Les 2_deel 2 onderzoeksmethoden en sociale zelf-4 PDF

Document Details

GoodObsidian7727

Uploaded by GoodObsidian7727

Universiteit Antwerpen

Prof. dr. A. DeSmet

Tags

psychology research methods social psychology research methodology social science

Summary

This document is a lecture on research methods in social psychology, focusing on descriptive research (observational, archival, survey), correlational research, and experimental research. It provides a conceptual overview of each type and includes illustrations from examples in the field.

Full Transcript

Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie Psychologie Prof. dr. A. DeSmet Faculteit Sociale Wetenschappen Cyclisch Ideeën ontwikkelen onderzoeksproces Ideeën verfijnen Beschrijvend: vragen naar trends en tendensen...

Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie Psychologie Prof. dr. A. DeSmet Faculteit Sociale Wetenschappen Cyclisch Ideeën ontwikkelen onderzoeksproces Ideeën verfijnen Beschrijvend: vragen naar trends en tendensen Correlationeel onderzoek: zoeken naar verbanden Ideeën testen Experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg Meta-analyse: tegenstijdigheden overheen studies uitklaren Ethiek en waarden 1 Ideeën ontwikkelen Cyclisch onderzoeksproces Ideeën verfijnen Beschrijvend: vragen naar trends en tendensen Ideeën testen Observationeel Archiefonderzoek Opiniepeilingen (‘polls’) Ethiek en waarden 2 Beschrijvend onderzoek Ø Observationeel onderzoek Systematisch observeren van personen, meestal in natuurlijke situaties Bijv. hoeveel mensen geven geld aan bedelaars in een drukke winkelstraat? Bijv. hoe vaak helpen mensen iemand die hulpbehoevend is de straat over te steken? Vaak met gebruik van een ‘handlanger’ (een medewerker aan het onderzoek die zich voordoet als hulpbehoevende) Validiteit verhogen door gebruik te maken van: Meerdere observatoren (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) Objectieve registratie (bijv. videocamera-beelden) 3 Beschrijvend onderzoek Ø Archiefonderzoek: Bestaande verslagen of documenten bestuderen, zoals krantenartikelen, dagboeken, misdaadstatistieken, ziekenhuisgegevens, loonfiches, … Bijv. hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd in verschillende decennia in de 20e eeuw? Hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd voor de introductie van de vondelingenschuif en erna? Bijv. in welke regio’s in Vlaanderen kwamen de meeste fatale drug- overdosissen voor? Ook zinvol voor het bestuderen van de impact van beleidsmaatregelen 4 Beschrijvend onderzoek Ø Opiniepeiling: Enquêtes met vragen over attitudes, meningen, gedragingen Meestal met de bedoeling om uit een steekproef (bijv. 100 at random gekozen inwoners van Mechelen) veralgemeningen te doen naar de algemene bevolking (de inwoners van Mechelen) Vaak gebruikt door media en (markt-)onderzoeksbureaus Bijv. meningen van Vlamingen over onafhankelijkheid van Vlaanderen Sterk afhankelijk van hoe representatief de steekproef is en hoe goed de vraag gesteld is (denk aan suggestieve vragen; of enkel hoogopgeleide steekproef bij politieke polls) 5 Cyclisch onderzoeksproces Ideeën ontwikkelen Ideeën verfijnen Beschrijvend Correlationeel onderzoek: zoeken naar verbanden Ideeën testen Experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg relaties Meta-analyse Ethiek en waarden 6 Correlationeel onderzoek via correlaties Ø Mate van overeenkomst tussen ‘continue’ variabelen: Bijv. hoe warmer het is, hoe meer ijsjes men eet Bijv. hoe warmer het is, hoe minder kleren men draagt Ø Kan