 delen: een inspanningsgedeelte (meestal in de voormiddag) en een rustgedeelte (meestal in de namiddag). Er wordt een licht radioac eve stof ingespoten (in een armvene) die wordt opgenomen door de hartspiercellen. Bij het inspanningsgedeelte zal men na de inspui ng of jdens de inspui ng moeten fietsen. Als fietsen niet lukt voor de pa ënt, kan men ook Persan ne inspuiten. Deze stof bootst de inspanning na. Na het fietsen of de Persan ne-proef drinkt men best enkele glazen water om de radio-ac eve stof uit het lichaam te verwijderen. Na een half uur wordt dan met een gammacamera een a eelding van het hart gemaakt. Dit duurt ongeveer 20min. Na de scan mag de pa ënt naar huis. Het rustgedeelte in de namiddag verloopt gelijkaardig (maar zonder het fietsen). Nadien worden de a eeldingen van de rus ase en de inspanningsfase met elkaar vergeleken. Hartspiercellen in niet goed doorbloede gedeelten van de hartspier nemen de radio-ac eve stof nauwelijks op en kunnen daardoor onderscheiden worden van de gezonde cellen. Bij ischemie zal er duidelijk een verschil in opname van dit contrast zijn bij inspanning en in rust. Pa ënt moet nuchter zijn voor dit onderzoek. Hartkatherisa e of coronarografie: jdens hartkatheterisa e wordt een dun slangetje (katheter) via een vene of een arterie naar het hart opgeschoven om in de verschillende compar menten van het hart de bloeddruk te meten en om de bewegingen van het hart en de bouw (en dus ook de ernst van eventuele afwijkingen) van de kransslagaders op 30 röntgenfilm vast te leggen. Dit gebeurt door het toedienen van jodiumhoudend contraststof via de katheter. Men spuit de contraststof in in de kransslagaders en men neemt onmiddellijk RX foto's om eventuele vernauwingen op te sporen. Hartkatherisa e gebeurt in het cath-lab door de cardioloog. Pa ënt moet nuchter zijn voor dit onderzoek. Hij/zij wordt plaatselijk verdoofd thv de lies of de pols waar men de katheter zal inbrengen. Tijdens hartkatherisa e kan bij vernauwing ook onmiddellijk een dilata e met stent (PTCA) doorgevoerd worden. Na de hartkatherisa e zal er nog enkele uren een drukverband thv de pols of lies worden aangelegd om bloedingen te voorkomen (insteekplaats van de katheter). Meer uitleg over hartkatherisa e en PTCA vind je verder in de cursus terug. Angiografie: angiografie is het zichtbaar maken van een bloedvat op een röntgenfoto. Daartoe wordt via een dunne slang (katheter) een jodiumhoudend contrastmiddel in het te onderzoeken bloedvat gespoten. Dit contrastmiddel laat geen röntgenstralen door, zodat het vat op een röntgenfoto als een wi e streng zichtbaar wordt. In principe kan met deze techniek van elke arterie in het lichaam een a eelding worden gemaakt; ook veel venen lenen zich hiervoor. Met angiografie kan de aanwezigheid van arteriosclerose indirect zichtbaar worden gemaakt: door arteriosclerose wordt de wand van een arterie dikker en de inwendige diameter dus kleiner. Op een foto is een aangetast vat dan plaatselijk of over de gehele lengte smaller dan normaal. Het bepalen van de uitgebreidheid en de ernst van arteriosclerose is vooral van belang wanneer een opera eve behandeling wordt overwogen. Angiografie van arteriën heet arteriografie. Angiografie van venen heet flebografie. Voor angiografie moet de pa ënt nuchter zijn. 31 NMRangiografie of MRA wordt steeds meer aangevraagd door de vasculair chirurgen. Dit onderzoek is een combina e van angiografie met MRI. Men zal dus een contrastvloeistof via een bloedvat inspuiten en nadien a eeldingen maken met de MRI- scan. Het grote voordeel hierbij is dat men dus niet enkel het – mogelijks vernauwde – lumen van de bloedvaten ziet, maar ook de vaatwand zelf en de weefsels erom heen. Dit onderzoek verscha de chirurg preopera ef dus heel wat waardevolle informa e over de plaats, uitgebreidheid en de ernst van de vaatwandvernauwingen. De contraststof is bij dit onderzoek aangepast aan de MRIscan en bevat geen jodium. Op dit soort contraststof bestaan vrijwel geen allergieën. Pa ënt moet daarom ook niet nuchter zijn. 32