enkel met ordinale/continue variabelen die op een continuüm kunnen gemeten worden, zoals score, lengte, ervaren mate van stress, aantal veroordelingen, aantal voorkeursstemmen, … Ø Kan niet met categorische variabelen, zoals geslacht, woonplaats, etnische afkomst, … (interactie-effecten) Men kan hier dan wel verbanden gaan zoeken tussen variabelen apart voor mannen en vrouwen Ø Gebaseerd op gegevens verzameld via observationeel onderzoek, archiefonderzoek, opiniepeiling Ø Correlatiecoëfficiënt tussen -1 en +1 7 Voorbeeld van correlationeel onderzoek Positieve correlatie: als het ene Negatieve correlatie: als het ene Geen correlatie: als het ene stijgt stijgt, stijgt het andere ook stijgt, daalt het andere of daalt, houdt dit geen verband met het stijgen of dalen van de andere variabele Bijv. als studenten minder Bijv. als adolescenten ouder Bijv. bij volwassenen is er geen studeren, behalen ze lagere worden, daalt de mate van verband tussen leeftijd en scores cyberpesten lichaamslengte Bijv. als jongeren ouder worden, stijgt ook de lichaamslengte 8 Voorbeeld van een interactie-effect Bron: DeSmet et al, 2018 9 Zoeken naar verbanden in categoriale variabelen (enkel ter illustratie) 10 Voordelen van correlationeel onderzoek Ø Vaak beste optie als het niet mogelijk of verantwoord is variabelen experimenteel te manipuleren Niet mogelijk: het weer, leeftijd, unieke omstandigheden zoals een aanslag, tsunami, … Ethische redenen Bijv. relatie tussen mishandeling en psychische problemen: personen zoeken die een verschillende gradatie van mishandeling ervaren in plaats van mishandeling ‘op te wekken’ Ø Mogelijk om verbanden tussen verschillende variabelen tegelijk te onderzoeken (zinvol als voorbereiding op experimenteel onderzoek) Ø Zowel mogelijk in labo-omstandigheden als in natuurlijke omgeving 11 Beperkingen van correlationeel onderzoek Ø Biedt zicht op sterkte en richting van verband, maar kan geen oorzaak-gevolg relatie vaststellen: A hangt samen B, maar veroorzaakt A B of is het andersom? Of worden beiden door een 3e factor C veroorzaakt? Bijv. kindjes komen van de ooievaar of uit de kolen Bijv. Marshmallow test: OV en AV bleken beïnvloed door SES van gezin Ø Bekijkt enkel lineaire verbanden, geen verbanden met andere vorm (bijv. curvilineair, U-vormig) Ø Longitudinaal correlationeel onderzoek (≥2 tijdsmomenten): Indicatie van oorzaak-gevolg relatie Bijv. gedurende 1 maand bijhouden hoeveel koffie iemand drinkt en hoe goed die slaapt. Telkens nagaan of de dagen met veel koffie samen hangen met een minder goede slaap de nacht erop, dan de dagen waarop weinig koffie werd gedronken 12 Marshmallow test (voorbeeld invloed van een derde factor) C Socio-ec. status van het gezin A B Drang naar Schoolprestatie onmiddellijke Carrièremoge- beloning lijkheden Ø Denk hierbij ook aan behoeftenpiramide van Maslow Bron: https://www.theatlantic.com/family/archive/2018/06/marshmallow-test/561779/ 13 Ideeën ontwikkelen Cyclisch onderzoeksproces Ideeën verfijnen Experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg relaties Controle over procedure Ideeën testen Volledig toevallige toewijzing (VTT) Interne versus externe validiteit Ethiek en waarden 14 Experimenteel onderzoek Ø Controle en Volledig Toevallige Toewijzing zijn basisvoorwaarden Een variabele wordt gemanipuleerd (=onafhankelijke variabele - OV): op voorhand wordt bepaald welke kenmerken die variabele moet aannemen (bijv. blootstelling aan koude gedurende 30 / 60 / 90 seconden) Van deze variabele wordt het effect op een andere variabele bekeken (=afhankelijke variabele - AV) 15 Voorbeelden At random toewijzing Ø In labo-settings de invloed uitsluiten van alle andere storende variabelen zoals gedrag van anderen, ervaringen Ø Ideaal gezien een game dat identiek dezelfde elementen heeft maar enkel verschilt op het agressieve of prosociale gedrag 16 Voorbeelden At random toewijzing Focussen op eigen competenties Focussen op competenties in vergelijking met anderen Ø In natuurlijke settings ervoor proberen te zorgen dat wat een invloed kan uitoefenen in beide groepen hetzelfde is 17 Experimenteel onderzoek Ø Controle: Enkel de variabele(n) die worden gemanipuleerd verschillen, alle andere mogelijke beïnvloedende variabelen blijven constant en onveranderd Nodig om invloed van OV op de AV te kunnen toeschrijven aan de OV Ø In labo-condities: invloed van andere variabelen uitschakelen Reactief (onnatuurlijke setting) Ø In natuurlijke settings: invloed van andere variabelen in beide groepen gelijk (bijv. tijdstip, vermijden van sociale beïnvloeding) Minder controle maar wel meer natuurlijke reacties 18 Experimenteel onderzoek Ø Volledig toevallige toewijzing (at random toewijzing/allocatie) Elke deelnemer heeft evenveel kans om toegewezen te worden aan elk van de condities Door toevallige toewijzing garandeert men dat de personen in conditie 1 niet substantieel verschillen van de personen in conditie 2 Niet te verwarren met het trekken van een random steekproef uit de populatie Ø Samengevat: door controle en volledig toevallige toewijzing elimineert de onderzoeker de invloed van alle andere variabelen, met uitzondering van de experimentele manipulatie 19 Validiteit in experimenteel onderzoek Ø Interne validiteit: De redelijke zekerheid waarmee we kunnen stellen dat een effect op de AV enkel door de OV werd veroorzaakt Controlegroep (vergelijkingsgroep): ondergaat alle zelfde invloeden behalve de experimentele manipulatie 20 Validiteit in experimenteel onderzoek Ø Uitdagingen voor de interne validiteit: Ethische aspecten in natuurlijke settings om een controlegroep te gebruiken (bijv. medische settings) Proefleidereffect: mogelijk de deelnemers in bepaalde condities (onbewust) anders behandelen door hun eigen verwachtingen. Oplossing: randomisatie blinderen voor de onderzoeker Oplossing: contact tussen onderzoeker en deelnemer beperken 21 Validiteit in experimenteel onderzoek Ø Externe validiteit: De mate waarin dezelfde resultaten zouden bekomen worden met andere personen en op een ander moment Kunnen de resultaten veralgemeend worden naar andere situaties, deelnemers, tijdstippen, … Replicaties die tot dezelfde resultaten komen, kunnen externe validiteit ondersteunen 22 Bedreigingen voor de externe validiteit Ø Lage representativiteit van de deelnemers: Gelegenheids-steekproeven (‘convenience sample’) Studenten, ‘WEIRD’ (Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic societies) Ø Lage representativiteit van de taken Werelds realisme: mate waarin de onderzoeksituatie overeenkomt met de werkelijkheid Experimenteel realisme: mate waarin de experimentele situatie als echt wordt ervaren, ook al strookt die niet met de werkelijkheid Deceptie om experimenteel realisme te verhogen (ethische bezwaren) en hen aan te zetten tot spontaan en natuurlijk gedrag 23 Meta-analyse Ø Resultaten van verschillende studies combineren via statistische analyses Ø Doel: Tot 1 enkele conclusie komen Verklaren waarom er verschillen zijn tussen studies 24 Cyclisch onderzoeksproces Ideeën ontwikkelen Ideeën verfijnen Beschrijvend Correlationeel onderzoek Ideeën testen Experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg relaties Meta-analyse Ethiek en waarden 25 Ethiek en waarden Ø Voorleggen voor goedkeuren aan institutionele beoordelingscommissie ! Ø Geïnformeerde toestemming van deelnemers: Informatie over o.a. procedure, eventuele bijwerkingen, vergoeding, recht op stopzetting deelname, wat er met de informatie gebeurt Data privacy, anonimiteit Ø Debriefing: Achteraf duidelijkheid verschaffen over het doel van het onderzoek, zeker als er sprake was van deceptie Vaak wordt feedback gegeven over resultaten van het onderzoek Om eventuele negatieve gevoelens tegen te gaan Belang van deelname aan het onderzoek te beklemtonen 26 Ethiek en waarden Ø Voorbeeld: 27 Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie Les 2. Conditionering en leren Prof. dr. A. DeSmet Faculteit Sociale Wetenschappen Hoe komt het dat je hebt geleerd… Ø Om bij het zien van een kop koffie een gevoel van gezelligheid te ervaren? Ø Om na x pinten te stoppen met drinken? Ø Om met mes en vork te eten? 29 Hoe komt het dat je hebt geleerd… (tekst BB) Ø Om bij het zien van een kop koffie een gevoel van gezelligheid te ervaren? Klassieke conditionering (‘Pavlov’) Ø Om na x pinten te stoppen met drinken? Operante of instrumentele conditionering (‘Thorndike’; ‘Skinner’) Ø Om met mes en vork te eten? Observationeel of sociaal leren (‘Bobo doll van Bandura’) Leren is elke relatief permanente verandering in gedrag of mentale processen die het gevolg is van een ervaring 30 Overzicht Ø Klassieke conditionering Ø Operante conditionering Ø Observationeel leren 31 Overzicht Ø Klassieke conditionering Definitie Kenmerken Interpretaties Toepassingen Ø Operante conditionering Ø Observationeel leren 32 De inzichten Ivan Pavlov Conditionering en leren Reflex Psychische reflex 33 Klassieke conditionering Automatisme Ongeconditio- Ongeconditio- neerde stimulus neerde respons (OS) (OR) Neutrale stimulus Ongeconditio- Ongeconditio- herhaling= neerde stimulus neerde respons verwervingsfase (OS) (OR) Leer-effect Neutrale Geconditioneerde (geconditioneerde) respons (CR) stimulus (CS) herhaling= extinctiefase 34 Kenmerken: verwervingsfase Ø Herhaalde combinaties tussen neutrale stimulus en OS nodig vooraleer de CS leidt tot CR Ø Duur van deze fase afhankelijk van: Verwerving en extinctie Intensiteit van de OS: hoe intensiever de 50 45 OS en OR, hoe korter de verwervingsfase 40 35 (bijv. traumatische incidenten) 30 % CR 25 Combinatie OS en CS: 20 15 Contiguïteit: worden met kort interval na 10 5 elkaar aangeboden (≤1 seconde) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 bij voorkeur beiden op hetzelfde moment beëindigd Conditionering Extinctie Blokken van beurten 35 Kenmerken: extinctiefase Ø Extinctie: CR daalt als CS herhaaldelijk zonder de OS aangeboden wordt afleren: 1. Spontane herstel: na de extinctiefase kan na een tijd de CS toch terug een CR oproepen als de persoon terug in die context is 2. Snel opnieuw conditioneerbaar: als de verwervingsfase wordt herhaald na extinctiefase, gaat het sneller vooraleer de CS verworven is 36 Voorbeeld actievere verwerking dan enkel S-R (operante conditionering) https://www.youtube.com/watch?v=meiU6TxysCg 37 Interpretaties Ø Cognitieve psychologie (S-S theorie): Klassieke conditionering actiever dan door behavioristen verondersteld Cognitieve psychologie veronderstelt dat CS geen associatie maakt met CR, maar dat CS een associatie maakt met OS: De CS roept een mentaal beeld op van de OS, die de OR uitlokt Bijv. signaal trein -> beeld vlammende trein -> angst -> vlucht De CS zorgt voor de verwachting van de OS, waardoor CS gezien wordt als een voorspeller van OS Door zulke voorspellers te gebruiken, stijgen de controle over de omgeving, anticipatiekansen en overlevingsmogelijkheden 38 Voorbeelden uit dagelijkse leven Neutrale stimulus Ongeconditio- Ongeconditio- (CS) neerde stimulus neerde respons (OS) (OR) Ø TV programma (verwachting van beelden van eten) -> zin in snack Ø Muziek uit jeugd (gekoppeld aan sterke emoties) -> voorkeur muziek uit jeugd Ø Ijs eten (gekoppeld aan chemotherapie) -> braken Ø Reclame voor wagen (gekoppeld aan beelden van seksueel plezier) -> aantrekking ten opzichte van wagen 39 Voorbeelden uit reclame Subliminale boodschappen 40 PAUZE 41 Overzicht Ø Klassieke conditionering Ø Operante conditionering Bekrachtiging Straffen Ø Observationeel leren 42 Thorndike & Skinner Ø Klassieke conditionering: Leren over de samenhang tussen gebeurtenissen in de omgeving, zonder eigen controle Stimulus - Respons Ø Operante/instrumentele conditionering: Gedrag wordt gevolgd door consequentie Gedragingen veranderen op basis van de gevolgen die ze hebben (straffen en belonen) Respons - Consequentie 43 Thorndike & Skinner Ø Thorndike’s wet van effect: Responsen die leiden tot gevolgen die voldoening geven, zullen vaker, sneller en efficiënter uitgevoerd worden dan responsen die tot onbevredigende gevolgen leiden Puzzelkooi 44 Thorndike puzzelkooi https://www.youtube.com/watch?v=xZVtU08D0Rs 45 Bekrachtiging : positief vs negatief Ø Positieve bekrachtiger: verhoogt de kans op de voorafgaande respons doordat hij toegediend wordt M.a.w. een aangenaam gevolg wordt toegediend Stimulus (situatie) - Respons – Stimulus/gevolg (bekrachtiger) 46 Bekrachtiging : positief vs negatief Ø Negatieve bekrachtiger: verhoogt de kans van de voorafgaande respons doordat hij weggenomen wordt M.a.w. een onaangename stimulus wordt weggenomen Bv. meer studeren zodat gezeur van moeder (NB) stopt Ø Zowel positieve als negatieve bekrachtiging versterken voorafgaande respons 47 Bekrachtiging : Primair vs secundair Ø Primaire bekrachtigers: Komt tegemoet aan basisbehoefte van mens en dier en is hierdoor inherent bekrachtigend Ø Secundaire bekrachtigers: Bekrachtigers die hun effect ontlenen aan een associatie met een primaire bekrachtiger (bijv. geld, prestige) 48 Overzicht Ø Klassieke conditionering Ø Operante conditionering Bekrachtiging Straffen Ø Observationeel leren 49 Positieve vs negatieve straf Ø Straf in operante conditionering is niet hetzelfde als straf in volksmond Ø Straf is een verandering in omgeving die het voorgaande gedrag doet afnemen Ø Positieve straf: Het toedienen van een onaangename stimulus (roepen, schelden, slaan) Ø Negatieve straf: Het wegnemen van een aangename stimulus (bijv. Playstation, maar ook liefde en aandacht ontzeggen) Ø Dreigen met straf vaak even effectief 50 Overzicht bekrachtiging / straf Niet rijden onder invloed van alcohol Gevolg= Voorbeeld Gevolg= Voorbeeld toedienen van wegnemen van stimulus stimulus Gedrag Positieve Negatieve neemt toe bekrachtiging: bekrachtiging: gedrag wordt BOB gedrag wordt Angst voor gevolgd door sleutelhanger gevolgd door negatieve toenemen van krijgen afnemen van effecten positieve stimulus negatieve neemt af stimulus Gedrag Positieve straf: Negatieve straf: neemt af gedrag wordt Boete krijgen iets aangenaam Afnemen van gevolgd door wordt rijbewijs toedienen van weggenomen onaangename stimulus 51 Effectiviteit van straf: Principes Ø Straf dikwijls niet effectief, vooral positieve straf is weinig effectief (toedienen van onaangename stimulus) Beïnvloedende factoren: 1. Intensiteit: Hoe intenser de straf, hoe meer gedrag afneemt Weinig intense straf à gedrag wordt maar gedeeltelijk onderdrukt Herhaling van straf = efficiëntie daalt à =escalatie van straffen Opletten voor negatieve bijwerkingen: verhoogde agressie, apathie en verslechterde relatie tussen wie straft en wie gestraft wordt 2. Uitstel: Uitgestelde straf is minder effectief 52 Effectiviteit van straf: Principes 3. Consistentie: Ouders willen niet elke keer straffen Negatieve bekrachtiging bij uitblijven van straf 4. Associatie van straf met positieve bekrachtiging Inefficiënte straf door compensatie van ouders na straf (‘sorry’) Weinig omkijken naar kinderen, maar enkel bij slecht gedrag reageren (=aandacht) Positief gedrag wordt als vanzelfsprekend beschouwd (ook in maatschappij) 53 Effectiviteit van straf Ø Tips: Negatieve straf (bijv. time-out) is meestal efficiënter dan positieve straf Straf moet gepaard gaan met bekrachtiging gewenst gedrag Ongewenst gedrag vermijden door vooraf gewenst gedrag te bekrachtigen Brysbaert (2006, 2008) 54 Observerend leren of sociaal leren Ø Albert Bandura: Veel van onze gedragingen worden beïnvloed door gedrag dat we bij anderen observeren Wat bepaalt of een gedrag geïmiteerd wordt? 1. Gevolgen die model ondervindt door gedrag 2. Status van model : hoe machtiger/prestigieuzer model, hoe meer imitatie Brysbaert (2006, 2008) 55 Brehm, Kassin, Fein, Mervielde & Van Hiel (2006) Observationeel leren 56 Observerend leren of sociaal leren Ø Onderzoek naar angst Bv. Ouders hoogtevrees Ø Onderzoek naar agressie Bobo doll experiment (Bandura, 1965) bij vierjarige kinderen Situatie: Film met agressie van volwassene tav pop G1: volwassene wordt beloond (snoep, frisdrank, …) G2: volwassene wordt terechtgewezen G3: geen gevolg voor model Gedrag: Kinderen mogen met pop spelen Resultaat: Groep1 vertoont nadien meer agressief gedrag dan Groep2 en Groep3 57 Observerend leren of sociaal leren http://www.youtube.com/watch?v=vdh7MngntnI&feature=related www.youtube.com/watch?v=SW9I7X9Wmqo&feature=related 58 Observerend leren of sociaal leren Ø Jammerlijk gevolg van observationeel leren: Intergenerationele trends van agressie, asociaal gedrag Ø Culturele verschillen worden bepaald door observerend leren Bijv. eten wordt geassocieerd met gezellige momenten Bijv. sekse-gebonden rollenpatronen Ø Bijv. studenten drinken meer dan leeftijdsgenoten die niet studeren 59 Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie Les 2: Sociale zelf (H3) Prof. dr. A. DeSmet Faculteit Sociale Wetenschappen Het belang van het sociale zelf? Ø Zijn mensen na botox injecties gelukkiger? Ø Zorgt meer macht voor een positiever zelfbeeld en narcisme? Ø Leidt het gebruik van Facebook tot negatieve sociale vergelijkingen en is Fear of Missing Out gerelateerd aan een nood aan zelfbevestiging? 61 Structuur Zelfconcept (cognitief) Zelfwaardering Zelfpresentatie (affectief) (gedrag) 62 Overzicht Ø Het ontstaan van het sociale zelf Zelfherkenning Relationele invulling van het zelf Ø Zelfschema’s Ø Zelfregulatie Zelfdiscrepantietheorie Zelfbewustzijntheorie Ego depletion Ø Zelfconcept Introspectie Zelfperceptie Invloed van anderen Autobiografisch geheugen 63 Wat is (sociale) zelfperceptie? 64 Wat is het sociale zelf? Ø Zelfconcept: zo zie ik mezelf Bevat alle kennis over onszelf Ø Zelfregulatie: dit is wat ik doe Het sturende zelf die bepaalt welke acties worden ondernomen Ø Eerste stappen in zelf-perceptie: Zelfherkenning: onszelf onderscheiden van de achtergrond/omgeving (cfr. ‘waarneming’) ‘spiegelonderzoek’ Verdere invulling op basis van context-informatie, in relaties tot anderen ‘het zelf is relationeel’ (George Mead, 1934) Looking glass self (Charles Cooley, 1902) 65 Zelfherkenning (Gallup) https://www.youtube.com/watch?v=0_qie0HRTdQ 66 Zelfherkenning bij jonge kinderen 70 60 50 40 30 20 10 9 12 15 18 21 24 67 Beperkingen van deze onderzoeken Ø Spiegeltest: visuele herkenning Sniff test Ø Kinderen: motivatie Training via pop 68 Relationele invulling van het zelf Ø Looking glass self (Cooley) Leren onszelf te zien zoals anderen ons zien Ø ‘Generalized other’ (Mead) Eerst via belangrijke anderen (ouders), dan via ruimere sociale interacties Perspectief nemen, anticiperen hoe anderen zullen reageren (identiteit en empathie) Op deze manier worden culturele normen geïntegreerd in zelfbeeld (morele ontwikkeling) Vermijdt nood aan ‘trial en error’ Zorgt voor groepscohesie, belangrijk voor overlevingskansen Vooral via ‘vrij spel’ Bronnen: Ridgers et al, 2011; Schmidt & Tomasello, 2012 69 Spel en sociaal-emotionele-morele ontwikkeling Ø Kinderen leren ook van elkaar: Vrij spel cruciaal voor sociaal-emotionele ontwikkeling Leidt tot beter klasklimaat en minder pestgedrag Overnemen en afdwingen van sociale normen Bronnen: Ridgers et al, 2011; Schmidt & Tomasello, 2012 70 Relationele invulling van het zelf bij narcisme Ø Narcisme: extreme nood aan bewondering door anderen gefocust op eigen noden, moeite met het onderhouden van betekenisvolle relaties met anderen, kunnen moeilijk om met kritiek Beschermingsmechanisme tegen negatief zelfbeeld Ø Onderscheid tussen adaptief en maladaptief narcisme adaptief: ambitieus, stabiel zelfbeeld, maar ook empathie maladaptief: zelfverheerlijking, zoeken naar macht, neerkijken op anderen, om onzekerheid te maskeren, onstabiel zelfbeeld dat constant moet bevestigd worden Bron: Cramer et al., 2011 71 Relationele invulling van het zelf bij narcisme Ø Gevolg van teveel of net te weinig aanmoediging en bewondering door ouders in vroege kinderjaren? verwachting evenveel bekrachtiging en beloning te krijgen als vroeger overcompenseren van gebrek, en verwachten dat bekrachtiging niet zal gegeven worden Ouderschap- Ontwikkeling Narcisme stijl van het zelf Bron: Cramer et al., 2011 72 Relationele invulling van het zelf bij narcisme Meer adaptieve Meer adaptieve vormen van vormen van narcisme narcisme Meer maladaptieve vormen van narcisme: combinatie van eisen en weinig bekrachtiging Bron: Cramer et al., 2011 73 Relationele invulling van het zelf bij narcisme Ø Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkelingsstadium van het kind: Te weinig bekrachtiging en teveel eisen op jonge leeftijd Te permissief in adolescentie Ø meer maladaptief narcisme 74 Relationele invulling van zelf bij narcisme Ø Machtsposities: Narcistische leiders komen vaak aan de macht tijdens een crisis Mensen zoeken een sterke leider om problemen op te lossen, iemand die overtuigd is van zichzelf Narcistische leiders reageren sterk geraakt, agressief, boos als ze worden tegengesproken of hun superioriteit in twijfel worden getrokken Gebaseerd op ‘narrative’ studies Ø Politieke voorkeuren: Studie bij random steekproef van 750 Amerikanen (2016) Zowel bij conservatieven als liberalen bestaat narcisme, maar uit zich in andere vormen: Conservatieven: ‘eisen respect’, vooral mbt ‘out-group’ attitudes Liberalen: ‘ijdeler’ mbt partij identificatie Bronnen: Cramer et al., 2011; Hatemi & Fazekas, 2018; Van Hiel & Roets, 2017 75

Use Quizgecko on...
Browser
Browser